Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1921
(1921)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 675]
| |||||
De taal van de school en van het volk
| |||||
[pagina 676]
| |||||
| |||||
[pagina 677]
| |||||
De ‘Koninklijke Vlaamsche Academie’ is geen strijdend korps, en ik zal mij wel wachten de feiten en cijfers, door den heer Senator medegedeeld, met onzen Vlaamschen taalstrijd in betrekking te brengen. Slechts met het oog op het onderricht der moedertaal, op het bevorderen der beschaafde omgangstaal, zal ik mij daarop beroepen. In onze Academie, waar de studie onzer dialekten, een zoo ruim aandeel harer werkzaamheden in beslag neemt, zou het meer dan kwalijk passen de waarde der tongvallen te onderschatten.
Niemand heeft op aangrijpender wijze het belang der dialektstudie in het licht gesteld, niemand heeft de noodzakelijkheid van het verspreiden der algemeene, beschaafde omgangstaal zoo helder doen uitschijnen als Dr. M. de Vries: ‘De volksspraak heeft de oudste rechten. Zij is de taal in haren natuurstaat, zooals zij “gegroeid en geworden” is, onafhankelijk van den menschelijken wil, naar vaste en onveranderlijke wetten, door den aanleg van 's menschen geest en den aard zijner spraakwerktuigen bepaald, onder velerlei invloeden van afstamming, luchtgestel, levenswijze, karakter, enz. Maar juist omdat zij noodwendig de werking van al die afwisselende omstandigheden ondergaat, wijzigt zij zich naarmate deze veranderen. Zij verschilt van gewest tot gewest, van stad tot stad, van dorp tot dorp, van buurt tot buurt, ja, van persoon tot persoon; bij geen twee leden van hetzelfde huisgezin is zij volkomen dezelfde, want van iedere persoonlijke eigenaardigheid ontvangt zij den indruk. Zoo voldoet zij aan de behoeften van het individu en zijne naaste omgeving, maar slechts binnen een beperkten kring. Breidt het verkeer zich uit tot een ruimeren omvang, vormen zich grootere afdeelingen van stamgenooten, komen deze met elkander in een geordend verband, ontwikkelen zij zich tot een volk, tot eene staatseenheid, dan is de volksspraak niet meer toereikend voor het geheel. Nu begint eene van die bijzondere spraken op den voorgrond te treden. Het machtigste en invloedrijkste deel der bevolking geeft den toon, de andere schikken | |||||
[pagina 678]
| |||||
zich naar dat voorbeeld, maar niet zonder zich ook van hunnen kant te doen gelden. Verschillende elementen vloeien ineen, verwerken en wijzigen elkander, en uit die menging en versmelting ontstaat een nieuwe spraakvorm, de gemeenlandsche taal, voor allen geschikt, en het merk en de band der eenheid. Bij het toenemen der beschaving wordt die taal het voertuig van hen, die tot het geheele volk spreken in hunne geschriften. Als schrijftaal heeft zij aan hoogere eischen te voldoen. Zij moet nieuwe hulpmiddelen scheppen, het ontbrekende aanvullen en het overtollige uitwerpen, schiften en scheiden, orde en regelmaat vaststellen, zich voegen naar de voorschriften van het berekend verstand en den goeden smaak. Zoo geraken volksspraak en schrijftaal van elkander gescheiden. De eerste zet haar natuurleven voort in de verscheidenheid der dialecten, ofschoon nu niet langer in volkomen vrijheid, want op den duur kan zij den invloed der schrijftaal niet ontgaan. De laatste, van den aanvang af, het gewrocht der bewuste werking van den geest, wordt meer en meer een voorwerp van nadenken en studie, meer en meer ontwikkeld, verfijnd, veredeld, om altijd de evenredige uitdrukking te blijven van de stijgende behoeften eener beschaafde natie. Zij is de rijpe vrucht van den vooruitgang der menschheid, eene onschatbare weldaad voor ons geslacht, de hoofdvoorwaarde voor den bloei der letteren. Zij is de afspiegeling en de kracht der nationaliteit, gelijk de volksspraak het is van het individuëele levenGa naar voetnoot(1).’ Het is zeker, dat de Waalsche, evenals de Vlaamsche, evenals de Fransche en Duitsche tongvallen het op de algemeene Fransche, Nederlandsche en Hoogduitsche schrijftalen halen, wat kleur, sappigheid en speelschheid betreft. Ook omlijnen zij duidelijker, bepaalder de gedachten en vooral de gevoelens. Zij verlichten die in harmonischer tonen. Zij nuanceeren juister, fijner, duiden den graad, de modaliteit, het karakter, en vooral den geest der dingen, zoowel van het stoffelijke als onstoffelijke op eene wijze aan, gelijk de algemeene letterkundige taal dit niet vermag. Ook is de gewestspraak, de eng begrensde gewestspraak, de vorm van gansch het innerlijk leven van de overgroote meerderheid van al de volken. Goethe zegt dan ook: ‘Jede Provinz liebt ihren Dialect, denn er ist doch eigentlich das Element, in dem die Seele ihren Athem schöpftGa naar voetnoot(2).’ | |||||
[pagina 679]
| |||||
Verkeerden wij slechts binnen de grenzen der streek, waar ons dialekt gesproken wordt, hadden wij geene betrekkingen met de personen, welke daarbuiten verblijven, hadden wij daar geene belangen, dan zou dit dialekt volstaan om de verkeerstaal, de bestuurs-, gerechts-, onderwijs- en letterkundige taal van dit spraakgebied te zijn. Deze vorm zou de volledigste en ingrijpendste zijn, dien men zich kan voorstellen, aangezien hij uit den volksstam, uit den grond, als de vrucht van de menschen en van den bodem is gesproten, en even volkomen met het geestes- en gevoelsleven, met den aard van den grond, met de luchtstreek is verbonden. Maar juist vloeit ook daaruit voort, dat voor gansch de natie, voor de bewoners der gewesten, die elk hun afzonderlijk, eigenaardig, aangepast dialekt spreken, een dezer dialekten een gebrekkig, onvoldoende voertuig is ter onderlinge mededeeling der gedachten en gevoelens. Daarvoor is een vorm noodig, welke voor het gansche volk geschikt is: de beschaafde, algemeene omgangstaal. Zij richt zich tot gansch het volk. Uit haren aard is zij min intiem, zelfs min juist, min kleurig dan het dialekt, maar zij is regelmatiger, beschaafder, aangezien de beschaving van gansch de natie, de denkende, voelende geest van het beste deel der natie er haren stempel op afgedrukt, en er hare sporen in heeft nagelaten. Dat is voor ons de Nederlandsche taal, de taal van de Vlaamschsprekende bewoners van het Koninkrijk België, van het Koninkrijk der Nederlanden, en ook van de Republieken van Zuid-Afrika. Doch slechts het wetenschappelijk betoog is geheel en al vrij van dialektische invloeden, heeft juist denzelfden vorm voor gansch het gebied, theoretisch, ten minste, Want, geheel en al ontsnapt de streng wetenschappelijke man, al zij het dan onbewust, niet aan de plaatselijke invloeden en historische ontwikkeling der streek, die hij bewoont. Meer, indien de schrijver zich van de Fransche taal bedient, die aan vaste vormen, aan onveranderlijke regels en voorschriften is onderworpen en in den boezem van het volk niet leeft; - zeer zeker niet de Vlaming, aangezien zijne taal zich vrij ontwikkelt, leeft, speelt en spartelt in het hart van het Vlaamsche volk. Op den Vlaamschen leeraar, den redenaar, den volksschrijver oefent de taal der streek onvermijdelijk een machtigen invloed uit, wel te verstaan indien hij waarlijk leeraar, rede- | |||||
[pagina 680]
| |||||
naar of volksschrijver is. De onderwijzer gaat van het dialekt naar de algemeene omgangstaal, en terzelfdertijd van het bekrompen geestje naar den ontwikkelden mensch; de redenaar spreekt de letterkundige taal, doch de kleur zijner streek speelt door zijne klanken en beelden; de taal van den schrijver is algemeen Nederlandsch, doch de vorm van zijn gewest rijdt door den Nederlandschen zin; de lokale spreekwoorden en spreuken, de toespelingen op plaatselijke toestanden, voorvallen en gebeurtenissen dringen tot in de geheimste plooien van zijn hart door, en openbaren zich in zijne taal en in zijnen stijl, evenals de lokale klanken en beelden, in de zuiverste Nederlandsche taal, den redenaar toegang tot aller harten doen vinden. Aldus richt de taal zich tot gansch het volk zonder hare intimiteit af te leggen, zonder al te veel van hare bekoorlijkheid voor de streek, waar zij ontstaat, in te boeten. Het zijn die redenaars, die leeraars, die schrijvers, welke daarmede rekening houden, die het best door hun volk begrepen, het meest gesmaakt, gevoeld en genoten worden, welke den machtigsten invloed daarop uitoefenen, gelijk ik dit door talrijke voorbeelden zou kunnen staven.
Eene der hoofdredenen, waarom onze letterkunde op onze dagen al te weinig bijval geniet, is, dat tal van schrijvers deze waarheden in den wind slaan. De taal hunner streek leeft niet meer in hun hart; zij doet zich dus niet gevoelen in hunne voordracht. Zelfs spreken of schrijven ze de algemeene letterkundige taal niet; maar wel eene taal, die het dialekt is van een ander gewest, of daar sterk naar zweemi; zij smeden eene taal voor zich zelf: in geen dezer gevallen is de taal de adem der ziel van den schrijver, dringt zij door en kan zij doordringen in het hart van het volk. ‘Gewisse Bücher scheinen geschrieben zu sein, nicht damit man daraus lerne,’ zegt Goethe, ‘sondern damit man wisse, das der Verfasser etwas gewusst hat.’ Zoo ook is men geneigd te zeggen, dat hedendaags boeken verschijnen, waarin de schrijver tot doel schijnt te hebben, niet zijn hart in het hart van zijn volk uit te storten, en dat in eene taal, waarin dit volk zijne taal erkent; maar dat hij eenen vorm | |||||
[pagina 681]
| |||||
kan kneden, die zelfs zijn eigen denk- en gevoelsvorm niet is, en dus het volk koud laat als eene vreemde taal.
***
Nu zal men ook beseffen van welk groot, van welk overwegend belang het onderwijs der letterkundige taal, het bevorderen en verspreiden der algemeene, beschaafde omgangstaal is. Die taal vereenigt en snoert ons als volk samen. Zij stelt ons in staat de behoeften van allen te kennen en te behartigen, welke tot haar gebied behooren; zij geeft ons het middel aan de hand om ons zelf en elkaar te ontwikkelen en te stichten. Wij kunnen kennis nemen van gansch den Nederlandschen letterschat, ons volk, ons land alzijdig leeren kennen en liefhebben; wij voelen ons inniger met elkaar verwant, en meer tot dit volk aangetrokken, vaster aan dit land gehecht; wij leeren het beste kennen, wat de uitstekendsten van onzen stam tot onze eigen opbeuring, tot bestrijding van alle laagheid, tot bevordering van alle goddelijke, burgerlijke en menschelijke deugden hebben gedacht en gevoeld. De algemeene, letterkundige taal is de eenige vorm, waarin ons volk in de verheven wetenschap kan ingeleid worden. Het onderricht in de beschaafde omgangstaal is het voornaamste en natuurlijkste onderricht: geeft het middel, het eenige middel aan de hand om niet alleen in de school, maar ook daarbuiten, in de maatschappij ons zelf en anderen voortdurend, geleidelijk, harmonisch te ontwikkelen, om - met een woord - ons onderricht in den volsten zin des woords ons levenlang voort te zetten. De bevordering van de algemeene, letterkundige taal, van de beschaafde omgangstaal is het sine qua non van de duurzaamheid der uitslagen van ons nationaal onderwijs. De algemeene beschaafde omgangstaal in het onderwijs, in de letterkunde, in het bestuur, en tevens het behoud harer bekoorlijke natuurlijkheid en speelsche volkschheid: dat moeten wij allen, elk in zijnen werkkring, nastreven.
***
De feiten en cijfers, door den heer Senator Remouchamps aangehaald, nopen ons intusschen, in dit opzicht, tot ernstige bedenkingen en beschouwingen. | |||||
[pagina 682]
| |||||
Op 866 Waalsche gemeenten wordt in 634, zijnde 73,2 ten honderd, in de mondelinge betrekkingen van het bestuur; in 90 t.h. een Waalsch dialekt gebruikt. In 157 gemeenten, m.a.w. in 18.1 t.h. bedraagt die verhouding van 50 tot 90 t.h.; in 13 gemeenten van 25 tot 40 t.h.; in 62 gemeenten minder dan 25 t.h. Op 888 gemeenten, antwoordt het bestuur dat het in 690, onmogelijk is daar een bestuursambt uit te oefenen, waarbij de ambtenaar in mondelinge betrekking met het publiek moet komen zonder het Waalsch, m.a.w. het dialect der streek te kennen, 139 oordeelen, dat dit veel moeilijkheden zou opleveren. Slechts 159 gemeenten, meestal langs de taalgrens gelegen, dus 17 gemeenten op 100, antwoorden dat de kennis der Fransche taal volstaat. Op 896 gemeenteraden wordt in 391 Fransch; in 505 het plaatselijk dialekt; in 209 daarvan uitsluitend dit dialekt gesproken. De bemerking van den heer Senator: ‘Velen hebben gedacht, dat wij onder het woord “beraadslaging” het proces-verbaal verstonden. Dus zijn de cijfers beneden de werkelijkheid’, versta ik aldus: ‘In vele Waalsche gemeenteraden, wordt het plaatselijk dialekt zelfs in de schriftelijke opstellen gebruikt’.
Deze toestand is, met het oog op de uitslagen van het onderwijs, en niet alleen van het lager onderwijs, bedroevend; dat is het woord. Hij noopt mij meer dan ooit aan het grondbeginsel vast te houden, dat ik hier herhaalde malen heb aangehaald en verdedigd: om over de waarde en de uitslagen van het onderricht te oordeelen, moet men de leerlingen niet in de klasse onderzoeken; men moet nagaan wat van dit onderricht is overgebleven, nadat zij de school tien en meer jaren hebben verlaten. Waartoe dienen anders al de opofferingen, waartoe dienen de reusachiige uitgaven, die men zich ten bate van het onderwijs getroost? In al de scholen van het Walenland wordt de Fransche taal onderwezen. En als de leerlingen tot mannen opgegroeid zijn, is het met de kennis dezer taal erbarmelijk gesteld. Zij wordt weinig of niet in de vergaderingen der gemeenteraden gesproken. Wat zal het dan zijn wat de private betrekkingen | |||||
[pagina 683]
| |||||
der menschen onder elkander betreft? Hoe staat het met de kennis der geschreven taal? Met het schriftelijk opstellen? En tusschen de gemeenteraadsleden van zoovele honderden raden bevinden er zich stellig velen, die middelbaar onderwijs hebben genoten. In de meeste gevallen wordt het plaatselijk dialekt gebruikt in de mondelinge betrekkingen, zelfs in officiëele vergaderingen. In de schriftelijke mededeelingen, zullen de overheden, de intellectuëelen, zich meest van de algemeene letterkundige taal bedienen. Wie bemerkt niet hoe schadelijk dit is voor de gezonde ontwikkeling der beschaafde omgangstaal, voor de beschaving der bevolking? Wij, Vlamingen, klagen insgelijks, dat de kennis onzer beschaafde omgangstaal te wenschen overlaat; doch is de toestand in Wallonie wezenlijk gelijk de heer Senator Remouchamps hem schetst, dan is hij te onzent oneindig beter.
Hoe lang heeft het liedeken niet geduurd: De Vlamingen der verschillende gewesten verstaan elkander niet? Het werd herhaalde malen door vooraanstaande politiekers in onze Statenkamers aangeheven. En wat verklaart nu de heer Senator, of ten minste wat vloeit rechtstreeks uit zijne feiten en cijfers voort? Wij trekken er liever zelf het besluit uit: slechts door de kennis der algemeene beschaafde omgangstaal kunnen de bewoners van Verviers, Luik, Namen en Charleroi met elkander in betrekking komen; het dialekt van een dezer steden deugt daar niet toe, aangezien alle zoozeer met elkaar verschillen als met de Fransche taal. De toestand levert niets ongewoons op. Ook de Nederlandsche taal stelt de Bruggelingen, Gentenaars en Leuvenaars met elkander in gemeenschap; niet het Brugsch, Gentsch of Leuvensch. Nochtans mag ik verklaren, dat ik geene enkele streek van het Vlaamsche taalgebied heb bezocht, welker bewoners ik niet begreep, en die ook mij niet begrepen, hoezeer de plaatselijke tongval overheerschend is. In de vergaderingen der Kempische gemeenteraden wordt het dialekt der streek niet gebruikt. Ik zal niet loochenen, dat de uitdrukkingen veelal dialektisch getint zijn; doch de leden leggen er zich stellig op toe onze taal zoo zuiver mogelijk te spreken. En ik voeg er bij, dat zij, die deze vergaderingen zelfs in onze kleinste dorpen zouden bijwonen of de beraadslagingen daarvan lezen, een geheel ander denkbeeld van mijne streek- | |||||
[pagina 684]
| |||||
genooten zouden hebben dan wat onze waanwijzen hun gaarne willen wijsmaken. Ook moet ik hier herinneren, dat geen enkel Vlaamsch strijder ooit gevraagd heeft, dat een ambtenaar in onze gewesten de verschillende gewestspraken moet kennen: de kennis der beschaafde, algemeene omgangstaal alleen heeft men het recht van hem te eischen.
Doch genoeg, wellicht te veel hierover. De Vlaming verdwijnt; de leeraar hervat het woord:
|
|