| |
| |
| |
Kubisme, door Herman Teirlinck. briefwisselend lid der Koninklijke Vlaamsche Academie
Mijne Heeren,
Het zou mij spijten indien het onderwerp dat ik in dees geleerd midden wil aanraken, u afschrikken mocht. Elke nieuwheid is uit koorts, uit angst, uit een onrustigen drang geboren, en ze vertoont een stuipachtig gebarenspel dat niet zoo gauw tot een stijlvol evenwicht bedaart. Maar ze mag ons evenmin bevreezen als de wilde roep van den boorling, die zich ijverig uit den schoot zijner moeder opwerpt en in ongeregeld geweld zijn levensgulzigheid beweert. Ik hoop dat de aandacht, die ge pleegt aan elk kultuurverschijnsel te leenen, in hoogste instantie een daad van frissche menschelijke liefde is, en dan berust ik in de overtuiging dat ook aan mijn vertoog, door de werking van geen enkel vooroordeel zulke billijke aandacht zal worden ontvreemd.
Mijne Heeren,
Het huidig streven naar vormvernieuwing is een algemeen verschijnsel, algemeen omdat het zich op elk kunstgebied beweegt, algemeen omdat een aanzienlijke jeugd bij alle beschaafde volkeren er aan meewerken. De algemeenheid er van, benevens de komplexe faktoren die daarbij in werking komen, maakt dat zijne behandeling eene ruimere studie vergt als die waarvan ik in deze korte mededeeling blijken geven kan. Ik moet mij tot eene grosso-modo-aanduiding van rudimenten beperken en, op straf van het vraagstuk te verengen, één enkele uit de vele aangezichten van het wordende wonder met u bezien. Ik zal me dan houden aan de schilderkunst, waar ik meen dat de aanschouwelijkheid meer rechtstreeks en onmiddellijk werkt.
Het heugt u nog - nu ongeveer een kwart van een eeuw geleden - hoe een schandalig misbaar werd verwekt door het
| |
| |
zich vlug organiseerend optreden van de Impressionnisten. Ze werden in de burgelijke gemeente of met verontwaardiging of met een schaterlach onthaald. Boomen met roode tronken en violette kruinen, meisjes met een groen gelaat en kleurige sproeten, en meer zulke aardigheden hield men doorgaans voor gekkenspel of foorenbedrog. Wat hebben kunstenaars als Gaughin en Vincent van Gogh niet afgezien? Maar nu hangt hun werk in onze museums. Wij hebben hen onvoorwaardelijk aanvaard. Zij behooren al reeds tot onze schoonheidskonventie. Wij schamen ons eenigszins over onze vroegere verblinding, waar wij thans inzien hoe heel normaal ze uit de noodzakelijke evolutie zijn gegroeid.
Want de Impressionnisten toch waren niet de brengers van een nieuw evangelie. Ze waren niets meer dan het konsekwente van een beweging die met de Renaissance, zooveel eeuwen geleden, werd ingezet. De Renaissance, die revolutionnaire oplossing der middeleeuwsche gemeenschap, was de aanvankelijke stuwing waarvan de Impressionnisten den laatsten, fijn en delikaat geworden maar tevens uitstervenden golfslag beleefden. De zwaar bezielde baren hadden over meer dan vier eeuwen gerold en langs deiningen van romantische reakties en realistische herstellingen, in wijde cirkelringen van dionysischen en apollonischen wisselgang, kwamen ze duizendvoudig met peerlemoeren schuim en teekening hare uiterste zieligheid ontbinden op het strand dat geen naam heeft en geen tijd kent.
De Renaissance inderdaad had, als totale uitslag van haar pogen, mogelijk gemaakt dat de individu zich uit de Gemeenschap zou ontpoppen. Individualisme werd de hoeksteen van de moderne orde, en dat Individualisme, op alle gebieden, zou metterstonde scherper en te gelijk dunner te werk gaan, tot het een lange trillende vezel werd, waarrond alles zich kwam kristalliseeren. Kortom Willem Kloos kon, van uit zijn standpunt, op de meest volstrekte wijze de kunst van zijn tijd bepalen als zijnde ‘de individueelste uiting van de individueelste impressie’. Maar zulk Impressionnisme had elken synthetischen vorm prijs moeten geven. Het individualisme, waar het aldoor in akuutheid toenam, oefende ten slotte alleen het gevoelsvermogen van den individu en dat gevoel kon zich omzetten in produkten die eindelijk niet langer meer onder eenig
| |
| |
geestelijk toezicht stonden. De kunstenaars begrepen natuurlijk zichzelf, maar vereenzaamden zich in het genot van hunne eigen werken. Het moest noodlottiger wijs zoo ver komen dat, door een tot het bittere uiterste gedreven individualisme, het laatste verband van individu tot individu werd gebroken en de heele kunst, globaal beschouwd, een door elkaar stortende versnippering van individueele fragmenten werd, die, het eene voor het andere, als duistere onbereikbaarheden stonden.
Dat ontbindingsproces is in de schilderkunst heel nauwkeurig na te gaan. De schetsen die bij Poussin, Michel-Angelo, Rubens de volmaakte tafereelen voorafgaan, zijn veel moeilijker te ontleden dan het eindelijke schilderij, omdat ze een onmiddellijk uitwerpsel der persoonlijkheid zijn, terwijl het groote doek de geestelijke loutering en de daaruit voortspruitende veralgemeening heeft ondergaan. Impressionnisten zullen in vele gevallen nochtans die schetsen hooger schatten, maar het is in niet minder gevallen zeker dat ze zich hierdoor verwijderen van 's Meesters gewilde en verwezenlijkt inzicht. Ziehier de evolutiegang, die aanleiding geeft tot zulke aanzienlijke afscheidingen: de verre primitief kent aan het ter pikturale behandeling aangewezen vlak slechts twee afmetingen toe: de hoogte en de breedte. Door het aanwenden van perspektieve gegevens, komt oogenschijnlijk een derde afmeting in aanmerking: de diepte, zoodat een vollediger verwezenlijking der werkelijkheidsillusie tevens de mogelijkheden van persoonlijke vertolking vermenigvoudigt. Zulks werpt te gelijker tijd het vraagstuk der belichting op en de aanpassing van licht-en-donker komt de illusie verhoogen. Deze al meer en meer onmiddellijke voorstelling der realiteit verscherpt den al meer en meer ongeestelijken aanleg voor realisme. Nog één stap en we bereiken de Volle-luchtschildering. De kunstenaar plaatst zijn doek onder den blooten hemel en krijgt de natuur in een al meer en meer vluchtig oogenblik van den dag te pakken. Dit oogenblikkelijke intensiflceert zijn zinnelijkheid en hij ontleedt op zijn doek het lichtverschijnsel: zijn oog zondert zich af van zijn innerlijk wezen en wordt de doorschijnende middenstof die als een prisma werkt. Het Pointillisme ontstaat en straks krijgt ge het zevenvervig sproetenportret van uwe dochter, waar ik hooger van gewaagde. Het Impressionnisme viert hoogtij. Het sluit den evolutiekring
| |
| |
die het geheele wezen en willen van den door de Renaissance ontpopten individualist omvat.
Mijne Heeren,
Ik ben van één ding overtuigd: namelijk dat deze kring zoo goed als gesloten is. Het laatste heerlijke ringetje van de verre golf sterft uit, rijk van het rijkste, diep van het diepste, schoon van het schoonste, - op dat harde onmeedoogende strand dat geen naam heeft en geen tijd kent.
De dood van den vrijen individu?
Neen, de dood van een Orde die op het individualisme heeft gestaan.
De reaktie kwam zeer onlangs, een jaar of vijftien geleden. Daarbij zijn twee aanvallende onderscheidingen te maken, want er kwam een desorganiseerende aanval en dadelijk daarop een organiseerende aanval.
De eerste aanval werd gevoerd door wat ik niet beter heeten kan dan anarchistische beeldstormers. Schoon ik me zelf heb opgelegd bij deze historische uiteenzetting zoo weinig mogelijk aanvoerders of vertegenwoordigers te noemen, valt de naam van den futurist Marinetti als vanzelf uit mijn mond. Hij wilde de museums, de kathedralen, de belforten, ál de bewaarders der volgroeide konventies afbreken. Hij zou stichten een soort van woestijn, waar elkendeen, tot het geheugen zelf der overleveringen zou hebben verloren. Hij droomde van een maagdelijke maatschappij waaruit, langs primitieve eenvoudigheid, de volstrekte vernieuwing kon geboren worden. Maar tot nog toe stichtte hij niets en zijn daad bleef anarchie.
Evenwijdig met hem stonden de Wilden op, die men in het Parijsche ‘Salon des Indépendants’ de ‘Fauves’ noemde. Die jongens maakten het zoo druk als mogelijk en gingen met een apenvernuft te werk. Het was echter alles maar loutere negatie, schoon ik wel geneigd ben aan te nemen dat het optreden van den douanier Rousseau iets meer dan zuiver anarchistisch werk heeft geleverd. Die Rousseau ging schilderen met de gegevens van een onmondig kind. Hij was zoo goed als vrij van elke kultuur, maar hij was ook vrij van alle vooroordeelen, en daardoor heeft hij de oogen van meerderen en begaafden ver open gezet. Een rijkbegaafde onder de velen was Picasso, de
| |
| |
norsche en brute eenzame. Maar het is wel alsof hij willekeurig elke mogelijkheid van gezonde inrichting, telkens als hij ze zelf liet voorzien, eigenhandig uit elkaar smeet. Hij knaagde hardnekkig aan de grondvesten van de oude orde. Hij stampte ondertusschen met zijn voeten naar al wat de door hem opgewekte vernieuwers wilden opbouwen. Schoon ik schuchter en aandachtig vóor gansch de rijzende geschiedenis sta, kan ik niet dan met spijt of afkeer neerzien op dat soort van zoogenaamde kunst, waarbij men solferstekjes en haarspelden aanwendt om het portret van Nietsche voor te stellen. De uiterste stand van deze verwoestende reageerders werd ingenomen door het Dadaïsme, hetwelk in volstrekter en uitsluitenden zin negatie is te noemen.
Gelukkig kwamen ook gezonder menschen te voorschijn, gewapend met moed, ernst, doorzicht en liefde. Een tijdperk van waarachtige organisatie ving aan. Het werd een methodische, wetenschappelijke strijd tegen de onfrissche ontbindingen, waarbinnen het individualisme zijn zwanenflorituren zong. Men sprak, in weerwil van de anarchisten, de overleveringen aan. Men zei: ‘Bezoek de museums, maar bedenk telkens dat elke kunstenaar de schoonheid van uit zijn tijdsstandpunt heeft aanschouwd; ondervraag de geschiedkundige gegevens, de folkloristische dokumenten, maar laat u niet afleiden door datgene wat dood in uw wezen ligt; ontdek de verbanden, maar weer de inerte zwaarte van al de lijken die een oudgeworden beschaving in uw teerste binnenste mommifieert. ‘Men beproefde, van meet af aan, een grondstoffelijke opvoeding. De kunstgeschiedenis werd op een geheel ander plan beraamd. Er gebeurde een wonderbare, egoïstische zifting. Eer men de voelhorens naar de toekomst richtte, wilde men ze oefenen op de proefondervindelijke aanschouwing van historische beschavingsstanden, die harmonisch op den wordenden stand konden werken. Het belang ging als vanzelf-sprekend naar de niet-individualisten, naar de gemeenschapskunstenaars. Ik moet me natuurlijk beperken bij een aanduiding van de groote invloedsgroepen, die overigens niet opeenvolgend, maar simultaan hebben gewerkt:
1o) | de kunst der Barbaren, waarbij de Neger- en Indianendekoratie, zoo skulpturaal als pikturaal, en de vele folkloristische voortbrengselen vooral in aanmerking komen; |
| |
| |
2o) | de kunst der Egyptenaren, welke voor het meerendeel een kloek uitgangspunt was, wegens de abstraktheid en algemeenheid van de aangewende beeldingsfaktoren; |
3o) | de kunst der middeleeuwsche primitieven, die eenerzijds, door hun alles verbindend godsdienstig gevoel en anderzijds door hun alles nivelleerend kommunisme, materiaal aanbrachten ter verscherping der wapenen tegen het tuchtlooze impressionnisme; |
4o) | de wel is waar als intermezzo-beduidenis aan te teekenen invloed van David en Ingres, wier stevig-konstruktieve bedoelingen en sterk beredeneerd evenwicht der kompositie vooral de aandacht hadden getrokken. (Men hechtte namelijk een verregaand belang aan het feit dat David de indeeling van het vlak eerst geestelijk bepaalde en zijn figuren daarin als geraamten opbouwde, terwijl men de overige teekenaanvulling van spieren, draperieën, enz. voor bijkomend en bijna overbodig fiorituurwerk hield). |
5o | de uit het impressionnisme gevluchte impressionnisten zelf, en boven de beroemdste en aanzienlijkste (want deze door eigen drang bevrijde en vrijwordende kunstenaars waren ten slotte talrijker dan men denken zou en ik noem ten onzent met voorliefde: Georges Minne, Jacob Smit, Eug. Laermans) moet hier gewezen worden op den grooten Cézanne, wiens grijze hoofd in de voorrangen der aanstuwende vormvernieuwers opstraalt. |
Cézanne gaat als een rots opduiken en breekt de spelen van de naar fijn-lispeling uitstervende golving. Hij staat daar als het geometrisch teeken dat de orde van morgen aankondigen wil: de loodrechte lijn, welke de daadwerkelijke geest is, op de waterpaslijn, welke de lijdelijke stof is. Uit dezen driehoek wordt het wonder- en zonderbare geboren, dat met het onjuiste en in allen gevalle ontoereikend woord Kubisme wordt aangewezen.
Cézanne is niet de vader van het Kubisme, en Kubisme is eigenlijk niet het eindelijke kind waarvan iemand de vader zoude kunnen zijn. Maar in het traag-evolueerend werk van Cézanne ontwikkelt zich een aldoor strenger wordend gebaar, dat met groeiende zekerheid en stijgende kracht naar de nevellichten der Toekomst reikt.
| |
| |
Cézanne die heel wat te strijden had om zich uit het zinnelijke individualisme te ontworstelen, brak stilaan met al de traditioneele gegevens die werden aangewend om tot in het eindeloos-zinnelijke het realistische beeld der Natuur te verwezenlijken. Hij hield geen rekening met de aangenomen regels der perspektief, hij verwaarloosde de metrische maat der dingen en beproefde het om hunne geestelijke afmetingen te bepalen. Zelfs de kleur zou niet langer dienen om de illusie van het uitzicht te verhoogen, maar moest meehelpen om de onderlinge medewerking der geestelijke waarden in evenwicht te houden. De anekdotische bestanddeelen verdwijnen met de ontledende bezorgdheid en door het verwerken van algemeene vormen wordt gestreefd naar de verwezenlijking van een synthesis, die het innerlijke en het uiterlijke totaliseert of met elkaar vereenzelvigt.
De zichtbare teekenen van zulk proces zijn als volgt aan te geven: vereenvoudiging van alle lijn- en kleurelementen, harmonische deformatie der waargenomen werkelijkheid, geometrische herleiding van het opgezette beeld.
Hiermede had Cézanne de oude tempels doen ineenstorten. De school zocht hare grondvesten en richtte hare voegen. Eene organisatie van de nieuwe wereld scheen thans mogelijk te zijn. Met overmoed waande men dat de Les volstrekt was gegeven en dat de discipelen nu maar rond moesten gaan, alom de Blijde Tijding uitjubelende. De Kubisten zouden voortaan elke aangeving van Cézanne tot op hare uiterste konsekwentie doorvoeren en zichzelf begroeten als de vestigers van de Nieuwe Schoonheid.
Deze Kubistische herleidingen zijn niet zoo ingewikkeld als men bij eerste benadering zou vermoeden. Ze zijn streng logisch, maar in hare abstraktie wel heel koud - ik ging (zinnelijke individualist die ik ben!) zeer verkeerd zeggen: ‘Levenloos’.
De Kubist aanvaardt de schilderkunst als geheel beheerscht door het vlak. Het vlak waarop geschilderd wordt, heeft naar zijne absolute bewering twee afmetingen en het aanwenden van een derde is oogverblinding en zelfbedrog. Ook het kunstmatig opstellen van eene belichting waarbij men veronderstelt dat het beeld van links of rechts wordt opgeklaard, is in zijne oogen
| |
| |
een kinderachtige bezorgdheid om weer zeer bedrieglijk het uitzicht der Natuur na te bootsen. Het beeld moet in zijne vlakke kleuren liggen en het licht van de zon moet het rechtstreeks komen verrijken. De Natuur zelf is een aanleiding die waarden in de ziel van den kunstenaar opwerpt, en met deze waarden zal hij evenwichten scheppen die, zonder meer, om het genot der verhoudingen, op het vlakke doek met lijnen en kleuren zullen worden hersteld. De Natuur zal alleen om de wisselwerking van hare eeuwig-gebeurende regels worden aangesproken, zoodat de innerlijke struktuur van het kunstbeeld er zich in hare wording naar schikken kan.
Men begrijpt algauw dat op die wijze het kunstwerk al meer en meer onpersoonlijk wordt en dat op den duur de individualiteit van den kunstenaar dreigt geheel en al te verdwijnen. De Kubisten jammeren daar niet over. Zij aanvaarden als een heerlijk noodlot zulke gebeurlijkheid, want, zeggen zij, niet naar den aard van de persoonlijkheid wordt het innerlijk beeld gekenmerkt, maar naar de intensiteit waarmede daarbij de eeuwige natuurwetten zijn gevoeld en gevolgd.
Het inzicht is symptomatisch.
Eigenlijk, gij hebt het reeds ingezien, staan wij hier voor een revolutionnaire poging om den Individu, die door de Renaissance uit de gemeenschap werd ontbonden, weer door de gemeenschap te zien opslorpen. Want deze beweging streeft naar volstrekte ideoplastische gemeenschapskunst, en het verschijnsel toont heel wat verwantschap met wat in het oude Egypte en in de middeleeuwsche Gemeente kan worden nagegaan.
Laat ik daarenboven wijzen op de algemeenheid van deze zich langzaam uitbroeiende revolutie. Op elk gebied gaat zij zich bewegen. Bouwkunst, beeldhouwkunst en letterkunst worden te gelijk aangetast. In alle beschaafde landen rijzen de angstige voorloopers op: In West- en Oost-Europa, in Amerika, in Japan. Een heimelijke tucht regelt hunne veropenbaringen. Het is alsof zij door één enkelen durver zijn aangevoerd. Klimaat noch rasverschillen schijnen niet bij machte om de mysterieuse aanvoeling te breken, die bij hen een eendrachtige aktie wekt. Wat moet daaruit groeien?
Ik stel de vraag.
Mijn doel was heden hier in allen eenvoud de vraag te stellen.
| |
| |
Ik had eigenlijk geen ander doel, want een kubistisch strijder ben ik allerminst. Gelijk iemand die wenscht belang te stellen in al het tragisch doen der menschen, sta ik vóór de nieuwe gebeurtenis en kijk toe met een liefderijk hart. Ik zal me wel houden te spotten met de gekke vrouw, die in wild lijden een kindje ter wereld brengt. Ze slaakt, weet ik goed, de zelfde kreten als, bij mijn eerste stonde, mijn dierbare moeder deed. Ik wil mijne oogen wijd openzetten en mijn geest vaardig houden. Niets van wat leven is, mag ik me onwaardig achten. En dan, hoevele namen ruischen niet in mijne ziel van helden, die een Ideaal hebben gedragen en werden neergeveld? Het Ideaal telkens heeft op hunne lijken zijn bloei volbracht.
Mijne Heeren,
Ik geloof niet dat het Kubisme, en de daarbij aanpalende scholen eindelijke stabilisaties zijn. Ik geloof zelfs niet dat het Nieuwe Wezen waarvan het geboren is aangekondigd, als een kim uit dat zaad opschieten zal. Maar wanneer later het zal mogelijk zijn uit te maken welke het deel is dat het Kubisme zal hebben gehad in het broeiings-proces, waaruit de orde kristalhelder en definitief zal opstaan, en wat ook de waarde is, die aan dat deel zal worden toegeschreven, van nu af aan is het voor mij zeker dat de historische beteekenis der ingezette aktie niet te ontkennen valt.
En dan, denkt er aan - wellicht is Kubisme ook een vorm van het menschelijk betrachten dat de bestaande maatschappelijke instellingen omwerpen wil. Misschien is het één van de werkzame roerselen die thans tot algeheele konvulsie zijn samengetrokken - en zal het medegeholpen hebben om voor het ongeraden Kommunisme dat in aantocht is, een adequate esthetiek op te bouwen.
Was het ongepast om in deze kalme akademische ruimte deze vragen op te werpen? Ik heb gedacht van neen. Mocht ik mij vergissen, ik zoude zeer teleurgesteld zijn en wel naar den aard van den minderen speelgenoot die aan zijn ouderen een pas-ontdekten mooien vlinder ter huppelende vangst aantoont, en toch wordt afgewezen omdat groote broer liever zijne oude spaarcenten telt.
|
|