Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1921
(1921)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 689]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Sprokkelingen, volksliedjes op het einde der xviiie en in 't begin der xixe eeuw.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 690]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waar? en wanneer? Het lied is meer beteekenend in dien opzichte dan het schotschrift; het is meer kenschetsend, het grijpt dieper in, het spreekt luider, en zijn verzet is stouter. Zou het dan de moeite niet loonen rechts en links op te zoeken wat nog toevallig bewaard, maar verborgen ligt, eenvoudige, ongekunstelde uitboezemingen des volks strijdend in open veld tegen den vreemden overrompelaar, of lijdend in stilte, met verkropte woede of met onbedwingbare spotternij onder 's vijands beheer en dwang? Ik herhaal het: in nationaal opzicht leveren die vaak zoo ruwe en onbeschaafde volksliedjes belang op. Bestaat er reeds een min of meer volledige verzameling van soortgelijke vaderlandsche, politieke volksgezangen met betrekking tot de tijdruimte van 1780-1815? Ik weet het niet; ik meen het niet. Hier en daar vindt men er enkele aangehaald bij schrijvers welke dat tijdstip behandelen. Dit mijn opstel wil dan enkel de aandacht op die volksliterature vestigen, en het werk van den verzamelaar met een steentje verrijken, misschien ook dat werk vergemakkelijken. Daarom dat ik in het voorbijgaan er eenige aanduid met den titel en het eerste vers. Dit diene tot wegwijzing. Hierbij zij nu aangemerkt, dat de liedjes en schriften, dateerend uit de dagen der Brabantsche Omwenteling, wel niet zoo zeldzaam zijn. Het volk zong toen vogelvrij zijn gevoelens uit; nochtans verdient er menigeen geboekt te worden. Stukken uit den franschen tijd liggen zoo talrijk voor de hand niet, ei neen! Hij die de vrijheid niet verstond lijk de Sansculot, dede best te zwijgen, wilde hij zijn lied niet bezuren vóór het gerecht en soms nog wel achter het slot. Onnoodig daar op weer te komen. De bewijsstukken liggen niet verre te zoeken. Slaat b.v. de briefwisseling en de verordeningen open van den beruchten Dargonne, die te Antwerpen meester speeldeGa naar voetnoot(1). Zou ik er eenige alinea's uit aanhalen? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 691]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Den 24 Pluviôse van 't jaar 4 (13 Febr. 1796), schreef hij tot de vijf politie-commissarissen van Antwerpen: ‘Citoyens, il circule dans cette ville deux ou trois individus chantant des chansons fanatiques, dit-on, et contraires aux principes républicains. Je vous invite en conséquence de prendre les mesures les plus promptes pour vous assurer de ces individus, vérifier s'ils sont en règle par rapport aux passeports; dans le cas contraire, les arrêter comme vagabonds, et s'ils se trouvaient en règle à cet égard, de leur enjoindre de quitter la ville. Cette mesure, quoique sévère, est légitimée par les circonstancesGa naar voetnoot(1).’ Twee dagen daarna schrijft hij een antwoord op 'nen brief van zekeren citoyen Frison: ‘Je sens la justesse de tout ce que vous me dites et vais mettre à exécution tout ce qui dépend de moi. Il y a longtemps que ces chanteurs et leurs tableaux me blessent la vue, et je vais donner les ordres très stricts pour les faire disparaître dans cette commune (Antwerpen), et vais même inviter le Commissaire du Directoire exécutif auprès du département de vouloir faire exécuter l'amende réformée dans les campagnes...’. (Brief van den 26 Pluviôse an 4; 15 Febr. 1796.) Daarmee was 't nog niet gedaan, Andermaal op den 28 Pluviôse en op den 5 Ventôse van 't jaar 4 komt hij op zijn verbod tegen de liedjeszangers weer, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 692]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
'lijk men overigens in Edw. Poffé's boek op de blzz. 221 en 223 zien kan. Och Heere! die arme straatzangers! Daar moest op hun gebrekkig muziektuig toch nog wel een koord liggen, die het volkshert wist te roeren, een toon die dat herte warm maakte... Dargonne en zijn handlangers zeiden wel, dat het onhebbelijkheden waren welke de straatmusici ten gehoore gaven. Och, zij gevoelden dat er vaak nog wat anders onderstak, en, zonder het voluit te erkennen, wellicht om er niet te zeer de aandacht op te vestigen, verboden zij de straat aan de liedjeszangers... Zoo was het te Antwerpen, zoo ging het door het geheele land; zoo wilden het de Franschen van de eerste dagen af dat zij hier den voet zetten totdat hun rijk werd in duigen geslagen te Waterloo. Zingen en bidden in de moedertaal... is 't niet te verwonderen, dat dit eerst van al en overal den vreemden overheerscher hindert?... Zal ons volk gezwegen hebben thuis, bij den heerd en aan de drinktafel? Gelooft het niet. Daar zal uit het volkshert uitgeborreld zijn wat er in ziedde, wat er in bruiste. En daarom dat familiebrieven en -boeken, liedjes en dergelijke zoo'n kostelijke bewijsstukken zijn om de ware geaardheid en gezindheid des volks te leeren kennen. Staan we niet langer stil.... Met het invoeren der fransche wetten kreeg ook de fransche taal de bovenhand. ‘In den beginne vergenoegde men zich met de openbaere afkondigingen en de handelingen der plaetselyke bestueren in beyde de taelen toe te laeten’Ga naar voetnoot(1); maar het regeeringsbesluit van den 24 Prairial jaar 11 (13 Juni 1803) maakte daar kort spel mee. Al de openbare akten, in de departementen van ‘la ci-devant Belgique’ en van den linken Rijnoever moesten in het fransch worden opgesteld, en dat de Kamer der notarissen van Brussel er tegen inkwam, dit deed volstrekt niets ter zake: De meester had gesproken. ‘Eenige jaeren daerna ging men nog verder, en wilde men zelfs niet meer gedoogen, dat er eenige nieuwsbladen wierden in het licht | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 693]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gegeéven in de nederduytsche tael, zonder byvoeging van eene fransche vertaeling (keyzerlyk Decreét van den 22 December 1812). Ja, ternaeuwernood kon men van de Prefecten verkrygen, dat er kerkboeken en andere werkjes van dagelyks gebruyk, in de moedertael gedrukt wierden. Van de schoólonderwyzers, zoowel ten platte lande als in de steden, wierd gevorderd, dat zy de fransche tael by voórkeur aen de kinderen leeren zouden’Ga naar voetnoot(1). Edoch onnoodig is 't daarover uit te weiden. Dit zijn bekende dingen. Minder bekend, meen ik, zijn de volgende liedjes, waarmede het geknevelde volk zijn hert ophaalde, ongetwijfeld maar in vertrouwbaar gezelschap, doch algelijk blijkt er uit welke gevoelens er in die herten als vuur onder de asch smeulden. Ik schrijf die liedjes over in de schrijfwijze waarin ik ze aantrof. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
I.Liedeken Regt uijt.
Stemme: On doit soixante mille francs.
1.
Sa vrienden van den regten sné,
Aenhoort mijn lied en neemt het mé,
Als gij 't regt spoor wilt kennen... bis.
Want waerheijd is niet meer gemeijn,
Nu preekstoel leugenstoelen zijn,
Om ons in d'hel te mennen... bis.
2.
Zijn wij nu vrij, nu een regt hert
Verkroppen moet zijn pijn en smert
En bijna niet mag rusten?... bis.
Nu luijsen 't bloed ons zuijgen af
En dat er geenen dief de straf
Van galg of rad moet vlugten... bis.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 694]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.
Eijlas, waer is den gulden tijd,
Wanneer waere broederlijkheijd
Ons liet in vreden leven?... bis.
Maer nu is rep en ruijg hier aen,
En moet een eerlijk man nu gaen
Voor vlug en hondsvotGa naar voetnoot(1) béeven... bis.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 695]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.
Ziet maer een waeren prister aen
Die duijvels spoor niet in wilt gaen,
Wat moet hij niet verdraegen!... bis.
Doet hij den eed, 't is tegen God;Ga naar voetnoot(1)
Doet hij het niet, 't is naer het kot,
Uijt 't kot in duijzent plaegen... bis.
5.
Met hem regt naer de dulle zee
Naer Madagascars wilde ree,
Om totter dood te treuren... bis.
Daer voed den tiger zig met bloed,
Daer briest en brult den leeuw verwoed
Om alles te verscheuren!... bis.
6.
Dog 't regt gewis vertrouwt den man
Dat pijn of dood hem deèren kan
Mits hij voor God moet lyden... bis.
Maer dat den wolf het schaep verscheurt,
Als m' over zee den herder sleurt,
't Zou de oogen bloed doen schreyen... bis.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 696]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7.
Maer wee die daerom rugwaerts trekt
En die omhoog zijn vingers stekt
Om goddeloos te sweèren;... bis.
Zal 't jacobijnen schelmenkot
Met al de duijvels saemgerot
Hem tegen God verweèren?... bis.
8.
Gij sweert den haet aen 't koningdom
En wettelijk regeringsdom
En trouw aen Fransche wetten... bis.
Geen hooft en zijt gij aengekleeft,
Dat buijten Fransche paelen leeft,
Het volk moet hoofden zetten... bis.
9.
Maer Saül is op Gods bevel
Koning gezalft door Samuël,
Mag men de schepters haten?... bis.
En is God zelf den Koning niet
Die over Koningen gebied...
Gaet die eens borger maeken!... bis.
10.
En trouw gaen sweèren aen de wet
Die Staets natuer en Kerk verplet
En alle goede zeden... bis.
Wel stroopt dan met een koel gemoed,
En zuijgt het sweet en slorpt het bloed,
De wetten zijn te vreden... bis.
11.
Lacht met den Paus, die veel te lang
U heeft gehouden onder dwang,
HuleuGa naar voetnoot(1) zal 't kerkroer stieren... bis.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 697]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
En hier en daer een speurre-paepGa naar voetnoot(1)
Met menig heyr volwasschen aep
Die zal den thiendag vieren... bis.
12.
Wel, teld gij niet den hoogen Raed
Van onzen Cardinael-Primaet
En der vicariaeten... bis.
Die liever waegen lijf en bloed;
Waer' 't dat den Franschen eed was goed
Zouden zij 't sweèren laeten?... bis.
13.
Maer dog uw sweèren is niet bot,
't Is geld in 't zak en 't lijf uijt kot...
Wat zoeten loon der wetten!!! bis.
Wel vliegt dan uijt en werft dan wel,
En preekt den armen boer in d'hel,
Den duijvel zal u vetten... bis.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 698]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
14.
Wij sweèren liefd' aen onzen God
Getrouwigheijd aen zijn gebod
En aen den Paus van Roomen... bis.
Wij sweèren haet aen schelmereij
En alle soort van stroopereij...
Wie, duijvel! zoûn wij schroomen?... bis.
15.
Wij smeeken saem' den Opperal
Dat hij u weèr leijd' naer den stal
Met de verleyde schaepen... bis.
En dat wij dan als rotsen staen,
Al rand het Fransch gespuys ons aen,
De deugd zal vreugd doen raepen!... bis.
16.
Regt-uijt den digter van dit lied
Die(n) kend gij wel, maer hebt hem niet:
Gij zoud hem 't kot in stampen... bis.
Hij peyst te zijn het allerbest
Te blijven uijt den schelmennest; -
Hij wagt zig van uw' klampen... bis.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II.Gezang van den Antwerpschen Reus.Stemme: Van Peer la la.
1.
Signoor, blijf hier een weijnig staen,
Den Reus is op de beenGa naar voetnoot(1);
Hij zal hier haest passeeren gaen,
Steld u maer neffens een.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 699]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hij is zeer deftig uytgereed,
In 't wit en blauw en 't rood gekleed...
- 't Is Fransch! zeid' Peer la la sa sa... bis.
2.
Mij dunkt, hij is zoo vrolijk niet
Als over dertig jaer;
De reed' hier van heeft hij bedied,
Wanneer ik bij hem waer.
Daerom blijft hier een weijnig staen,
Hij zal het u verhaelen gaen...
- In 't Vlaemsch! zeid' Peer la la sa sa... bis.
3.
Hij sprak: Ik was in 't eerst verheugt,
Als ik kwam voor den dag;
Het deed mijn oude knoken deugd,
Als ik de zonne zag;
Ik vroeg, waerom ik mee moest gaen,
Maer ik en kon hun niet verstaen...
- 't Is Fransch! zeid' Peer la la sa sa... bis.
4.
Zij gaven mij een ander kleed,
Dat mij niet wel beviel.
Ik trok dat aen, 't zij lief of leed,
Gansch na den nieuwen stiel;
Maer als ik zag wat dit bedied,
Was ik mijn eijgen meester niet...
- Waerom? zeid' Peer la la sa sa... bis.
5.
Ik wird zoo gram, als men mij zeid',
Dat zoo gekleed te gaen
Een teeken was van liberteyt...
Dat niemand aen kan staen,
Want vrij te zijn van geld en goed
Is iet dat geen pleisier en doet...
- 't Is waer! zeid' Peer la la sa sa... bis.
6.
Als ik myn hof kwam uijtgegaen,
Verloor ik mijnen moed;
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 700]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
'k Zag geen Lie-vrouwe(n) beelden staenGa naar voetnoot(1),
Ik dagt: dat is niet goed.
De thorens waeren zonder kruijs,
'k En zag niet anders als gespuys...
- 't Is Fransch! zeid' Peer la la sa sa... bis.
7.
Als ik de Groote Merckt aenzag,
Wird ik als neêr geveld;
'k Zag vóor 't stadhuys een groote vlag
Met eenen boom gesteldGa naar voetnoot(2).
Men zeid': Dat is de liberteyt
Die ons in dobbel ketens leyt...
- Hij groeyt! zeid' Peer la la sa sa... bis.
8.
Ik wird al meer en meer ontgeest,
Als ik de weth aenschouw,
Het meesten deel, waeren zij beest,
Kael luyzen en rabauw.
Den eersten was nen dikken vent,
Men zegt: het is den President...
- RenaudGa naar voetnoot(3)! zeid' Peer la la sa sa... bis.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 701]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
9.
Den tweeden die(n) 'k met d'oogen vat,
Was eenen muscadin;
Hij ging al dansend door de stad,
Ik hem nogtans niet ken.
Een schork ja zag hij er mij uijt,
Die leeft bij roof en vrijen buyt...
- DragonGa naar voetnoot(1)! zeid' Peer la la sa sa... bis.
10.
Is dat Dragon die lessen geeft
In 't dansen? vroeg hij Peer,
En hier zijn brood gekregen heeft,
Geholpen van een' Heer?
Ik hoop, dat hij eens dansen zal
Gelijk een muysken in de val...
- Ik ook! zeid' Peer la la sa sa... bis.
11.
Dan zag ik nog een vies gespan
Van slobbers en gespuijs,
Die speelden daer den grooten man
Als heeren van 't stadhuijs.
Ik wenschte dan reeds t'huijs te zijn
Als ik die allen zag in treijn...
- Te laet! zeid' Peer la la sa sa... bis.
12.
'k Zag hier en daer een deftig man
Met een zeer droef gelaet,
Die hun eertijds met mijn gespan
Verheugden op de straet.
Ik vroeg aen Peer: wat schort er aen,
Dat zij daer zoo droefgeestig staen?...
- Den tijd! zeid' Peer la la sa sa... bis.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 702]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
III.Liedekenop de stemme van Peer la la.
1.
Lest kwam nen zatten boer van Gheel
Aen 't graf van Peer la la.
Daer riep den kluts uijt luijder keel:
Komt, Peerken op sasa!
Maer neen, hij komt niet. Maer waerom?
Daer komt geen doode wederom...
- Ik wel! zeid' Peer la la sa sa... bis.
2.
Den boer die als verslaegen stond
Wird nugter als een kalf;
Hij viel in onmagt op den grond...
Maer Peer die vond wat zalf
Just in zijn broek, men noemt ze peus (?):
Hij wreèf den boer die in den neus...
- Nu spreekt! zeid' Peer la la sa sa... bis.
3.
Den boer die viel aen 't niesen aen,
Zit neer en luystert wel:
Gij komt van Gheel, gij heet Arjaen,
Uw wijf heet Rosse Nel.
G'hebt met papier uw huer betaelt,
Den duijvel heeft uw koeij gehaelt...
- Is 't niet? zeid' Peer la la sa sa... bis.
4.
Den boer op diën zelven stond
Viel neder op een knie.
- Gij zijt, sprak Peer, met stueren mond,
Een Jacobijters spie,
Het schelme kind van Rosse Beth,
Villers, Joffroy en HosseletGa naar voetnoot(1):
- Staet op! zeid' Peer la la sa sa... bis.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 703]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5.
Den duijvel heeft u bij den nek,
En eer dit jaer is uyt,
Zal den klawier van Heijntie-pek
Gehaekt zijn in uw huyd.
Zoo moet den Carmagnolen bras
Met al het Jacobyters ras...
- Naer d'hel! zeid' Peer la la sa sa... bis.
6.
't Serpent dat Eva had bedod,
Was d'eersten Jacobijn.
Het zei dat m' aen de wet van God
Niet moest gehoorzaem zijn.
En Caïn die zijn broêr vermoord',
Die zet het jacobijnschap voort...
- Hoort toe! zeid' Peer la la sa sa... bis.
7.
Als 't aerdrijk wird te zeer bevlekt
Door 't jacobijnsch geslagt,
't Wird door den zondvloed overdekt,
Het menschdom wird versmagt.
In d'ark van Noë was misschien
Niet meer als eenen jacobien...
- 't Was Cham! zeid' Peer la la sa sa... bis.
8.
Sodome met den Pentepool,
Zoo de Schriftuer ons leert,
Daer ook de Jacobijten-school
Heeft al in kwaed gekeert,
Gods wraek heeft dit bedorven land
Tot stof en assche toe verbrand...
- Let wel! zeid' Peer la la sa sa... bis.
9.
Daer was niet meer in heel het land
Als Loth aen God getrouw;
Den Engel trok hem uijt den brand,
Zijn dogter en zijn vrouw;
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 704]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maer 't wijf was 't lief van PermiseenGa naar voetnoot(1),
Zij word verandert in een steen...
- Van zout! zeid' Peer la la sa sa... bis.
10.
Albiron is met zijn complot
Verzonken tot in d'hel;
De honden, door een straf van God,
Verscheurden Jesabel.
Zoo straft God menig Jacobijn,
Maer 't zal oneijndig erger zijn...
- Hiernaer! zeid' Peer la la sa sa... bis.
11.
Van Judas af tot Robespeer
Wird menig Carmagnol
Gestraft van God, den Opperheer,
Wanneer de maet was vol
Van hun vernufte schelmereij.
Gij zult het naer een jaer of drij...
- Wel zien! zeid' Peer la la sa sa... bis.
12.
Want nu den Jacobijters nest
Is geenen schuijlhoek meer;
Het is een openbaere pest,
Een school van Satans leer...
Die rand Gods-Kerk en priesters aen,
Die schipt al die hun wederstaen...
- In 't kot! zeid' Peer la la sa sa... bis.
13.
Men ziet hun tempels openstaen:
Daer gaen zij triumphant,
Daer hangt een drijkoleurig vaen
En Jak is predikant.
Dan doen zij blaezen de trompet,
Als spreekt Van Velsen of Nollet...Ga naar voetnoot(2)
- Foei! foei! zeid' Peer la la sa sa... bis.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 705]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
14.
Wat wonder dat Gods straffend hand,
Als 't volk dit al gedoogd,
Zond swaere plaegen over 't land
Dat voór zijn altaers boogd.
't Is daerom dat het hoorne-vee
Geplaegt word, reeds een jaer of twec...
- Met pest! zeid' Peer la la sa sa... bis.
15.
Dat is de voorboô van de straf
Die u hangt over 't hoofd,
Ten zij den Jacobijters staf
En scepter word gerooft...
Nu, boer, ten zij gij quijt uw schuld,
Gij weet hoe dat gij vaeren zult...
- In 't kot! zeid' Peer la la sa sa... bis.
16.
Toen stak Arjaen zijn schuijt van kant,
En Peer kroop in zijn graf.
Den boer, uijt vrees van d'helschen brand,
Swoor 't Jacobijnschap af.
Hij heeft het aen Jan-Oom vertelt,
Die heeft het mij ter hand gesteld...
- Dees lied van Peer la la sa sa... bis.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IV.Liedeken tot Reysgeld voor de Nederlandsche Bloedhonden.Stemme: Van de vier Gebroeders.
1.
Mechelaers, wilt u bedienen
Van dees schoon gelegentheijd.
Om de swarte Jacobijnen
Wat te geven tot afscheyd;
Want zij moeten gaen verkiezen
't Lang verdiende haese-pad:
Daerom zonder tijd verliezen
Geeft tot reijsgeld ider wat.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 706]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.
Maer wat wilt men hun al geven?
Z' hebben geld in overvloed,
En zij kennen 't roovers-leven
Om te komen aen het goed.
Steelen, stroopen, af te sluijpen:
Dit is hunnen besten buijt,
G'heele nagten zitten zuijpen,
Jaegt ze dan maer Mechelen uijt.
3.
Ook moet men in hunne handen
Stellen ras een flesch met spoed,
Die in onze Nederlanden
Zuypen het onnoozel bloed;
Nog daer bij moet men hun geven
Aen den hals een blekke buijs,
Opdat men alwaer zij zweven,
Kennen zoud' 't vervloekt gespuijs!
4.
Maer GambierGa naar voetnoot(1), den heer der Leeuwen,
En al d'ander electeurs
Moeten nu en in der eeuwen
Zijn vervult met veel faveurs;
Want men ziet in hunne aders
Vloeden 't waere leeuwen-bloed,
't Welk zij als opregte vaders
Waegen vóor het Neerlands goed.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 707]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5.
Daerom laet ons hun opdraegen
Groene kroonen van laurier,
Want men ziet dat zij verjaegen
All' de Jacobijns van hier,
En dat nu die dwingelanden
Loopen naer een ander stad,
Of naer woest en vremde landen:
Z'hebben toch een blek aen 't gat.
Al baert de waerheyd haet, ik moet nogtans haer zingen;
Sa, Mechelaers! staet op! uw schelmen moeten springen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
V.Vaderlands Gezang voor de feest der Gelykheyd. 1797.1.
Als Brutus' eedgenoots het scepterdom verfoeijden,
Den koning, throon en kroon het Roomsch paleijs uijtroeijden
En 't vrijgemaekte volk het hof uijtplundren liet,
Was het voor de vrijheijd niet?... bis.
Zoo zag men gistren ook den Franschen throon vergruijsen,
Terwijl van 's lands autaer den eed klonk tot in d'huijzen:
‘Weg, kroon en scepter, weg, vervloekten dwingeland:’
‘Het rijk der Wet alleen moet heerschen over 't land!’
2.
Op 't puijn van 't koningdom, verwoest door vrije handen,
Kwam een vermomt tijran ons smeeden nieuwe banden,
Bereyden een nieuw jok en harde slaverneij,
Gestigt op bloed en moordereij... bis.
Maer schoon hij in zijn throon drij kleuren laet verschijnen,
(Het dekkleed van bedrog!) hij zal in asch verdwijnen.
‘Weg, kroon en scepter, enz.’
3.
Want ziet, den vrijheijds-geest die niet is te betoomen,
Herneemt, doet op hun beurt de nieuw tijrannen schroomen.
Vernielt u, Robespierre, met al uw vloekgespan,
En 't Menschdom zegenpraelt er van... bis.
Gij die zijn scepter volgt in daeden of gedagten,
Uw eerzucht heeft op 't lest geen ander lot te wagten.
‘Weg, kroon en scepter, enz.’
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 708]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.
Komt, helden, vrouwen, mans; komt, dogters, moeders, kinderen,
Geen geest die wederkomt zal uwe vrijheijd hinderen.
Grijpt wapens en bespringt ook heden deezen throon,
De zoete vrijheijd is uw loon... bis.
Noijt zal den naem of kleur een nieuw tijran verschoonen,
Volks opperheerschappeij zal hem welhaest ontthroonen,
‘Weg, kroon en scepter, enz.’
P.S. Uijt de drukkereij van P.J. Hanicq, tot Mechelen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VI.Vaderlands tegen-gezang op de Vernietiging van 't Koningdom.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 709]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Mij dunkt, ik zien alreeds hetgeen staat te gebeuren,
Een lang bedrogen volk zal u op 't lest verscheuren.
Weg, weg, o philosooph! met uw verligte tael,
Gelijk was Robespierre, zoo zijt gij altemael.
4.
Komt, helden, deugdzaem volk, komt, eêlmoedige Franschen,
Ontdekt het momaenzigt, dat schuijlt onder de kransen,
Want voor uw vrijheijds scheijn vergiet g'uw jeugdig bloed
En den philosooph rooft het goed... bis.
Doch onder naem van weth zal hij u wetten geeven,
Dat gij als slaef des weths voor hem zult moeten leeven.
Weg, weg, o philosooph! vervloekten dwingeland!
Al wie maer geld bezit word van u aengerand.
5.
Den mantel die(n) gij draegt, verciert met vrijheijds k'leuren,
Daer onder schuijlt 't venijn 'twelk doet het menschdom treuren;
Is 't niet den zoeten naem van broêr- en gelijkheijd
Waermee gij 't menschdom streelt en vleyt?... bis.
En komt zoo daer gij komt, zelf die in u gelooven
Met openbaer gewelt hun eijgendommen rooven.
Weg, weg, o philosooph! gij zijt een vriend vermomt,
De Neêrlands Regts-godin heeft u al lang gedomt.
Amen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VII.Liedeken op den 14 Juli 17...1.
'k Laet de Franschgezinden zingen,
'k Laet ze dansen, 'k laet ze springen
Op musiek en Fransche maet:
'k Wil daerom aen hun geen kwaed.
2.
Maer ik vraeg hun: waerom vreugden,
Waerom roemen op de deugden
Van een volk dat u verplet
En u in de kluijsters zet?
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 710]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.
Dat niet ophoud u te kwellen,
Dat u wilt tevreden stellen
Met schoon woorden op 't papier:
Belgen, is dit uw plaisier?
4.
Zegt, wat zijn uwe ministers?
Dwingelanden, geldverkwisters.
Wat is uw prefects beleyd?
Niets dan willekeurigheyd!
5.
Zijn uw mairs geen cirkelmannenGa naar voetnoot(1),
Kleyn despotten of tyrannen?
Voorts, wat vind men in uw land?
Antwoord! Niet dan dwingeland.
6.
Weent dan, lieve Belgen slaven,
Uwe vryheijd ligt begraven:
Nu... zijt stil gelijk een lam,
Of daer is... 't kasteel van HamGa naar voetnoot(2).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VIII.Liedeken op de wijze van Peer la la.1.
Sa Peer la la, komt uijt uw graf
Met ons hier vrolijk zijn;
De Fransche luijzen trekken af,
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 711]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wij zijn haest uijt de pijn.
Zij steken met hun schuijt van kant,
En trekken naer hun vluggelandGa naar voetnoot(1)...
- Goê reys! zeid' Peer la la sa sa... bis.
2.
Ziet, Peer la la kwam uijt de kist,
En hij stond zeer versteld,
Omdat hij van het nieuws niet wist
Van dat hem wird verteld.
Hij stond en zag als eenen aep
Die wakker word uijt zijnen slaep,...
- Den armen Peer la la sa sa... bis.
3.
Hij vroeg: Waer zijn de priesters dan?
Zij zijn dan allen dood?
Want ik niet eenen vinden kan,
Ik zien nog kleyn nog groot.
- Zij zijn gelijk gesupprimeert,
Gevangen of gedeporteert...
- Waerom? zeid' Peer la la sa sa... bis.
4.
Zij volgen niet den speurrie-paep
Die heeft den eed gedaen,
En willen spelen niet den aep
Om verloren te gaen.
Zij minnen al te lief hun God
En sterven liever in een kot...
- Dat's bon! zeid' Peer la la sa sa... bis.
5.
Als hij daer zag de torens staen,
Vroeg hij: waer is het kruijs?
Wie, duijvel! heeft dit afgedaen?
Is dat het Fransch gespuijs?
Zijn dat die mannen van verstand,
Verlossers van ons vaderland?...
- 't Is mis! zeid' Peer la la sa sa... bis.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 712]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6.
De kerken vond hij alle leêg,
En hij stond zóó versteld,
Dat hij bijna de kortse kreeg...
En riep al met geweld:
Zijn zij dan beest of zijn zij zot
Die zoo tracteeren 't huijs van God?...
- 't Is geus! zeid' Peer la la sa sa... bis.
7.
Hij zag de CarmelietenkerkGa naar voetnoot(1)
Vernielt tot in den grond,
En vroeg: Is dit ook een Fransch werk
Waer af veel word verslond'?
Neen, 't zijn de schelmen van het land,
Die zooveel stroopen t'allen kant...
- Wel God! zeid' Peer la la sa sa,.. bis.
8.
Dan heeft hij een gebouw belet
Op Sinte Pieters plijnGa naar voetnoot(2),
Genoemt den ‘Tempel van de Wet’...
Hij vroeg: Hoe kan het zijn?
't Gelijkt meer aen een hoeren-kot
Of peerdenstal, als 't huys van God...
- 't Is beest! zeid' Peer la la sa sa... bis.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 713]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
9.
Dan zag hij d'heeren van 't Bestier
Met pluijmen op den hoed,
Kapitalisten in 't pampier,
Maer zonder geld of goed.
Hij vroeg: Wat is dat voor gespuijs? -
Het zijn de heeren van 't stadhuijs...
- 't Is kael! zeid' Peer la la sa sa... bis.
10.
Hij zag veel dogters van de stad
Met mantels van katoen.
Dan vroeg hij: Wat manier is dat?
Het is een vies fatsoen. -
Zij doen negocie op zijn Fransch,
En brengen veelen aen den dans...
- Plaquet! zeid' Peer la la sa sa... bis.
11.
Hij vont nog veele groote pragt
Bezonder van 't gemeijn.
Hij vroeg: Wat is dat voor gedagt?
Dat zal van Kortrijk zijn,
En voor zeer veélen, tot besluijt,
Op 't lesten wezen ‘boer spand-uijt’...
- Bankroet! zeid' Peer la la sa sa... bis.
12.
Hij zag soldaet en officier
Met pluijmen op den kop.
Hij vroeg: Van waer komt hun dien swier?
Is dat van 't Fransche sop? -
Dat komt van hunne groote winst
En ook van hunnen goeden dinst...
- Eij mij! zeid' Peer la la sa sa... bis.
13.
Hij sprak: Ik zien geen koetsen meer,
Nog geenen grooten treijn.
Ik zien niet eenen eedlen heer,
Waer mogen ze allen zijn?
Mij dunkt: het is nu al gelijk,
En altemael al even rijk...
- Rasphuijs! zeid' Peer la la sa sa... bis.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 714]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
14.
Op 't lest kwam daer een franschman gouw
En zeyde: ‘Pierre, bon jour!’
Maer Peer bezag hem stuur en schouw,
En sprak op zijnen tour:
‘Mijnheer, uw tael is veel te ligt,
En gij zijt schelmen op 't gezigt’...
- Hier uijt! zeid' Pier la la sa sa... bis.
15.
Als Peer dit alles had gehoort,
Dan was hij fel gestoort;
Hij had ook alles afgekeurt
En zeid'; 't is noijt gebeurt.
Ik kruip dan weder in mijn graf,
En blijf tot God die dieven straf:
- Adieu! zeid' Peer la la sa sa... bis.
***
Zooals hooger gezeid werd, troffen wij die acht voorgaande liedjes aan in een karton met allerhande stukken nopens Mechelen. Ik weet niet of zij ergens gedrukt staan. Laat ik er nog twee, drij overschrijven van die welke me op losse blaadjes in de hand vielen. In nota vermeldde ik reeds een blaadje met hoofdtitel Berchems Vreughde-Vier. De volkszanger heft in de twee eerste stukjes een ‘Vivat 't Huys van Oostenrijck!’ aan: het was in 1749, het jaar na 't vredeverdrag van Aken. De Franschen moeten het hier, tijdens den oorlog bij Maria-Theresia's troonbeklimming, niet weinig bont gemaakt hebben! hoe zij in den haat stonden blijkt uit menig volkslied. Ik geef hier het tweede lied van dit losse blaadje op: het zingt op de Stemme: Alsoo 't begint.
1.
De Fransen die sijn uyt ons landt;
Ey! wat een blyde maer!
Sa! laet ons daerop handt aen handt,
Maecken nen rinck te gaer;
En dansen alle(n) om het meest
Dat 's meer als eene bruylofts-feest,
Verheught zy onsen geest!... bis.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 715]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.
Niet sijn w'alleen de Fransen quyt,
Maar Marie-Trees is hier.
't Was met François tyrannen-tydt;
En nu, al van plaisier:
Ons Moeder (voor stief-vader) soet
Te rugg' van wegens Keysers bloet,
Weest allen wel gemoet!... bis.
3.
Laet hier maer geen Françoisen by,
Noch van hun partisans;
Dees hebben tot hun melody
Den sacre in het Frans:
Voor ons, wy sijn van ouds geleert,
Uyt Godes wet u ouders eert,
Met sulcke niet verkeert... bis.
4.
Vivat Franciscus! Keyser groot!
Vivat sijn Keyserin!
Vivat ons Moeder! sterft toch noyt!
Vivat ons Coningin!
Vivat die Princen van haer bloet!
Vivat die Frans-man schuyven doet!
Vivat die ons behoet!... bis...
5.
Godts geessel is van onsen hals:
Laet ons Hem dancken seer,
En bidden, met een hert niet vals,
Dat Hy geen Fransen meer
Wilt senden, tot ons straf der sond',
Dat men sal wesen, t' alle(n) stond,
Getrouw aen sijn verbond!... bis.
Talrijk moeten de liedjes geweest zijn, waar men ‘in den tijd der Patriotten’ de merkten mee afliep. Maar 't was meestal van ‘klinkt het niet, dan botst het!’ en men zou zich bij dat zouteloos gerijmel niet ophouden, ware 't niet dat er toch 'n ziel uit spreekt... de ziel van ons volk! | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 716]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uit mijn verzameling neem ik een ander los blaadje... en 't eerste lied van de vier die er op staan, is een ‘Liedeken tot Lof van den voorzichtigen Heere Van der Noot.’ Stemme: ‘Laet ons marcheéren!’ Het begint: 1. Bedrukte Nederlanden
Aenhoort myn droef geschry;
Men smeed voor u de banden
Van waere slaverny.
Wilt gy die plaegen
Nog langer draegen,
Staet op en gaet met my!
Chorus bis: Laet ons... enz.
En verder:
6. 't Fuziek dan op de schouders,
Den sabel aen de zy',
En doet als u(w) voor-ouders:
Stryd kloek en vegt u vry!
Laet ons die plaegen
Niet langer draegen,
Trekt op en gaet met my!
Chorus bis: Laet ons... enz.
*
Het tweede lied op 't blaadje is ‘Een nieuw Lied op een fraey wyze’. Het is het meer bekend lied van Meerhout. Het begint: 1. Meirhout, laet u(w) tempels ronken.
Roept nu: Vivat Van der Noot!
Plant uwen standaert, laet hem pronken,
Daer gy uwen vyand hebt gedood!
Immers 't is in uwe straeten,
Op de Merkt, ik hoorde 't wel,
Dat gy tot behoud der Staeten
Hun de kogels treft (dreeft?) door 't vel...
*
Het derde is een gezang met name: ‘Droevige Tragedie voorgevallen in de stad Gend, begonnen den 13 November en de vier naervolgende daegen, ten jaere 1789, te verstaen in dit treurig gezang. Stemme: ‘Van 't droevig Nonneken’: ‘Ach, menschen, hoort wat dat er is bedreven’. * | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 717]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het vierde is een Nieuw Liedeken op de Mechelaeren: ‘Op, Mechelaeren, komt naer bij...’ - Edoch dit liedje en zooveel andere, die op een afzonderlijk blaadje onder den man rondgingen, treft men aan o.a. in de ‘Versamelinge van verscheyde stukken waer onder men vind... enz... by een vergaedert door Sincerus Recht-uyt... Tot Brussel. 1790. - Ik som er eenige op:
In tom. II van vermeld werk:
En in hetzelfde werk, tom. I, komen voor:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 718]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Al die liedjes - een onbeduidend getal onder de menigte - hebben betrekking tot de Brabantsche Omwenteling. Vergeten wij er niet bij te voegen: De march van Turnhout. Muziek van J.S. Robson: ‘Turnhout, den eersten troost der Staeten’Ga naar voetnoot(2).
Zeldzamer, zei ik hooger, zijn de liedjes die ons overschieten uit de volgende jaren, inzonderheid uit de dagen der fransche overheersching; zij zijn er te kostbaarder om. Ik duid er maar één van aan, daar het in het bestek mijner bijdrage niet valt breeder uit te weiden. Het is echter het voornaamste uit den Boerenkrijg: Het komt voor in het tijdschriftje De Boerenkrijg, nr van den 15 October 1897, en werd overgenomen uit het Hasseltsche oudheidkundig tijdschrift L'ancien Pays de Looz. Het behelst 9 strophen en de eerste begint: Al wie wilt hooren een nieuw lied, - en wat in dienst al is geschied,.. enz. Het geldt nagenoeg als het ongekunsteld strijdlied der arme, maar heldhaftige jongens. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 719]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ik eindig met de gedachte welke ik reeds in mijne inleiding neerschreef: De liedjeszanger is de tolk der volksklasse; wat hij zingt, is doorgaans maar de weergalm van hetgeen er omgaat in het volkshert, in den schoot van dien stand, welke nagenoeg de kern eener natie mag heeten. Zoeken wij in die gezangen niet hetgeen de opsteller er niet wou in weergeven, hetgeen hij zelfs niet kende: geen poëzie, althans geen hooge poëzie, geen verheven lyrisme... edoch, de man zong onder den druk der omstandigheden, wou de gevoelens vertolken zooals hij die gewaar werd in zijn ziele: wat op 's herten grond lag, welde hem naar de keel: in dien zinne acht ik die liedjes kostbaar: zij helpen ons volk kennen. Vroeger waren zij een stuk van zijn dagelijksch leven: nu zijn zij een stuk zijner geschiedenis. |
|