| |
| |
| |
Kleine verscheidenheden.
I.
Bestendige Commissie voor Middelnederlandsche Taal- en Letterkunde.
525. - Cruus: Cruus verstellen.
Wijst in die uitdrukking het woord Cruus op het kruis, waarvan het huis van een melaatsche diende voorzien te zijn? In een reglement van het ‘Hof van den hooghen siecken’ te Iperen, van 1520, staat onder den ‘sallaris van den upperdeken’ vermeld als volgt:
L. Gilliodts-van Severen, Cout. d'Ypres, II, 456: ‘Van crucen te verstellene...’
In dit van ‘'t graefschip van den rebauden’, van 1527:
Id., op. cit., II, 467: ‘Item, als een zieke (“beziecte persoon”) bin der mile wonende verhuust, al waer 't maer veertich voeten verre, ende zyn cruus verstelt, zal hy (de grave van den rebauden) hebben van den selven verhuusende vyf grooten.’
Het geldt dus hier wel het verhuizen van een melaatsche. Te dier gelegenheid werd het kruis van zijne woonst versteld.
| |
526. - Inhof: De mannen van den inhove...
Inhof wijst, in zake van ‘hofstereking’, op het Hof zelf waarvan de mannen om ‘hofsterckers’ verzocht hadden. (Men zie boven nr 584.) Door De mannen van den inhove wordt dan ook geenszins verstaan Hommes fréquentant la cour, maar wel Hommes de la cour originale, d.i. van het hof waarvan de oorspronkelijke vraag is uitgegaan, of wellicht Fr. ‘Les hommes de fief ordinaires de la cour’ zooals overigens D. Berten, op blz. 130 hieronder vertaald heeft:
D. Berten, Cout. Vieuxbourg Gand, blz. 49: ‘De mannen zyn gheploghen tot drie hofsterckingen in een zake te moghen nemene, deerste met drie mannen, tweetste met vyfve, ende de derde met vij, zonder nochtans in als tghetal van zevenen te excederene, al boven de mannen van den inhove.’ (1548.) - Id., id., blz. 130: ‘Ende dit al boven de mannen van den inhove...’ (1550.)
| |
| |
| |
527. - Gat: tGat ten speye.
Gat beteekent hier Doorgang, Fr. Passage. Verdam, vo Gat 2o, zegt: Iedere opening, die toegang geeft tot eene daarachter gelegen ruimte; Doortocht, Toegang. In den volgenden tekst wordt bedoeld het Gat, ‘dair die... schepe mit hairen laste lichtelike mooghen doir liden...’ (bij Verdam, vo Spoyegat), of de doorgang van een speye of sluis, alwaar de tol moest betaald worden. In het Fransch Trau (= Trou):
D. Berten, Cout. Saint-Pierre-lez-Gand, blz. 193: ‘Dit is dat den abt van Ste Pieters te Gendt behoort te nemene van tholle tzynen gate vanden Speye... Vanden schepe met zaute ofte graen... Vanden cleynen schepen... Ende hier mede es myn heere den abt... ghehouden te doen weirene de plancken ligghende int gat ten speye omme de schepen opperwaerts ende nederwaerts te vaerne... Alle de pennynghen diemen te desen gate schuldich is, zyn vlaemsche munte.’
De oorspronkelijke vertaling luidt:
‘C'est chou qui li abbez de Saint Pierre de Gand doibt prendre à son winage del espée de Gand. De le nave de seil ou de grain... De petites nef... Et pour ce li abbez... doibt faire oster les plancques qui sont mises au trau del espet pour les nefs monter et avaler... Tout le deu de cest winage sont de monnoie de Flandres.’ (Zonder datum.)
In een ‘appoinctement’ gesloten tusschen de wet van Oudenaarde en den heer Baron van Pamele’ in 1593, staat er Trou ou Spey:
Auden. Mengel., IV, 218: ‘Le dt (Baron de Pamele) cede... aussi au prouffict de la dte ville, tous les tonlieux nommez en thiois landtol, ...nulz exceptez ny réservez, fors seulement du trou ou Spey...’
Het ‘Denombrement’ der heerlijkheid of Baronie van Pamele, van 1505, luidt daaromtrent als volgt en spreekt ook zooals boven van het neerlaten van de planken dienende in de ‘trau de le Spoye’:
Id., II, 440: ‘Et appartiennent à cause de mondict trau de le Spoye, huyt hommes, qui sont tenus... de mectre ens audict trau les plancques y servant, lesquelz ont certains droitz de prendere et avoir de chascune navire qui monte et avale...’
Trou de Spey, in zeker reglement van 10 Februari 1780, door de keizerin uitgevaardigd:
Auden. Mengel., II, 45: ‘Si une place d'ouvrier, du dit corps des Speyhouders ou des vingt hommes emploiés à la manoeuvre de la
| |
| |
grande écluse en la ville d'Audenarde sur l'Escaut, dite l'écluse de Pamele ou trou de Spey, vient à vaquer...’
Men vergelijke met onze aanteekeningen over Speye of Spoye, in Gloss. Inv. Arch. Bruges, blzz. 378-379 en 678, kol. 1.
| |
528. - Vertunen.
Vertunen schijnt te beteekenen De ‘Tunen’ of omheiningen (van een weg) verplaatsen, verzetten:
L. Gilliodts-van Severen, Cout. de Furnes, III, 7: ‘Item, dat niement anders kercwegen... verdelve noch vertune, up iij pond. par.’ (Naar eene akte zoogezegd van 1150, maar die wezenlijk van een latere dagteekening is.)
Men vergelijke met:
Id., id., III, 51: ‘Item, die in kercstraten sullen delven, nauwen of aerghen... hi zal boeten den grave iij ponden.’ (1240.)
Id., id., III, 101: ‘Et quiconques la voie d'église fouist, estrecit ou ere..., il paiera trois libvres au conte pour amende.’ (1332.)
| |
529. - Inkennen doen.
Beteekent Aangifte doen. Bij De Bo komen Inken, ook Inkennen voor. Stallaert heeft Inkennen en Inkenning. Het Wdb. Ned. Taal geeft, naar die lexicografen, de drie vormen tegelijk op. Een voorbeeld, uit het Gentsche, van 1671:
D. Berten, Cout. Vieuxbourg Gand, Introd., blz. 522: ‘Ende in ghevalle daer inne eenighe abuysen... syn gheglisseert, daer van hemlieden inkennen te doen...’ (1671.)
| |
530. - Coppilie van houte.
Het woord Coppilie is in verband te brengen met het Fr. Coupel, Le haut d'un arbre, les Branches (Roquefort), en met Couppier, Coupeau, Branchage (Id.). Coppilie van houte is inderdaad niet anders dan ‘Takkeling’ (Wvl.) of Takkenbossen, Rijshout, Brandhout, Fr. Branchage;
Staatsarchief Brugge, Fonds Burg van Veurne, oud nr 6602, voorloopig blauw nr 1545: ‘Danof den eenen een hooghen wal is, bestaen vol van coppilie van houte ende doornen...’ (Akte van 18 Januari 1673.)
Edw. Gailliard.
|
|