Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1922
(1922)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1173]
| |||||||||||||||||||||
Bij den honderdsten verjaardag van de geboorte van Louis Pasteur
| |||||||||||||||||||||
[pagina 1174]
| |||||||||||||||||||||
G. Urbain in zijn boek Les disciplines d'une science, la chimieGa naar voetnoot(1) wordt gezeid: ‘Degenen die de wetenschap niet begrijpen, of voor haar afschrik hebben, beschouwen haar alleen eenzijdig; zij vinden haar droog en vervelend. Moesten zij de wetenschap beter kennen, dan zouden zij verstaan dat hare beoefenaren ten minste een even groote verbeeldingskracht moeten ontwikkelen, als een kunstenaar of een dichter die een duurzaam voortbrengsel opbouwt. Het ontstaan van de wetenschap, evenals het ontstaan van de kunst, roepen beelden op; de wetenschap heeft dezelfde rechten op schoonheid.’
***
In Januari 1860 werd door de Fransche Academie van Wetenschappen deze vraag gesteld: ‘Door goed ingerichte onderzoekingen beproeven om op het vraagstuk der zelfwording nieuw licht te werpen’. Reeds een maand daarna had Pasteur op die vraag dit voorloopig antwoord gezonden: ‘Gassen, vochten, electriciteit, magneetkracht, ozoon, bekende of heimelijke begrippen, er bestaat in de lucht geen ander oorzaak van het leven als de kiemen die er in zweven.’ In dien tijd was het vraagstuk zoo duister dat BiotGa naar voetnoot(2) en DumasGa naar voetnoot(3), de twee leermeesters van Louis Pasteur, hem afgeraden hadden het te bestudeeren. Gelukkig genoeg voor den vooruitgang der wetenschappen dat er soms leerlingen bestaan die de onvermijdelijk verachterde begrippen hunner meesters aan kant kunnen zetten, om oorspronkelijk op te treden: zoo had Pasteur gedaan, hij kon geen trouwe leerling blijven en werd een geniaal mensch. Ik zal hier het leven van Louis Pasteur niet schetsen; men leze daarover het prachtig boek La Vie de PasteurGa naar voetnoot(4) geschreven door zijn schoonzoon René Vallery-Radot; men leze daarover ook de talrijke verhandelingen waarvan ik de lijst | |||||||||||||||||||||
[pagina 1175]
| |||||||||||||||||||||
voor het Pasteurnummer van het Chemisch WeekbladGa naar voetnoot(5) heb verzameld; onder die verhandelingen over het reusachtig werk van Pasteur wil ik hier alleen een meesterstuk aanhalen; het boek van Emile Duclaux getiteld Histoire d'un espritGa naar voetnoot(6). In een bijzondere uitgaveGa naar voetnoot(7) der vier hoogescholen voor gistingsbedrijven te Gent, Leuven, Nancy en Parijs, heb ik het voorrecht gehad de volledige lijst der mededeelingen en boeken van Louis Pasteur, met het kort overzicht van den inhoud op te geven, een schets van een volledige uitgave die volgens inlichtingen die ik van Pasteur's kleinzoon, Dr. Pasteur Vallery-Radot, ontving, einde dit jaar zal aanvangen. Het PasteurnummerGa naar voetnoot(8) van het Chemisch Weekblad, ter gelegenheid van den Nederlandschen Pasteurdag verschenen bevat de redevoeringen die op 25 November 1922 werden uitgesproken alsmede de bijdragen van andere Pasteurvereerders.
***
Pasteur's eerste werk verscheen in 1848 en handelt over de kristallisatie van de zwavelGa naar voetnoot(9): wordt een oplossing van zwavel in zwavelkoolstof aan de spontane uitdamping overgelaten, dan ontstaan twee soorten van kristallen, rhombische prismen en octaëders. De betrekkingen tusschen kristallenleer en chemie waren aldus het onderwerp van zijn eerste onderzoekingen en werden als het ware, de grondvesten van al zijne andere ontdekkingen. In hetzelfde jaar werd ook de zeer belangrijke betrekking ontdekt tusschen kristalvorm en chemische samenstelling onder de wijnsteenzuren; de echte samenstelling van het racemisch | |||||||||||||||||||||
[pagina 1176]
| |||||||||||||||||||||
zuurGa naar voetnoot(10) was gevonden: dit zuur, op het gepolariseerd licht onwerkzaam, is een mengsel in gelijke hoeveelheden van het rechtsdraaiend en van het linksdraaiend wijnsteenzuur. Dit mengsel der twee werkzame zuren, dat het onwerkzaam wijnsteenzuur uitmaakt, kan nu langs verscheidene methoden gesplitst worden: na de mechanische methodeGa naar voetnoot(11) en de zuivere chemische methode door verbinding met zekere alcaloïdenGa naar voetnoot(12), alle beide door Pasteur uitgewerkt, werd nu een derde methodeGa naar voetnoot(13) gevonden, die ons doet begrijpen waarom Pasteur tot de studie der gistingen en der microben overging. Reeds was vastgesteld geworden dat het onzuiver calciumtartraat, in water opgelost en bij warm weder, een bijzondere gisting kan ondergaan; Pasteur bracht een kleine hoeveelheid zuiver ammoniumtartraat in oplossing met een spoortje eiwitstof, en liet alles op broeitemperatuur aan zich zelf over; dan zag hij een duidelijke gisting ontstaan, en als hij een spoortje van het neerslag dat zich op den bodem van de kolf gevormd had, in een nieuwe oplossing ammoniumtartraat bracht, dan bemerkte hij de zelfde gisting. De hoeveelheid stof die aldus werd ingezaaid heeft bijna geen gewicht, maar daarentegen een zeer hooge beteekenis: zij is de oorzaak van de ontwikkeling van het gas en geeft aanleiding tot celletjes, die met den microscoop onderzocht, hetzelfde uitzicht als het melkzuurferment vertoonen. Die stof is ook een ferment, dat opnieuw kan ingezaaid worden; als dat ferment zich in een midden bevindt, waarin ook het racemisch zuur, het mengsel van het rechts- en van het linksdraaiend wijnsteenzuur aanwezig is, dan wordt alleen het rechtsdraaiend zuur door het ferment aangetast en | |||||||||||||||||||||
[pagina 1177]
| |||||||||||||||||||||
volledig ontbonden; het linksdraaiend blijft ongedeerd over. Voor de eerste maal werd aldus vastgesteld dat kristallen eigenschappen op biochemische werkingen een invloed uitoefenen. Het was op het oogenblik dat Pasteur zich met gistingsverschijnselen, met de wijnsteenzure, de melkzure, de alcoholische gisting bezig hield, dat in 1860 de vraag over de zelfwording door de Academie werd gesteld. Geen wonder dat hij, die door zijn onderzoekingen het vraagstuk bijna had opgelost, eerst een korteGa naar voetnoot(14), dan het volgend jaar een uitgebreide verhandelingGa naar voetnoot(15) in het licht kon zenden. Het is in dit werk, wellicht zijn meesterstuk, dat Pasteur de rol van de microben op wetenschappelijke wijze heeft vastgesteld, dat hij de werking van de microben in de natuur heeft bepaald, dat hij het bewijs, dat de levende wezens uit wezens van dezelfde levende soort ontstaan, heeft geleverd, zonder onderscheid tusschen groot en klein, zichtbaar en onzichtbaar, dat hij aantoont dat die levende wezens niet door een bijzondere omzetting van de niet levende stof kunnen ontstaan, dat aldus de zelfwording (generatio spontanaea) niet bestaat. In deze verhandeling vermeldt Pasteur de onderzoekingen en de beweringen van de onderzoekers, die vóór hem het vraagstuk van de wording der fermenten hebben bestudeerd; in dien tijd spreekt men van microben nog niet, doch wel van diertjes, infusoriën, fermenten, kiemen, vibrionen, bacteridieën; alleen in 1878 komt de benaming microbe officiëel in de wetenschappelijke taalGa naar voetnoot(16), na eene lezing van den heelkundige Sedillot, in de Academie van Wetenschappen, te Parijs. Pasteur noemt aldus Aristoteles die beweert dat elk droog lichaam dat vochtig wordt, of elk vochtig lichaam dat droog | |||||||||||||||||||||
[pagina 1178]
| |||||||||||||||||||||
wordt, dieren baren kan, - Van HelmontGa naar voetnoot(17) die muizen door zelfwording zag ontstaan, - RediGa naar voetnoot(18) die het bewijs gaf dat de wormen van het bedervende vleesch door vliegeneieren worden voortgebracht. Hij spreekt ook uitvoerig van NeedhamGa naar voetnoot(19), van SpallanzaniGa naar voetnoot(20), en over de beweringen van BuffonGa naar voetnoot(21) en van BonnetGa naar voetnoot(22). Spallanzani wordt algemeen aangezien als de voorganger van Pasteur, die over hem het volgende schrijftGa naar voetnoot(23): ‘Er leefde in dien tijd in Italië een der bekwaamste physiologen, over welke de wetenschap bogen kan, ook de vernuftigste, die om zoo te zeggen nooit kon voldaan worden, de priester Spallanzani.’ Spallanzani inderdaad steriliseerde in 1765 een bederfbare vloeistof door de verwarming en stelde vast dat die vloeistof onbeschadigd kon bewaren, zoolang er geen kiemen, microscopische levende wezens, infusoriën, diertjes, - het zijn de uitdrukkingen die door Needham en Spallanzani in hunnen redetwist over de zelfwording gebruikt worden, - in die vloeistof kunnen geraken. Zeer zonderling is het dat Pasteur over van LeeuwenhoekGa naar voetnoot(24), de ontdekker der microben, nagenoeg niets vermeldt; ik vind in zijn Mémoire alleen deze aanteekeningGa naar voetnoot(25), uit Epistola 75, 1692, met de woorden: ‘Vele schrijvers spreken nog in de 17e eeuw van de wijze om kikvorschen uit het slijk der moerassen, en om palingen uit het water der rivieren te doen ontstaan.’ En inderdaad handelt de 75e missive over dit onderwerp, maar vooral met het doel om wel te doen uitschijnen dat die begrippen over het ontstaan der dieren uit het slijk verkeerd | |||||||||||||||||||||
[pagina 1179]
| |||||||||||||||||||||
zijn; van Leeuwenhoek zegt letterlijk: ‘Wanneer wy soo ligt geloovig niet en waren, en vele saaken met een naeuwkuerig oog, en opmerkinge ondersogten, ik en twijfel niet, of men soude soo veel fabulen van voorteelinge niet voor den dag brengen, als men nu wel komt te doen. Dog hoe klaar ik veele voorteelinge (die men geoordeelt heeft, dat uyt verrottinge sijn voortgekomen), aan den dag hebbe gebragt, soo sullen die egter, by eenige geen ingang hebben, na de maal veel menschen met een vooroordeel sijn ingenomen, en aan die oude dwalingen blyven hangen, namentlijk, dat veel ongedierte, uyt verrottinge voortkomen. Maar soo Miraculeus als het ons soude toe schynen, dat nu de hoender en ander Eyeren, uit Boomen voortquamen, gelijk de vrugten doen, ende dat uyt soodanige Eyeren, kiekens en ander gevogelte wierd voortgebragt, soo Miraculeus soude het my toeschijnen, dat eenig dier uyt eenige bedervinge voortquam.’ Spallanzani in zijn geschriften spreekt in menig geval van Leeuwenhoek's ontdekkingen. De Opuscules de physique animale et végétale, waarop PasteurGa naar voetnoot(26) zinspeelt, en welke ik onderzocht heb, bevatten de beschrijving van de VolvoxGa naar voetnoot(27) -soort door Leeuwenhoek ontdekt, het uitgebreid overzicht met talrijke uittreksels uit de Latijnsche uitgave der brievenGa naar voetnoot(28) over de wormpjes van het spermaGa naar voetnoot(29), door den ‘uitmuntenden Hollandschen onderzoeker’ in 1677 beschreven. Ook in hun Fransche uitgaveGa naar voetnoot(30) der werken van Spallanzani, bevestigen Regley en Needham dat Leeuwenhoek de | |||||||||||||||||||||
[pagina 1180]
| |||||||||||||||||||||
oneindig kleine wezens heeft ontdekt: ‘Heden daal ik met Leeuwenhoek in deze wereld van de oneindig kleine wezentjes, waarvan hij de ontdekking heeft gedaan...’ Alhoewel buiten de Nederlandsche uitgave der brieven van Antoni van Leeuwenhoek, ook een volledige Latijnsche bestaat, een groot getal in het Engelsch in de Philosophical Transactions verschenen, een aantal waaronder de eerste in de Collection Académique in de Fransche taal werden opgenomen, een volledig overzicht van al de brieven, in 't Fransch, van de hand van HartsoekerGa naar voetnoot(31) in het licht gebracht werd, schijnt Pasteur de waarde van Leeuwenhoek's ontdekking niet bemerkt te hebben, of wel moet de studie van den redetwist zelf tusschen Needham en Spallanzani zoodanig zijn geest in beslag genomen hebben, dat hij er niet aan gedacht heeft het boek van Leeuwenhoek te raadplegen. Door deze opmerking zoek ik volstrekt niet de waarde van het historisch hoofdstukGa naar voetnoot(32) van de Mémoire sur les corpuscules organisés qui existent dans l'atmosphère, waarvan het proefondervindelijk gedeelte zeker het belangrijkste is, te verminderen. Mijn doel is echter te doen uitschijnen dat van Leeuwenhoek, de Nederlander, met het tot stand brengen der micrographie en met de ontdekking der diertjes in het water en in de organische uittreksels, als de eerste voorganger van Pasteur dient beschouwd te worden, terwijl een eeuw nadien, Spallanzani, de Italiaan, dan als tweede voorganger optreedt, totdat nog na een nieuwe eeuw de theorie der voortteling door Pasteur op vasten grond wordt gebracht. Prachtig voorbeeld van die woorden van Pasteur zelf: ‘De wetenschap heeft geen vaderland.’
***
In zijn studie over de zelfwording komt ons Pasteur als een groot denker voor; men heeft soms uit deze studie, welke | |||||||||||||||||||||
[pagina 1181]
| |||||||||||||||||||||
als zij oppervlakkig wordt beschouwd, met het geloof in de schepping in strijd schijnt, willen afleiden wat de geest van den denker eigenlijk heeft moeten voelen, vooral als men weet dat Pasteur een godsdienstig man was. In die zaak echter heeft zich die geest zonder twijfel volkomen vrij gevoeld. ‘Tusschen natuurwetenschap en geloof trekt Pasteur een scherpe grens,’ zeide SpronckGa naar voetnoot(33) in zijne rede ter herdenking van Pasteur's geboorte, op 25 November laatst te Amsterdam. ‘Om op natuurlijk terrein iets duurzaams te bereiken, zijn waarneming, experiment en redeneering onmisbaar. De dagelijksche ondervinding leert, dat de natuur meestal anders ingericht is dan wij hadden gedacht. Bedenken, redeneeren, bespiegelen zonder meer, leidt tot jammerlijke mistasting. Maar meent niet, zegt Pasteur, dat ik voor mijn innerlijk leven en mijn levensgedrag alleen rekening houd met de uitkomsten der exacte wetenschappen. Daar zijn ook nog de groote vraagstukken van het oneindige, van den eersten oorsprong en van het laatste doel, vraagstukken nimmer toegankelijk voor het experiment, maar desniettemin hoogste levensvragen, waarvan de overweging voert tot zoeken zonder hoop van te vinden, of tot gelooven, dat een goddelijke openbaring het antwoord gaf.’ Aldus komt ons Pasteur voor als een onderzoeker, als een beoefenaar der wetenschappen, zonder andere bekommering dan het opzoeken van de wetenschappelijke waarheid; Pasteur als persoon is godsdienstig, zonder andere bekommering dan zijn zuiver geloof; in zijn wetenschappelijke werken spreekt hij niet van geloof; zijn gedachten over godsdienst vindt men in zijn toespraken, in zijn redevoeringen, in zijne brieven, en vooral in de geschriften van zijn leerlingen en van zijn medewerkers.
***
Na het verschijnen van zijne verhandeling over de zelfwording, is Pasteur op 40-jarigen leeftijd, een wereldberoemd man geworden. Reeds ontstaat in zijn geest de kiem van het bestrijden der besmettelijke ziekten. Hij die geen geneeskundige | |||||||||||||||||||||
[pagina 1182]
| |||||||||||||||||||||
is, die zelf niet weet wat een ziekte is, hij heeft het voorgevoel dat de microben de groote rol vervullen in de ontwikkeling en in de verspreiding der besmettingen. De voorname trappen van zijn ontdekkingen zijn op de zerk in den grafkelder van het Pasteurinstituut te Parijs, gebeiteld: Moleculaire dissymetrie 1843
Gistingen 1857
Zoogenoemde spontane wordingen 1862
Studiën over den wijn 1863
Ziekten van de zijdewormen 1865
Studiën over het bier 1871
Besmettelijke ziekten 1877
Virus en entstoffen 1880
Prophylaxis der hondsdolheid 1885.
Van hem heeft Duclaux, een van zijn beste leerlingen, kunnen zeggen: ‘In de schoone jaren van zijn leven, heeft die man vóór zijn tijd geleefd, als een baanbreker in de eenzaamheid verloren.’ Ik heb nooit Pasteur zelf gezien; gelukkig degenen die zijn medewerkers waren en onder zijn geestdriftigen invloed mochten werken; gelukkig ook degenen die een aanbevelingsbrief van hun leermeester mochten ontvangen en aldus toegang bij den grooten man hebben gehad. CohenGa naar voetnoot(34) vertelt dat het aan van 't Hoff, den genialen Nederlander, te danken was dat hij Pasteur een bezoek kon brengen: ‘Toen ik, dertig jaar geleden, na mijn kandidaatsexamen te hebben afgelegd, van 't Hoff's raad volgend, naar de oevers der Seine toog, om onder Henri Moissan aan diens onderzoekingen over het fluorium deel te nemen, mocht ik mij verheugen in een aanbeveling van mijn leermeester bij den grooten zoon van Dôle. Wie beschrijft mijn verbazing toen deze mij niet een zijner assistenten of beambten medegaf, maar in persoon mij geleide deed gedurende enkele uren ter bezichtiging zijner werkplaats...’ Ik heb echter het genot gehad al zijn geschriften aandachtig te lezen en kort samen te vattenGa naar voetnoot(35). Aldus heb ik | |||||||||||||||||||||
[pagina 1183]
| |||||||||||||||||||||
366 titels kunnen verzamelen die op de volgende wijze kunnen verdeeld worden:
Dat reuzenwerk van de pen, eenvoudig gevolg van het reuzenwerk van den geest en van het reuzenwerk van de wetenschappelijke proefneming, geeft ons een denkbeeld van den arbeid van Pasteur, veelzijdig als het oppervlakkig wordt beschouwd, en niettemin volgens de zuiverste harmonie volledig aaneenhangend. Haar oorsprong in de scheikunde en in de kristallenleer nemend, geraakt de studie van Pasteur in de gistingen, in de wezens die de gistingen veroorzaken, in de proeven over zelfwording. Als de rol der microben op vasten voet wordt bepaald, werden de proeven op het nijverheidsgebied genomen, en aldus komen de studiën over den wijnGa naar voetnoot(36), over den | |||||||||||||||||||||
[pagina 1184]
| |||||||||||||||||||||
azijnGa naar voetnoot(37), over het bierGa naar voetnoot(38) aan het licht, waar gisten, wilde gisten en microben zulke belangrijke bewerkingen uitoefenen. Daarna ontstaan van 1865 af, de ontdekkingen over de pestkool bij het vee, over de ziekten der zijdewormen, over entingen, besmetting en aseptie, over typhus, over de choleraziekten der kippen, over de hondsdolheid, over de vlekziekte van het varken, over de cholera, eerst bij de dieren, dan bij den mensch, als Pasteur reeds in 1860Ga naar voetnoot(39) in een zijner mededeelingen over de zelfwording de volgende voorspelling had uitgesproken: ‘Wat ten hoogste wenschelijk ware, dat is deze studiën ver genoeg te leiden om den weg tot een ernstig onderzoek over den oorsprong van verscheidene ziekten te bereiden.’ Die ontdekkingen hebben aan zijn vaderland en aan de geheele wereld buitengewoon groote winsten opgeleverd, terwijl hij zelf in zijn laboratorium niet het minst aan een materiëele opbrengst dacht. In de discussie die in de Fransche Kamers op 12 December 1883 plaats had om Pasteur een jaarlijksch pensioen van 25000 frank, ten titel van nationale belooning, te verleenen, gaf de toenmalige minister van landbouw het bewijs dat de ontdekkingen van Pasteur over de pestkool van het vee, alleen een jaarlijksche winst van meer dan 25 millioen aan den Franschen landbouw hadden opgeleverd; tot schande van het menschdom bestreden zekere volksvertegenwoordigersGa naar voetnoot(40) het voorstel met kwaadwilligheid, het | |||||||||||||||||||||
[pagina 1185]
| |||||||||||||||||||||
voorstel ten gunste van iemand die tweemaal eene licentieGa naar voetnoot(41) aanvroeg en bekwam, niet om uit zijne ontdekkingen geld te trekken, maar om te beletten dat iemand anders voor eigen belang de licentie zou nemen, alzoo de vrucht van zijn arbeid voor het gemeenebest behoudende. Op al de gebieden waarop Pasteur werkzaam was, werd hij hardnekkig bestreden; een scheikundige die niet alleen de nijverheid in nieuwe wegen zocht te richten, maar die ook de verouderde theorieën en praktijken van de veeartsenij en van de geneeskunde had durven aanranden, dit kon toch niet toegelaten worden. Vele zijner tegenstrevers, - op het gebied der bederfbare uittreksels en der zelfwordingtheorieën, Pouchet, Joly, Musset, Terreil, Bechamp, Meunier, Donné, Trecul, Gosselin, Robin, Colin, Bouillaud, Bastian, - op het gebied der alcoholische gisting Berthelot, Liebig, Fremy, Brefeld, Traube, - op het gebied van de wijnbewaring, de Vergnette-Lamotte, Paul Thénard, - op het gebied van de ziekte der zijdewormen, Cornalia, Raybaud-Lange, Masquard, - op het gebied der geneeskunde, Bergeron, Bouillaud, Colin, de veeartsenijschool van Turijn, Peter, enz., lieten zich tot de wetenschappelijke waarheid niet overhalen. Al de proeven, op alle mogelijke wijze door Pasteur ingericht, bleken nog niet voldoende om deze te overtuigen. Het is misschien een geluk, dat te gelijker tijd, nevens den geestdriftigen en hardnekkigen genialen ontdekker, andere meer doctrinaire geesten hebben bestaan, die aan de geestdrift een grens gesteld hebben; die doctrinaire geesten hebben Pasteur tot het uiterste geleid, en hebben hem gedwongen zijn onderzoek tot de volmaaktheid te leiden.
***
Tot hier toe heb ik het werk van Pasteur vooral in het licht der wetenschap besproken. Ik mag echter niet vergeten dat onze Academie vooral eene Academie is voor taal- en letterkunde; daarom is het niet van belang ontbloot iets te | |||||||||||||||||||||
[pagina 1186]
| |||||||||||||||||||||
vermelden over de geschriften van Pasteur, in het opzicht van de letterkunde. Met leedwezen zal men vaststellen, door het lezen van wetenschappelijke geschriften die in de verhandelingen van Academiën en van geleerde Genootschappen verschijnen, dat de gebruikte taal gewoonlijk zeer gebrekkig is. Men zou wellicht daaruit moeten afleiden dat de letterkunde alleen in het bereik is van letter- en taalkundigen. In ons land treffen wij dit treurig verschijnsel op groote schaal aan: moest ik namelijk de onnauwkeurigheden, die ik uit de werken van onze Belgische wetenschappelijke schrijvers heb kunnen verzamelen, opsommen, dan zou men zeker zeer verbaasd zijn; ik zou zelf zonder moeite kunnen bewijzen dat zekere wetenschappelijke handboeken volstaan van gebrekkige zinsneden van Duitsch maaksel met Fransche woorden. Bij het lezen der geschriften van Pasteur krijgt men den aangenamen indruk van de fraaiste letterkunde; wat hij schrijft is Fransch, met den zuiversten Franschen vorm. Zijn schrijftrant is medesleepend, krachtig en scherp. Pasteur werd in 1882 tot lid der Académie Française gekozen; dit was niet alleen een hulde aan zijn geniale ontdekkingen, het was ook een hulde aan de letterkundige waarde van zijn werken. Men gevoelt een echt genot bij het lezen van zijn lofspraak over Littré, wiens zetel hij innam, met zijn kritische studie over het positivismeGa naar voetnoot(42). De rede van Pasteur was even sierlijk als de rede van Renan, den letterkundige die hem op de zelfde vergadering van 27 April 1882 het antwoord gafGa naar voetnoot(43). Even schoon is zijn antwoord tot J. Bertrand, op de vergadering van 10 December 1885Ga naar voetnoot(44), waarin hij den lof spreekt van zijn vriend J. Bertrand en van zijn leermeester J.B. Dumas.
Ik wil het beproeven de letterkundige bespreking der geschriften van L. Pasteur te brengen onder drie hoofdpunten: | |||||||||||||||||||||
[pagina 1187]
| |||||||||||||||||||||
de wetenschappelijke redeneering, de wetenschappelijke discussie, de philosophische uiteenzetting. De twee eerste treffen wij aan in de geschriften van zuiver wetenschappelijken aard, de laatste vooral in zijne redevoeringen, soms ook als besluit van een wetenschappelijke verhandeling. Daarvan wensch ik hier eenige passende voorbeelden aan te geven, zoo zorgvuldig mogelijk vertaald, en ten eerste dus van de wetenschappelijke redeneering. Handelende over de azijnzure microbenGa naar voetnoot(45), die op den alcohol oxydeerend werken, schrijft Pasteur: ‘Indien de microscopische wezens van onzen aardbol moesten verdwijnen, dan zou de oppervlakte van de aarde met doode organische stoffen en met allerlei dierlijke en plantaardige lijken overbedekt zijn. Zij zijn het vooral, die aan de zuurstof de brandende eigenschappen mededeelen; zonder hun bestaan zou het leven onmogelijk zijn, omdat de werking van den dood onvolledig zou worden. Na den dood komt opnieuw het leven onder een anderen vorm en met nieuwe eigenschappen te.voorschijn; de alom verspreidde kiemen der microscopische wezens beginnen hun ontwikkeling, en door hun tusschenkomst verbindt zich de zuurstof in overgroote hoeveelheden met de organische stoffen die door deze wezens worden aangetast, en die aldus voortdurend de volledige ontbinding er van bewerken.’ De grootste duidelijkheid vindt men in deze regels, die een gansche theorie der natuurverschijnselen bevatGa naar voetnoot(46): ‘Deze kleine wezens zijn verbrandingsbewerkers waarvan het arbeidsvermogen, volgens hun soortelijken aard veranderlijk, soms buitengewoon sterk wordt; het brengt tot de algemeene gevolgtrekking dat het leven de werking van den dood inleidt.’ Hier eenige regels waarin de wetenschappelijke overtuiging, na langdurige proeven, blijktGa naar voetnoot(47): | |||||||||||||||||||||
[pagina 1188]
| |||||||||||||||||||||
‘Met kracht blijf ik bij mijn bewering staan dat mijn opzoekingen in deze zeventien laatste jaren op vaste wijze hebben bewezen dat men nooit heeft kunnen vaststellen dat de eiwitstoffen, in natuurlijken of in verwarmden toestand, langs den weg van de zelfwording of op een andere wijze, aan levende fermenten of aan mycodermen, of aan schimmels het aanzijn geven; deze stoffen gedragen zich eenvoudig als voedingsstoffen voor deze kleine wezens, die zich daarmede alleen ontwikkelen als hun kiemen, uit gelijksoortige ouders, van buiten gebracht zijn.’ De methode van de aseptie wordt aldus samengevatGa naar voetnoot(48): ‘Had ik de eer een heelkundige te zijn, ik zou nooit het menschelijk lichaam met een toestel, welk het ook zij, aanraken, zonder het eerst in kokend water of beter nog in een vlam gebracht te hebben, dadelijk vóór de heelkundige bewerking.’ Eindelijk de beschrijving van de oorzaken van het miltvuur bij het veeGa naar voetnoot(49): ‘Ik durf deze mededeeling sluiten met te verzekeren dat, indien de landbouwers het wenschen, de pestkool weldra alleen in de herinnering zal bestaan, zoowel ten gunste van het vee, als van de herders, de slachters en de leerlooiers, omdat het miltvuur nooit spontaan uitbreekt, omdat het miltvuur alleen daar bestaat, waar het werd gebracht, en waar de kiemen er van verspreid worden, met de bewustelooze medewerking van de aardrupsen; worden op een bepaalde plaats de oorzaken van die ziekte niet onderhouden, dan verdwijnt deze na eenige jaren.’ In de wetenschappelijke discussie is Pasteur soms aanvallend, maar altijd eerlijk; nooit zal hij iets mededeelen of in de rede als antwoord brengen, als hij niet de volle overtuiging heeft van de echtheid zijner gezegden. Hier volgen eenige voorbeelden uit den redetwist in de Academie van Wetenschappen, over de zelfwording en over de gistingen, en in de Academie van Geneesknnde over de besmettelijke ziekten. | |||||||||||||||||||||
[pagina 1189]
| |||||||||||||||||||||
Aan Pouchet en zijn medewerkersGa naar voetnoot(50) die de zelfwordingstheorieën blijven in stand houden, zegt hij: ‘Zoolang de heeren Pouchet, Joly en Musset niet zullen kunnen bevestigen dat door het openen, in een welkdanige plaats, van een groot getal kolven, volgens de inlichtingen van mijn mededeeling, nauwkeurig bereid, er geen zijn die onbeschadigd bewaard blijven, doch wel dat alle bederven, dan zullen zij eenvoudig de volle nauwkeurigheid van mijn beweringen, die zij verzekeren te weerleggen, bekrachtigen,’ Berthelot en Trecul die de theorie der gistingen bestreden, werden scherp aangevallen: ‘Tusschen M. Berthelot en mij bestaat nu dit verschil, dat ik deze soort van veronderstellingen nooit in het licht werp, tenzij als ik heb | |||||||||||||||||||||
[pagina 1190]
| |||||||||||||||||||||
kunnen vaststellen dat zij echt zijn en dat zij toelaten vooruit te gaan. M. Berthelot publiceert zeGa naar voetnoot(54).’ En in de verslagen van de Academie van Geneeskunde vinden wij het volgende: ‘Eenige weken geleden, op de schitterende geheime zittingen waaruit ik nooit heenging zonder de bewondering voor het talent der redenaars, hebt u mij gevraagd op welke wijze de Academie in haar werkzaamheden en in haar discussies, op een hoogeren graad, den echen wetenschappelijken geest zou kunnen invoeren. Laat mij U op een middel wijzen dat zeker geen algemeen redmiddel zou zijn, maar waarvan het welslagen alle vertrouwen inboezemt. Dit middel zou hierin bestaan dat de medeleden zich zouden moreel verbinden dit bureel nooit een spreekgestoelte, een mededeeling nooit een redevoering, iemand die het woord neemt nooit een redenaar te noemen. Dat deze uitdrukkingen aan politieke vergaderingen overgelaten werden, waar men voor de behandelde onderwerpen zoo moeilijk bewijzen kan aanvoeren. Deze drie uitdrukkingen, spreekgestoelte, redevoering, redenaar, schijnen mij met de wetenschappelijke eenvoudigheid en strengheid onvereenigbaarGa naar voetnoot(56).’ | |||||||||||||||||||||
[pagina 1191]
| |||||||||||||||||||||
gers zijt van een geneeskundige opvatting, die volgens mij voor den vooruitgang der geneeskunde gevaarlijk is, de theorie van het zelfontstaan van al de ziekten. Gij behoort tot een school die graag op den voorgevel van haar tempel zou schrijven, zooals het vroeger een der leden van de Parijsche Academie wenschte: de ziekte is in ons, van ons, door onsGa naar voetnoot(58).’ In zijn redevoeringen vertoont zich Pasteur voor iedereen den grooten denker. Daar komen noch beschrijving van proeven noch uiteenzetting van natuurverschijnselen. Daar vindt men de goede inzichten van zijn hart. de groote gedachten van zijn geest, daar vindt men de volle uiteenzetting van zijn drie voorname persoonseigenschappen: de wilskracht, de krachtinspanning en de geestdriftGa naar voetnoot(61). Het is in deze redevoeringen namelijk dat ik de volgende voorbeelden van philosophische uiteenzetting heb aangetroffen. | |||||||||||||||||||||
[pagina 1192]
| |||||||||||||||||||||
‘Laten onze politieke mannen, onze zaakmannen of onze groote nijveraars, deze laatste wellicht door de ontdekkingen van Deville rijk geworden, hulde brengen, in het voorbijgaan, aan de onbaatzuchtigheid van den geleerde! Deze scheikundige, reeds beroemd, was in Parijs een leerstoel komen beklimmen, en zijn jaarwedde was 3000 fr.Ga naar voetnoot(62).’ | |||||||||||||||||||||
[pagina 1193]
| |||||||||||||||||||||
den mensch te bevrijden van de geesels welke hem bedreigen. De eene streeft alleen naar geweldige veroveringen, de andere naar het verzachten van het menschelijk lijden. Deze stelt een menschenleven boven al de overwinningen, gene zou honderd duizenden levens aan de eerzucht van een enkele opofferenGa naar voetnoot(64). Wat kan aan deze edele gedachten nog toegevoegd worden? Pasteur is een voorbeeld van wetenschap en van deugd; zijn gansche leven heeft hij gewijd aan het verdedigen van de waarheid en van de rechtvaardigheid, die toch altijd eens zegevieren. Laten de menschen, laten de volkeren, die ook naar waarheid en naar rechtvaardigheid streven, even krachtig en eerlijk optreden als hij; laten zij den hoogen strijd voor hun ideaal voeren op dezelfde wijze als Louis Pasteur, met geestdrift, wilskracht en krachtinspanning. |
|