Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1922
(1922)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 557]
| |
Toponymische kleinigheden
| |
[pagina 558]
| |
Assent (arr. Leuven)Ga naar voetnoot(1). Voor Astene hebben we bewijsplaatsen in het origineel uit de Xe eeuw in het frg. Bland. en uit de XIe in Trad. Bland.Ga naar voetnoot(2) waar men leest Astenneria mariscum ‘meersch der Astenaars’, Astine Astene (bij Fayen 39, 27-28 en 38, 16). Meer hierover in eene latere studie waar men zal zien dat Astine zeker eene Germaansche afleiding is van ast. Van een uitgang -anetum in dezen naam ontbreekt elk spoor. Voor Assent in Brabant kennen we spellingen Hasnoth, Hasnoch, Asnoth. De oudste bron van 847 (zie M.G.H., SS., X, 373; Piot, Pagi p. 108) is ons alleen door late afschriften bekend zoodat we in 't onzekere verkeeren aangaande de oorspronkelijke spelling, met of zonder h. Een ander Asnoth echter, waarvan de ligging onbekend is, maar dat zeker in Vlaanderen te zoeken is, komt voor in frg. Bland. 33, 5 [Xe eeuw], Trad. Bland. 32, 5; Ann. Bland. ao 820 [XIe eeuw]. Daar de Gentsche bronnen voor de bewaring van h in de Xe eeuw nog zeer betrouwbaar zijn, kan de vorm Asnoth als basis aangenomen worden. Is nu Asnoth > Assent van Astanetum? Zeer waarschijnlijk niet. Dat *Astanoth eerst *Astnoth en daarna Asnoth zou worden, is aannemelijk, hoewel niet te bewijzen, daar we over de syncope van middelklinkers in het Oudnederlandsch onvoldoende ingelicht zijn. Maar het is niet aan te nemen dat in de IXe of Xe eeuw het lat. -etum, hetwelk eerst in de XIIIe eeuw in het Fransch -oit wordt, reeds door een Ondl. -oth zou vertegenwoordigd zijn. Veeleer is -ôth (met spirantische -th als in het Engelsch) een Ondl. suffix als in Farnoth (frg. Bland. 13, 16) ‘plaats waar varen groeit’. Dat (H)asnoth in Brabant wel Caggevinne-Assent is bewijst de ligging in pago Hasbaniensi sive Dyostensi, dus in het land van Diest en super fluvio Merbace (Miraeus I, 499), wat past voor de Begijnenbeek die te Diest in de Demer loopt. Het andere Assent (gehucht te Bueken, arr. Brussel), door Feller | |
[pagina 559]
| |
genoemd is zeker in de bronnen van de abdij S. Truiden niet bedoeld. Assenede in Oost-Vlaanderen treedt op ao 1135 als Hasnetha De Marneffe, Cartul. d'Afflighem nr 52; ao 1190 Hasnede ibid. nr 210; ao 1199 Hasnetha ibid. nr 231. Daarna ao 1218 als Hasnede in een stuk van het S. Baafsklooster, Serrure (nr 128) 102, 10. Andere en latere vormen in het Woordenboek der Toponymie van De Flou s.v. Assenede. Al de oudere bewijsplaatsen schrijven Hasnede met h. Dit is m.i. reeds voldoende om een verband met Astanetum uiterst twijfelachtig te maken, daar er niet de minste kans bestaat dat hasta tot Germaansche colonisten van Vlaanderen anders dan in den vorm asta zou bekend geworden zijn. Spellingen als Hasnoch voor Assent zijn van veel lateren datum en komen voor in een stuk waar ook Hotbertus meermaals voor Otbertus gespeld wordt. Is Astin-, Asn-, Hasn- met Astanetum niet verwant, wat met deze drie stammen begonnen? Hierover is voorloopig geene zekerheid te verkrijgen. Naast ast, tak, kent het Mhd. ast, het bebouwen, asten (een akker) vruchtbaar maken; got. asneis daglooner, asans oogst, os. asna opbrengst, wijzen naar dezelfde richting. Astene, Asnoth, zouden dus bebouwde gronden kunnen zijn. Een Astene in N. Brabant, een Astine in Engern (N. Duitschland) steunen de opvatting dat de naam Germaansch is. Over Hasnetha kunnen slechts gewaagde gissingen gemaakt worden maar geene is vermeteler dan er Astanetum achter te zoeken, daar bij zulke veronderstelling noch de h noch de th van het ondl. woord tot haar recht komen. De plaatsnaam Landast dien Först. 3-Jell. II, 17 met Landas (arr. Douai, dép. Nord) bij Orchies, gelijk stelt, schijnt hetzelfde element ast in te houden. Buiten de bewijsplaatsen aldaar, treedt een Robertus of Rotbertus de Landast als getuige op ao 1163 (v. Lk. nr 281, 283) een Rogerus de Landast ibid. nr 285, een Gerardus de Landast ca. 1183 Serrure (nr 68) 65, 10. Of we overal met het Fransche Landas te doen hebben kan hier in het midden gelaten worden. Maar het element ast in de samenstelling land-ast spreekt zeer duidelijk voor het bestaan van een ondl. *ast dat in beteekenis niet al te zeer van het mhd. ast moest verschillen. Vgl. hiermee, voor de samenstelling met land, landouwe, Landescauter (arr. Gent). | |
[pagina 560]
| |
2. - De Vlamingstraat te Brugge.De Vlamingstraat te Brugge begint aan de Groote Markt en loopt in bijna volle noordelijke richting naar de Vlamingbrug, die de plaats inneemt van de oude Vlamincporte. Volgens Kan. Duclos zijn de namen Vlamincstrate, Vicus Flamingorum en Vlamincporte, porta Flamingorum van af de XIIIe eeuw bekend (teksten van 1268 tot 1318)Ga naar voetnoot(1). Deze benamingen zullen vermoedelijk nog veel ouder zijn. Samenstellingen met den stam van het enkelvoud, waar gelijk hier het meervoud bedoeld is (mndl. diefbrief register van veroordeelde dieven; diefhanger beul; dierhont, jachthond ook voor de hertenjacht; hontvoeder, opzichter over jachthonden; wolfjager, jager van wolven, enz.) - de beteekenis is immers vicus Flamingorum, niet vicus Flamingi, zooals onder meer uit den latijnschen naam blijkt - behooren tot de oudere periode der taalGa naar voetnoot(2). Welke Vlamingen nu hebben hun naam aan de poort en aan de straat gegeven? Op het eerste gezicht bevreemdt het dat men in de hoofdstad van Vlaanderen een Vlamingenpoort en -straat zou hebben: eene Brabanderspoort in Leuven of Brussel, Henegouwerstraat in Bergen, schijnen evenmin op hunne plaats in de hoofdstad van Brabant of Henegouwen. Veeleer begrijpt men een dergelijken naam als bedoelde poort of straat de gewone ingang of weg is voor vreemden die zich naar de stad begeven. Zoo in Brussel de Naamsche Poort, de Hallepoort, de Leuvensche Weg; in Leuven de Naamsche, Thiensche straat, de Geldenaaksche Vest, enz. A priori zal men dus verwachten dat de Vlamincporte die poort is, waardoor de Vlamingen de stad binnenkomen, en de Vlamincstrate de weg die hen naar de Groote Markt brengt. Het land dier Vlamingen is dus buiten de Vlamincporte, d.w.z. ten Noorden van Brugge te zoeken. Nu, door andere bronnen weten wij dat | |
[pagina 561]
| |
de naam Flandria Flandrenses oorspronkelijk op de kuststreek en hare inwoners van toepassing was. De naam Vlaminc heeft hier bijgevolg zijne oorspronkelijke, zeer beperkte beteekenis van kustbewoner. Op zich zelf genomen is dit wel geene groote ontdekking; maar het is nochtans interessant eene bevestiging van de oudste localisatie der Vlamingen te vinden in eene onverdachte Vlaamsche bron. De aardrijkskundige namen die we in de latijnsche oorkonden en andere officieele stukken vinden, komen niet altijd met de plaatselijke benamingen overeen. Deels uit onwetendheid, deels uit behoefte aan meer algemeene termen dan de zuiver locale gebruiken de kanselarijen aanwijzingen als pagus Gandensis, pagus Curtracensis, Ardenna, pagus Osninge, enz. zonder daaraan altijd een bepaalde beteekenis te hechten. Verwarringen en verkeerde namen zijn namelijk te verwachten waar de tekst van een ver afgelegen plaats afkomstig is. Zoo had de abdij Lorsch (niet ver van Worms in het tegenwoordige Hessen) bezittingen tot in Luxemburg, Echternach in Noord-Brabant, enz. In zulke gevallen moet het ons niet bevreemden als zij die over verre gewesten spreken hier of daar hunne geographische onwetendheid laten blijken. Een naam als Vlamincporte staat echter buiten en boven elke verdenking. Daarom meende ik een oogenblik de aandacht er op te mogen vestigen.
De voorafgaande regels waren geschreven en werden zooals boven voorgedragen in de Commissiezitting der Academie. Toen deed de heer De Flou mij opmerken dat naar zijne opvatting Vlaming niet beteekent een mensch of menschen maar wel eene plaats. Deze was nl. gelegen buiten de tegenwoordige vestingen, bij den vroegeren Vlamincdam en was een lage moerassige grond. Zulk een Vlaminc bestond ook te Boulogne, waar men eveneens een voie flamengue (ao 1505) en eene porte flamengue tegenkomt. Elders nog, in Vlaanderen en zelfs in Engeland schijnen er Vlaminc's (al. Flemings) bestaan te hebben met die zelfde beteekenisGa naar voetnoot(1). Hoe vroeg men echter de ware beteekenis dier woorden | |
[pagina 562]
| |
vergat, bewijzen oude vertalingen als vicus Flamingorum. Volgens De Flou is het echter zeer goed mogelijk dat de naam Vlaminc van de plaats zou overgegaan zijn tot de streekbewoners, namelijk tot de inwoners van het gebied ten Noorden van Brugge. De boven gegeven interpretatie zou eigenlijk eene oude volksetymologie zijn. | |
3. - Het begrip ‘bodem’ in namen.Dat een aantal persoons- en plaatsnamen met het woord land samengesteld zijn, hoeft geen betoog. Landebertus, Landburga, Landgarda, Lanterus, (d.i. *Land-here), Lantfridus, Lantwara, Landrada, Landricus, Lanthildis, e.a., zijn in de vroege middeleeuwen zeer verbreid. Ook vindt men, meer in Vlaanderen dan elders, namen die op land eindigen als: Ermenlandus, Fredelandus, Idelandus, Thegenlandus (Rolandus hoewel Germaansch van oorsprong, schijnt vooral aan den Franschen Roland zijn bijval te danken te hebben). In persoonsnamen heeft het woord, naar het schijnt, zijn gewone beteekenis: land-berht is vermoedelijk ‘in het heele land beroemd of schitterend’. Van deze en dergelijke benamingen uitgaande, is de stam land- dan verder in andere samenstellingen gebruikt, ook zonder dat men aan de oorspronkelijke beteekenissen dacht. In plaatsnamen als Landskauter (arr. Gent), oudste vermelding ao 1118 v. Lk. (nr 194), Landen (prov. Luik), Landast boven blz. 559, is het woord eveneens zeer doorzichtig. Daarentegen zijn Landegem (arr. Gent), waarvan een oude vorm Landingehem (bron van 1037, v. Lk. nr 119) bewaard is en Landergem, gehucht te Anzegem W. Vla. (oudste voorbeeld Landringehem v. Lk. nr 119), te beschouwen als afleidingen van persoonsnamen (b.v. Lando, Landricus). Het begrip ‘land’ dekt zich niet volkomen met bodem. Bij een anderen stam schijnt wel deze beteekenis op den voorgrond te treden, nl. in het nu volkomen verouderde *oedel (ags. ôthel, vaderland, ohd. uodal, grondbezit ijsl. ôdhal, erfelijk goed). Persoonsnamen als Odelricus of Uthelricus, Othelbertus, Othelboldus, worden in Vlaanderen in de Xe en XIe eeuw aangetroffen. Buiten den eersten die onder den vorm Ulricus grooten bijval genoot, zijn dergelijke namen zeldzamer | |
[pagina 563]
| |
dan de Land-namen, met welke zij anders veel overeenkomst vertoonen. De beteekenisontwikkeling is vermoedelijk dezelfde (Odel-bertus land-bekend, d.w.z. beroemd in zijn land of misschien door zijn erfelijk bezit). Als plaatsnaam is hier te noemen Oedelem arr. Brugge, ao 1153 Udellem De Marneffe, Cartul. d'Afflighem nr 92. Först. 3-Jell. II 450 kent nog twee andere formaties die hiermee gelijk staan in Duitsche plaatsnamen (de vorm Odelenheim wijst evenwel op een persoonsnaam). Oedelem is dus een heem of landelijke woning die tevens een oedel, d.i. een grondbezit is, misschien een allodiaal goed. Oelegem (arr. Antwerpen) is naar Först. 3-Jell. I 269 reeds in de XIIe eeuw onder den vorm Olemghem overgeleverd. Zulks verbiedt ons de hypothese voorop te stellen dat het zou zijn uit *Oedelinghem. In elk geval zal deze plaatsnaam op een persoonsnaam teruggaan. Misschien schuilt nog hier of daar oedel- in een plaatsnaam, maar dat blijkt bij mijn weten niet. Bodem vinden we nog terug in het woord vloer. De oorspronkelijke beteekenis is vermoedelijk effen gemaakte grond, hetzij als dorschvloer, hetzij voor eene woning. Vandaar eene reeks ook zeer uiteenloopende beteekenissen (zoo beteekent flur in het Duitsch veld, vlakte, grondgebied). Het zal ons dus niet verbazen als persoonsnamen met vloer samengesteld worden juist als met land of oedel. Deze namen zijn weinig talrijk en worden meest (zoo door Först.2 511) met lat. Florus in verband gebracht. Dit is ten minste voor enkele zeker valsch. Dat Florbertus abt te Gent in de VIIe eeuw, Florbertus bisschop van Tongeren in de VIIIe een half Latijnschen, half Germaanschen naam zouden gedragen hebben is niet zeer waarschijnlijk. Dat Vloer in persoonsnamen mogelijk is bewijst de dorpsnaam Vloerzegem (thans gemeente Smeerebbe-Vloerzegem, arr. Aalst O. Vla.) De oudste bewijsplaats Florsengem ao 1148 v. Lk (nr 238) 143, 18, laat aangaande de afleiding geen twijfel. De vorm is van Flôrsing-, patronymicum van *Flôrsa. De spelling f bewijst dat de naam niet eerst in 1148 is geboekt, want toen was v voor oorspronkelijk anlautende f al lang in gebruik. De spelling en uitspraak met oe in den modernen vorm wijzen op vloer, niet op Florus als uitgangspunt. Bijgevolg is de moge- | |
[pagina 564]
| |
lijkheid van een persoonsnaam met vloer niet te loochenen en dan zal de verklaring van Flôr-bertus als synoniem van Landebertus moeilijk kunnen in twijfel getrokken worden. Eveneens is Flôr-(h)adus met vloer samengesteld. In plaatsnamen buiten Vloerzegem (waar eigenlijk een persoonsnaam het element vloer vertoont), komt vloer nog elders voor. Zoo heet het Waalsche Flobecq (arr. Ath, Hen.) in het Vlaamsch Vloersbergen. Het tweede bestanddeel weifelt in de oude spellingen tusschen berg en beek, wat voortleeft in den dubbelen Vlaamschen en Waalschen naam. Ook treedt het eerste element deels met s, deels zonder s opGa naar voetnoot(1). Maar het schijnt wel degelijk vloer te zijn. Daar de beteekenis vloer, vlak land, eerder met die van beek dan met het begrip berg te vereenigen is, zou ik als oorspronkelijken vorm *Flôr-beki vooropstellen, waaruit dan Flobecq ontstaan zou zijn terwijl Vloersberge op vervormingen der oorspronkelijke gedaante zou berustenGa naar voetnoot(2). Het mndl. vlet beteekent naar Verdam (Handwoordenboek) 1. platboomd vaartuig, 2. bodem, vloer, als zinnebeeld van het domicilie. Denzelfden zin hebben ook ags. flett, vloer, huis, os. flet, fleti, vertrek, huis, ohd. flezzi, vloer, voorhuis, ijsl. flet, huis. Hieruit schijnt mij een zeldzame persoonsnaam als Fletwaldus v. Lk. (nr 10) 18, 14 te moeten verklaard worden. De zin is ‘heer des huizes’. Förstemann wil hierin het duistere element -flêd- van namen als Audo-fleda terugvinden. Zulke namen met bewaarde wgerm. ê zijn op Frankischen bodem vreemd (ontleend aan Gotisch of Ags.?) en in elk geval weinig doorzichtig. Daarom geef ik de voorkeur aan flet-, woning. Op éene lijn met vloer en vlet schijnt *arin- te moeten geplaatst worden, vgl. ijsl. arinn, haard; ook verhoog, stelling, mhd. ern, bodem, vloer, nhd. Ähren, voorhuis. Dit element herkent men in persoonsnamen als Arintheus (Schönfeld) en andere (zie Först.2 138 vlg., die hier, naar mijne bescheiden meening, ten onrechte den wortel van arend zoekt). Ondl. | |
[pagina 565]
| |
namen als Erembertus, Eremboldus, Eremfridus, Herenfrida, Hernedus (met overtollige h) zouden alsdan direct te vergelijken zijn met Landebertus, Othelboldus, Lantfridus en namen op -haidus (bij Först.2 724). Van eene patronymische afleiding Erembolding komt de plaatsnaam Erembodegem (arr. Aalst, O. VI.) ao 1148 Heremboldengem De Marneffe, Cartul. Afflighem nr 79. Hetzelfde begrip ‘effen gemaakte grond’ hebben wij ten slotte in mndl. boen, boene, zolder, verhoogde vloer, en in boenen. Het uitgangspunt is hier weer vloer, d.i. platgestampte grond, en etymologisch verband met baan, banen is waarschijnlijk. De wortel ban-, waarvan baan is afgeleid, beteekent slaan, ook doodslaan (os. ohd. bano, ags. bona moordenaar). Het mndl. boen vindt men onder ondl. vorm terug in Buonlara frg. Bland. 33, 17 Boelaere onder Petegem bij Deinze (O. Vl.). Verdere Boelare's zijn Neder- en Over-boelare arr. Aalst (O. Vl.); andere bij De Flou Woordenboek der Toponymie, col. 204, vlg. Andere samenstellingen met boen zullen ongetwijfeld nog te vinden zijn, maar verwarringen met andere stammen komen veelvuldig voor. De plaats geheeten Bonhove Serrure (nr 160) 148, 1 en 13, het Boenhof ao 1439 genoemd bij de Potter 5e r., Heldergem, blz. 2, kunnen op boen of boon teruggaan. Maar Boendaal bij Brussel, geboorteplaats van Jan van Boendale, is ongetwijfeld van boen af te leiden. Slechts land en *oedel staan in de beteekenis ‘bodem’ in namenkundige werken geboekt. M.i. moeten hierbij de synoniemen vloer, arin, vlet, boen nog gevoegd worden, die in beteekenis en gebruik evenwijdig met de andere voorkomen. |
|