Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1939
(1939)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 113]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het land van Overmaas
|
Voorbericht | 116 | |||
I. | De huidige taalgrenzen als oorzaken van het taalkonflikt. | |||
Ter inleiding: Volkstalen en kultuurtalen i.a. | 120 | |||
Hoofdstuk I: De taalgrenzen in de Duitsch-Nederlandsche grenszone. | ||||
§ 1. | Die taalgrenzen steunen niet op de Salisch-Ripuarische grens | 121 | ||
§ 2. | Die taalgrenzen steunen wel op laatmiddeleeuwsche, territoriale grenzen | 122 | ||
Hoofdstuk II: De taalgrenzen in het Land van Overmaas. | ||||
§ 1. | De kultuurtalen | 126 | ||
§ 2. | De volkstaal | 133 | ||
II. | Enkele bijzondere punten aangaande de Frankische nederzetting tusschen Rijn en Maas. | |||
Hoofdstuk I: Plaatsnaamkunde. | ||||
§ 1. | Naamuitlegging i.a. | 142 | ||
§ 2. | De namen op -loh, -sele en -scheid | 145 |
Hoofdstuk II: De bespreking der taalgrenzen. | ||||
§ 1. | De bespreking der Vlaamsch-Waalsche taalgrens | 147 | ||
§ 2. | De bespreking der Vlaamsch-Duitsche dialektgrens | 148 | ||
Hoofdstuk III: Geschiedkundige feiten | 153 | |||
III. | Huidige toestand. | |||
Hoofdstuk I: Volkstaal en kultuurtalen | 156 | |||
Hoofdstuk II: De aangewezen oplossing. | ||||
§ 1 | Volgens Petri: ‘een normale en vruchtbare, dus te behouden toestand’ | 157 | ||
§ 2 | Volgens ons: logische gevolgtrekking | 159 | ||
Besluit | 161 |
Kaarten
1) | N.O. der prov. Luik en W. van 't kanton Eupen; hydrographische kaart | 116-117 |
2) | Id. schematisch overzicht | 116-117 |
3) | De volkstaal in het Land van Overmaas; huidige toestand | 116-117 |
4) | De kultuurtalen in het Land van Overmaas | 116-117 |
5) | Het Nederfrankisch, oppervlakkig geripuariseerd dialektgebied; Overmaas in het kader der groote taalgrenzen | 120-121 |
6) | De kultuurtalen in de Landen van Overmaas | 128-129 |
7) | De volkstaal in de oude prov. Limburg | 132-133 |
8) | Zone van Maas-Roerkam en Benrather Lijn in 't Zuiden | 132-133 |
9) | De Oostelijke taalgrenszone Aarlen-Roermond | 134-135 |
Afkortingen
N. = Noord; Z. = Zuid; O. = Oost; W. = West.
Nl. = Noordoosten der prov. Luik, of Platdietsche streek; Ke. = Westen van 't kanton Eupen.
B.L. = Benrather Lijn.
Nss. = Nedersaksisch; Nfr. = Nederfrankisch; Ndd. = Nederduitsch; Hd. = Hoogduitsch.
Fr. = Fransch; Mfr. = Middelfrankisch; Ndl. = Nederlandsch; Vl. = Vlaamsch; W. = Waalsch.
Wgm. = Westgermaansch; Rip. = Ripuarisch.
P. = Petri; L. = Langohr.
Leesteekens
→ = wordt; * = theoretisch verondersteld.
De samengevatte of letterlijk weergegeven teksten van Petri worden gecursiveerd.
Voorbericht
Eerst volgt ter orienteering een vluchtige beschrijving van het Land van Overmaas in aardrijkskundig, hydrographisch en vooral taalkundig opzicht, met het oog op de hier naast staande vier overzichtelijke kaarten.
Aardrijkskundig en schematisch voorgesteld vormt het Land van Overmaas een rechthoekigen driehoek, met zijn rechthoek op den Drielandenblik ten Z.W. van Aken, een spitsen hoek in 't N.W. bij Wezet op de Maas, den anderen in 't Z.O. op de Barak-Michel. De schuine zijde gaat van Wezet over Hendrikkapelle naar de Barak-Michel. Het gewest stijgt langs vier reuzentrappen van N.W. naar Z.O.; van 75 m.b.w. te Wezet, 337 m. op den Drielandenblik, 354 m. te Hendrikkapelle, tot 674 m. op de Barak-Michel.
HydrographischGa naar voetnoot(1) ligt ons gebied verspreid over de Oostelijke helling van 't Maasbekken, tusschen de Maas en den kam, die dezen stroom in 't O. van zijn bijrivier de Roer scheidtGa naar voetnoot(2). De wateren dalen dus van 't Z.O. Noord-Westwaarts naar de Maas af: van den Maas-Roerkam, in 't Z. de Vesder, in 't N. de Geul; van de hoogte van Hendrikkapelle, de Gulpe bijrivier der Geul, de Voer en de Berwinne. De bekkens dier waterloopen komen meest met de dialektgroepen overeen. De hoogten, de kammen tusschen de waterloopen, de Maas-Roerkam vooral, zijn meestal nog met dichte oerwouden, Noordwaartsche uitloopers der Ardennen, bedekt.
Taalkundig onderscheiden we de volkstaal en de kultuurtalen.
Met het oog op zijn volkstaal bevat Overmaas, schematisch voorgesteld, drie gebiedenGa naar voetnoot(3), waarvan iedereen in groepen, sekties en gemeenten onderverdeeld wordt. In 't O. het Geul-
en Gulpegebied met de groepen der Geul en der Gulpe; in 't Z. het Vesdergebied met een Noord- en een Zuidgroep; in 't W. het Voer- en Berwinnegebied. De volkstaalGa naar voetnoot(1) is in de drie gebieden echt Nederfrankisch; zij werd door het nabije Ripuarisch, of dialektisch Hoogduitsch centrum Aken oppervlakkig geripuariseerd of verhoogduitscht, het meest in 't O., het minst in 't Z. en in 't W..
Ten opzichte van zijn kultuurtalenGa naar voetnoot(2) bevat Overmaas:
1) | In 't W. de zgz. Vlaamsche Voerstreek, met als kultuurtalen meest Nederlandsch, minst Fransch.Ga naar voetnoot(3) |
2) | In 't midden de zgz. Platdietsche streek, d.i. het oud Duitschbelgisch gebied met als kultuurtalen meest Fransch, minst Duitsch. |
3) | In 't O. het Westen van 't nieuw Belgische kanton Eupen, met als kultuurtalen meest Duitsch, minst Fransch. |
Als kultuurtaal is dus:
1) | Het Ndl. gansch uit eigen gebied geweerd in 2 en 3; |
2) | Het Fransch hoofdkultuurtaal in Ndl. dialektgebied, in 2 en te Aubel; sekundaire kultuurtaal in 1 en 3. |
3) | Het Duitsch hoofdkultuurtaal in Ndl. dialektgebied, in 3. |
In mijn werk van 1933Ga naar voetnoot(4) heb ik de volgende thesis verdedigd: ‘Het Land van Overmaas is met zijn Duitsche en Fransche kultuurtalen slechts oppervlakkig verduitscht en verfranscht; het behoort met zijn Nederlandsche volkstaal bij 't Nederlandsche volkstaalgebied en heeft daarom het principieele recht, het Nederlandsch als hoofdkultuurtaal, naast het Fransch en het Duitsch als bijgevoegde talen, te zien erkennen.’
Dr. Fr. Petri verdedigtGa naar voetnoot(1) de stelling: Met hun Duitsche kultuurtaal behooren het N.O. der Prov. Luik en het kanton Eupen krachtens geschiedkundig recht bij 't Duitsch taalgebied.
Bij de volgende studie stel ik de twee volgende punten voorop. Vooreerst, doe ik hier aan geen aktueele- of toekomstpolitiek, ofschoon het onderwerp zelf er dikwijls aanleiding toe geeft; voor 't verleden kunnen politieke beschouwingen evenwel niet gemist worden; gedane zaken hebben geen keer. Ten tweede, wil ik hier niet polemiseeren. Hadden de ‘Rheinische Vierteljahrsblätter’, na de afbrekende recensie van Petri op mijn werk van 1933 opgenomen te hebben, mijn verweer insgelijks op mijn aandringen gepubliceerd, dan had ik een polemiek in haar kolommen heel graag aangegaan. Tegenover hun weigering bleef er mij niets anders over, dan mijn stelling nogmaals zoo objektief mogelijk uiteen te zetten, aan te vullen en, waar het noodig was, te verdedigen. Aan de Koninklijke Vlaamsche Academie betuig ik mijn welgemeenden dank, dat zij mij daartoe de gelegenheid wel heeft willen geven. Willen de ‘Rheinische Vierteljahrsblätter’ het mij toestaan, dan zal ik heel graag mijn stelling in haar kolommen verdedigen.
Ik ontwikkel eerst mijn eigen stelling in doorloopenden tekst en de thesis van mijn opponent in voetnota's. Waar beide stellingen overeenkomen, verwijs ik eenvoudig naar de blz. en de alinea van zijn artikel en naar de blz. van mijn eigen werk van 1933; waar zij uiteen loopen, wordt Petri's tekst samengevat of desnoods letterlijk weergegeven. Petri verdeelt zijn opstel in drie deelen zonder onderverdeeling; wegens de lengte van mijn eigen uiteenzetting kwam het me praktisch voor, die drie deelen volgens zijn gedachtengang verder in hoofdstukken en paragrafen in te deelen. Om de vergelijking tusschen beide thesen te vergemakkelijken volg ik het plan van mijn opponent:
I. - Ons respektief standpunt over de taalgrenzen in hun ontstaan en voortbestaan als oorzaken van 't huidig taalkonflikt.
II. - Sekundaire kwesties, bijzaken, uit het verleden, die in de recensie bijna uitsluitend besproken en als hoofdzaken voorgesteld worden.
III. - Primaire kwesties, hoofdzaken, die zich in den huidigen toestand met hun logisch besluit vooral opdringen en door Petri als bijzaken voorgesteld en slechts in 't voorbijgaan besproken worden.
I.
De huidige taalgrenzen als oorzaken van het taalkonflikt
Ter inleiding
Volkstalen en kultuurtalen i.a..
Beschaafde talen staan met hun maatschappelijke, kultureele rol natuurlijk ver boven de volkstalen; maar aan deze hebben ze toch hun ontstaan te danken; uit deze putten zij nog voortdurend hun levenskracht, het wezen van het volk uit zich in de volkstaalGa naar voetnoot(1). Normaal, volgens natuurrecht, bepaalt de volkstaal de kultuurtaal en moet deze zich aan de volkstaal aanpassen. De kultuurtaal blijft dus principieel ondergeschikt aan de volkstaalgrens; in geval van grenskonflikt tusschen de kultuurtalen is de volkstaalgrens principieel beslissend, omdat zij en zij alleen het ethnisch karakter van 't volk vertolkt; de volkstaalgrens is dus van primair, de kultuurtaalgrens van sekundair belang.
De kultuurtalen zijn per se verschuifbaar en worden onder staatspolitieke invloeden door een officieelen pennetrek verschoven; het ethnisch karakter en zijn spontane uitdrukking, de volkstaal, zijn per se gansch, of bijna gansch onverschuifbaar; worden zij bij uitzondering toch verschoven, dan gebeurt dit meestal geleidelijk en zeer langzaam.
De oorzaak van het taalkonflikt in Overmaas ligt in het ontstaan en in het voortbestaan der Vlaamsch-Waalsche en der
Vlaamsch-Duitsche volkstaalgrenzen; in het miskennen der eerste van Waalsche en der tweede van Duitsche zijde. Ook hier blijft de grens tusschen de Nederlandsche, Fransche en Duitsche kultuurtalen principieel ondergeschikt aan de twee volkstaalgrenzen. Het is, m.i., echt wereldtaal- en kultuurtaalimperialisme, het Nederlandsch, den beschaafden vorm der volkstaal, hier zonder meer als regionale taal uit te sluiten, ten voordeele van de machtige Duitsche en Fransche wereldtalen.
In dit eerste deel worden de volkstaalgrenzen besproken, eerst in het kader der Duitsch-Nederlandsche grenszone, waarvan Overmaas deel uitmaakt, dan in 't land van Overmaas zelf.
Hoofdstuk I.
De taalgrenzen in de Duitsch-Nederlandsche grenszoneGa naar voetnoot(1).
§ 1. - Die taalgrenzen steunen niet op de Salisch-Ripuarische grens.
De Salisch-Ripuarische grensGa naar voetnoot(2) heeft niet het minste verband met de huidige dialektgrenzen. Zelfs de gewichtigste dialektgrens dezer grenszone, de Benrather Lijn, de Ndd.-Hd. dialektgrens, is eigenlijk slechts een geographisch denkbeeld, dat hoegenaamd geen uitstaans heeft met de Salisch-Ripuarische grensGa naar voetnoot(3). Men bezit overigens geen vaste gegevens aangaande deze laatste grensGa naar voetnoot(4). M.i. heeft er nooit een juist bepaalde, van geen enkele zijde overschreden Salisch-Ripuarische grenslijn bestaan; er heeft van beide zijden massale of sporadische doordringing plaats gehad; ten hoogste kan er sprake zijn van een tamelijk
onbepaalde grenszone. Indien men zelfs in Aken Oostwaartsche, Salische inzijpeling via Maastricht vastgesteld heeft,Ga naar voetnoot(1) dan is 't ook wel aan te nemen, dat Salische groepen, Zuidoostwaarts, sporadisch, via Maastricht en Wezet in Overmaas doorgedrongen zijn. Volgens J. HeinenGa naar voetnoot(2) kwamen zij zelfs tot in Eupen. De oude politieke en kerkelijke eenheden, Voeren, Herve, Montsen, Balen, Walhorn, enz. bewijzen dienaangaande door hun bestaan natuurlijk niets, maar zijn in geval van inzijpeling als de natuurlijke uitloopers daarvan te beschouwen.Ga naar voetnoot(3)
§ 2. - Die taalgrenzen steunen wel op laatmiddeleeuwsche, territoriale grenzen.Ga naar voetnoot(4)
Deze stelling werd door Th. Frings, baanbreker der moderne dialektgeographie, opgebouwd en door mij als algemeene richtlijn gevolgd in mijn werk van 1933.
Keulen was vroeger Nederduitsch, Nederfrankisch, omdat de medeklinkers van zijn volkstaal onverschoven waren; de klankverschuiving stuwde haar Noordelijke grens gedurende eenige eeuwen langs beide zijden van de Rijnstraat, slagader van t' ekonomisch leven in 't Rijnland, over Keulen heen, meer Noordwaarts, tot aan de huidige Benrather Lijn; Keulen werd dialektisch Ripuarisch; de verschuiving paste zich geleidelijk, heel langzaam, maar toch onweerstaanbaar, aan de grenzen der territoriale eenheden aan; in 't N. bleef zij staan vóór de noordgrens van 't oude graafschap Gulik, dat insgelijks dialektisch Hoogduitsch werd; in 't W. gleed zij langs het oude hertogdom Limburg, dat Nederfrankisch bleef, behalve zijn drie Oostelijke randgemeenten, Hauset, Eynatten en Raren, die onder rechtstreekschen invloed van het nabije Ripuarische centrum Aken ook geripuariseerd werden.
Passen we thans die formule van Frings en mijn eigen stelling toe op de Duitsch-Nederlandsche grenszoneGa naar voetnoot(1), dan blijken zij in deze streek vooral toepasselijk, omdat de kultuurtalen - Nederlandsch en Duitsch - vooral hier politieke invloeden ondergaan. In Nederland is het Nederlandsch kultuurtaal in Nedersaksisch, in Duitschland is het Duitsch kultuurtaal in Nederfrankisch dialektgebied.
Men dient dus hier zorgvuldig onderscheid te maken tusschen volkstaal en kultuurtalen: beide zijn in hun evolutie nauw met elkander verbonden en juist daarom moet het verschil tusschen beide en de beteekenis der woorden ‘Duitsch’ (of ‘Duitsch taalgebied’) en ‘Nederlandsch’ (of ‘Nederlandsch taalgebied’) nauwkeurig bepaald worden.
Men mag veronderstellen dat er tusschen de verschillende Westgermaansche stammen - Franken, Saksers, Friezen, Alemannen, enz. - min of meer bepaalde grenszonen lagen, die in den tegenwoordigen stand der wetenschap nog niet nauwkeurig te bepalen zijn; toch kan men het Westgermaansch taalgebied indeelen in vakken, waaraan groote taaleenheden beantwoorden, zooals, Nederfrankisch, Nedersaksisch, Friesch, HoogduitschGa naar voetnoot(2).
Van af de late middeleeuwen wordt het net der volkstalen in de door ons speciaal behandelde grenszone overspannen met het net der grenzen van de groote territoria Gelderen, Gulik en Limburg. Gedurende het moderne tijdvak wordt vooral de oude provincie Limburg in een mozaïek van kleine territoria verbrokkeld, waarvan de grenzen een tweede net over de oude provincie spannen. Het Limburgsch territorium behoort in de achttiende eeuw gedeeltelijk aan de Republiek der Nederlanden, aan Pruisen, aan Gulik, aan 't Prinsbisdom Luik, aan Duitschland en aan Brabant.
In overeenkomst met Frings' stelling bepalen de territoriale grenzen hier ook de expansie der kultuurtalen. Meer nog, hier blijkt m.i. treffend, hoe zijn stelling in menig geval ook op
kleine territoria bijna ‘schematisch’Ga naar voetnoot(1) kan toegepast worden, met dit strikt voorbehoud, evenwel, dat de faktoren der taalexpansie nauwkeurig aangeduid worden. In de oude provincie Limburg treedt ieder staat als faktor op; ieder staat dringt de taal van zijn voorkeur als officieele taal aan zijn gebied op: de Republiek het Nederlandsch, Pruisen en Gulik het Duitsch, het Prinsbisdom Luik en Duitschland (!) het Fransch; Brabant het BrabantschGa naar voetnoot(2).
In de XIXe eeuw zijn Gelderen, Gulik en de oude provincie Limburg met al hun kleine territoria samengesmolten in Hollandsch Limburg met het Nederlandsch, in de Duitsche Rijnprovincie met het Duitsch en in de Belgische provincie Luik met het Fransch als officieele taal. Ieder staat geeft, evenals voorheen, aan de eigen officieele taal buiten en boven de volkstaal een zelfstandig bestaan. Vanzelfsprekend vertoonen Nederlandsch en Duitsch als stamverwante talen menige onderlinge overeenkomsten en kunnen ook de volkstalen onder invloed der kultuurtalen langs hun grenzen lichtjes verschuiven. Automatisch, geleidelijk, eeuwenlang, streven ook de volkstalen naar volledige aanpassing bij de politieke grenzen; maar zij hebben dien natuurlijken uitlooper hier verreweg nog niet bereikt.
Ik vat samen. Het Nederlandsch taalgebied, d.i. het gebied der Nederlandsche, officieele taal, werd van het Duitsche taalgebied, d.i. het gebied der Duitsche, officieele taal, door de Duitsch-Nederlandsche staatsgrens afgezonderd. De Nederfrankische, de Nedersaksische en de Ripuarisch-Middelfrankische volkstalen werden door die staatsgrens in hun geographische eenheid tot nu toe nauwelijks aangetast. Nederfrankisch ligt heden, evenals vroeger, verspreid: als Rijnnederfrankisch over den Nederrijn
in Duitschland, als Limburgsch over Hollandsch Limburg in Nederland en over het Land van Overmaas in België. In die streken van België, Nederland en Duitschland spreekt men nu nog, niet twee nauw verwante dialekten, maar eenzelfde Nederfrankisch dialekt, al is dit door geographische, politieke en kultureele invloeden in de drie streken ook lichtjes geschakeerd.Ga naar voetnoot(1)
Hoofdstuk II.
De taalgrenzen in het Land van Overmaas.
Hier vooral dient het verschil tusschen volkstaal en kultuurtalen scherp in 't oog te worden gehouden, omdat de kultuurtalen in dezen Nederfrankischen uithoek tusschen de Romaansche en Ripuarische volkstaalgebieden, het meest met elkander in konflikt komen; hier meer dan waar ook geldt m.i. de stelling: niet de, per se verschuifbare en feitelijk aanhoudend verschoven kultuurtalen, maar de haast onverschoven volkstaal kenmerkt dit gebied in taalkundig opzicht; de streek is echt Nederfrankisch, Nederlandsch gebleven, omdat zij onder de oppervlakkige verschuiving tusschen de Nederlandsche, Duitsche en Fransche kultuurtalen de Vlaamsche volkstaal met haar Nederfrankische kenmerken behouden heeft.Ga naar voetnoot(2)
§ 1. - De kultuurtalen.
De kultuurtaal kan het ethnisch karakter nog minder in meertalige landen dan in eentalige landen bepalen. Nemen we b.v. België. Na de algemeene overheersching van het Latijn schuift het Fransch van uit het Z. als eenige kultuurtaal, niet alleen over Wallonië, maar ook - als voornaamste kultuurtaal - over Vlaanderen en Duitschbelgisch Luxemburg, en komt er in langdurig konflikt met Vlaamsch en Duitsch. De kultuurtaal kan dat ethnisch karakter voorzeker niet bepalen in Overmaas: Hier wordt het Latijn verdrongen door het Romaansch en dit door het Limburgsch geschakeerd Brabantsch; het Brabantsch alweer - in de bekkens van Geul en Vesder - door het van Duitschland gekomen sterkere Duitsch, en het Duitsch ten slotte - in België - door het nog sterkere Fransch. Zoolang het volk zijn bloedeigen volkstaal behoudt, wordt het in zijn diep innerlijk wezen toch niet achtervolgens Latijnsch, Romaansch, Brabantsch, Duitsch en ten slotte Fransch! al gaat het zelf onbewust, gedeeltelijk of gansch van de eene in de andere kultuurtaal op.Ga naar voetnoot(1)
Met onze stelling vóór oogen ontwikkelen we nu de geschetste verschuiving der kultuurtalen.
Eerst in de aangrenzende taalgebieden.
Gedurende de vroege middeleeuwen (500-1000)Ga naar voetnoot(1), was en bleef het Latijn - wij herhalen het - de alles overheerschende kultuurtaal, niet alleen voor het Romaansche autochtone volk in 't Z.W. van de huidige Vlaamsch-Waalsche en Duitsch-Waalsche dialektgrens, maar ook voor het Germaansche volk in 't N. en in 't O., al kon noch de Romaansche, noch de Germaansche volksmassa in die kultuurtaal opgaan. Anderzijds en juist daarom moesten ook de volkstalen als uitdrukking der volksziel tot hun recht komen en hun eerste uitingen dragen onbewust als stempel hun ethnisch kenmerk. In 't Frankische Rijk scheidt de Germaansch-Romaansche volkstaalgrens de twee volkeren. De Francia spreekt officieel Romaansch in de ‘Eeden van Straatsburg’ (842). In Germanië scheidt de Nederduitsch-Hoogduitsche volkstaalgrens het Noorden van het Zuiden en in 't Nederduitsche Noorden scheidt de Nederfrankisch-Nedersaksische volkstaalgrens het Westen van het Oosten. Zuidduitschland spreekt officieel Germaansch-Hoogduitsch in dezelfde ‘Eeden’.
Romaansch en Germaansch waren in 842 vanzelfsprekend nog geen kultuurtalen in den modernen zin van dit woord; maar in deze oudste uitingen streefden zij toch reeds algemeen kultureele doeleinden na.
Gedurende de late middeleeuwen, (1000-1500) - het Middelnederlandsch tijdvak op taalgebiedGa naar voetnoot(2) - streven de volkstalen onder de overheersching van het Latijn voor goed naar een beschaafden vorm, naar een kultureel peil. Met het oog hierop noemen wij ze nu reeds oneigenlijk kultuurtalen. Zoo evolueert de volkstaal in de Nederlanden geleidelijk als Middelnederlandsch, - eerst Vlaamsch, dan Brabantsch, - naar het Nederlandsch, in Duitschland als Middelhoogduitsch naar het Hoogduitsch, in Frankrijk en in België als Romaansch naar het Fransch.
Begeven wij ons thans naar Overmaas.
Gedurende het Karolingisch tijdvak was Overmaas het hart, eerst van het tusschen den Atlantischen oceaan en de Elbe gelegen
Frankische keizerrijk; dan van het tusschen Schelde en Rijn gelegen land Lotharingen. Overmaas lag tusschen de drie machtige kultuurcentra, de handelsstad Maastricht in 't N.W., de keizerstad Aken in 't N.O. en de bisschopsstad Luik in 't W.; deze werd feitelijk bisschopszetel, ofschoon Tongeren officieel tot omtrent 1000 den titel bleef dragen. De Merovingers hadden vooral rond Doornik in 't Scheldebekken en Parijs in 't Seinebekken geëvolueerd; de Karolingers verschoven het overwicht in alle opzicht naar het Maasbekken en voelden zich vooral door de drie genoemde steden aangetrokken.
De kanselarijtaal van de buitenlandsche plaatsen Luik en Aken - Maastricht was vooral handelsstad - en van de binnenlandsche centra Limburg en Dalheim was achtereenvolgens, van af de Karolingers:
1) | Het Latijn uitsluitend, van 887 tot 1237 voor LimburgGa naar voetnoot(1); van 1194 tot 1243 voor DalheimGa naar voetnoot(2). Dalheim komt in 1243 bij Limburg en wordt derhalve hier niet meer afzonderlijk vermeld. |
2) | Het Latijn bijna uitsluitend, naast het Romaansch van 1237 tot 1283Ga naar voetnoot(3). |
3) | Het Romaansch overwegend, naast het Latijn van 1283 - begin der verovering van Limburg door Brabant - tot ± 1350Ga naar voetnoot(4). |
4) | Het Limburgsch getint Brabantsch onder invloed van Brabant en waarschijnlijk van Maastricht, na de inlijving door Brabant (1288)Ga naar voetnoot(5). |
De kanseltaal was normaal het autochtone Limburgsch dialekt, wezenlijk Nederfrankisch onder invloed van Maastricht, oppervlakkig Ripuarisch getint onder invloed van Aken.
Een Hoogduitsch-Ripuarisch dialekt dringt onder invloed van Aken misschien reeds gedurende dit tijdperk als kanseltaal
door, vooral in 't Geulbekken, dat het dichtst bij Aken ligt. Zoo kan de huidige Nederlandsch-Duitsche kultuurtaalgrens tusschen de Vlaamsche Voerstreek en het oppervlakkig verduitschte Geulbekken reeds gedurende dit tijdperk ontstaan zijn; in dit geval is het Geulbekken reeds dan Vlaamsch-Duitsch konfliktgebiedGa naar voetnoot(1).
Het Vesderbekken moet insgelijks konfliktgebied geweest zijn. Ik heb vóór mij enkele interessante stukken liggen, waarvan mij door Dr. Yans bereidwillig inzage werd toegestaanGa naar voetnoot(2). Uit de taal van die stukken kan men dit geleidelijk door- en verdringen der autochtone Brabantsche kultuurtaal door het Hoogduitsch ook in 't Vesderbekken op 't einde der late middeleeuwen duidelijk nagaan.
In 1434 schenkt Philips de Goede, als hertog van Brabant en Limburg, aan een burger uit de plaats Limburg het recht van uitbating eener loodmijn op twee plaatsen ‘in 't kerspel van BoelenGa naar voetnoot(3) gelegen’.
In 1437 strekt hij dat uitbatingsrecht uit tot ‘bly, calm, coper ende tin’ op ‘den Blaesberch, ende oic alle andere bergen ende plaetsen overal in onsen voirnoemden lande van Lymborch gelegen’.
In 1470 wordt door ambtenaren, de Meier en schepenen van Limburg een akte aangaande de mijn van Kelmis verleden. In deze akte is de Fransche invloed nog zeer gering, de Duitsche invloed is krachtiger en geeft aan de kanselarijtaal een uitgesproken Limburgsche tint, doorspekt het met Ripuarische vormen, bv.
‘erschenen’ (verschenen), ‘yrre’ (hun), zelfs met verschoven medeklinkers, b.v. ‘zo’ (te), ‘tzweyen’ (tweeën), ‘wissen’ (weten), ‘zijt’ (tijd), ‘bezailen’ (betalen), ‘besser’ (beter), ‘spreichen’ (spreken), ‘heirschaff’ (heerschap) enz. De invloed van het Brabantsch is echter nog duidelijk merkbaar.
Het modern, Nieuwnederlandsch tijdvak (1500-1795) is konfliktperiode voor Limburg, het Zuidoostelijke land der in 1554 officieel erkende, gelijknamige provincie. Het land zelf is konfliktgebied; het meer en meer verkwijnende Brabantsch handhaaft zich als schrijftaal, dus ook als schooltaal, maar wordt geleidelijk verdrongen door het Duitsch als kanseltaal,Ga naar voetnoot(1) door het Fransch als officieele taalGa naar voetnoot(2).
G. Kurth, stichter der Duitsche beweging in Overmaas, getuigt: ‘Die aus der Vorzeit erhaltenen Urkunden sind vlämisch verfaszt’ (Das deutsche Belgien und der deutsche Verein; blz. 32).
Het tijdperk 1795-1830 staat voor de oude provincie in het teeken der volledige ontbinding op politiek en op taalgebied.
Vooreerst volledige, politieke verbrokkeling.
1795. Frankrijk verbrokkelt de oude provincie in de departementen van de Nedermaas met de Landen van Valkenburg en Rolduc; van de Ourthe met de Landen van Limburg en Dalhem. De naam Limburg blijft behouden aan het klein Vesderstadje, hoofdplaats van een gelijknamig kanton.
1815. Holland vormt in 't N. een nieuwe provincie met Valkenburg en Rolduc, geeft haar den naam der oude en strekt dien naam uit tot het Land van Loon, links van de Maas. Dit laatste heeft geen duimbreed gemeen met de oude provincie en wordt ons huidig Belgisch Limburg. In 't Z. komt de provincie Luik tot stand met de gewezen Landen van Limburg en Dalhem; het Oosten, van Rolduc met zijn koolmijn, van het Land van Limburg met zijn bloeiende weversstad Eupen, werd door Pruisen opgeëischt en verkregenGa naar voetnoot(3). Hierdoor werd de oude
staatsgrens van den Maas-Roerkam Westwaarts geschoven. Het hart van 't Land van Limburg, Kelmis met zijn bloeiende zinkmijn, werd als twistappel tusschen Nederland en Pruisen zgz. onzijdig, in werkelijkheid van beide zijden betwist gebied.
1830. België bevat de provincie Limburg ten Oosten en ten Westen van de Maas, in 't N.; de provincie Luik met Overmaas in 't Z..
1839. België staat Rijkslimburg aan Nederland af, wat de definitieve ontbinding der oude provincie beteekent.
Met die politieke ontwrichting gaat aanhoudende kultuurtaalverschuiving gepaard.
1795-1815. ‘De Fransche tijd’Ga naar voetnoot(1) schakelt het Brabantsch voor goed uit als schooltaal; in 1812 schrapt de Fransche regeering het Vlaamsch van het programma der Recollektienenschool te EupenGa naar voetnoot(2). Dus bestond het Vlaamsch er tot dan en wordt deze tijdspanne Fransch-Duitsche konfliktperiode.
1815-1830. ‘De Hollandsche tijd’Ga naar voetnoot(3). Het diep vervallen Brabantsch zieltoogt als schrijftaal. Fransch-Duitsch konflikt met overheersching van Duitsch in 't kanton Eupen, van Fransch in 't N.O. der prov. Luik.
In 't N. der oude provincie - in Hollandsch Limburg - wordt het Duitsch op Nederlandsch volkstaalgebied geleidelijk gansch vervangen door de eigen Nederlandsche kultuurtaal.
1830-1914.Ga naar voetnoot(1) Het Vlaamsch wordt officieel geleidelijk genegeerd; het Duitsch wijkt geleidelijk in het Fransch-Duitsch konflikt. België schuift het Fransch, taal zijner voorkeur, over het Duitsch heen, tot aan de Duitschbelgische staatsgrens.Ga naar voetnoot(2) In het dialektisch Vlaamsch kanton Eupen en in het Waalsche kanton Malmedy duldt Pruisen tot 1870 het Fransch naast het Duitsch; van dit jaar af verduitscht Duitschland beide kantons stelselmatig door uitsluiting van het Fransch.Ga naar voetnoot(3) Kelmis wordt als ‘condominium’ beheerd door Duitschland in 't Duitsch, door België in 't Fransch; is dus Fransch-Duitsch konfliktgebied.
1914-1918. De Duitsche bezetting versterkt de stellingen van 't Duitsch.Ga naar voetnoot(4).
1919-1938. Het Congres van Versailles voegt de kantons Eupen en Malmedy bij België; de grens tusschen de Fransche en de Duitsche kultuurtaal wordt aan de nieuwe Duitschbelgische staatsgrens aangepast.Ga naar voetnoot(5) In het Vlaamsche, verduitschte kanton Eupen en in het Duitsche achterland van het Waalsche kanton Malmedy worden Duitsch en Fransch officieel op gelijken voet geplaatst; de tweetaligheid is de eerste stap naar de overheersching van het sterkere Fransch. Het Fransch schuift dus virtueel over het Duitsch heen; indien de kultuurtaal het ethnisch karakter der bevolking bepaalt, indien ‘kultuurtaalgrens’ synoniem is met ‘volksgrens’, dan is nieuw België nu virtueel niet meer Vlaamsch, zelfs niet meer Duitsch, maar FranschGa naar voetnoot(6).
Wij mogen dit overzicht der kultuurtalen in 't Land van Overmaas dus onbetwistbaar als volgt besluiten: vermits ieder staat - Duitschland niet uitgezonderd - de kultuurtaal feitelijk aanpast, niet aan de volkstaal, maar aan zijn eigen voorkeur, bepaalt de kultuurtaal feitelijk niet, kan zij niet bepalen het ethnisch volkskarakter, maar wel de voorkeur en de macht van den tijdelijken meester. Kultuurtaal is hier dus m.i. eenvoudig een kwestie van voorkeur en macht.
§ 2. - De volkstaal.
De volkstaal - en zij alleen - is in in 't Land van OvermaasGa naar voetnoot(1), het eenige vaste kenmerk van het taalkundig karakter, omdat zij - en zij alleen - gedurende omtrent veertien eeuwen, haast onverminkt en onverminderd, aan alle politieke en kultureele verschuivingen weerstaan heeft, wat m.i. een echt taalphenomeen is. Hare Vlaamsch-Waalsche en Vlaamsch-Duitsche grenzen in 't Land van Overmaas rangschikken deze streek bij het Ndl. volkstaalgebied.
A. - De Vlaamsch-Waalsche taalgrens in 't Z.W. steunt waarschijnlijk eerst op de ethnische grens tusschen het autochtone Romaansche volk in 't Z.W. en de Frankische nederzetting in 't N.O..
In 't Z.W. volgde de Frankische volksmassa haar vorsten, de Frankische veroveraars, in 't Gallo-Romeinsche gebied en zette er zich op talrijke plaatsen neer, zooals door menige Frankische plaatsnamen en grafsteden bewezen wordt. Die Frankische kolonisten drongen door tot aan de Loire. Zij waren zoo talrijk, dat er mogelijk in 't Romaansch gebied een periode van betrekkelijke tweetaligheid bestaan heeft. Toch waren zij minder talrijk dan
de Gallo-Romeinen, vermits zij, de veroveraars, geleidelijk opgeslorpt, geromaniseerd werden door de overwonnelingen. Die herromaniseering schreed normaal Noordwaarts voort; hoofdfaktoren waren de hoofdstad Parijs en haar voorposten, de kleine steden van Noord en Oost. De Franken die zich Noord- en Oostwaarts hadden gevestigd - de Saliërs in 't N.W., de Ripuariërs in 't N.O. - waren er talrijker dan de schaarsche, autochtone Gallo-Romeinen, vermits zij deze opslorpten. Die landen werden eentalig, Frankisch in 't N. en in 't O., Romaansch in 't Z.W.. Zoo ontstonden m.i. onze huidige taalgrenzen.
In Overmaas liep de Frankisch-Romaansche taalgrens, oorspronkelijk, grosso modo, meer Zuidwestwaarts dan heden, van de Barak-Michel, bezuiden Aubel naar Wezet. Gedurende de vroege en de late middeleeuwen komt zij dan nog, benaderend, overeen met politieke en kerkelijke grenzen, waarmee zij in de landen van Overmaas gedurende de late middeleeuwen en in de oude provincie Limburg gedurende het moderne tijdvakGa naar voetnoot(1) door Luik en Verviers Noordoostwaarts verschoven wordt. We hebben dus hier weer perioden en gebieden van konflikt tusschen Vlaamsch-Limburgsch en Waalsch. Het konflikt loopt uit op verwaalsching eener grensstreek, die bevat als hoofdplaatsen, centra der politieke territoria, en als nieuwe voorposten der romaniseering, Limburg en Dalheim.
B. - De Vlaamsch-Duitsche volkstaalgrens in 't O. is voor mij de basis van mijn stelling en dient daarom hier breedvoeriger besproken te worden. Zij steunt oorspronkelijk op de zone van den Maas-Roerkam, sekundair op de Benrather Lijn; die twee
onderwerpen worden hier dus achtereenvolgens behandeld.Ga naar voetnoot(1)
Genoemde zone loopt, benaderend opgevat, als vertakking van den Maas-Rijnkam en van de Duitsch-Waalsche taalgrens in 't Z.,Ga naar voetnoot(2) van af de Barak-Michel Noordwaarts verder in de richting van Roermond, tusschen de oude provincie Limburg in 't W. en 't hertogdom Gulik in 't O.. In die zone zijn drie soorten lijnen in hun ontstaan en in hun verloop zeer vast met elkander verstrengeld.
1) Eerst een aardrijkskundige lijn, oorspronkelijke faktor van het ontstaan der zone, de kam zelf, die van de Barak-Michel door de dichte massa van het Hertogenwoud afdaalt en dan tusschen het Roerbekken met Raren in 't Z.O. en het Vesderbekken met Eupen, het Geulbekken met Hauset, Eynatten in 't W., door het Akensch woud naar den Drielandenblik heenkronkelt. Van hier af loopt hij Noordwaarts rechtdoor, tusschen de Geul en de Geleen in 't Maasbekken, de Worm in 't Roerbekken, naar Roermond, waar de Roer in de Maas mondt.
2) Dan een streng van territoriale grenzen.
In de eerste plaats twee ongeveer identieke staatsgrenzen, die vermoedelijk, op den Maas-Roerkam steunen.
a) Voor den Romeinschen tijd, de oeroude grens tusschen civitas en bisdom Tongeren, met de Tungri links en de Sunici rechts van de MaasGa naar voetnoot(3) in 't W., civitas en bisdom Keulen met de Ubii in 't O.; dan, gedurende de vroege middeleeuwen, de latere grens tusschen het bisdom Tongeren of Luik en de Luikgouw in 't W., het bisdom Keulen en de Gulik en Ardennengouw in 't O.;
eindelijk, gedurende de late middeleeuwen en het moderne tijdvak, de latere grens tusschen de Zuidelijke Nederlanden met hun Oostprovincie Limburg in 't W. en het oude Duitsche keizerrijk in 't O., twee eenheden, wier leenroerige betrekking geleidelijk losser wordt. Zoo verschijnen de Maas-Roerkam en de eeuwenoude staatsgrenzen als de diepste grondslag der Vlaamsch-Duitsche volkstaalgrens.
b) De nieuwe, in 1919 vastgelegde staatsgrens tusschen België en Duitschland, die als zoodanig op de volkstaal nog geen merkbaren invloed gehad heeft.
In de tweede plaats de gemeentegrenzen van Hauset, Eynatten en Raren, in 't Z.; de middeleeuwsche staatsgrens tusschen de Landen van Rolduc en Valkenburg in 't N.
3) Eindelijk een streng van taalgrenzen:
Vooreerst de Benrather Lijn, grens der Hd. klankverschuiving; op zich zelf eenvoudig geographische grens van een taalverschijnsel, zonder ethnisch discrimineerende waarde, ontleent zij haar gewicht aan de faktoren die haar hebben voortgebracht. Zij daalt met den kam als denkbeeldige lijn van de Barak-Michel af, was vroeger identiek mer de oude staatsgrens, volgt nu langs minder gewichtige kammen en bosschen de Westgrens van Raren, Eynatten en Hauset, tot aan den Drielandenblik; van hier af was zij vroeger identiek met de oude staatsgrens tusschen het Akensche Rijk en de provincie Limburg; zij werd onder den druk van Aken Westwaarts geschoven tot aan de grens tusschen de Landen van Rolduc en Valkenburg; eindelijk wendt zij zich bezuiden Geilenkirchen naar Benrath aan den Rijn en van hier naar 't O. van Duitschland.
Sekundair komen dan nog andere, minder gewichtige Ripuarisch-Nederfrankische taalgrenzen, die samenvallen met de B.L., met de staatsgrenzen of met de gemeentegrenzen.
De zone dier drie lijngroepen bevat dus den Oostrand der oude provincie Limburg t.w., in 't N. den Oostrand van 't Land van Rolduc; in 't Z. den Oostrand van 't Land van Limburg, met de gemeenten Hauset, Eynatten en Raren. Dus hebben we ook hier, gedurende de late middeleeuwen en het moderne tijdvak, voor den provincierand, gebied en periode van konflikt, uitloopende op min of meer grondige ripuariseering.
Die kwestie van de B.L. heeft haar geschiedenis:
In 1877 wordt de B.L. ontdekt door G. Wenker, die haar een der gewichtigste grenzen van 't Rijnland noemt; aan het deel dier lijn dat door den Maas-Roerkam heenstrengelt, wordt zeer weinig aandacht geschonken tot 1902; dat deel begint belangstelling te wekken van 1902 tot 1913; van 1913 tot 1938 werd het als normale Nederfrankisch-Ripuarische taalgrens van Duitsche zijde betwist, van Noord- en Zuidnederlandsche zijde gehandhaafd. Van 1913 tot 1919 wordt de B.L. van den Rijn tot aan de Nederlandsche staatsgrens door Th. Frings, op eigen Rijksduitsch gebied, als normale grens verworpen. Na den wereldoorlog, van 1919 tot 1938, werd de stormloop gericht tegen de strook van den Maas-Roerkam. Dit deel werd eerst verworpen door Th. Frings, als normale grens tusschen algemeen Nederfrankisch-Nederlandsch en Ripuarisch-Hoogduitsch taalgebied; dan werd het door W. Welter, in verband met de naasting van het kanton Eupen bij België, als normale grens tusschen het Nederfrankische W. en het Ripuarische O. van het kanton insgelijks verworpen.
W. Welter ontwikkelt de thesis van Th. Frings - taalgrens = oude, politieke grens - en interpreteert ze met het oog op OvermaasGa naar voetnoot(1); hij schrijft vervolgens: in 1929 over de volkstaal in 't kanton Eupen, dat Frings' stelling niet te ‘schematisch’ mag toegepast wordenGa naar voetnoot(2); in 1933 over de volkstaal van 't Noord-Oosten der prov. LuikGa naar voetnoot(3), aangaande de B.L.: ‘Vermits Keulen en Aken nog andere ripuarismen over de B.L. heen, Westwaarts tot aan de Uerdinger lijn in Belgisch Brabant, gestuwd hebben, is de B.L. niet meer de normale Nfr.-Rip. taalgrens; de ‘oude opvatting van een scherpe Duitsch-Nederlandsche dialektgrens dient voortaan verworpen. Het intermediaire gebied is een soort Nfr.-Rip. overgangsgebied’; datzelfde jaar verdedig ik de lijn als zijnde nu nog de
normale, Nfr.-Rip. taalgrensGa naar voetnoot(1); en in 1936 betoog ikGa naar voetnoot(2) dat zij niet mag gerukt worden uit het verband, waaraan zij haar ontstaan te danken heeft, waarmee zij gansch verstrengeld is, om enkel afzonderlijk beschouwd en behandeld te worden. Op zich zelf zijn de klankverschuiving en de B.L., ik herhaal het, niets dan een taalkundig verschijnsel, een geographisch denkbeeld zonder waarde, zonder kracht noch uitwerking; in verband met hare zone behouden zij echter hun volle waarde, als symbool van onweerstaanbare krachten en automatische uitwerkselen.
Onweerstaanbare krachten:
a) | Natuurkrachten: hooge kammen, dichte wouden, in menige gevallen, vroeger de sterkste volks- en taalgrenzen. |
b) | Menschenkrachten: eeuwenoude, ethnische en politieke grenzen tusschen Oostersche en Westersche volkeren, machten, talen en kulturen. |
c) | Taalkrachten: een bundel van eng met elkander verstrengelde taalgrenzen, verbonden met het net der staats- en gemeentegrenzen, met de B.L. zelf; taalgrenzen, die elkander in den volksmond door de automatische kracht der analogie ondersteunen. |
Automatische uitwerkselen:
De B.L. schijnt voor Frings en Welter minderwaardig geworden, omdat Keulen en Aken andere ripuarismen over haar heen stuwden. In werkelijkheid verhoogt juist dat hare waarde. Terwijl andere ripuarismen zeer gering in getal en in waarde, over haar heen drongen, schoven de uiterst talrijke en gewichtigste ripuarismen, de klankverschuivingen, niettegenstaande de geweldige dynamiek van het machtige kultuurcentrum Aken, gedurende lange eeuwen, slechts op de breedte van één gemeente Westwaarts verder.
Het gansche gebied tusschen de B.L. en de Uerdinger lijn, heeft dus, onder een oppervlakkige ripuariseering, zijn echt Nederfrankisch karakter behouden. Deze laatste lijn is de normale grens tusschen dit gebied in 't O. en het zuiver Nederfrankisch gebied in het W.; het gaat heelemaal niet op, het tusschen beide lijnen gelegen land eenvoudig dood te verven als een Nederfrankisch-Ripuarisch overgangsgebied, als een soort ‘no mans land’ - eerste stap der Ripuarische expansie op dialektgebied - als het ‘Aufmarschgebiet’ van den Ripuarischen inval, - om het later - als tweede stap - tot Ripuarisch gebied uit te roepen.
Mijn thesis steunt op W. Welter zelf; de titel van zijn werk van 1933 is reeds treffend: ‘Die niederfränkischen Mundarten im N.O. der Provinz Lüttich’. Dan schrijft hij op blz. 123 van dat werk: ‘Die Mundarten unseres Gebietes sind von niederdeutschniederländischer Grundstruktur’; m.a.w. die tongvallen zijn echt Nederfrankisch, Nederlandsch. De B.L. moet dus ook volgens W. Welter zelf nu nog de normale, Nfr.-Rip. grens zijn. Het kanton Eupen is dus, evenals het N.O. der prov. Luik, Nederfrankisch. En indien zelfs deze meest Oostwaarts gelegen hoek - gansch Overmaas - nog echt Nfr.-Ndl. is, blijft het Westwaartsche dialektgebied in zijn grondstruktuur zeker Nederfrankisch, Nederlandsch en is de ripuariseering zeker ook hier slechts zeer oppervlakkig.
Aangaande Frings' stelling schrijft Welter verder: ‘Vermits de oude provincie Limburg in haar Oostrand geripuariseerd werd, mag de stelling “taalgrens = oude territoriaalgrens” niet “schematisch” op alle groote en kleine territoria toegepast worden’. Deze stelling schijnt ook hier inderdaad, om de opgegeven reden, niet toepasselijk te zijn. In werkelijkheid is zij het heelemaal op het groote territorium Limburg, omdat de uitzonderlijke inbreuk op de stelling door de uitzonderlijke stuwkracht van Aken gansch normaal gemotiveerd wordt - door Frings en Welter zelf. Ik durf zelfs te beweren, dat de meeste taalgrenzen in Overmaas juist op oude grenzen van oorspronkelijke parochieën en keizerlijke domeinen steunen.
Na dit overzicht der twee volkstaalgrenzen mogen we besluiten: behalve zijn, door uitzonderlijke faktoren uitzonderlijk prijsgegeven randen - geripuariseerd in 't O., geromaniseerd in
't Z.W. - bleef de kern van 't hertogdom, t.w. de banken Walhorn, Montsen en Balen en de heerlijkheid Lontsen in zijn volkstaal echt Germaansch - Nederfrankisch, dus VlaamschGa naar voetnoot(1) of Nederlandsch. Treffend is, dat het volk zelf hiervoor onbewust en onbetwistbaar getuigt, wanneer oudere geslachten hun taal nog noemen ‘Lèmmergiësch’ = Limburgsch en ‘Bröbensch’ = Brabantsch, waar de jongere geslachten er de jongere benaming ‘Plattütsch’ voor gebruiken.Ga naar voetnoot(2) Met zijn autochtone, ‘bodenständige’ Ndl. volkstaal sluit Overmaas bij 't Ndl. volkstaalgebied aan, evenals het kanton Malmedy met zijn Waalsche volkstaal bij 't Waalsch.Ga naar voetnoot(3)
Op grond hiervan meenen wij te mogen volhouden, dat de Vlaamsche volksverbondenheid verbroken werd en er een wanverhouding geschapen werd tusschen volksgrens en staatsgrens, door het afstaan van Eupen en Malmedy aan Pruisen in 1815; dat die wanverhouding gedeeltelijk hersteld werd door de naasting van Eupen bij 't Nederlandsch, van Malmedy bij 't Waalsch volkstaalgebied, in 1919. Hiermee wordt natuurlijk geenszins bedoeld, de naasting van Nieuwbelgië te rechtvaardigen; politieke beschouwingen blijven hier principieel uitgesloten. Maar de taalkundige feiten dringen zich onweerstaanbaar op bij een objectieve beoordeeling.
Plaatsen we nu verder de konklusies van de overzichten der
volkstalen en der kultuurtalen naast elkander, dan besluiten we: noch het Fransch, noch het Duitsch - deze volgorde beteekent geen logische rangschikking - hebben hier het minste historisch of principieel natuurrecht op de rol van hoofdkultuurtaal, die zij elkander betwisten, omdat hun bestaan zelf, als zoodanig, een historisch en principieel onrecht is. Het Nederlandsch alleen heeft nu nog dit natuurrecht, omdat de volkstaal nu nog Nederlandsch, Vlaamsch is; in het konflikt der kultuurtalen wordt het zwakke regionale Nederlandsch door de twee machtige wereldtalen eenvoudig uitgesloten, omdat er hier wereld- en kultuurtaalimperialisme in 't spel is; omdat het vraagstuk der kultuurtalen feitelijk opgelost wordt door de voorkeur en de macht van den tijdelijken meester.
II.
Enkele bijzondere punten aangaande de frankische nederzetting tusschen maas en rijn.
In het eerste stuk van deze studie heb ik de algemeene stellingen uiteengezet, waartoe de taaltoestanden in het Land van Overmaas aanleiding hebben gegeven. Thans wil ik, ter verantwoording van mijn eigen standpunt en omdat Dr. Petri daaraan zooveel belang schijnt te hechten, nog enkele afzonderlijke punten ter sprake brengen, die betrekking hebben op de toponymie en de wording van de Vlaamsch-Waalsche en Vlaamsch-Duitsche taalgrenzen.
Uiteraard zal dit gedeelte een meer persoonlijk karakter dragen. De lezer gelieve dit te verontschuldigen, ik kon er niet aan ontkomen en zal zoo kort mogelijk zijn.
Hoofdstuk I.
PlaatsnaamkundeGa naar voetnoot(1)
§ 1. - Naamuitlegging i.a.Ga naar voetnoot(2).
A) Petri geeft eenige voorbeelden, die volgens hem typisch zijn voor mijn ‘dilettantische’ interpretatie. Petri loochent zonder te motiveeren, stelt mijn interpretatie verkeerd voor en waagt zich meestal zelf aan geen betere uitlegging.Ga naar voetnoot(3)
a) Van de gewraakte interpretaties geef ik in 1933 slechts als zeker die van Sippenaken, Sinnich en Stockhem. Ik zeg dus:
In * Sinaken, → Sinnich (L. 570) en in Sippenaken beteekent -aken eenvoudig water, evenals in den naam Aken. Het geval * Sinaken geef ik Petri als twijfelachtig toe, omdat het eerste lid sin niet zeker waternaam is en -aken ook kan komen van den Latijnschen adjectiefuitgang -acum. *Sin/ak → Sinnich kan beteekenen beek der Sunici evenals * Ub/ak → Ubach kan beduiden beek der Ubiërs of de Worm, grens tusschen de Ubiërs en de Sunici onder de Romeinen. Het geval Sippenaken houd ik staande: het eerste lid sippen is zelf waternaam; vgl. in de sippen, 1770, te Eupen (L. 606)Ga naar voetnoot(4).
Eveneens blijf ik er bij dat Stockhem bij Eupen beteekent séjour de la descendance en ligne droite (L. 609); stock beteekent nu nog in de volkstaal 1) boomstam 2) stamboom, familiestam; stokleen
beteekent erfelijk stamleen;Ga naar voetnoot(1) Petri verzwijgt deze en andere door mij opgegeven argumenten; hij leze dienaangaande de in noot vermelde werkenGa naar voetnoot(2).
b) De uitlegging der volgende namen wraakt Petri als stellige beweringen mijnerzijds, waar ik ze zelf met motiveering en vraagteeken voorstel als enkel gissingen, die een andere interpretatie volstrekt niet uitsluiten. Petri verwerpt mijn uitlegging, zonder zelf een betere voor te stellen: Gemmenich (L. 592), Welkenraat (L. 578), Hergenraat (L. 616), Homburg (L. 582), Bilstain (L. 746), Stembert (L. 663), Thimister (L. 661), Jalhay (L. 654), Walhorn (L. 29), Herve (L. 20). Achter Millescheidt (L. 647) werd het vraagteeken jammer genoeg vergeten. Voor Holscit anno 1271, → Hauset verwerp ik mijn uitleggingen graag voor *hol/scheid = holbosch van Petri, dat mij stellig beter schijnt.
c) Petri stelt mijn uitlegging der volgende namen verkeerd voor:
Ik zeg niet (L. 651) *Gol/aken maar * Gol/ke = grachtje (?) → Gulken → Goé.
Ik geef niet als ernstig, geschiedkundig feit, maar als twijfelachtige, folkloristische legende, de uitlegging *limes/burg = grensburg → Limburg.
B) Mijn plaatsnaamlijsten hebben eenige verdienste, maar zouden meer waarde hebben, indien er meer oude vormen van gegeven werdenGa naar voetnoot(3).
Die lijsten beslaan 138 blz. en zijn van een overvloed van oude vormen vergezeld. Stellig, nog meer ware nog beter geweest, maar kon hier niet geëischt worden, omdat het geen stelselmatige, toponymische studie gold.
Dat zeg ik uitdrukkelijk (L. 540).
C) - De nederzetting der Romeinen en der Sunici wordt niet wetenschappelijk beschreven. Aangaande de Romeinen worden gansch onmogelijke volksetymologieën aangehaald, om de volksmeening te staven, dat de Eburonen te 's-Gravenvoeren door Caesar verslagen werden. Weindal = vallée des pleurs, Rombosch = forêt romaine, Romersdelle = vallée des Romains.Ga naar voetnoot(1)
Ik geef die etymologieën (L. 16) uitdrukkelijk als folkloristisch materiaal, dus voor hetgeen zij waard zijn. Regenberti vallis XIIe eeuw, (L. 574) is niet Romersdelle van 's-Gravenvoeren, zooals Petri meent, maar Remersdaal.
Uit de regelmatig weerkeerende Romeinsche mijl, als eenheidsmaat der afstanden, op den weg van Jalhay naar 's-Gravenvoeren wordt (L. 25) de Romeinsche oorsprong van dien weg afgeleid.Ga naar voetnoot(2)
Ik besluit slechts tot waarschijnlijkheid van Romeinschen oorsprong. Petri bewijst zelf de onmogelijkheid niet van mijn stelling; hij legt vooral het regelmatig weerkeeren der Romeinsche mijl, als eenheidsmaat van de afstanden op dezen en zooveel andere, oude wegen niet uit.
De Suniciers worden (L. 30) een der gewichtigste stammen van 't gebied genoemd.Ga naar voetnoot(3)
Van den ‘verouderden’ Ernst zegt men meestal: ‘Le savant Ernst, qui n'affirme rien sans le prouver’. Op grond van talrijke bewijzen plaatst hij de Tungri links van de Maas, de Sunici tusschen Maas en Worm, de Ubii tusschen Worm en Rijn. G. des MarezGa naar voetnoot(4), een der modernste schrijvers, dien Petri mij verwijt niet geraadpleegd te hebben, en Block en BijvanckGa naar voetnoot(5),
plaatsen insgelijks de Sunici tusschen Maas en Worm, overeenkomstig den ‘verouderden’ Ernst.
‘Sin’ is waternaam in Sinnich, onder Teuven (L. 570) en overblijfsel van den naam der ‘Sunici’ in ‘Opsinnich’ onder Remersdaal (L. 16, 17)Ga naar voetnoot(1).
Beide verklaringen geef ik op als mogelijk; Petri bewijst de onmogelijkheid van geen van beiden en geeft vooral geen betere uitlegging.
§ 2. - De namen op -loh, -sele en -scheid.Ga naar voetnoot(2)
1) De namen op -loh = boschGa naar voetnoot(3) bewijzen geen Salischen inslag in 'Bois de Boschloë, onder St.-Pieters-Voeren (L. 32).
Gezien de gegevens van Petri over de diaspora van -loh, geef ik dat graag toe.
2) Het is gewaagd van wege L. met des Marez '-sele, als typisch voor de Salisch-Frankische nederzetting te beschouwen. '-sele, komt in Westfalen ten minste in twintig namen voor; dus behooren beide streken samen. In de Rijnzone verdwijnt '-sele,; in 't Rijnland en in 't overige Duitschland bestaat het ook. In ons overgangsgebied ontbreekt het heelemaal. 'Op de saele, onder St.-Martens-Voeren (L. 33, 47, 567) beteekent niet zeker 'zaal,, 'Frankische woonplaats, 'kasteel,Ga naar voetnoot(4).
Ik heb -sele, voorgesteld als typisch Salisch, niet tegenover Saksisch, Westfaalsch, maar tegenover Ripuarisch. Ik sluit Salisch-Saksische gemeenschap ten opzichte van -sale dus niet uit. Volgens Petri bestaat '-sele, in de Rijnzone niet, in Rijnland wel; hoe is dat te verstaan? MansionGa naar voetnoot(5) geeft voor zele de bet. van ‘groot zaalgebouw’ en als voorbeeld Zelem (d.i. Zaalheim) bij Hasselt.
In Overmaas beteekent het klaarblijkelijk zaal, Frankische woonplaats, kasteel in de volgende vormen: op de saele onder
St.-Martens-Voeren; mijn twee bewijzen (L. 47, 567) verzwijgt Petri; 1) sale naam van het kasteel bewoond door Reginbert of Reimer in Reginberti vallis of Reimersdaal-Remersdaal (L. 576); 2) op ten sal, woonhuis in het kasteel van Limburg, van 1388 tot 1551 (L. 654).
3) De zone der namen op '-scheid, wordt niet bepaald. De '-scheid, vormen van het kanton Eupen worden niet opgegevenGa naar voetnoot(1).
Zij worden wel opgegeven, voor Eupen (L. 680), voor Raren (L. 567), voor Eynatten (L. 680), voor Hauset (L. 680); buiten het kanton Eupen, voor Membach (L. 633).
De beteekenis van '-scheid, wordt onjuist weergegeven; '-scheid, heeft in die vormen niet meer de oorspronkelijke beteekenis van 'grens van Ripuarische nederzetting, maar de latere beteekenis van 'bosch, uitgeroeid door verdere koloniseering, door 'Ausbau,; met dien zin bewijst '-scheid, dat het kanton Eupen reeds in de vroege middeleeuwen, minder den Ripuarischen dan den Hoogduitschen invloed der Rijnsche taal en beschaving onderging.Ga naar voetnoot(2)
Ik zeg (L. 32) -scheid = 1) grens, kam; 2) grensbosch; 3) bosch. Ik zeg nergens dat het in onze toponymische vormen de eerste beteekenis heeft. De juiste beteekenis van '-scheid, in die vormen is overigens hier bijzaak; voldoende is dat het woord zelf specifiek Ripuarisch is.
Den invloed der Ripuarisch-Hoogduitsche dialekten van Keulen en Aken op Overmaas van af de 11e eeuw beschrijf ik zelf (L. 136). '-schêt, beteekent nu nog in de volkstaal van Overmaas grens; '-scheid, is zelfs over de Maas gedrongen in den naam Waterscheid, tusschen Hasselt en Maastricht, met de oorspronkelijke, specifieke beteekenis van kam, scheiding der wateren.
Wat de Ripuarische invloeden in Wallonië betreft, heb ik mij in mijn werk van 1933 zeer voorzichtig uitgedrukt, al te hypothetisch volgens Petri. Bezwaarlijk had ik hier meer dan veronderstellingen kunnen geven. Het is bekend en de laatste opzoekingen over de Germaansche elementen in het Waalsch bewijzen het, dat deze kwestie nog lang niet opgelost is. Mijn hypothesen, - wie maakt er geen? - geef ik overigens niet als stellige feiten.
Hoofdstuk II.
De bespreking der taalgrenzen.
§ 1. - De bespreking der Vlaamsch-Waalsche taalgrens.Ga naar voetnoot(1)
L. 's kritiek over de bespreking der oude Vlaamsch-Waalsche taalgrens door G. Kurth is i.a. goed. Plaatselijke geschiedschrijvers, o.a. Thisquen, Domken, Renier enz. werden doelmatig benuttigd, maar:
De toponymie der aangrenzende, Waalsche gemeenten werd niet grondig besproken; de inzijpeling van Germaansche plaatsnamen over de taalgrens werd niet aangetoond.Ga naar voetnoot(2)
De Germaansche inzijpeling in de plaatsnamen werd voor het gansche, Noordoostwaarts, tusschen Maas en Vesder, gelegen gebied, oppervlakkig besproken (L. 628); de plaatsnamen van het geromaniseerde randgebied beslaan 45 blz. (L. 629-674); een grondige bespreking hoorde in mijn werk niet thuis voor Overmaas, dus nog minder voor het verwaalschte en allerminst voor het oorspronkelijk Waalsche gebied. Germaansche plaatsnamen werden overigens, volgens Petri's eigen stelling, door de Frankische veroveraars tot aan de Loire in Frankrijk geschapen; tot waar moest het onderzoek zich dan uitstrekken?
Een paar naamvormen zonder bronvermelding bewijzen niet het Germaansch of geromaniseerd karakter eener plaats.Ga naar voetnoot(3)
Petri geeft geen voorbeelden; hij kan enkel bedoelen de (L. 635-663) besproken, geromaniseerde randgemeenten. Hier is het kleinste getal oude vormen: voor Berneau 3 (L. 635) en voor Neufchâteau 3 (L. 639); voor de anderen, vooral voor Limburg (L. 642) en Jalhay (L. 653), worden talrijke oude vormen gegeven; voor allen, bijna zonder uitzondering, wordt de bron vermeldGa naar voetnoot(4).
Die vormen geven geen zekerheid, dat geef ik Petri toe, maar groote waarschijnlijkheid, met gansch subjektief oordeel als maatstaf.
L. ontleent (L. 59) ‘en bloc’ aan Kurth de verouderde voorstelling van 't Kolenwoud als taalgrens; hij vermeldt, maar neemt verder niet in aanmerking de kritiek van Van der Linden over die stelling; hierdoor wordt het probleem der Germaansch-Romaansche taalgrens niet bevorderdGa naar voetnoot(1).
Dat ik de stellingen van Kurth en van Van der Linden grondiger had kunnen bespreken en vergelijken geef ik Petri alweer grif toe; een later onderzoek aan de hand van Draye's degelijk artikel over dit onderwerp overtuigt mij, dat hierin ook thans nog niet het laatste woord gezegd is.Ga naar voetnoot(2)
De samenstelling van 't Romeinsche wegennet en de Frankische verhuizingen langs die wegen zijn zeer twijfelachtigGa naar voetnoot(3).
Mogelijk, maar ik spreek (L. 64) enkel van een waarschijnlijkheid. Verder laat Petri zelf de Ripuariërs over den Romeinschen weg Keulen-Maastricht ons land binnendringen; waren de door mij vermelde wegen voor inwijking niet geschikt?
§ 2. - De bespreking der Vlaamsch-Duitsche dialektgrensGa naar voetnoot(4).
Kammen worden niet meer beschouwd als grenzen van nederzetting en taal.:Ga naar voetnoot(5)
A. - Noch volgens de verouderde opvatting van identiteit der grenzen van nederzetting en taal.
Nergens in mijn werk heb ik de principieele identiteit van
kammen met grenzen van nederzetting en taal als algemeen verschijnsel verdedigd; wel beweer en bewijs ik dat, in ons bijzonder merkwaardig geval, én de Duitsch-Waalsche en de Duitsch-Vlaamsche taalgrenzen, en de nederzettingsgrenzen van Aarlen in 't Z. tot Roermond in 't N. eng samengestrengeld zijn in één en dezelfde Oostzone.Ga naar voetnoot(1)
Mijn achtbare opponent spreekt zich zelf tegen. Eerst schrijft hijGa naar voetnoot(2):
De gevallen waarin taal en nederzetting zich over de kammen heen verspreid hebben, waar er dus geen identiteit bestaat tusschen kammen eenerzijds en grenzen van nederzetting en taal anderzijds, zijn ‘even talrijk’ als de gevallen waarin de kammen als grens gediend hebben, waar er dus wel identiteit bestaat.
Dan induceert hij verkeerd van de Waalsch-Duitsche taalgrensstrook tusschen Aarlen en Barak-Michel in 't Z. op de Vlaamsch-Duitsche taalgrensstrook tusschen Barak-Michel en Aken in 't N. en besluit:
Dus zijn kammen i.a. niet te identificeeren met grenzen van nederzetting en taal.
Over de Zuidstrook schrijft hij:Ga naar voetnoot(3)
Van Aarlen tot Barak-Michel zijn de Ripuariërs met hun taal, van den Rijn in 't O. Westwaarts over den Rijn-Maaskam heengedrongen; de Waalsche rivieren: de Semois, de Warche en de Amel, ontspringen in Duitsch taalgebied.
Was dat gansch juist voor de Zuidstrook, dan zou het nog volstrekt niets bewijzen voor de Noordstrook. De gansche waarheid is, dat ook de Duitsche rivieren: de Sauer op Waalsch taalgebied en de Our bij den Maas-Rijnkam ontspringen, dat de
taalgrens dus hier evenals in 't N. eng rond den kam slingert. Petri induceert zeer voorzichtig voor de Noordstrook, zonder mijn meening gansch uit de sluiten:
Dus ligt de konklusie ‘nabij’ dat het kanton Eupen niet Oostwaarts gekoloniseerd werd, zooals L. (L. 52) beweert: maar dat de Ripuariërs ook hier van uit het Rijnland Westwaarts over den Rijn-Vesderkam heen, den bovenloop der Vesder gekoloniseerd hebben. ‘Bijna’ nergens heeft de Rijn-Maaskam in Eupen-Malmedy de Duitsche taal in 't W. begrensd; dus zijn ‘i.a.’ kammen, niet te identificeeren met grenzen van nederzetting en taal, wanneer men volgens de oude opvatting de identiteit tusschen grenzen van nederzetting en taal aanneemtGa naar voetnoot(1).
Voor de Noordstrook komt niet de Rijn-Maaskam maar de Roer-Maaskam in aanmerking. De Roer is een bijrivier, niet van den Rijn, maar van de Maas; de Roerripuariërs behoorden geographisch niet meer bij het Rijn- maar bij het Maasbekken; dat de Rijn-Maaskam hier geen taalgrens is, is een goedkoope waarheid. Verwisselt Petri misschien de Maasroer, met de Rijn-ruhr?
Petri vermeldt bijzaken en verwaarloost hoofdzaken: met het oog op de Frankische kolonisatie is de Geul met haar banken Montsen en Walhorn en met haar heerlijkheid Lontsen veel gewichtiger dan de Vesder met haar bank Balen, waarbij Eupen behoorde; en toch noemt Petri wel de Vesder en niet de Geul; waarom?
Eindelijk is de Vlaamsch-Duitsche dialektgrens van de Barak-Michel tot Aken m.i. juist één der meest interessante, even talrijke, gevallen van overeenkomst die Petri hooger vaststelt.
Petri zegt: ‘Nog niemand heeft beweerd dat de Frankische
kolonisatie hier anders dan in Westelijke richting geschieddeGa naar voetnoot(1).
Onbetwistbaar geschiedde de massale verhuizing der Ripuariërs Westwaarts van den Rijn naar de Maas, vermits zij van de ‘ripae’ van den Rijn kwamen; maar even onbetwistbaar kon de bezetting van ons groot Hertogenwoud slechts sporadisch, gedurende verscheidene eeuwen, van alle zijden, behalve van het Z.W. geschieden; het woud werd omsingeld en veroverd van uit het Zuidoosten, het Noordoosten en het Noordwesten. Onderscheiden we zorgvuldig eerst het indringen, dan de eigenlijke koloniseering, den ‘Ausbau’.
De richting van het indringen blijkt uit hetgeen van het groote oerwoud heden nog overblijft, tusschen Maas en Rijn: de Ripuariërs verspreidden zich eerst van uit het Rijnbekken in het Roerbekken en drongen van hier uit over den Roer-Maaskam in ons gebied. De ingezetenen van Monschau op de Roer drongen van Z.O. in 't Vesderbekken, waar zij Balen en Eupen stichtten of ontwikkelden; die van Stolberg kwamen van N.O.; over Kornelimunster; die van Aken uit N.W. over Hollandsch Limburg, in 't Geulbekken, waar zij Montsen, Walhorn en Lontsen stichtten of ontwikkelden; in ons gebied hebben de Ripuariërs uit het Oosten zich misschien vermengd met geïsoleerd uit het Westen ingezijpelde Saliërs.
De werkelijke inbezitneming, de koloniseering, de ‘Ausbau’, blijken nu nog uit de kringvormige ontginningen, uit de jongere nederzettingen op de ontgonnen plaatsen, op de ‘roder’.
De vorm en de politieke of kerkelijke saamhoorigheid der uitgeroeide boschplaatsen bakenen de richting dier inbezitneming duidelijk af.
De Ripuarische heerlijkheid Monschau heeft in 't woud gesloten kringen ontgonnen rond Monschau zelf, in 't Roerbekken; Noordwestwaarts rond Rötchen = rodeke, op den Roer-Vesderkam, rond Schwarzfeld en Reinartshof in 't Vesderbekken.
De Ripuarische abdij van Kornelimunster heeft Zuidwestwaarts in 't Roerbekken haar kringvormig Land van Korneli-
munster ontgonnen; in 't Z. heeft zij een kleinen gesloten kring uitgeroeid rond het plaatsje ‘Rott’ op de Vicht, bijrivier der Roer; in 't Z.W. heeft zij het Walhorner woud uitgehold, tot aan de Oudlimburgsche staatsgrens en vast langs die grens in haar ‘Land’ gesticht: Forstbach, Walheim en Friesenrat.
De ingezetenen van Eupen in 't W. werden later door de Vlaamsche wevers van den landbouw naar de lakennijverheid afgewend en hebben daarom rond Eupen geen grooten kring ontgonnen; Eupen is nu nog in Oost en Zuid van dichtbij door het Hertogenwoud omgeven.
De oorspronkelijke bank en parochie Walhorn heeft het Walhorner woud Oostwaarts uitgehold tot aan de Oudlimburgsche staatsgrens en er gesticht Hol/scheid = Hauset, Eynatten in 't Geulbekken; op de roder, = Raren in 't Roerbekken. Toen de gemeente Raren in de bank Walhorn gevormd werd, heeft Walhorn in de gemeente Raren een zgz. ‘enclave van Walhorn’ behouden.
Ik vat samen: de oude, met wouden versterkte staatsgrens is normaal ook grens geweest tusschen de koloniale expansie van Walhorn en Eupen Oostwaarts, van Kornelimunster en Monschau Westwaarts. Walhorn koloniseerde de zone der B.L. en stichtte er Oostwaarts Hauset, Eynatten en Raren; Eupen heeft zijn Oost- en Zuidwaartsche gemeentebosschen bijna niet ontgonnen.
B. - Noch in verband met de nieuwe opvatting van verschil tusschen grenzen van nederzetting en taal. Zelfs in de nabijheid van kammen en vooral in Oostbelgië wordt er geen identiteit tusschen beide meer aangenomen. De nederzettingsgrenzen zijn bij de eerste inbezitneming en de taalgrenzen veel later door wisselwerkende invloeden ontstaan.
De Romeinsche weg Keulen - Maastricht - Tongeren - Bavai was met zijn vertakkingen een ‘einzigartige Einmarschlinie’ voor de indringers. De Rijnlanders zijn later aanhoudend in Wallonië bv. te Clermont en te Verviers ingezijpeld.Ga naar voetnoot(1)
Juist in Oostbelgië geldt als zeer interessant geval de
oude en de nieuwe opvatting ten opzichte van beide taalgrenzen.
De Romeinsche weg Keulen - Stolberg - Walhorn - Balen - Verviers- Theux - Reims was nog veel gewichtiger met zijn wisselwerkenden invloed op ons gebied. Hij bracht den Ripuarischen en den Romaanschen invloed rechtstreeks in konflikt met elkander en van beide zijden verschoof die invloed de grenzen ten koste van ons eigen Nederfrankisch.
De Vlaamsch-Waalsche taalgrens steunt op geen gewichtigen kam; de oude en de nieuwe Vl.-W. taalgrenzen moesten schuin over de hoofdkammen tusschen Vesder, Berwinne en Voer heenloopen, vermits de Frankische inwijking in de algemeene richting van Z.O. naar N.W. heen en weer geschiedde. Voor 't overige geldt de nieuwe opvatting: van de wisselwerkende invloeden schoof de sterkste, de Romaansche, de taalgrens Noordoostwaarts tot aan haar huidig verloop.
De Vlaamsch-Duitsche dialektgrens past de oude en de nieuwe opvatting toe: de oude staatsgrens, eerst grens van nederzetting, werd dan Nfr.-Rip. dialektgrens; de Ripuarische invloed was hier de sterkste en schoof de taalgrens Westwaarts tot aan het huidig verloop der B.L.; de Maas-Roerkam slingert als primaire basis tusschen de oude staatsgrens in 't O. en de B.L. in 't W. heen.
Hoofdstuk III.
Geschiedkundige feitenGa naar voetnoot(1).
De geschiedkundige onderlaag is veelal waardeloos; de dokumentatie is verouderd; L. steunt bv. voor de Merowingische taalkultuur op ErnstGa naar voetnoot(2).
Ik steun op ErnstGa naar voetnoot(3) als lokaalschrijver, op DarisGa naar voetnoot(4) en op LebonGa naar voetnoot(5) als schrijvers over den algemeenen toestand. Welke
schrijvers hier nog en vooral dienden geraadpleegd, zegt Petri, jammer genoeg, niet.
Het werk geeft blijk van vooringenomenheid. L. schrijft: ‘En 1349 (!) le Brabant s'émancipa vis-à-vis de l'Allemagne, par la Bulle d'or, édit perpétuel, enz.; dien volzin had geen leerling durven schrijven’Ga naar voetnoot(1).
De ‘Gouden Bulle’ van 1349 bedoelde slechts een betrekkelijke vrijmaking - op juridisch gebied. - Mijn formuleering was onvolledig, ik moest schrijven ‘s'émancipa juridiquement’.
L. beweert dat Limburg zich dadelijk na 1288 gansch van de Rijnsche naar de Brabantsche kultuur gewend heeft.Ga naar voetnoot(2)
Ik zeg: Après l'annexion du Limbourg au Brabant en 1288, les liens entre les deux pays se resserrent de plus en plus.Ga naar voetnoot(3) Die aanhoudende, geleidelijke oriënteering vervolg ik van 1349 tot 1772, dus gedurende vier eeuwenGa naar voetnoot(4).
Ik had er kunnen bijvoegen, wat ik door verdere studie van 't onderwerp vastgesteld heb: Limburg was een verafgelegen en door 't Duitsch prinsbisdom Luik hermetisch afgezonderd grensland van zijn moederland Brabant. Hierdoor was het heelemaal blootgesteld aan politieke en taalkundige opslorping door Duitschland; en toch liet het zich niet opslorpen; zoo sterk was het, niettegenstaande den Duitschen invloed, politiek en taalkundig naar Brabant georiënteerd.
Frings heeft bewezen dat de kultuurgemeenschap tusschen Rijn en Maas 1288 overleefd heeft; dat zij zich hier van de twaalfde tot de veertiende eeuw weliswaar aanhoudend verengd, maar toch ook gevestigd heeft; in menig ander opzicht hebben Aken en het gansche Rijnland tot heden toe het Maasland kultureel nog zeer sterk beïnvloed.
Op politiek en rechterlijk gebied reageerde Aken geleidelijk minder en minder tegen die orienteering naar Brabant; den diep en ver reikenden invloed der ripuariseeringshaarden Keulen,
Gulik en Aken op het Westen in kultureel en taalkundig opzicht heb ik zelf besprokenGa naar voetnoot(1).
Het kerkelijk verleden der dorpen is tamelijk goed behandeld; Fabricius diende geraadpleegdGa naar voetnoot(2).
Na raadpleging heb ik in dit werk niets nieuws gevonden aangaande mijn onderwerp.
Het boek is formeel slordig; het verraadt zorgelooze en haastige bewerkingGa naar voetnoot(3).
Petri is hier verreweg niet streng genoeg, dus heelemaal niet objectief. Juist en vooral de vorm van mijn werk is heel gebrekkig: het is een echte doolhof van verdeelingen en onderverdeelingen, waarin men al licht verloren loopt; de kaarten zijn overladen en hierdoor onduidelijk enz. enz..
Al is het aldus een trouw beeld van den hoogst verwarden toestand van Overmaas op taalgebied, toch had ik dien toestand door een klaardere voorstelling kunnen en moeten belichten.
Ik beken mijn feilen overigens zelfGa naar voetnoot(4); gedurende omtrent dertig jaar verzamelde ik dokumenten over het vraagstuk; onder den drang der omstandigheden heb ik ze eenvoudig, voorloopig, zonder veel orde en zorg, moeten bijeenbrengen, om latere, grondige en vooral betere bewerking door anderen of door mij zelf mogelijk te maken. Habemus reum confitentem!
III.
Huidige toestand
Hoofdstuk I.
Volkstaal en kultuurtalen.
Het geschiedkundig kader van Overmaas heeft in dit gebied een bepaalden toestand geschapen; welke houding schrijft die toestand logisch voor, volgens Petri en volgens ons? Petri beschrijft het kader en den huidigen toestandGa naar voetnoot(1):
De Duitsche en Nederlandsche kultuurgebieden vormden een Nederduitsch, d.i. Duitsch-Nederlandsch geheel, ten tijde van de Germaansche inbezitneming. Slechts in het kader van dat groot geheel kan ons klein gebied verstaan worden. Het evolueerde immers vooral onder invloed van de Westeuropeesche, Fransche en Engelsche staatspolitiek, die de macht van het Duitsche Rijk steeds Oostwaarts verdrongen heeft.
Een der uitingen van die Oostwaartsche verdringing der Duitsche macht was juist - ten minste juridisch gesproken - de Gouden Bulle van 1349, wier draagkracht Petri spottend loochende.
Dit kader schiep den volgenden toestand: de staatspolitiek der Westelijke machten versterkte de eigen kultuurkracht der grenszone tusschen de tegenovergestelde, politieke en kultureele stroomingen van Oost en West, wat per slot van rekening moest uitloopen en uitliep op de splitsing van het oorspronkelijk Nederduitsch geheel in een Duitsch en een Nederlandsch taalgebied. Zoo werd hier de grenszone tusschen de Oostersche en Westersche stroomingen geschapen; ons gebied maakt deel uit van die grenszone.
Petri's woorden grens, grenszone en taalgebied dienen nader toegelicht.
Grens beteekent toch de huidige staatsgrens tusschen Duitschland in 't O. en Nederland, specifiek Hollandsch Limburg, evenals België, specifiek OvermaasGa naar voetnoot(2), in 't Westen. Grenszone beteekent
dus het gansche gebied tusschen Rijn en Maas, bevattende Hollandsch Limburg en Overmaas, tusschen de staatsgrens en de Maas links; het Noorden der Rijnprovincie tusschen de staatsgrens en den Rijn rechts.
Met zijn woord taalgebied verwart Petri alweer volkstaal en kultuurtalen; onderscheiden we dus zorgvuldig:
I. Op kultuurtaalgebied worden in Duitschland uitsluitend Duitsch, in Nederland uitsluitend Nederlandsch, in België Nederlandsch, Duitsch en Fransch officieel erkend.
II. Op volkstaalgebied gelden
1) Nederfrankisch oppervlakkig geripuariseerd, in de gansche grenszone tot aan de Benrather Lijn in 't Z.O., in Overmaas, in Hollandsch Limburg en in Rijnnederfranken.
2) Ripuarisch, achter de B.L. in 't Z.O.
a) zuiver Rip. in 't Z. der Rijnprovincie;
b) een minder zuivere overgangsvorm in 't Oosten van Overmaas, in Hauset, Eynatten en Raren en in eenige gemeenten in 't uiterste Z.O. van Hollandsch Limburg.
Hoofdstuk II.
De aangewezen oplossing.
Op taalgebied heeft het Hoogduitsch de Nederfrankische grenszone kultureel en dialektisch zoodanig beïnvloed, dat de vraag rijst: kan, moet die invloed al of niet ingedijkt worden? Welke houding is hier aan te nemen, volgens Petri en volgens ons?
§ 1. Volgens Petri is dit een normale en vruchtbare, dus te behouden toestand.
Ik ben het heelemaal eens met Petri waar hij beweert:
Sedert de splitsing hebben Rijnlands taal en beschaving nog op de Nederfrankische grenszone ingewerkt. De Hoogduitsche vloed
uit het Zuiden overstroomde de grensgebieden. Zijn golfslagen moesten ook over ons gebied heenspoelen en deden het.Ga naar voetnoot(1)
Ik ben het niet meer met hem eens, waar hij (blz. 322, al. 1) zegt dat de overstrooming van Ndl. dialektgebied door het overheerschende Duitsch zeer vruchtbaar is. Wat zou er dan volgens Petri nog moeten bijkomen om den taaltoestand van Overmaas onvruchtbaar te maken?!
Waar hij verder zegt: ten slotte beslist niet het redetwisten over de vraag of onze niet gansch bespoeld en Nederlandsch gebleven grenszone nu Vlaamsch of Nederlandsch te noemen isGa naar voetnoot(2) stelt hij dus het bestaan eener onbespoeld en Nederfrankisch gebleven grenszone - ons Land van Overmaas - vast.
Nogmaals verwart Petri hoofdzaken met bijzaken:
De naam der volkstaal is hoofdzaak, omdat hij - en hij alleen - principieel kriterium bij het kiezen der Hd. of Ndl. hoofdkultuurtaal is.
De machtige golfslagen der Rip. klankverschuiving, die door de zone der B.L. tegengehouden werden en zelfs de uiterste grenszone Nfr. lieten, zijn voor Petri als hoofdzaken van geen tel; de kleine golven der oppervlakkige ripuariseering tot aan de Uerdinger lijn zijn voor hem hoofdzaken.
De allermachtigste golfslagen der romaniseering, die uit het Z.W. over de Belgische, Romaansch-Germaansche kultuurhelling ons gansch gebied overstroomen, zoodanig dat de vraag weldra wordt: is dit gebied Germaansch of Romaansch? vermeldt Petri zelfs nietGa naar voetnoot(3).
Petri spot verder: ‘Misschien vindt zich nog een tweede Langohr, om het gansche Rijnland met zijn Nfr. overblijfsels als superficiellement allemandisé, te beschouwen’Ga naar voetnoot(1) Zijn wapen kan men omkeeren: Met recht of ten onrechte ontzegde Bremer in 1902 het Nfr. gebied tot aan de Uerdinger lijn aan het Ndl. op grond van zijn ripuariseering. Misschien vindt zich nog een tweede Dr. Petri om hem gelijk te geven, om die stelling tot het uiterste door te drijven en te bewijzen dat dit gebied ‘wirklich deutsch’ is.
§ 2. Volgens ons: logische gevolgtrekking.
Met Mansion steunen wij op Welter en per slot van rekening op Petri zelf.
Petri loopt inderdaad en met recht zeer hoog op met de studies van Welter over het N.O. der prov. Luik en Welter getuigt: ‘de volkstaal van het N.O. der prov. Luik is van Ndl. grondstruktuur’.
Mansion steunt zijnerzijds ook op Welter omGa naar voetnoot(2) te schrijven: ‘Als Vlaamsch is verder te beschouwen het N.O. der prov. Luik, hetwelk Nfr. d.i. Ndl. spreekt’.
En Petri noemt Mansion ‘Einer der scharfsichtigsten Ndl. Philologen’ waar Mansion zegt: ‘Er ontstond een Ndl. taal, omdat er in de Belgische Nederlanden het beschavingscentrum, Vlaanderen, ontstond, dat krachtig genoeg was, om zijn taal te verdedigen tegen Romaansch in 't Z., Duitsch in 't O. en Friesch in 't N. en zijn invloed over de andere provinciën te doen gelden.’ M.a.w.: Het Ndl. dankt zijn ontstaan aan een machtkwestie.
En thans de logische gevolgtrekking:
In naam der Koninklijke Vlaamsche Academie getuigt Mansion drie maal ‘Het kanton Eupen is Vlaamsch gebied en Vlaanderen moet zijn eeuwenoud recht ook hier doen gelden tegenover het Duitsch en het Fransch’.
In het eerste verzoek tot de regeering (27-2-1920): ‘Ofschoon het Duitsch gedurende lange jaren aan het kanton Eupen kunstmatig opgedrongen werd, is de moedertaal er Vlaamsch en behoort dat gebied bij 't Vlaamsch gedeelte van België, m.b. bij 't N.O. der prov. Luik’Ga naar voetnoot(1)
In het tweede verzoek (31-12-1920): ‘De Ndl. taal behoort in kanton Eupen de eerste plaats te hebben; laten de omstandigheden dat nu niet toe, hieruit volgt nog niet, dat zij met de allerlaatste plaats genoegen zou moeten nemen of zich zelf als een vreemde indringster zou moeten laten behandelen’.Ga naar voetnoot(2)
In het derde verzoek (April 1930): ‘Met de verslagen van 1920 werd niet de minste rekening gehouden: in Kanton Eupen blijft men in het bestuur, in rechtzaken, op schoolgebied en in de betrekkingen met het publiek het Fransch bevoorrechten, het Duitsch handhaven en het Nederlandsch negeeren. De Eupenaars zijn Limburgers van taal; zij hebben dus het recht, gelijk de overige Limburgers, gelijk de overige Vlamingen, in de eigen taal, d.i. in het Nederlandsch, te worden geregeerd, onderwezen, berecht. Meer zelfs: het is ook de plicht der regeering daarvoor te zorgen, ook buiten elke klacht of eisch van de bevolking. De wet blijft wet, ook tegenover onverschilligen, ook tegenover hen, die lijdelijk verkrachting der wet zouden verdragen.’
‘Het Eupensch dialekt is niet Hoogduitsch, wel Nederduitsch, Nederlandsch, Limburgsch, met eenige Hd. elementen. De derde nationale taal, het Fransch, is in kanton Eupen volkomen vreemd; het werd onlangs ingevoerd, omdat Kanton Eupen bij de provincie Luik gevoegd werd en deze het Fransch als bestuurstaal gebruikt; dus moet, voor het gemak der ambtenaren, Eupen ook in 't Fransch beheerd worden’.
‘De eigen taal is de eenige die niet meetelt; en als nationale taal
wordt den Eupenaars opgedrongen eene vreemde taal, nl. het Fransch of het Duitsch.’
‘De K.V.A. vraagt niet dat men het Ndl. aan de bevolking tegen wil en dank opdringt! dat men het Fransch en het Duitsch uitsluit! maar dat aan het Ndl. in het onderwijs, in het bestuur, in de rechtspraak de ruimste uitbreiding gegeven wordt, die de omstandigheden toelaten; dat Fransch en Duitsch in officieele zaken naast het Ndl. behouden blijven’.
‘Met deze oplossing kan iedereen vrede nemen; zij zal niemand kwetsen; vrijheid wordt aan allen verzekerd en aan de drie nationale talen wordt de plaats toegewezen, die hun van rechtswege en op grond der plaatselijke omstandigheden toekomtGa naar voetnoot(1).
Besluit
In zijn geschiedkundig kader is de toestand van het Land van Overmaas geworden wat hij worden moest. De volkstaal is echt Nfr. gebleven en is het ethnisch kenmerk van het volk zelf. Ndl., Duitsch en Fransch staan hier echter tegenover elkander als kultuurtalen.
Petri vermeldt in den titel van zijn recensie zgz. ‘Das geschichtliche Recht der deutschen Sprache...’.
Bestaat er voor het gansche volk van Overmaas, het kanton Eupen inbegrepen, ofwel ‘ein geschichtliches Recht der deutschen Sprache’, ofwel ‘un droit historique du français’, ofwel ‘een principieel geschiedkundig en huidig recht op het Nederlandsch’ als hoofdkultuurtaal? De lezer heeft het woord.
- voetnoot(1)
- Zie de hydrographische kaart, nr 1; op deze kaart werd Welkenraat, tusschen Hendrikkapelle en Lontsen, in 't Vesderbekken - spijtig genoeg - vergeten.
- voetnoot(2)
- Men verwarre niet met elkander - wat nog al meer gebeurt - de Roer, die zich te Roermond in de Maas werpt en de Ruhr, bijrivier van den Rijn op zijn rechter zijde.
- voetnoot(3)
- Zie de schematische overzichtstafel, nr 2; Welkenraat en Kelmis behooren dialektisch bij Oostsektie Walhorn in Ke., administratief bij Nl..
- voetnoot(1)
- Zie de kaart nr 3 der volkstaal in 't Land van Overmaas.
- voetnoot(2)
- Zie de kaart nr 4 der kultuurtalen in 't Land van Overmaas.
- voetnoot(3)
- Teuven en Remersdaal in 't Gulpebekken en Moelingen in 't Berwinnebekken behooren kultureel bij de Vlaamsche Voerstreek; Aubel in 't Berwinnebekken heeft als kultuurtalen meest Fransch, minst Nederlandsch.
- voetnoot(4)
- J. Langohr, Le N.E. de la province de Liége et le canton d'Eupen, terre belge, flamande, superficiellement allemandisée et romanisée. Excelsior, Bruges.
- voetnoot(1)
- Fr. Petri, Das geschichtliche Recht der deutschen Sprache im früheren Kreise Eupen und im N.O. der Provinz Lüttich. Zugleich eine Zurückweisung des Buches von J. Langohr, ‘Le N.E. de la province de Liége et le canton d'Eupen. Rheinische Vierteljahrsblätter; Jg. 5; Heft 4; November 1935.
- voetnoot(1)
- Prof. H. Bisschoff sticht in 1896 met zijn vriend Prof. G. Kurth de Duitsche beweging in Overmaas en schrijft: ‘Eine sehr verkehrte Ansicht ist auch, dasz die Mundart eine verdorbene Schriftsprache sei. Die Mundart ist älter als die Schriftsprache; sie ist die Quelle derselben. Sie ist natürlich, die Schriftsprache ist künstlich. Sie verhält sich zur Schriftsprache, wie der frisch sprudelnde, frei einher flieszende Waldbach, zum künstlichen mit Schleusen und Filtern versehenen Kanal, wie das einfache, schmucke, gesunde, Bauernmädel zur gezierten, geschminkten, blassen Städterin. Höchst ungerecht und wenig Bildung verratend ist es deszhalb, mit Verachtung auf die Sprache des Bauern herabzublicken’. (Das deutsche Belgien und der deutsche Verein; Aarlen en Aubel; blz. 27).
- voetnoot(1)
- Petri, blz. 302-307, al. 3.
- voetnoot(2)
- Petri, blz. 302-305, al. 2.
- voetnoot(3)
- L., blz. 19, 32, 33, 75.
- voetnoot(4)
- Petri, blz. 303, 304.
- voetnoot(1)
- Petri, blz. 304, al. 1, ‘Der jungkräftige Salierstamm drängt aus seinem Ausgangspunkt zwischen Maas und Schelde und nimmt so auch Besitz von Aachen’.
- voetnoot(2)
- J. Heinen, Pfarrgeschichte Eupens. Eupen, Mayer. 1896, blz. 16.
- voetnoot(3)
- L., blz. 33-53.
- voetnoot(4)
- Petri, blz. 305, al. 2 - blz. 307, al. 3.
- voetnoot(1)
- Petri, blz. 307, al. 1, 2.
- voetnoot(2)
- Zie de kaart - nr 5 - van het Nederfrankisch, oppervlakkig geripuariseerd dialektgebied, of Overmaas in het kader der groote taalgrenzen.
- voetnoot(1)
- Met zijn woord ‘schematisch’ bedoelt W. Welter ‘regelmatig’, ‘zonder onderscheid’.
- voetnoot(2)
- Deze en andere taalkundige bijzonderheden aangaande Hollandsch Limburg staan in: M. Kemp, Geschiedenis van Limburg. Maastricht, 1934; en in: Dr. F.W. Van Wijk, Schets eener Geschiedenis van de provincie Limburg; (Jaarboek der Limburgsche protestantenvereeniging; Boosten en Stols; Maastricht) 1924. Twee uiterst belangrijke boekjes voor de taalevolutie dezer grenszone, in verband met hare politieke geschiedenis. M. Kemp is katholiek; Van Wijk is protestant; een vergelijkende recensie van beide werkjes heb ik gepubliceerd in ‘De Nedermaas’, Limburgs geïllustreerd Maandblad, Goffin, 9, Nieuwstraat, Maastricht. Jan.-Mei; 1937.
- voetnoot(1)
- De stelling van Petri aangaande de taalverhouding in de Nederlandsch-Duitsche grenszone komt, ten opzichte van de kultuurtalen, met de mijne overeen: Petri schrijft blz. 307, al. 1: ‘Wir haben bei der Herausbildung eines gesonderten Niederländischen Sprachraumes einen besonders markanten Fall vor uns, wie unter dem Einflusz bestimmter politischer und kultureller Umlagerungen ein anfänglich auch siedlungsmäszig gegebener Sprach- und Kulturzusammenhang sich lockert und die Teile, bei aller auch in Zukunft weiterbestehenden nahen Verwandtschaft, die namentlich in den beiderseitigen Grenzmundarten fortdauert, sich aber darüber hinaus auch bis auf die tiefsten Formgestze beider Sprachen erstreckt, eine von einander unabhängige Entwicklungsbahn einschlagen.’
- voetnoot(2)
-
Petri verdedigt de tegenovergestelde stelling (blz. 307, al. 3-309, al. 2); hij beschouwt en behandelt het Land van Overmaas (blz. 308, al. 1 en blz. 309, al. 1) met zijn Duitsche kultuurtaal als een deel ‘des Deutschen Westens’ (blz. 308, regel 3), als ‘Duitsch taalgebied’ (blz. 308, regel 20); Voor hem behoort de bevolking tot het Duitsche volk (regel 34). De titel van zijn opstel luidt: ‘Das geschichtliche Recht der deutschen Sprache im früheren Kreise Eupen und im N.O. der Provinz Lüttich’.
Aan de volkstaal kent Petri niet het geringste taalkundig kenmerk toe (blz. 308, al. 1; blz. 309, al. 2). Hij verwerpt zelfs - steunende op W. Welter - de thesis eener scherpe, Nederlandsch-Duitsche dialektgrens als verouderd en onmogelijk: ‘Die alte Vorstellung einer scharfen Deutsch-Niederländischen Sprachscheide ist damit für den Bereich des Welterschen Untersuchungsgebietes endgültig als unmöglich nachgewiesen worden’ (blz. 309, regels 9, 10, 11). Petri vindt de volkstaal slechts belangrijk als voorwerp van dialektisch onderzoek: ‘Die eigenartigen Grenz- und Uebergangserscheinungen, die sich dabei im ganzen Grenzraum herausbilden, sind von der Dialektwissenschaft seit langem bemerkt und das eigentliche Thema der modernen sprachwissenschaftlichen Diskussionen über diese Gebiete.’ (blz. 308)
- voetnoot(1)
- Petri beweert (blz. 307, al. 3) niet formeel dat de kultuurtaal het ethnisch karakter bepaalt, maar zijn stelling komt toch daarop neer.
- voetnoot(1)
- Petri bespreekt (blz. 307, al. 3, tot ‘Hinzu tritt...’, blz. 308) dit tijdvak zonder het Latijn als kultuurtaal zijner zgz. ‘Frankische kultuureenheid’ te vermelden.
- voetnoot(2)
- Petri behandelt (blz. 307, al. 3, van af ‘Hinzu tritt...’ tot ‘Ueber diese Gebiete’) het tijdvak 1000-1795 zonder de late middeleeuwen (1000-1500) te onderscheiden van het modern tijdvak (1500-1795).
- voetnoot(1)
- M.S.P. Ernst; Histoire du Limbourg; Luik, 1837; VI, blz. 86-214; L. 196.
- voetnoot(2)
- Id.; Ib. V, blz. 315-328. L. 197.
- voetnoot(3)
- Id. ib.; VI, blz. 214-316; L. 196.
- voetnoot(4)
- L. 196.
- voetnoot(5)
- L. 198.
- voetnoot(1)
- L. blz. 170-174. Petri geeft (blz. 308) als zeker op, dat Geul- en Vesdergebied reeds gedurende dit tijdperk het Hoogduitsch uitsluitend als kultuurtaal aanamen; dat de Vlaamsch-Hoogduitsche kultuurtaalgrens reeds nu ontstond: ‘Hinzu tritt im Spatmittelalter eine neue Grenze: Ziemlich genau in der Verlangerung des sudlichen Schenkels der deutsch-französischen Sprachgrenze vollzieht sich zu dieser Zeit der Risz zwischen dem Ndl. und dem Deutschen Sprachgebiet. Aubel, der wichtige Scheitelpunkt der Germanisch-Romanischen Sprachgrenze, wird zugleich zu der Stelle, an welcher das Deutsche und das Niederlandische einander ablösen’.
- voetnoot(2)
- Die stukken behooren bij de doktorale dissertatie van Dr. Yans; zij zijn bij het verbeteren van deze proef verschenen en als bewijsstukken opgenomen in het door de Koninklijke Akademie van België bekroonde werk van Dr. M. Yans: Histoire Economique du Duché de Limbourg sous la Maison de Bourgogne. Bruxelles 1938. Zie aldaar blz. 245, blzz. 255-260 en blzz. 246-247.
- voetnoot(3)
- Lees: ‘Balen’.
- voetnoot(1)
- L. blz. 174-196.
- voetnoot(2)
- L. blz. 204-213. Zie de kaart - nr 6 - van de kultuurtalen in de Landen van Overmaas.
- voetnoot(3)
- Petri stelt het blz. 308 voor, alsof Pruisen hierin benadeeld werd door Fransche belangen; iedereen weet dat het Congres van Weenen vooral Frankrijks expansiepolitiek wilde verhinderen. Wat Petri zegt aangaande Fransche belangen, kan ik niet verstaan: ‘Eine besondere grenzpolitische Bedeutung erhielt das Gebiet durch die wesentlich machtpolitischen Erwägungen entsprungene Neuordnung des Wiener Kongresses; die deutschniederländische (seit 1830 die deutsch-belgische) Staatsgrenze wurde, nur teilweise in Anlehnung an die vorherigen Grenzen des Herzogtums Limburg, über die Höhenzüge zwischen Roer und Maas gelegt. Bei dieser Grenzziehung sprachen die französischen Interessen erheblich mit.’
- voetnoot(1)
- L. blz. 217-222. Rond 1795 werd te Eupen het ‘Vlaamsch’ nog op school onderwezen naast het Duitsch (Heinen, Op. cit. blz. 258).
- voetnoot(2)
- Heinen, Op. cit., blz. 229.
- voetnoot(3)
- L., blz. 224-229.
- voetnoot(1)
- L. blz. 229-326.
- voetnoot(2)
- Die geleidelijke verschuiving van Vlaamsch naar Duitsch, van Duitsch naar Fransch wordt breedvoerig behandeld in J. Langohr en J. Van Overloop, Het Land van Overmaas, 1936, vooral blz. 34-40.
- voetnoot(3)
- L. blz. 248-251.
- voetnoot(4)
- L. blz. 296-298.
- voetnoot(5)
- Zie de kaart - nr 4 - der kultuurtalen in het Land van Overmaas, Petri schrijft op blz. 308, steunende op de kultuurtaalgrens als volksgrens: ‘Die französischen Interessen wurden ausschlaggebend für die Versailler Grenzbestimmungen. Durch die Abtrennung der Kreise Eupen und Malmedy vom Reich haben sie das Miszverhältnis zwischen Volks- und Staatsgrenze weiter zu Ungunsten des Deutschtums vergrössert’.
- voetnoot(6)
- Als typische uitingen der verfranschingspogingen zijn hier volgende twee werken te vermelden: J.M. Remouchamps, La Francisation des arrondissements de Bruxelles, Arlon et Verviers; Bruxelles et Liège, Editions de la Défense Wallonne; 13, Avenue Emile Max, Bruxelles, 1936. - P. Van Werveke, La Belgique et Eupen-Malmédy; Bruxelles, 1937. Schrijver verdedigt de stelling: In Eupen mag het Duitsch moedertaal blijven en moet het Fransch kultuurtaal worden, omdat Eupen met het Duitsch als kultuurtaal voor België geen nut oplevert.
- voetnoot(1)
- Zie de kaart - nr 3 - der volkstaal in 't Land van Overmaas. Petri bespreekt de volkstaal, in zijn zin, van blz. 307, al. 3 tot blz. 309, al. 2.
- voetnoot(1)
- Zie de kaart - nr 7 - van ‘De volkstaal in de oude provincie Limburg’.
Op sommige van onze kaarten werd de Vlaamsch-Waalsche taalgrens in 't Z.O. van Overmaas vereenzelvigd met de Belgisch-Duitsche staatsgrens van 1914, t.w. de Vesder en haar niet vermelde linker bijrivier, de Hill, omdat de meeste plaatsnamen van 't Zuidwaarts gelegen Hertogenwoud Romaansch of geromaniseerd zijn. Hier rijst echter de vraag, of niet eerder de Gileppe, andere linker bijrivier der Vesder, als taalgrens dient beschouwd te worden; omdat de Gileppe Waalsch Jalhay scheidt van dialektisch Vlaamsch Membach en vooral omdat het Hertogenwoud zelf in zijn naam echt Nederfrankisch, Vlaamsch gebleven is.
- voetnoot(1)
- Zie de kaarten - nr 7 - De volkstaal in de oude provincie Limburg; nr 8 - Zone van Maas-Roerkam en Benrather Lijn in 't Zuiden’. Op beide kaarten steunt de oude en de nieuwe, meer Westwaartsche richting der Benrather Lijn op de gegevens van Th. Frings. De volgende bespreking is een zeer beknopte samenvatting van mijn werkje: ‘Het Zuidnederlandsch dialektgebied van Overmaas...’ in 1936 door de K.V.A. uitgegeven, waarheen ik voor meer bijzonderheden verwijs.
- voetnoot(2)
- Zie de kaart - nr. 9 - van de Oostelijke taalgrenszone Aarlen-Roermond.
- voetnoot(3)
- Voor de nederzetting der Sunici tusschen Maas en Worm, zie P.J. Block en A.W. Bijvanck; Geschiedkundig Atlas van Nederland. 's Gravenhage; M. Nyhoff; 1929. De Romeinsche tijd; blad I.
- voetnoot(1)
- Petri bespreekt - blz. 308, al. 1 en blz. 309, al. 1 - Welters werken en treedt zijn meening bij.
- voetnoot(2)
- W. Welter, Studien zur Dialektgeographie des Kreises Eupen, mit einer Karte. Rheinisches Archiv, Bonn, Röhrscheid. 1929. Het woord ‘schematisch’ is van Welter zelf.
- voetnoot(3)
- Id., Die niederfrankischen Mundarten im Nordosten der Provinz Lüttich. Den Haag, Martinus Nijhoff. 1933.
- voetnoot(1)
- L. Op. cit. 1933.
- voetnoot(2)
- L. Het Zuidnederlandsch Dialektgebied van Overmaas; Noordoosten der provincie Luik en Westen van 't kanton Eupen, Nederfrankisch, oppervlakkig geripuariseerd gebied. Uitg. der Kon. Vl. Ac., blz. 31-33.
- voetnoot(1)
- Van bepaalde zijde wordt het Vlaamsch karakter van dit Nederfrankisch gebied betwist. De benaming ‘Vlaamsch’ oorspronkelijk slechts toepasselijk op Vlaanderen, werd vervolgens Oostwaarts oneigenlijk meer en meer uitgebreid, eerst op Brabant, dan op Loon, eindelijk op Limburg. Dus past zij in eigenlijken zin zelfs niet op Brabant, of men moet haar oneigenlijk ook op Loon en Limburg toepassen.
- voetnoot(2)
- Deze onbewustheid gaat zoo ver, dat een plaatselijk onderwijzer, na lang en vergeefsch zoeken naar de beteekenis dier namen, mijn interpretatie met verbazing vernam, maar ook goedkeurde.
- voetnoot(3)
- Pr. H. BISSCHOFF getuigt: ‘Die Mundart von Deutsch-Belgien enthält nur sehr spärliche hochdeutsche Elemente’ (Das deutsche Belgien und der deutsche Verein; 1896 blz. 27). G. KURTH gaat nog verder waar hij met fieren wetenschapszin den objektieven toestand als volgt beschrijft: ‘In den neun Lütticher Gemeinden ist eigentlich die lokale Mundart nicht Hochdeutsch, sondern Niederdeutsch, oder, mie man hüben zu sagen pflegt, niederländisch, d.h. flämisch. Alle sprachlichen Merkmale rechnen die Einwohnerschaft dem Gebeite des Niederländischen, nicht demjenigen des Hochdeutschen zu. (Ib. blz. 32).
- voetnoot(1)
- Petri, blz. 311, al. 1 - blz. 316, al. 2. Vermits Petri van al die sekundaire naaminterpretaties zoo gewichtige zaken maakt, moet ik hem tot in alle bijzonderheden volgen, al zijn die zeer weinig interessant. Ik vraag den lezer hiervoor nogmaals verschooning.
- voetnoot(2)
- Petri, blz. 311, al. 1 - blz. 313, al. 1.
- voetnoot(3)
- 't Is daarom ook gansch overtollig zijn woorden aan te halen; waar hij een meening uitdrukt, wordt deze in den tekst zelf besproken. De tusschen haakjes geplaatste getallen met de letter L. duiden de blz. van mijn boek van 1933 aan, waar het onderhavig woord besproken wordt; men verwarre die getallen niet met de cijfers, die, zonder de letter L., naar de voetnota's verwijzen.
- voetnoot(4)
- Vgl. A.H. Van Dyck. Plaatsnamen met zouw (Verzamelde Opstellen, blz. 193-198, Hasselt 1937).
- voetnoot(1)
- J. Mansion; De voornaamste bestanddeelen der Vlaamsche toponymie; (Brussel, 1935; blz. 152) interpreteert stock door boomstam in Stoccherode 1154 → Stockrooie bij Hasselt en in Stockheim 1181 → Stokkem bij Tongeren. Kan stok dan niet zijn natuurbeteekenis boomstam hebben in *Stokrode = land der uitgeroeide boomstammen, en de figuurlijke beteekenis van stamboom, familiestam in *Stokheim = heim van den familiestam?
- voetnoot(2)
- I) Chr. Quix; Beitrage zu einer historisch-topographischen Beschreibung des Kreises Eupen. Aachen; Mayer; 1837; Blz. 13-45.
II) Rutsch; Eupen und Umgegend; Eupen; Mayer; 1879; blz. 253-256.
III) J.G. Heinen; Op. cit. vraagt zich (blz. 17) ook af, of Stockheim hier niet stamheim beteekent.
- voetnoot(3)
- Petri, blz. 312, al. 1.
- voetnoot(1)
- Petri, blz. 312, al. 1.
- voetnoot(2)
- Ib.
- voetnoot(3)
- Ib.
- voetnoot(4)
- G. des Marez; Le problème de la colonisation franque et du régime agraire en Belgique; Bruxelles 1926; blz. 9.
- voetnoot(5)
- Op. cit., blz. 24.
- voetnoot(1)
- Petri, blz. 312, al 1.
- voetnoot(2)
- Petri, blz. 313, al. 1 - blz. 316, al. 2.
- voetnoot(3)
- Petri, blz. 313, al. 1.
- voetnoot(4)
- Petri, blz. 313, al. 2, 3.
- voetnoot(5)
- De voornaamste bestanddeelen der Vlaamsche Toponymie, blz. 145.
- voetnoot(1)
- Petri, blz. 314, al. 1 - blz. 316, al. 2. en blz. 314, al. 1.
- voetnoot(2)
- Petri, blz. 315, al. 2.
- voetnoot(1)
- Petri, blz. 317, al. 1 - blz. 318, al. 2.
- voetnoot(2)
- Petri, blz. 317, al. 1.
- voetnoot(3)
- Petri, blz. 317, al. 2.
- voetnoot(4)
- Voor Jalhay raadplege men het ondertusschen verschenen werk van J. Feller: Toponymie de la Commune de Jalhay. Liège, Vaillant-Carmanne, 1936.
- voetnoot(1)
- Petri, blz. 317, al. 2.
- voetnoot(2)
- H. Draye; De Frankische kolonisatie en het Kolenwoud; Mededeelingen uitgegeven door de Vl. Top. Vereeniging te Leuven; XI, 1935; blz. 27.
Mijn meening over deze kwestie heb ik uiteengezet in mijn ondertusschen verschenen Taalgrensstudie in verband met Edingen en Landen (Kathol. Vl. Hoogeschooluitbreiding, XXXVII, 6, 1938).
- voetnoot(3)
- Petri, blz. 318, al. 1.
- voetnoot(4)
- Petri, blz. 318, al. 2, 3; zie de kaarten:
nr 7. De volkstaal in de oude provincie Limburg.
nr 8. De zone van Maas-Roerkam en Benrather Lijn in 't Zuiden.
- voetnoot(5)
- Petri, blz. 318, al. 2.
- voetnoot(1)
- Zie de kaart - nr 9 - van de Oostzone Aarlen-Roermond.
- voetnoot(2)
- ‘Die germanisch-romanische Sprachgrenze lehnt sich in ihrem Gesammtverlauf allerdings häufig an Wasserscheiden an. Aber eben zahlreich und bedeutsam sind doch die Abweichungen von diesem allgemeinen Prinzip’ (blz. 318, al. 2).
- voetnoot(3)
- ‘In Belgien siedeln die 40.000 Deutschen um Arel im obern Einzugsgebiet des Setzbaches (der Semois)... Im Kanton St. Vith wie auch im Kanton Malmedy reicht das Deutsche sehr erheblich über sie hinaus. Sowohl die Malmedyer Warche als wie auch die Staveloter Amel (Amblève) haben ihre Quellen tief im deutschen Sprachgebiet’. (Petri, Ib.).
- voetnoot(1)
- ‘So gut wie nirgends hat die Rhein-Maaswasserscheide auf dem Boden Eupen-Malmedys die Erstreckung der deutschen Sprache gegen Westen begrenzt’..... ‘Die gleiche Schluszfolgerung liegt daher auch für die fränkische Bevölkerung am Oberlauf der Weser sehr nahe. Im ganzen betrachtet ist also in der Nähe grosser Wasserscheiden ein Schlusz von den geographischen Zusammenhängen auf die Richtung der ursprünglichen Besiedlung schon dann nicht berechtigt, wenn man nach der älteren, u.a. von Kurth vertretenen statischen Anschauungsweise in der Sprachgrenze einen unmittelbaren Niederschlag der Völkerwanderung erblickt’ (Petri, blz. 318, al. 2).
- voetnoot(1)
- ‘Es hat noch niemand behauptet, dasz die deutsche Besiedlung hier von anderswoher als vom östlich angrenzenden rheinischen Nachbargebiet gekommen ist’ (Petri, blz. 318, al. 2).
- voetnoot(1)
- Petri, blz. 318, al. 3.
- voetnoot(1)
- Petri, blz. 319, al. 1 - blz. 321.
- voetnoot(2)
- Petri, blz. 319, al. 1.
- voetnoot(3)
- Ernst werd benuttigd, blz. 76, 77, 83.
- voetnoot(4)
- J. Daris; Histoire du diocëse et de la principauté de Liége; 1890, 1891; werd benuttigd blz. 81.
- voetnoot(5)
- L. Lebon; Histoire de l'enseignement populaire en Belgique. Bruxelles; Muquardt; 1868; werd benuttigd blz. 82.
- voetnoot(1)
- Petri, blz. 319, al. 1.
- voetnoot(2)
- Petri, blz. 319, al. 1; 320, al. 1.
- voetnoot(3)
- L. blz. 104.
- voetnoot(4)
- L. blz. 104-107.
- voetnoot(1)
- L. blz. 136-143.
- voetnoot(2)
- Petri, blz. 321, al. 1.
- voetnoot(3)
- Petri, blz. 321, voetnota 60.
- voetnoot(4)
- L. blz. 684.
- voetnoot(1)
- Petri, blz. 321, al. 1, 2.
- voetnoot(2)
- De naasting van 't kanton Eupen bij België wordt hier niet politiek maar zuiver taalkundig besproken.
- voetnoot(1)
- ‘Es wiederspräche allen Gesetzen der Kulturdynamik, wenn wir in unsern, durch die grossen Kulturumwälzungen aus ihrer zentralen Lage in eine Grenzposition gedrängten, Gebieten nicht wenigstens den Wellenschlag der hochdeutschen und bald hochdeutsch-rheinischen Sprachfluten verspürten. In der Tat ist das der Fall, wie Frings und Welter zur Genüge gezeigt haben und auch Langohr nicht läugnen kann’ (Petri, blz. 321, al. 1, 2.).
- voetnoot(2)
- ‘Es ist nicht letztentscheidend, darüber zu streiten, ob die von den hochdeutschen Sprachwellen nicht mehr vollständig überspülten, niederfränkisch gebliebenen Grenzzonen nunmehr flämisch bezw. niederländisch zu nennen sind (um von Langohrs tendenziöser Formulierung “terre belge flamande” ganz zu schweigen’) (Petri, ib.).
- voetnoot(3)
- G. Kurth verklaart uitdrukkelijk: ‘Das Hochdeutsche hat seit einigen Menschenaltern auf diesem niederländischen Boden so tiefe Wurzeln geschlagen, dasz gar nicht vorauszusehen ist, wie es künftig verdrängt werden könnte’ (L.c. blz. 32). Toch wilde hij met de Duitsche beweging den ondergang van het Duitsch in oud Duitschbelgië voorkomen; zeker kon hij in 1896 niet voorzien dat het Duitsch hier als gevolg van den oorlog vreemde taal en het Fransch eigen taal zou worden.
- voetnoot(1)
- ‘Mit ähnlichem Recht oder Unrecht könnte man, wozu seinerzeit z.B. Bremer sich entschlosz, alles Gebiet bis zur Uerdinger Linie, d.h. bis vor die Tore Löwens, dem Niederlandischen absprechen oder umgekehrt - vielleicht findet sich noch ein zweiter Langohr? - wegen der von Frings nachgewiesenen niederfränkischen Resterscheinungen, das ganze Rheinland als “superficiellement allemandisé” betrachten’ (Petri, blz. 322, al. 1).
- voetnoot(2)
- In zijn werk ‘De voornaamste bestanddeelen der Vlaamsche plaatsnamen’. 1935; blz. 7.
- voetnoot(1)
- Verslagen der Kon. Vl. Ac.
- voetnoot(2)
- Ib.
- voetnoot(1)
- Verslagen der Kon. Vl. Ac.