Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1922
(1922)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 253]
| |
Uit den humanistenkring rondom Plantin
| |
[pagina 254]
| |
aar, in de drukkerij de proeven hielpen lezen, in welke taal ze ook gedrukt waren. ‘Je leur ay faict alors, - schrijft hij - tellement apprendre à escrire et à bien lire que depuis l'aage de quatre à cinq ans jusque à l'aage de douze ans, chacune des quatre premières, selon leur aage et rang, nous ont aidé à lire les épreuves de l'imprimerie en quelque escriture et langue qui se soit offerte pour imprimer’Ga naar voetnoot(1). Wij mogen daaruit afleiden dat deze vier meisjes Latijn, Grieksch en wellicht ook Hebreeuwsch, Syrisch en nog andere talen lazen. Dit laatste wordt door Plantin bevestigd in d enzelfden brief, waar hij spreekt van zijn vierde dochtertje Madeleine, toen dertien jaar oud. Zij had ‘péculière charge de porter toutes les espreuves des grandes Bibles Royales au logis de Monsgr le Docteur B. Arias Montanus et de lire, des originaux Hébraïcques, Chaldéens. Syriacques, Grecs et Latins, le contenu des dictes espreuves, tandis que mondict Sr le docteur observe diligemment si nos feilles sont telles qu'il convient pour les imprimer’Ga naar voetnoot(2).
Bij het lezen dier passages is het geraadzaam zich op zijn hoede te stellen om Plantin niet meer te doen zeggen dan hij bedoelde. Het valt niet te betwisten dat de meisjes van den Antwerpschen drukker al die talen met hun eigenaardige letterteekens wel degelijk làzen. Plantin zegt dat zeer uitdrukkelijk, maar ook niets meer. Dat lèzen der vreemde taal beteekent zeker niet die taal kènnen. In een opstel over PlantinGa naar voetnoot(3), schreven wij over dit proeflezen van zijn kinderen, dat het wellicht maar een vergelijken, zonder begrijpen was van den nieuw gezetten tekst met de copij of het gedrukte model, zooals dit nu nog vaak in Vlaanderen gebeurt, in kleine drukkerijen, met Fransche teksten, die nagezien worden door Franschonkundige werklieden.
Onlangs legden wij de hand op een paar archiefstukjes, die ons bewijzen: ten eerste, dat zelfs tijdgenooten een te | |
[pagina 255]
| |
hoogen dunk hadden van de talenkennis van Plantins dochters, en ten tweede, dat onze gissing omtrent die kennis wel juist was. Zekere Frater Joannes Elstius, waarschijnlijk uit Nymwegen, (instituti Gregoriani), schrijft in 1576 aan den Kranenburger Theodoor Poelman, den te Antwerpen gevestigden geleerden commentator van zoo menige door Plantin bezorgde Latijnsche classieke uitgave, dat hij in het St-Geertruida-klooster, te 's Hertogenbosch, een eerwaarde dame had aangetroffen, zoo geleerd in de classieke letteren, dat ze met even welken taalgeleerde dorst redetwisten en zeker haar gelijke in dit opzicht niet zou gevonden hebben. En naar aanleiding daarvan schrijft Elstius verder: ‘Ik herinner mij, dat ik van u te Nijmwegen gehoord heb van de dochters van Plantin, dat zij niet alleen Latijn, maar ook Grieksch en Hebreeuwsch kunnen lezen en schrijven; indien dat waar is, schrijf het mij, a.u.b., zoo gij zooveel tijd hebt’Ga naar voetnoot(1). Poelman's antwoord op dit schrijven werd ook terug gevonden. In het Museum Plantin-Moretus worden er acht bundels bewaardGa naar voetnoot(2) met losse nota's van allen aard, door Theodoor Poelman nagelaten. Die nota's, vaak op snippertjes papier geschreven, vormen een bonte mengeling. Het zijn ontwerpen voor brieven, rekeningen over alledaagsche uitgaven soms met Latijnsche verzen op de keerzijde, woordverklaringen, tekstaanteekeningen, en zelfs enkele Nederlandsche rijmpjes, die bewijzen, - wat de huiselijke rekeningen en het eveneens bewaard gebleven boek van Poelman's volderszaak overigens ook doen, - dat de humanist zijn moedertaal gaarne en met talent gebruikte als hij het kleed der geleerdheid aflegde. Zoo weerstaan wij b.v. niet aan den lust om hier terloops het aardig, zinrijk distichon over te schrijven, dat wij daar aantroffen over het door Anna Bijns zoo verafschuwde tweetal, Marten Luther en den Gelderschen kapitein Marten Van Rossem, die in 1542 Antwerpen kwam belegeren:
‘Marten Luyter heeft doen studeren papen, leeken & clercken, Marten Van Rossem heeft stadt ende casteel doen versterckenGa naar voetnoot(3).’ | |
[pagina 256]
| |
Onder die nota's vonden wij het klad van het briefje dat Poelman aan Elstius als antwoord zond. De graad der talenkennis bij Plantin's dochters wordt hier heel juist bepaald. Poelman schrijft daarover: ‘De dochter van Plantin (Madeleine) las weliswaar vlug Hebreeuwsch, Grieksch en Latijn, maar ze begreep er niets van’. Met deze onbetwistbare getuigenis zullen wij het Antwerpsche drukkersmeisje zeker niet over het paard tillen. Dit schrijven van Poelman wordt nog onrechtstreeks bevestigd door tal van brieven van Jan Moretus aan zijn zoon Melchior. Gewoonlijk geschiedde deze correspondentie in het Latijn. Van tijd tot tijd loopt daar echter een Nederlandsche brief onder, en dan wordt telkens daarin vermeld, dat die taal werd gebruikt opdat moeder ook zou verstaan wat er geschreven werd. Martine Plantin verstond dus naar de getuigenis van haren man ook geen LatijnGa naar voetnoot(1).
Zoo wij twijfelden aan de kennis van de oude talen bij Madeleine Plantin en haar zusters, dan deden wij dit enkel wegens haar jeugdigen leeftijd, niet omdat zij vrouwen waren. Het was immers ten tijde van de uitbreiding der Renaissance over Europa zoo geen zeldzaamheid vrouwen te ontmoeten, die de taal van Homeros of Virgilius degelijk kenden. Vele Italianen zagen er te dien tijde niet het minste bezwaar in de oudere talen, die de gedachten- en schoonheidswereld der Oudheid moesten ontsluiten, te gelijk door jongens en meisjes te laten bestudeerenGa naar voetnoot(2). Er werd onder ontwikkelden zooveel over de cultuur der Grieken en Romeinen gepraat, dat de vrouw er als van zelf toe gebracht werd in de studie van het Grieksch en het Latijn | |
[pagina 257]
| |
belang te gaan stellen. Die kennis was als het ware een behoefte van het toenmalige gezelschapsleven. Zelfs vorstendochters staan bekend om de voortreffelijke Latijnsche redevoeringen, die zij naar de mode dier dagen wisten samen te stellen en voor te dragen. Zoo begroette Ippolita Sforza Paus Pius II op het congres te Mantua met een toespraak in het Latijn, en Battista Montefeltro, echtgenoote Malatesta, deed hetzelfde met Koning Sigismond en Paus MartenGa naar voetnoot(1). De briefjes van Poelman en Elstius leeren, dat het ook te onzent in den tijd der Renaissance-ontwikkeling niet als een verbazingwekkend feit gold vrouwen te ontmoeten, die thuis waren in de talen der Oudheid. Toen Elstius aan zijn vriend schreef over die dame uit 's Hertogenbosch, die zoo goed op de hoogte der classieke letteren was, dat ze met om het even welken geleerde daarover heel gevat kon debatteeren, verwonderde hem dat niet eens. Hij kende dames, die dit eveneens zouden gedaan hebbenGa naar voetnoot(2). In de eerste plaats noemde hij de vrouw en de dochter van den Engelschman Clemens, die toen ze eenige maanden te Antwerpen verbleven, hem kwamen bezoeken, door zijn faam als philoloog aangetrokken. Ze spraken Grieksch en Latijn en toonden hem zelfs een paar uittreksels uit oude schrijvers, nl. uit Cyprianus, bisschop van Carthago, in de IIIe eeuw, en Aurelius Prudentius Clemens, den Christen dichter uit de IVe eeuw, die zij bestudeerd en uit oude handschriften hadden hersteld. Zonder twijfel spreekt Poelman hier over de vrouw en de dochter van den Engelschman John Clemens, den opvoeder van Thomas Morus' kinderen, philoloog en geneesheerGa naar voetnoot(3). Hij gaf eerst les in de rhetorica, in het Wolsey-college, te Oxford, | |
[pagina 258]
| |
waar men hem omstreeks 1519 een leerstoel van Grieksch aanbood. Hij vestigde zich daarna te Londen, waar hij lid werd van het college der geneesheeren. Hendrik VIII liet hem herhaaldelijk raadplegen tijdens de ziekte van den Kardinaal WolseyGa naar voetnoot(1).
De persoonlijkheid van Dr. J. Clemens herinnert ons aan dit bewogen tijdperk uit de geschiedenis der katholieken in Engeland, gedurende hetwelke verscheìdene onder hen om wille van hun geloof uitweken en een toevlucht vonden in de Spaansche Nederlanden, vooral te Antwerpen, te Leuven, te Douai, te Mechelen en te Brugge. Reeds onder Hendrik VIII weken de Engelsche katholieken uit. Dit was o.a. het geval met Dr. J. Clemens, die om redenen van godsdienst bij Hendrik VIII in ongenade viel. Tijdens de korte regeering van Maria Tudor, van 1553 tot 1558, waren zich de bannelingen vol vertrouwen opnieuw in Engeland gaan vestigen. Ook Dokter Clemens was teruggekeerd en oefende nu met veel bijval zijn ambt uit in het graafschap Essex. Maar onmiddellijk na de troonbeklimming van Koningin Elisabeth in 1558, en vooral bij de uitvaardiging van de wetten betreffende de vorstelijke suprematie in kerkelijke zaken en den zg. eenvormigheids-bill in 1559, die de Engelsche katholieke geestelijken, ambtenaren, studenten, enz., in de verplichting stelde een ketterschen eed af te leggen of ontslag te nemen, was hun toestand in hun vaderland zoo goed als onmogelijk geworden en zij kwamen in nog grooter aantal naar de Spaansche Nederlanden over. Dokter J. Clemens was weer onder de uitwijkelingen en vertoefde toen op verschillende plaatsen in ons land. Hij stierf te Mechelen op 1 Juli 1572. In het doodenregister van de St-Rombautskerk aldaar wordt hij vermeld als ‘Mr Jan Clementis, doctoor van d'ingelsche in de Blockstrate...’Ga naar voetnoot(2), wat zeker wijst op de | |
[pagina 259]
| |
aanwezigheid te Mechelen van talrijke uitwijkelingen van Britsche nationaliteit. In het jaar van Clemens' dood bevonden zich daar inderdaad, behalve Clemens' familie, de Gravin van Northumberland; de kapitein Leonard Dacre; John Heywood, de dichter van zoo menig geestige interlude; de kloosterzusters der Engelsche Brigitinnen van Sion en nog andere meerGa naar voetnoot(1). Daar Clemens' vrouw en dochter Poelman kwamen bezoeken, kunnen wij licht veronderstellen, dat de Engelsche dokter in de Plantijnsche omgeving geen onbekende was. Dit wordt overigens met zekerheid aangetoond door tal van bescheiden, die wijzen op betrekkingen tusschen Clemens en Plantin zelf. De Antwerpsche drukker was nog met andere Engelsche bannelingen bevriend en meer dan een handschrift uit zijn verzameling, vooral werken van classieke schrijvers, kocht hij aan leden van het Balliol of van het All Soul College van Oxford, die ten tijde van Hendrik VIII of later naar Antwerpen uitwekenGa naar voetnoot(2). Menig handschrift, op het Museum Plantin-Moretus bewaard, draagt immers nog het opschrift: ‘Liber collegii animarum omnium fidelium defunctorum in Oxonia’ of ‘Liber collegii de Balliolo Oxoniae’. Uit het Journal de Christophle Plantin commençant au premier jour de Janvier l'an 1561, weten wij dat Poelman's patroon op 23 Januari 1561, aan Doctor Clemens Anglus gekocht heeft voor 16 gulden: ‘cent livres pesant de parchemin’Ga naar voetnoot(3). Meer dan waarschijnlijk waren dit honderd pond perkamenten handschriften, die de Engelsche banneling verkocht om in zijn middelen van bestaan te helpen voorzien. In een ander Journal, dat in 1565 begintGa naar voetnoot(4), komt Doctor Clemens Anglus, weer voor, ditmaal zoowel onder debet als | |
[pagina 260]
| |
onder credit. Hij kocht aan Plantin voor 28 gulden 3, 1/4 uitgaven van allen aard, bijbels, werken van Gregorius, Basilius, Arianus, Callymachus, Xenophon, enz. Hij betaalde echter niet in geld maar in boeken. Plantin teekent inderdaad in het journal aan, naast den schuldpost van Dr. Clemens: ‘Receu de luy Xenophontis opera fo quil a vendu f. 3 st. 10’, en daaronder nog: ‘Receu en divers livres comme au vieu journal app. f. 27 st. 10’. De bibliotheek van het Museum bezit nog van die boeken. Dit is althans zeker voor een exemplaar van de Epistolae diversorum philosophorum-oratorum-rhetorum sex & viginti, uitgegeven door Aldus Manutius, te Venetië, in 1499, en waarop van Plantin's hand geschreven staat dat het hem door Dr. Clemens verkocht werd: ‘1565. 27 Octobris. D. Clementis vendidit C. Plantino’Ga naar voetnoot(1). In een brief aan kardinaal Granvelle over een ontworpen druk van den Griekschen Bijbel, verzonden op 29 Januari 1568, vertelt de Antwerpsche meester-printer over Dr. Clemens het volgende:
‘Cejourdhuy aussi, Monsr le docteur Clemens, anglois, jadis médecin de feu de bonne mémoire la très catholique reine d'Angleterre, m'a rescrit de Berghes, ou il se tient en volontaire exil, ainsi que plusieurs autres bons et catholiques personnages Anglois, et envoyé ung catalogue de quelques livres rares en grec, entre lesquels il dict avoir une partie de la Bible grecque jusques aux livres des Roix, qui est très ancienne et beaucoup différente de celles qui sont imprimées. Je tascheray de l'avoir, pour la faire conférer à celles que j'ay tant de Complute que de Aldus Manutius Romanus et Basle’Ga naar voetnoot(2).
Dr. J. Clemens behoorde zelfs tot de geleerden, die Arias Montanus geholpen hebben bij de voorbereiding van den beroemden Veeltaligen Bijbel, door Plantin uitgegeven (1568-1573). De Spaansche godgeleerde vermeldt in zijn voorrede, dat Dr. J. Clemens hem een Grieksche Pentateuk leende, afkomstig uit de bibliotheek van Thomas Morus. | |
[pagina 261]
| |
Na Dr. Clemens' dood in 1572 wordt er in Plantin's rekenboeken nog gewag gemaakt van een Engelschman Clemens, die blijkbaar Dr. John's zoon is: ‘Sr Thomas Clemens Anglus habuit a Chro Plantino 29 Martij 1574 1 Communes idiotismi in fo d accorda 6 st.’.
Er wordt in de Vaticaansche bibliotheek een brief van Thomas Clemens bewaardGa naar voetnoot(1), waarin hij aan kardinaal Sirlet verzekert het petekind van Thomas Morus te zijn; en Thomas Morus zelf schrijft in Juli 1535, even voor zijne halsrechting, aan zijn dochter Margaret Roper: ‘I send no to my good daughter Clement her algorism stone; & I send her & my godson & all hers God's blessing & mine’Ga naar voetnoot(2). Hieruit kunnen wij met zekerheid afleiden, dat Thomas Clemens de zoon van John is.
De heer P.S. Allen, uit Oxford, de zeer gewaardeerde Erasmus-kenner, wien ik om mogelijke inlichtingen vroeg over de vrouw en de dochter van John Clemens, wist mij van Mevrouw Clemens te zeggen, dat zij Margaret Giggs was (1508 † 6 Juli 1570) en dat een van hun dochters, Winifred († 1553), trouwde met William Rastell (omstreeks 1508 † 27 Aug. 1565), neef van Thomas Morus en uitgever van diens Engelsche werken. Margaret Giggs werd in Thomas Morus' huisgezin als aangenomen dochter opgevoedGa naar voetnoot(3). Mevrouw P.S. Allen, - die haren man in zijn wetenschappelijk werk zeer gevat ter zijde staat, - vond, dat J. Clemens ook een zoon had en drie andere dochters, waarvan er twee kloosterzuster werden, Dorothy bij de H. Claren te Leuven, en Margaret bij de Ursulinen. Het is dus wel mogelijk dat het eene van die dochters was, die haar moeder bij Poelman vergezelde. | |
[pagina 262]
| |
Zeer waarschijnlijk waren met Margaret Giggs nog andere harer familieleden uitgeweken. In de schepenbrieven der stad Antwerpen lezen wij inderdaad, dat ‘Heer Jan Clement, doctor in der medecijnen, op 28 Februari 1561, de heeren Gheeraert Mahieu en Michiel Valcx, curateuren van den goeden van wylen Thomas Gygx, coopman van Engelant, machtigde omme te vercoopen... alsulcken huyse, gelegen in de Minrebruederstrate, achtergelaten by den voors. wylen Thomas Gygges, zynen debiteur was’Ga naar voetnoot(1). Het bleek tot nog toe nergens, dat Margaret Giggs of een van haar dochters zich met de studie van Cyprianus of Prudentius had bezig gehouden. Het is echter wel van belang te weten dat J. Clemens een handschrift van Cyprianus bezat, waaruit hij lezingen verschafte aan den bekenden Brugschen kanunnikhumanist Jac. Pamelius (1536 † 1587) voor zijn uitgave van dien auteur in 1568. In de voorrede-opdracht aan Viglius Zuichamus Frisius vermeldt Pamelius dit zelfGa naar voetnoot(2). De dames Clemens brengen ons als het ware van zelf in den kring van Thomas Morus' dochter Margaret Roper, die insgelijks uitmuntte door geleerdheid en talenkennis. Zij had wijsbegeerte bestudeerd, maakte verzen en sprak naast haar moedertaal goed Grieksch en LatijnGa naar voetnoot(3). Zij maakte o.a. een emendatie voor één van Cyprianus' brieven en aan haar is het dat Erasmus een van Prudentius' hymnen opdroegGa naar voetnoot(4). Ook Thomas Morus' kleindochter, Margaret Roper's dochter Maria, onderscheidde zich door het beoefenen der classieke talen. Zij vertaalde nl. in het Engelsch de Kerkelijke Geschiedenis van Eusebius van Caesarea en het tractaat De Passione filii Dei van haar grootvader. Poelman kon over de kennis der dames Clemens met gansch bijzondere bevoegdheid oordeelen, vooral wat Prudentius betrof, dien hij den christen Pindaros noemde. Hij zelf had immers met Victor Giselinus of Ghyselinck, van Zandvoorde | |
[pagina 263]
| |
bij Oostende, evenals hij verbonden aan de Plantijnsche drukkerij, teksten van dien auteur uitgegeven: Aurelius Prudentius Clemens Theodori Pulmanni Cranenburgii, et Victoris Giselini opera, ex fide decem librorum manuscriptorum emendatus, et in eum ejusdem Victoris Giselini Commentarius (Antwerpen, Chr. Plantin, 1564). Van de tien handschriften, die voor deze uitgaaf werden gebruikt, had Poelman er vier aan Ghyselinck geleend. In zijn briefje aan Elstius vermeldt Poelman nog de twee dochters van Johannes Hovius, een koopman uit Antwerpen, en roemt beiden om hun kennis van het Grieksch en het Latijn. Met onze pogingen om meer te weten te komen over deze twee laatste dames, zijn wij niet zoo gelukkig geweest. Op het Antwerpsch stadsarchief komen er tusschen 1560 en 1580 niet minder dan zes-en-dertig stukken voor op den naam Jan Hovius of Jan van Hove. Eén van die Jan's wordt voorgesteld als koopman. Hij was gehuwd met Johanna van Rijen; doch van kinderen is er geen sprake. De heer Donnet in zijn Notes archéologiques sur la province d'Anvers deelt den stamboom mede van een familie van Hove, waarin een Jan voorkomt, die gehuwd was met Marie van der Cruyce. Hun dochter, Marie van Hove, was gehuwd met Jan ZanoliGa naar voetnoot(1). Dit alles heldert niets op. Zoolang wij de voornamen van Hovius' dochters of andere inlichtingen missen, zal het niet mogelijk zijn nader te bepalen wie Poelman bedoelde. Het voornaamste belang van Elstius' en Poelman's briefjes ligt overigens daar niet. Zoo wij het geraadzaam achtten ze hier mede te deelen en te bespreken, was het veel meer om wille van de zeer gekende figuren van Christoffel Plantin en zijn dochters, Dokter J. Clemens en zijn vrouw, en Th. Poelman zelf, die er in betrokken zijn, en ook om het aardig kijkje dat het ons laat nemen op het totnogtoe weinig behandelde humanistische leven in de omgeving der Plantijnsche drukkerij. | |
[pagina 264]
| |
Bijlage.A. Brief van Elstius.S.P. domine pulmane. Si vales cum tuis est quod apprime laetor ego cum fratribus ut spero, valeo bene, hesi iam 14m diem Buseducis expectans conductum regium; salutat te plurimum D. Hortenbergius. Est Buseducis in conventu S Gertrudis honesta matrona, tam bonis literis instructa, ut cum quovis grammatico audeat inire disputationes et putat sibi similem non facile reperiri posse aliam, memini me ex te Novimagi audivisse de filiabus Plantini, eas non modo latine sed & grece & hebraice scire legere & scribere, id si verum est queso mihi perscribas si tibi satis est otij, Salutabis filium tuum, & D. Bernardum Zelum ceterosque mihi notis (?) & praecipue M Petrum Versensz. MDLXXVI feria 4a post pentecostam. fr. Joannes Elstius,
| |
B. Brief van Th. Poelman.Suavissimae tuae fuere littere, mi Elsti, quod ex iis te salvum et sanum intelligerem quod autem matronam quandam ita bonis litteris imbutam scribis, ut cum quovis grammatico de ea arte acute disceptare possit, non miror, cum ego Clementis Angli uxorem, et etiam filiam, qui cum Antverpiae aliquot menses haererent me ob nominis mei famam salutatum venerant, eos (eas?) audiverim Graece et Latine loquentes et non nulla veterum scriptorum atque etiam poetarum utpote Cypriani et Prudentij loca quaedam a se observata et ex antiquis codicibus restituta mihi ostenderint. adhaec novi Joannem Hovium mercatorem Antverpiae qui filias duas et Graece et Latine doctas habebat. Plantini vero filia Hebraice Graece et Latine quidem expedite legebat: sed nihil intelligebat. Si quid sit in quo tibi hic gratificari possum, me diligenter id curaturum tibi per...Ga naar voetnoot(1) velim. Vale mi Elsti, et salutem a me toti tuae familiae. Salutat te filius meus et Hortenbergius plurimum, qui hodie in Italiam abijt. |
|