Verzameling van 46 differente gezelschaps-liederen. Deel 2
(1838)–Anoniem Verzameling van 46 differente gezelschaps-liederen. Deel 2– Auteursrechtvrij
[pagina 108]
| |
Nooit kende ik zoo de kracht der liefde,
Die trekt der jeugd in tederheid:
Ja die ons borst weleer doorgriefde,
En die nog bloeid en mijn nooit misleid. (bis.)
Als mijn 't zweet van 't aanschijn vloeiden,
Veegt hij het af met 't koelste blad,
Heeft mijn een schaduwe in 't vermoeije,
Heeft zij 't werk voor mijn opgevat:
Hij planten, zaaiden en spitte d'aarde,
Bragt water aan voor 't loeijend vee:
En 't eerste land dat zijn kudde baarde,
Bragt hij zijn gunst mijn jaarlijks meê. (bis.)
Mijn klein lief tuintje achter mijn weide,
Aan 't beekje daar zijn hand mij riep,
Deed zich een frissche geur verspreide,
Die hij uit bloemen en uit kruiden schiep,
Gints bouwde hij een zomerhuisje,
Zetten 't rondom in sassemijn;
En spoedig deed hij dat kleine kluisje:
Een broeikast vol van druiven zijn. (bis.)
Daar zwoer hij mijn en ik hem weder,
Eeuwige liefde en vaste trouw,
Die liefde schoot haar glans daar neder,
En eischte dat ik hem minne zou,
Dit zwoer ik schoon met een vrees vertoeve,
En mij voor eenige tijd ontrukt,
Zou ongetrouwheid mijn bedroeven,
Ik sterf veel liever dan dat dit gelukt. (bis.)
|
|