| |
| |
| |
De volksvergelijkingen in de school,
Door
Kan. Am. Joos, Werkend Lid der Koninklijke Vlaamsche Academie.
Niet lang hoeft men met menschen uit het volk om te gaan, om te weten hoe rijk zij aan vergelijkingen zijn, hoe kwistig zij die in hun gesprekken vlechten.
Ik zal niet beweren dat al de volksvergelijkingen evenveel waarde hebben. Daar is ook kaf in het koren. Er zijn immers volksvergelijkingen die op de lippen van beschaafde lieden niet passen of die, al te plaatselijk van termen en inhoud, alleen in het dialect en buiten de school moeten blijven. Maar, nadat de wan haar werk voleindigd heeft, behoudt men nog een zwaren schat van honderden vergelijkingen die zuiver Nederlandsch van vorm zijn en alle dagen in gansche streken, ja soms in heel Vlaamsch-Belgie, uit den mond rollen van ons sprekend en dichtend volk.
En voor al zulke vergelijkingen zou ik in de school een plaats willen zien inruimen. Zij kunnen immers goede stof voor nuttige en aangename oefeningen leveren.
Om de taak van de meesters daarin te vergemakkelijken en dus zekerder mijn doel te bereiken, zal ik zelf een keus van dergelijke oefeningen aangeven, die vrij door de belanghebbenden kunnen gewijzigd en aangevuld worden.
***
I. - Ontbind de volgende hoedanigheidswoorden in een vergelijking: doodbleek, straatarm, glashelder, graatmager, boutrecht, broodnoodig. vuurrood, loodzwaar, zonneklaar, stokoud, vogelsnel, zeediep, enz.
Deze en andere samenstellingen in hun enkelvoudige bestanddeelen doen oplossen is de rechte en kortste weg om ze te doen begrijpen en naar waarde schatten.
| |
| |
II. - Maak samengestelde hoedanigheidswoorden van de volgende vergelijkingen: zoo hard als ijzer, - zoo rond als een ei, - zoo donker als een hel, - zoo helder als kristal, - zoo recht als een lood, - zoo stijf als een stok, - zoo zwart als pek - zoo doof als een pot, - zoo wit als sneeuw, - zoo blank als een lelie, - zoo snel als een pijl, - zoo vast als een rots, enz.
III. - Verander den trap van gelijkheid in dien van meerderheid: zoo bang als een wezel, - zoo bleek als een linnen, - zoo heet als vuur, - zoo hard als been, - zoo krom als een sikkel, - zoo licht als een pluim, - zoo droog als poeder, - zoo gezond als een bliek, - zoo gierig als een Jood, - zoo klaar als een oog, - zoo malsch als boter, - zoo rap als de wind, enz.
Die oefening kan 't gebruik van dan dieper in den geest prenten.
IV. - Verklaar door aanvulling de volgende vergelijkingen: een man gelijk een boom, - beenen gelijk solferstekken, - bier gelijk wijn, - een buik gelijk een ton, - een geheugen gelijk een register, - een geweten gelijk een kous, - een gezicht gelijk een lijk. - haar gelijk zijde, - een hart gelijk een steen, - een vuur gelijk een hel, - een huis gelijk een paleis, - een mes gelijk een vlijm, - een stem gelijk een klok, - oogen gelijk lantarens.
V. - Wat beteekenen de volgende vergelijkingen: een adem hebben gelijk een paard, - een baard hebben gelijk een bok, - geld winnen gelijk slijk, - een hals hebben gelijk een zwaan, - een hart hebben gelijk een haas, - een leven hebben gelijk een visch in 't water, - macht hebben gelijk een paard, - een leven hebben gelijk een hond, - slagen krijgen gelijk een ezel, - een stem hebben gelijk een nachtegaal, enz.?
VI. - De volstrekt overtreffende trap wordt dikwijls door een vergelijking omschreven. Daarop de volgende oefening: Stel een vergelijking in de plaats van zeer: zeer zwart (schouw, pek, moor); - zeer wit (sneeuw, melk. zilver); - zeer rood (haan, vuur, bloed); - zeer bruin (kastanje, Bohemer); - zeer
| |
| |
geel (was, oker, dooier van een ei); - zeer ros (vos, kater); - zeer blauw (schalie, kogel, hemel); - zeer bleek (dood, muur, lijk, wassenbeeld); - zeer blank (hagel, sneeuw, lelie); - zeer grauw (asch, pad); - zeer grijs (vlas, duif, kater); - zeer groen (gras, gal).
VII. - Vertaal zonder vergelijking: beven als een riet; - praten als een papegaai; - zingen als een lijster; - op malkander gelijken als twee druppels water; - overeenkomen als kat en hond; - lijden als een martelaar; - roepen als een mosselman; - zooveel honger hebben als de zee dorst; - met iemand handelen gelijk de kat met de muis; - zoo moe zijn als een hond; - branden als een oven; - blinken als de zon; - drinken als een snoek; - slapen als een roos.
VIII. - Geef de beteekenis van de volgende uitdrukkingen: iemand moeten behandelen als een ei; - doen gelijk een kind van den huize; - praten als een gebroken spa; - in huis komen gelijk de zon; - naar iets slaan gelijk de blinde naar het ei; - over iets oordeelen gelijk een blinde over de kleuren; - slapen gelijk de muizen in 't meel; - sterven als een uitgaande kaars; - er uitzien als de dood van Ieper; - voorbijgaan gelijk de Schelde vóor Antwerpen; - zooveel zinnen hebben als een garnaal pooten.
IX. - Vernietig de scherts in de volgende uitdrukkingen: blozen gelijk bloed van rapen; - zoo welkom zijn als een hond in een kegelspel; - vooruitgaan gelijk boonen knoopen; - iets gewend zijn gclijk de duivel het branden; - zoo noodig zijn als 't vijfde wiel aan een wagen; - die rede houdt gelijk een spie in 't water; - zoo gemakkelijk als met uw handen aan de lucht te reiken; - zooveel helpen als een water druppel in de zee; - overeenkomen als twee honden aan éen been; - zoo vet als een reiger op zijn schenen.
X. - Dictaten, lees- en geheugenoefeningen. - Zoo wijs als Salomon; - zoo oud als Mathusalem; - zoo arm als Job; zoo gierig als een Jood; - zoo sterk als Samson; - zoo ongeloovig als Thomas; - zoo valsch als Judas; - zoo zwart als Lucifer; - boffen gelijk een Franschman; - rooken gelijk een Turk; - krijschen gelijk een Magdaleen.
| |
| |
Zoo bitter als gal, zoo zoet als suiker. - Zoo dik als een pad, zoo dun als een pier. - Zoo droog als hooi, zoo nat als water. - Zoo slim als een advocaat, zoo dom als een uil. - Zoo grof als drol, zoo fijn als zijde. - Zoo zacht als dons, zoo hard als een kei. - Zoo heet als vuur, zoo koud als ijs. - Zoo ijdel als een trommel, zoo vol als een ei. - Zoo groot als een reus, zoo klein als een boon. - Zoo recht als een kaars, zoo krom als een krab, - Zoo licht als een pluim, zoo zwaar als lood. - Zoo mager als een graat, zoo vet als slijk. - Zoo bot als een hak, zoo scherp als een vlijm. - Zoo slap als een vod, zoo stijf als een stok.
Wees niet bang als een haas, niet boos als een spin, niet dom als een kieken, niet fier als een pauw, niet gram als een haan, niet gulzig als een wolf, niet koppig als een ezel, niet lekker als een geit, niet listig als een slang, niet lui als een slek, niet valsch als een kat.
Wees eenvoudig als een duif, gedwee als een lam, getrouw als een hond, moedig als een leeuw, naarstig als een bij, geduldig als een schaap, vlug als een vogel, voorzienig als een mier, wakker als een vink.
Wie loopt en speelt, zal spoedig blozen als een kriek. - In de school moet ge luisteren als een vink. - Wiens geweten gerust is, slaapt als een roos. - Zoo gij over zaken oordeelt die gij niet kent, oordeelt gij gelijk een blinde over kleuren. - Zoo men u over een geheim ondervraagt, moet gij zwijgen als een graf. - Schuw altijd de boozen gelijk de pest. - Reken niet op schoonheid, zij vergaat gelijk een bloem. - Neem uw tijd wel waar, want het leven vervliegt gelijk een rook.
Al deze oefeningen en meer andere die men met de volksvergelijkingen zou kunnen samenstellen, strekken er gansch natuurlijk toe den gedachten- en woordenschat der leerlingen te verrijken, in hen den geest van opmerkzaamheid te ontwikkelen, hun verbeelding tot het associëeren van gelijkheden op te leiden, hun voor menigvuldige denkbeelden en gevoelens een echt Vlaamschen vorm te verschaffen, die tevens een eerste versiersel kan zijn voor hun letterkundige opstellen.
| |
| |
Die voordeelen zijn, meen ik, onbetwistbaar. Ook zou ik hier mijn verhandeling mogen besluiten. Maar ik wil nog antwoorden op de tegenwerpingen die ik, tijdens mijn leeraarschap, daarover gehoord heb.
***
Aangenomen, zegt men, dat het nuttig, zelfs zeer nuttig is in de school vergelijkingen te maken, dan dient er nog onderzocht welke vergelijkingen in 't onderwijs den voorrang verdienen, die door de leerlingen zelf gevonden of die van het volk. De volksvergelijkingen zullen de leerlingen nu en later van vader en moeder, op de straat en in het werkhuis leeren; zij zullen hun gekneed, gebakken en gesneden voorgezet worden. Waarom er dan den kostelijken schooltijd aan besteed?...
Ik antwoord: Ik sluit geen nieuwe of te vinden vergelijkingen uit, zooveel te meer dat er onder de volksvergelijkingen altijd zullen zijn die voor de leerlingen nog onbekend, dus splinternieuw zijn. Maar zijn degene die zij reeds kennen, niet een aanmoedigende inleiding om hen nieuwe te doen vinden?...
Dan, het staat vast dat zij, ten minste later, de volksvergelijkingen in hun gewonen omgang zullen hooren en gebruiken; er is dus groot voordeel bij dat zij er reeds in de school kennis mee maken. Immers, in de school, niet elders, zullen zij er de waarde van vernemen en ze naar die waarde schatten; in de school, wellicht niet elders, zullen zij die leeren zuiveren en voor later er alles uit weren wat minder deftig, minder edel zou kunnen zijn.
Zoo leeren zij stilaan al het fleurige en kleurige van hun volkstaal, ten minste in hun gemeenzaam spreken en schrijven, overbrengen en worden zij op weg gezet om aangename praters, boeiende vertellers en gezochte volksredenaars te worden. En heeft de school die daar de opleidster van is, niet een ontwikkelend en hoogst beschavend werk verricht, een werk dat ten goede komt, niet alleen aan de zeldzamen die zich later op de letterkunde zullen toeleggen, maar aan al de leerlingen zonder uitzondering, aan het schamel werkmanskind zoowel als aan rijkemans zoon?...
***
| |
| |
Ge schijnt, werpt men nog op, de waarde van de volksvergelijkingen te overschatten. De gewone man bezigt die, zonder zich van hun inhoud bewust te zijn; ze zijn voor hem iets gelijk afgesleten franken waar de beeltenis van verdwenen is; ze zijn voor hem haast niets meer dan éen woord, zoodat, bij voorbeeld, bij sneeuwwit of zoo wit als sneeuw, het volk geen voorstelling van sneeuw heeft of voelt, en de heele vergelijking gelijkstaat met het kleurlooze algemeene zeer wit.
Ik antwoord: Ik mag, 't is waar, het belang van de volksvergelijkingen niet overschatten, maar ze onderschatten moogt gij ook niet.
Nu, ik geef gereedelijk toe dat volksvergelijkingen door hun veelvoudig gebruik langzamerhand minder representatief of voorstellend kunnen worden. Doch dat geldt evenveel voor duizenden door iedereen gebezigde uitdrukkingen van het zuiverste Nederlandsch: door het gebruik verslijt alles. Ja, wat mij persoonlijk aangaat, er zijn in onze taal talrijke woorden en uitdrukkingen waarvan ik mij, zonder opzettelijke studie, geen rekenschap zou kunnen geven en die in mijn verbeelding, zelfs bij hun eerste aanwending, nooit de minste rechtstreeksche voorstelling gewekt hebben. Ik en een ander, wij nemen ontelbare uitdrukkingen over, zonder ernstig hun oorsprong of samenstelling na te gaan; veelal is 't ons voldoende te weten van welke gedachten en gevoelens zij de aangenomen verklanking zijn.
Maar het vastgestelde en erkende verschijnsel bestaat niet bij de jeugd, vermits het gebruik nog geen sleet op haar taal heeft kunnen brengen. Veel van wat in later jaren zijn eersten glans verliezen zal, is voor haar nog nieuw en frisch. De kinderpsychologen, zelfs de opmerkzame lagere onderwijzers ondervinden alle dagen dat de leerlingen in veel figuurlijke uitdrukkingen blijven staan bij de stoffelijke beteekenis, die zij, volwassen personen, niet of toch voorbij zien, daar zij enkel en rechtstreeks de overdrachtelijke beteekenis in den geest hebben.
De leerlingen zien dus de vergelijkingen; deze hebben voor hen heel en gansch hun voorstellingskracht. En dat, dat is een nieuwe reden voor mij om ze in de school binnen te leiden en te bespreken.
Dan, dat de volksvergelijkingen, hoe menigmaal ook aangewend, toch in staat blijven om te treffen, wordt klinkend
| |
| |
bewezen door de werken van onze letterkundigen. Om mijn betoog niets van zijn kracht te ontnemen, geef ik geen voorbeelden uit onze prozaschrijvers; alleen dichters, waaronder zelfs onze verhevenste, zal ik aanhalen.
Zoo lees ik in Eigenaardige Verhalen van Theodoor Van Ryswyck (volledige werken, uitg. door J. Staes, I):
Een grooten luchter daelde neer
Van 't zwaer beplakt plafon;
En scheen door glazen bonken heen
Zoo helder als de zon (blz. 15).
Een zichtbre rilling greep hem aen,
Als of de donder uit de lucht
Hem voor de voeten viel (blz. 33).
Een ijzing kleurd' hem 't aangezicht
Zoo bleek gelijk de wand (blz. 33).
Hij werd zoo bleek gelijk de dood (blz. 38).
Hij leefde lijk een koning (blz. 39).
De vervaerdheên zijn maar vlagen
Die ons met benauwdheid slagen
En verdwijnen als de rook (blz. 46).
Waerop een doodsche stilte heerschte
Als in een graf (blz. 47).
Ja, ja, hij brand, ik zie hem smooren
Gelijk een schouw (blz. 49).
Zij had hem van jongs af zoo gaerne gezien.
Al zag hij soms zwarter als klaveren tien (blz. 59).
De vader zag spraekloos, gedwee als een lam (blz. 66).
| |
| |
In Gezelle's Rijmsnoer (uitg. De Nederlandsche Boekhandel), vind ik de volgende:
zoo wit als melk, als meel... (blz. 20).
aan 's winters wet gebonden
als stok en steen zoo doof (blz. 104).
een vlage ooit aan te waaien
van tongen rood als vier (blz. 104).
als honinkraat (blz. 119).
ze vangt en in haar handen, grauw
als grijm, ze poogt te worgen (blz. 121).
volgens hunne wet (blz. 140).
veel minder, en, van wezen,
zoo wit als zuiver zilver is... (blz. 48, II).
de huizen en de boomen staan,
zoo bloot als op mijn' hand (blz. 94, II).
geen drie geteld, geen twee, geen een,
maar plots, gelijk nen dondersteen,
gedurfd, gedaan (blz. 135, II).
| |
| |
In De Koninck's Menschdom Verlost, Iste deel:
Men ziet hun 't voorhoofd nu, als 't linnendoek, verbleeken,
Dan gloeien. als de kool... (Blz. 49).
En 't voelde, zwaar als lood, de bloedschuld op zich wegen (blz. 68).
Geen vonkje smeulde meer van liefde in 't koud gemoed,
Gelijk de steen zoo hard, en bitter als het roet (blz. 74).
Gelijk een loopend vuur ontstak van rij tot rij
in 't gezicht der beide legerscharen
Als torens tegeneen ten hemel opgevaren (blz. 117).
Gij schoontaal, schreeuwt hij hem, die klinkt gelijk een bel (blz. 151).
Gelijk de schuchtre duif, in dwarlwind opgenomen
Tot boven 't sneeuwgebergt, den draaikolk eens ontkomen,
Te neer zinkt als een steen... (blz. 167).
En de andere is de dood, die heerschapt op een tas
Van uitgebleekt gebeente en, schedels groen als gras (blz. 196).
Ze is vijand van haar ziel; ze schept het geld als slijk (blz. 204).
Waar de onschuld, wit als sneeuw, heur heldre maagdezwingen
Aan 't zwarte helvuur schroeit... (blz. 212).
Stond ze een geruimen tijd bewegeloos en koud
En scheen daar neergeplant, gelijk een beeld van hout (blz. 246).
Doch harder dan een steen
Was onzes vaders hart... (blz. 287).
En paard en paardeman en wagenen verzinken
Den afgrond in, als lood (blz. 305).
| |
| |
En komt de zoen tot stand, dan zien wij, als een riet,
Verbreken in ons vuist den staf van 't rijksgebied.
Onze uitgebreide macht versterkt van eeuw tot eeuw,
Verkrimpen tot een niet en smelten, als de sneeuw
Voor 't schijnen van de zon... (blz. 328).
Terwijl zij twistend dongen,
Was ongemerkt een man de raadzaal ingedrongen
En bleef, gelijk een beeld, in halve schaduw staan (blz. 371).
En d'Ergernisseberg was, zwaar als lood, gehangen
Het droeve manebeeld (blz. 405).
Uit Leeuwendalers van Vondel (Henri Bogaerts, 1870) teekende ik aan:
Wanneer de zee begint het avondvier te doven,
Dan leunt hij op zijn rug, en rookt, geiijk een oven... (blzz. 7, 2).
De baard is groen als gras... (blzz. 7, 2).
Of lesschen uwen dorst met water als kristal (blzz. 9, 1).
Zoo geel en eël, als goud... (blzz. 10, 1).
hoe, ter zijde uit eene heg
Een bok, zoo rood als vier, hem kwam op 't lijf gesprongen
Dat hij dien roof terstond most staken, en gedwongen
Veranderd scheen van aard, ja, makker dan een lam (blzz. 11, 2).
Wie droeg zoo luttel kennis
Dat hij een zuiverheid, zoo wit als sneeuw met schennis
En schande, smetten wôu... (blzz. 15, 1).
En ik, zoo doodsch en wit om 't hoofd, gelijk een laken (blzz. 16, 1).
Dan zit ze, en smilt, als sneeuw... (blzz. 17, 1).
| |
| |
Een Heerschap zoo geacht, zoo landrijk en zoo veerijk,
Bemint ze zoo, gelijk den appel van zijn oog (blzz. 17, 2).
De Heemraad had een wijl gekeven, dat het rookte,
En 't bloed van wederzij, gelijk een ketel kookte (blzz. 18, 2).
De tranen biggelden, als knikkers, op de wang... (blzz. 19, 1).
D'een geel, en d'ander roodgeel, als de doyers (blzz. 20, 2).
***
Mij verwondert het niet dat zooveel volksvergelijkingen, ook al zijn zij op straat te hooren, ook al schijnen zij versleten, zoo dikwijls in onze schrijvers voorkomen. Immers, onder het denken, rijzen zij als van zelf in de verbeelding op, omdat zij in hun tweeden term dingen opgeven die meest alle gedurig onder de zinnen vallen en waarin, volgens algemeene overlevering of ervaring, een bepaalde hoedanigheid in een zeer hoogen graad te vinden is, zoodat zij door iedereen, zelfs van in de jonge jaren, erkend worden als typen van een hoedanigheid. Dit mijn zeggen vindt zijn bevestiging reeds bij leerlingen van de lagere school. Geef hun kleine vergelijkingen te maken, en, al hadden zij die nog nooit gehoord, toch zullen zij op vijf er wellicht twee geven met denzelfden tweeden term als het volk.
Ik kan ook niet gewillig instemmen met de bewering dat ‘de gewone man de volksvergelijkingen bezigt, zonder zich van hun inhoud bewust te zijn’. Zoo dit in alle geval waar is, moeten mijn tegensprekers uitleggen hoe het komt dat het volk bij een zelfde hoedanigheid dikwijls een verschillenden term kiest en wel zulk een die de oogenblikkelijk gewilde schakeering van de hoedanigheid met de meeste juistheid voorstelt. Zoo gebruikt het volk niet onverschillig zwart als de schouw en zwart als pek, geel als oker en geel als goud, blauw als een schalie en blauw als de lucht, wit als de muur en wit als sneeuw, enz.
Maar laten wij toegeven dat de volksvergelijkingen langzamerhand minder representatief worden; daar toch zit hun bijzonderste waarde niet in. Zij zijn vooral affectief, gevoelwekkend, en het veelvuldig gebruik er van heeft op dat
| |
| |
vermogen geen macht; men zou eer mogen zeggen dat het er door versterkt wordt. Wie aandachtig naar het volk wil luisteren, zal bevinden dat het zijn vergelijkingen gebruikt, niet om zijn rede op te smukken, maar wel om met zekere kracht uiting te geven aan een gevoel, gewoonlijk genegenheid, spot of afkeer. Warme liefde van de moeder is 't die uitbarst, als zij van haar kindeken zegt dat het lief is als een engelken, vet als een molleken, blij als een vogelken, met oogskens als starrekens en kaken als een kriek. - Spot schatert boven uit, als de menschen ondereen iemands gezicht vergelijken bij een verrimpelde tabaksdoos, zijn neus bij een kapstok of een schoen, zijn keel bij een orgelpijp, zijn mond bij een schuurdeur, zijn tanden bij messen, zijn beenen bij trommelstokken en zijn voeten bij strijkijzers. - Als het volk zijn afkeer wil uitspuwen, dan klinkt het van: drinken gelijk een snoek, schuimen gelijk een paard, vloeken gelijk een ketter, dom als een kalf, koppig als een ezel, venijnig als een serpent. vuil als een tang, zat als een zwijn.
In al die vergelijkingen zit er veel kracht; moeilijk zelfs zou men zijn gevoel krachtiger kunnen uitdrukken; want het gevoel reeds door de hoedanigheid gewekt, wordt telkens aangevuurd door den 2den term, daar deze een erkende type van de hoedanigheid noemt.
De meeste volksvergelijkingen zijn dus echte gevoelsuitdrukkingen en maken een eigenaardig deel uit van onzen taalschat. Neen, de volksvergelijkingen zijn niet enkel bloote plaatsvervangers van den volstrekt overtreffenden trap. Willen wij ze juist bepalen, dan heeten wij ze gevoelsuitdrukkingen onder den vorm van een vergelijking.
***
Nog twee voordeelen zijn verbonden aan de kennis van de volksvergelijkingen:
1o | Zij geven een of meer hoofdtrekken van veel dieren, waardoor het karakter bepaald wordt volgens hetwelk die dieren in fabels en allegorieën handelen. Zulke zijn: slim als een vos, valsch als een kat, getrouw als een hond, boos als een spin, naarstig als een bij, enz. |
| |
| |
2o | Zij verklaren menige leunspreuk, die uit de vergelijking gesproten is. Zoo, b.v. de volgende bij- en spotnamen: ge zijt een papegaai (babbelen als een papegaai); - ge zijt een advocaat (praten als een advocaat); - gij zijt een haas (bang als een haas); - gij zijt een paling (glibberig als een paling); - gij zijt een kieken (onnoozel als een kieken); - o gij padde, gij vuile padde (zoo vuil als een padde); - o gij Jood of smous, gij gierige Jood of smous (zoo gierig als een Jood of smous); - o, gij vos, gij slimme vos (zoo slim als een vos); - o gij mosselman (roepen als een mosselman); - o gij bok, o gij koppige bok (koppig als een bok); - o gij uil, gij dwaze of domme uil (zoo dwaas of dom als een uil); - o gij Judas, o gij valsche Judas (zoo valsch als Judas); - o gij kwakzalver (liegen als een kwakzalver); - o gij serpent, gij venijnig serpent (venijnig als een serpent) enz. |
***
Ik besluit met twee wenschen.
1o | Mogen in de toekomst onze volksvergelijkingen een ruimer plaats innemen in onze gewone woordenboeken, ook in Woordenboek der Nederlandsche taal. Wel zijn zij er niet heel en gansch in verzwegen; maar zeer vele van die men er verwacht of zoekt, zijn er niet te vinden. En de taak van de woordenboekopstellers betreffende dit punt is danig vergemakkelijkt sedert het verschijnen van de laatste idioticons, die heele verzamelingen volksvergelijkingen opgeven. |
2o | Mogen allen die voor het volk moeten optreden, veel gebruik maken van de vergelijkingen en andere figuren uit de volkstaal. Door zulke taal zullen zij van stonden aan het vertrouwen van het volk winnen, dat nader bij hen zal komen, omdat zij door hun taal dicht bij hem staan. Door zulke taal ook zullen zij lichter meesleepen en volgelingen kweeken, want het volk, naar de schors over den stam oordeelend, zal gewilliger hun gedachten tot de zijne maken, omdat deze ingekleed zijn in zijn eigen taal en het er dus zijn eigen in erkent. |
|
|