Kleine verscheidenheden.
I.
Bestendige Commissie voor Middelnederlandsche Taal- en Letterkunde.
504. - Clakeloos rente.
Naar een akte van 4 October 1418, verleden voor de schepenen van Maldeghem, waren de ‘prokeruer’ en de ontvanger van ‘der hoordene ende den gheelen convente van den Saertroisen by Ghent’ voor de vierschaar verschenen, ‘hemlieden beclaghende’, in naam van hunne lastgevers, dat zekere ‘aervelike rente ende seyns’, hun toebehoorende in het ambacht van Maldeghem, waren ‘ghezet ende ghepoint jaerlijx een vierendeel zettinghen eenen langhen termyn gheduerende’.
Nooit hadden de Karthuizers daarvan hooren spreken, toen onlangs zekere Jan van der Donc, een van de renteschuldigen van het klooster, hun had gezegd, ‘dat harerlieder voorseide rente ende seins of ghewonnen ware wettelike’, overmits ‘dat zij in ghebreke waren van hemlieden te weerne ende betooch te doene van haren rechte’.
De Karthuizers was diensvolgens groot onrecht gedaan, dit ‘na den sconen ende goeden betooghe, die zy’, procureur en ontvanger alsboven, ‘daer ter steden der wet van Maldeghem deden blyken’. Deze hadden namelijk doen gelden, dat de ‘Saertroisen’ in tijden verleden hadden bezet al haar goederen, ‘omme clakeloos rente ende seins jaerlijx der of te heffene ende te ontfane’. Ten andere waren aan de schepenen zekere brieven getoond, uitgaande van den heer van Maldeghem, waaruit kon opgemaakt worden dat genoemde goederen behoorden ‘van allen zettinghe, taelge ende laste quite te zyne’.
Ook werd door schepenen uitgesproken, ‘dat de voorseide rente ende seins sculdich was vry ende quite te zijne van zettinghe ende van pointinghe, van verledenen daghen