Kleine verscheidenheden.
I.
Bestendige Commissie voor Middelnederlandsche Taal- en Letterkunde.
575. - Upgrachten.
D. Berten, Cout. Seigneuries enclavées Vieuxbourg de Gand, blz. 184: ‘Item, dat alle de ghone die ghedoocht hebben eenighe onbehoorelycke weghen, dat sy die updelve, behoorelyck upgrachte ende bevryde, up de boete van iij lb. parise.’ (1501.)
De zonderlinge bepaling hierboven komt voor in de ‘voorgheboden de welcke men ghewoonelyck is te doene... ter halfmaertsche keure op de prochien en heerlychede van Overmeersch-Seeverghem ende Swynaerde’. D. Berten legt die uit als volgt: Wie ongeoorloofde wegen op hun grond geduld hebben, moeten ze vergraven: ‘interceptent l'accès par des fossés convenables et les clôturent...’
Hoe is die bepaling te verstaan? Dat bedoelde weg, tot aan beide uiteinden door een gracht moet afgezonderd worden en verder op behoorlijke wijze dient ‘bevryd’, d.i. door eene haag b.v. afgesloten worde?