| |
| |
| |
De verpleegster-bezoekster
Door Prof. Dr. Frans Daels,
Briefwisselend Lid der Koninklijke Vlaamsche Academie.
Het beeld van den goeden Samaritaan, die, door liefde gedreven, de baan van het zelfzuchtig leven verlaat om de wonden van een gekwetsten te gaan balsemen, is het schild geworden van den verplegingswereld. Het dient ook zijn ideaal te zijn... en te blijven. Het meisje dat het verpleegsterambt aandurft, onder welken vorm en in welke voorwaarden het ook zij, dient te weten dat zij zich moet opofferen; zij moet zich uit liefde tot alle lijden voelen aangetrokken en moet van meet af aan van de zedelijke voldoening van den schoon volbrachten plicht haar hoogste genot en haar kostbaarste loon verwachten.
Wordt het meisje verpleegster uit liefde tot het haar best passend uniform, uit lust tot gemakkelijk leven, op zoek naar avontuur of uit drang naar aanstellerij, dan is zij op een dwaalspoor dat haar in de wanhopigste ontgoochelingen brengen zal en het verpleegsterambt in de slechste faam. Alle hout is geen timmerhout: Wie niet meer weet waar zich te wenden, worde toch in Gods naam nooit verpleegster!
Waarom zoo geweldig daar op aangedrongen?
Ik wil het U zeggen, vrank en vrij.
De zedelijke beteekenis van de taak van de verpleegster heeft het medegebracht dat de ziekenverpleging vanaf de eerste eeuwen van het Christendom tot in de vorige eeuw bijna uitsluitelijk het monopool der godsdienstige orden bleef. Nu, in de 20e eeuw, roept de ontwikkeling van de geneeskunde de verpleegkunde tot een reusachtige sociale uitbreiding. Geen monopool kan meer bestaan... en nu vergeet men al te licht dat aan een voorvereischte van zedelijken aard en van allereerste gewichtigheid dient voldaan, vooraleer den weg tot het verpleegsterambt in te slaan. Men trommelt meisjes op tot de
| |
| |
studie van de verpleegkunde, men belooft haar schoone jaarwedden, vrijen tijd, sociale gewichtigheid en men drukt er op: ‘c'est bien porté!’. Er zal streng gezorgd worden voor de ‘high-standing’ van de nieuwe ‘nurses’, en daarmeê worden niet de begaafdheid en de werklust bedoeld, maar een bepaalden socialen toestand, alsof de ware hoogstand van de verpleegster niet ligt verborgen in de ootmoedigste plooien van een menschlievend hart en van een adellijke ziel, niet in een schoonen naam, niet in een stoffelijken welstand, niet in het gezag van beschermers. Wat die ‘high-standing’ van aangelokte nieuwe kandidaten in de meeste gevallen voor ons Vlaamsch volk beteekent, leert ons de droeve ervaring. Zij staan zoo hoog dat zij zich zelf aan de taal van het volk niet willen bevuilen. In een Belgisch-Fransche school, die meerdere leerlingen heeft gevormd voor onze Vlaamsche streek, met eenige duizenden franken toelage van een Vlaamsche provincie, werd geen Vlaamsche terminologie gedoceerd en werd na drie lessen een leergang van Vlaamsch opgeschorst bij gebrek aan aanwezige leerlingen. High-Standing! Ja, hoogopschietend sociaal onkruid.
Er wordt aangedrongen en aangelokt, bepleten en gebeden om kandidaten. Hoe verre staan deze die enkel daarop ingaan, van de religieuse verpleegster, die aan alles moest verzaken, vooraleer aan verpleging te mogen doen!
Wie niet meer weet waar zich te wenden, worde toch in Gods naam nooit verpleegster.
***
Waarin bestaat die ontwikkeling van de geneeskunde die de verpleegkunde op het ruime sociaal arbeidsveld heeft gebracht en de toestanden zoo merkelijk heeft veranderd?
Zij is het gevolg geweest van den vooruitgang der wetenschap en van de wijzigingen in de algemeene sociale verhoudingen.
Een eerste tijdperk van de verpleegkunde was er een van liefdevol verzorgen en troosten zonder andere wetenschappelijke hulp dan de goede faam van balsems. Wanneer de genezingsprocessen van het lichaam, de kiemen van ziekten, de kracht en werkingswijze van ontsmettingsmiddelen en medicamenten, van vaccinen en serums werden ontdekt, ging de
| |
| |
verpleegkunde over in een tijdperk van wetenschappelijke inrichting. Nu ontstond er een wetenschappelijke verpleegkunde, en wetenschappelijke voorbereidende studiën tot de verpleegkunde werden noodzakelijk.
De tijd waar liefde en zedelijke kracht alles deden, schonk ons als erfenis het woord ‘balsem’, een ‘balsem’ voor het hart, een ‘balsem’ voor de ziel.
Het tweede tijdperk bracht ons vooral de ontsmettingsmiddelen. Het stelselmatige, het koude der zuivere wetenschap drong door. Nooit zal men spreken van een ontsmettingsmiddel voor het hart, een ontsmettingsmiddel voor de ziel.
De ‘hospicen’ van den ouden tijd, bijna steeds uitdrukking van de liefdadigheid en vooral schuiloorden voor ongeneesbaren en ouderlingen, werden omgevormd in klinieken en hospitalen. De openbare besturen werden bewust van het ondoelmatige, het ordelooze van een verpleegdienst enkel op private liefdadigheid gesteund.
De noodwendigheid van een streng georganiseerd bestrijden en verplegen der besmettelijke ziekten, drong zich op als maatregel van zelfverweer der maatschappij. Het volk en zijn vertegenwoordigers eischten steeds dringender algemeene waarborgschenkende maatregelen in de plaats van de onsamenhangende en al te dikwijls grillige private liefdadigheden. Deze tweede periode vond haar toppunt van ontwikkeling na de meesterwerken van Pasteur en Koch en al hun toepassingen; zij brengt ons rechtstreeks, zonder overgang of strijd in een derde periode waarvan wij nu de eerste tastende, proefachtige ontplooiing beleven. De ontwikkeling van de wetenschappelijke ziekenverzorging is het kenmerk van de vorige periode der verpleegkunde; de ontwikkeling van de voorbehoeding zal kenschetsend blijven voor de periode die nu in haren aanvang is.
De eerste toepassingen van de leer van den onsterfelijken Pasteur deden de schrikverwekkende epidemiën van pest en cholera verdwijnen, die vroeger geregeld als een zondvloed over de landen woedden. Telkenmale zij optraden, na Pasteur, werden zij in bedwang gehouden door de afzondering van de zieken en doordrijvende voorbehoedingsmaatregelen. Het was
| |
| |
klaarblijkelijk dat de voorbehoeding die hier zulke prachtige uitslagen leverde, ook diende bestudeerd en toegepast wanneer het besmettelijke ziekten geldt die bij ons thuis behooren of slechte gezondheidsvoorwaarden die oorzaken van ziekten zijn. Hoe langer, hoe meer worden het geneeskundig lichaam en de openbare besturen ervan bewust dat op alle gebied de voorbehoeding de aangewezen behandeling is - hoe eigenaardig dit laatste woord ook klinke - vermits er dan geen zieken meer te genezen, dus ook niet te behandelen zijn. Juist in dit laatste feit ligt geheel de moeilijkheid van deze geneeskundige behandeling der maatschappij: de zieke komt soms tot den dokter, de gezonde wil er nooit van weten. Zieken kunnen wij oproepen, ze komen graag om hulp te ontvangen; gezonden of halfgezonden moeten wij gaan opzoeken om ze te kunnen beleeren, soms tegen wil en dank.
En toch moeten we dien weg inslaan! Het wordt ons door de gegevens der wetenschap gebiedend opgelegd,
Wij moeten door raad en daad de moeders bijstaan om de gezonde ontwikkeling van hunne zuigelingen te verzekeren. Wij mogen geen kindje, den eersten rijkdom van een land, laten sterven.
Wij moeten door gezonde levensvoorwaarden en bevoegd gezondheidskundige kontrool aan den opgroeienden mensch de noodige levenskracht verzekeren. Wij mogen niet wachten tot verkrommingen moeten gerecht of zieke longen moeten verzorgd worden om de hand uit te reiken.
Wij moeten de uitbreiding van de tuberculose in de huisgezinnen verhinderen. Wij mogen er geen schuld aan hebben dat een geheel huisgezin van ongelukkigen, zieken en werkonbekwamen door de openbare liefdadigheid moet verzorgd worden.
Vader Cats heeft het gedicht:
't Is vrij een nutter saeck, gesont te mogen blijven,
Als door een machtig kruyt de siekte wech te drijven,
't Is beter 's vyands heyr te weren uytte schans,
Als binnen aen te gaen een ongewisse kans.
Het is dringend aangewezen de behoeftigen bij de hand te nemen en hun den weg te toonen tot alle officiëele en private
| |
| |
hulpdiensten van stoffelijken, geneeskundigen en zedelijken aard tot voorbehoeding van ziekte en armoede. Wij mogen geen uitgehongerde huisgezinnen aan de eerste beste besmetting, aan allerhande aanslepende ziekten, aan den wanhoop ten prooi geven, wanneer duizenden in de weelde van den overvloed leven. Die tijden zijn voor goed voorbij!
Deze reusachtige taak van volksverheffing en gezondheidskundige verzorging kan alleen in de intimiteit van den huiskring worden volbracht door menschen die het vertrouwen van het volk bezitten, niet van achter het winket van een weldadigheidsbureel door de onverschillige stem van een slecht geluimden beambte. De dokter kan deze taak van volksbeleering niet volbrengen; hij staat te hoog, te verre van het volk en kan het niet beleeren door eigenhandig werken, een volstrekt noodzakelijk onderricht.
Om de nieuwe taak in haren gansch omvang aan te vatten, werd een nieuwe functie ingericht, deze van ‘bezoekster’. Bezoeksters zouden worden gehecht aan de werken tegen tuberculose, aan de raadplegingen voor zuigelingen, aan de school, aan de kontrool van abnormale kinderen, aan allerhande gezondheidskundige inrichtingen. De bezoekster zou zijn de zendelinge van gezondheidsleer bij het volk, de dienares der voorbehoedende geneeskunde.
Is de wetenschappelijk-opgeleide kloosterzuster de ideale gasthuisverpleegster, de sociaal-opgeleide leeke verpleegster zal de ideale bezoekster worden, die bevoegd in de volle kennis van het werkelijk leven en bezield met een diepe naastenliefde de vriendschap en het vertrouwen van het volk zal winnen zonder iets van haar gezag te verliezen.
***
De bezoekster, zendelinge van gezondheidsleer, dienares van de voorbehoedende geneeskunde, sociale helpster van hulpelooze en onbeholpene! Nuttige, noodige taak.
Onmiddellijk na den wapenstilstand daagde de gedachte weer op met abnormale hevigheid en werd verwezenlijkt met een voortvarendheid en een ordeloosheid enkel uit te leggen door den algemeenen naoorlogschen waanzin. Geïmproviseerde bevoegdheden van oorlogstijd stonden sterk en waren over- | |
| |
tuigd geraakt van hun recht op doordrijvenden arbeid ten laste van de gemeenschap. Onbevoegdheid heeft altijd veel vóór op bevoegdheid, want de bevoegdheid is beperkt, de onbevoegdheid niet. Honderden oorlogsverpleegsters, waaronder vele zeer goede en vele zeer slechte, hadden zoogezegd ‘recht’ op een plaats. Goede krachten vinden steeds hun weg; voor de anderen werd er een gezocht in een sociaal werk! De bezoeksters moesten er komen, zooals in Amerika, zooals in Engeland, onmiddellijk en in groot getal. De bonden tegen de tuberculose, het Nationaal Werk voor Kinderwelzijn, bureelen van weldadigheid hadden onmiddellijk bezoeksters noodig. Scholen rezen uit den grond voor bezoeksters en voor sociale helpsters, die ook lessen van gezondsleer en van verzorging volgden, en na zes maanden werden reeds diplomas uitgereikt!
Zelf voor de studie van de aanpassing aan de bestaande toestanden was er geen tijd! Het eerste reglement van het Werk der Kindsheid dat einde 1919 verscheen en het bezoekstersambt inrichtte, kende aan het Werk der Kindsheid het recht toe van af Januari 1921 op eigen hand bezoeksters aan te stellen daar waar geen werken van Kinderbescherming bestonden en hunne werking noodig zou blijken. Deze schikking en het feit dat reeds in Oogst 1920 door het Werk voor Kinderwelzijn examens van bezoekster werden afgenomen, dwongen Vlaamsche scholen onmiddellijk leerlingen in 't Vlaamsch op te leiden wilden zij niet gevaar loopen het Vlaamsche land met Vlaamschonkundige bezoeksters te zien vergeven.
***
De jaren 1920 en 1921 schonken een oogst van beschamende ervaringen!
Het Nationaal Werk voor Kinderwelzijn (Ministerie van Economische Zaken) richtte op eigen hand het examen in voor verpleegster-bezoeksters, terwijl het examen voor verpleegsters werd afgenomen door de provinciale geneeskundige commissiën (Ministerie van Binnenlandsche Zaken). Het was een voorbeeldig onsamenhangend werk. De nieuwe verordeningen van September 1921 komen er gelukkig een einde aan maken: alle examens zullen voortaan worden afgenomen door provinciale jurys, samengesteld door de geneeskundige commissiën en het leeraarskorps der scholen.
| |
| |
Het reglement van het Werk voor Kinderwelzijn liet toe tot de studiën en het examen van bezoekster, de verpleegster, draagster van het diploma A - een jaar theoretische studiën - en van een bewijsschrift van zes maand internaat in een kliniek. Het Werk voor Kinderwelzijn vergat de vroedvrouw toe te laten, die twee jaar internaat in een moederhuis heeft gedaan, een veel moeilijker examen heeft doorstaan, een grooter geneeskundige verantwoordelijkheid draagt, en sedert eeuwen de meest typische ‘bezoekster’ is voor moeder en zuigeling. Deze vergetelheid tegenover de gediplomeerde vroedvrouw werd ten deele goed gemaakt door het Ministerie van Binnenlandsche Zaken, doordat het examen van verpleegster voor de vroedvrouw werd vergemakkelijkt, en door het Werk voor Kinderwelzijn, dat van de vroedvrouw geen getuigschrift van zes maanden internaat in een kliniek meer verlangde. Maar de nieuwe schikkingen van September 1921 maken al dat werk weer te niet, negeeren de opgedane ervaringen en versperren alweer aan de vroedvrouw den weg tot het bezoekstersambt.
De vroedvrouw zou niet hoog genoeg staan! Vreemd argument om de toelating tot verdere studiën aan iemand te ontzeggen. Argument waarmede veel wordt geschermd, alhoewel reeds dit jaar veel vroedvrouwen te Brussel een prachtig exaam van bezoekster aflegden, alhoewel in Engeland in alle buitengemeenten de vroedvrouw officieële bezoekster is, of zoo ge verkiest de officiëele bezoekster vroedvrouw is.
Op het laatste congres van vroedkunde, dit jaar te Parijs gehouden, werd de bescherming der zwangere vrouw opnieuw bestudeerd. Professor Couvelaire, t'akkoord met Fransche, Zwitsersche en Belgische dokters, bevestigde dat het onzinnig ware op de buitengemeenten niet de functiën van bezoekster en van vroedvrouw aan dezelfde persoon op te dragen. Voor de bezoekster, die niet vroedvrouw is, blijven uitgestrekte arbeidsvelden te bewerken. Doch bestudeert men de toestanden niet op objektieve wijze, dan zullen wij weldra bezoeksters voor zuigelingen bezitten in landelijke gemeenten, waar de moeders bij zwangerschap en verlossing aan onkundige handen worden overgeleverd. Verkeerd werk voor kinderwelzijn. De goed-verstane bescherming der kindsheid begint met de bescherming van het moederschap.
| |
| |
Passende regelingen zullen er komen. Wij wanhopen niet. De gulden jaren van de pseudo-hoogstaande bezoeksters zijn reeds voorbij. Wij kennen Fransche steden die nu reeds, na opgedane ervaring, geheel hun bezoekster-organisatie, op valschen high-standing gesteund, hebben afgeschaft. Welverdiend einde! Echt-sociaal opgevatte, openhertig volksgezinde inrichtingen kunnen in de hedendaagsche gedachten- en gevoelsstroomingen enkel gedijen, nooit vergaan.
De bezoekster, sociale helpster van hulpeloozen en onbeholpenen, zendelinge van gezondheidsleer, dienares van de voorbehoedende geneeskunde, wordt in de laatste wettelijke verordeningen van September 1921 geklasseerd onder den naam: ziekenbezoekster. Juist wat zij nooit mag zijn! En van haar wordt op klinisch gebied geweldig veel verlangd: 21 maanden inwendigen dienst in verschillende klinieken. Het nagestreefde doel is blijkbaar selectie door veel eischen; maar het middel is misschien slecht gekozen; want wij kunnen een prachtige zendelinge van gezondheidsleer en sociale helpster vormen zonder één maand klinisch werk in een gasthuis. Hare taak ten huize van het volk is een geheel andere dan het werk in klinieken; veel méér, een omvangrijke al te strenge klinische opleiding zal ze beroepskundig misvormen en minder geschikt maken tot de geneeskundig-sociale werkzaamheid.
De eerste, de heerlijkste taak van de bezoekster blijft de beleering van haar volk in de gezondheidsleer, de verheffing van haar volk. De eerste vereischte om deze taak behoorlijk te vervullen is dat zij haar volk in een klare, deftige taal toespreken kan en over alles in geijkten vorm uitleg geven kan. Daartoe is het volstrekt noodig dat de bezoekster, die in het Vlaamsche land hare taak van zendelinge van gezondheidsleer bij het volk wil uitoefenen, hare studiën in 't Vlaamsch zou gedaan en haar exaam in 't Vlaamsch zou doorstaan hebben. Ik ben zoo vrij, als slot van deze enkele uiteenzettingen, dezen eisch en dezen wensch aan de hooggeachte vergadering vóór te leggen.
|
|