556. - Groeijnswaerde, groenswaerde.
Zijn varianten van Groenswerde, dat bij Verdam voorkomt, en dat tot Groesewaerde is overgeloopen, alsook Grontswaerde is geworden. In de hieronder volgende teksten, waarin het woord overigens met ‘meersch’ en met ‘gars’ in verband staat, wijst het eigenlijk op Weidegrond:
Staatsarchief te Gent, Fonds der Abdij van Sint-Pieters, Register nr 131bis, Ligger van 1634-1635 (goederen binnen het land van Aalst gelegen): ‘Nr 55. Item, de Bierlinckx-cauter..., groot bevonden te samen, met een partijeken groeijnswaerde daer inne gheleghen, 25 hondert ende 20 roeden...
Nr 58. Item de Bosch-cauter, met het boschken daer inne gheleghen ende een partijken meersch, commende metten noort westen..., ende is groot bevonden, tsamen met den bosch ende groeijnswaerde, 65 hondert 75 roeden...’
Placc. van Vlaend., IIIe boek, Ie deel, blz. 374: ‘Item, hoe veele landts in elcke prochie... in 't gheheele: ende van dien hoe veele winnende landt, groenswaerde, meersch, ende ander hooghe ettinghe, ende dierghelijcke...’ (1550.)
Les Coustumes de Flandre (Cambrai, 1719), Ie deel, Cout. d'Alost, blz. 55: ‘Etten, meersch, ofte weede, diemen gewoonlick is met beesten te etten, 't gars ofte groenswaerde volght den gront tot half April, ende van daer voorts is 't have, ende gedeeligh.’ (Cout. homol. van 1618, rubriek xx, art. 20.)
Edw. Gailliard.