439. - Met.
L. Gilliodts-van Severen, Cout. Bourg de Bruges, III, 311: ‘Omme dat leen goet dat hoechste ende heerlichste dinc vander werrelt es, ende met lettel menichte van lieden bekent zijn, so willic verclaers doen...’
Aldus vangt aan het ‘Bouc vanden leennen’ van Vlaanderen, naar een afschrift van het jaar 1480.
Hoe moet het woord MET hier uitgelegd?
In een afschrift van een dergelijk ‘Bouc’, - dat naar aanteekeningen van den uitgever van vóor de XIVe eeuw zou dagteekenen, - luidt integendeel de plaats hierboven als volgt:
Id., op. cit., III, 205: ‘Omme dat leengoet es de hogheste ende de solempnenste dinc vander werelt ende metten meneghen de rechten daer of onbekent zyn, zoo wilic een deel verclaersen...’
Met uit den eersten tekst is niet anders te verklaren dan door Daermet = daermede, waarvan voorbeelden bij Verdam, vo Met. IV, kol. 1507-1508: ‘Omme dat leen goet dat hoechste... dinc vander werrelt es, ende daermet lettel menichte van lieden bekent zijn...’. De heele tekst zou derhalve beteekenen: Omdat leengoed de gewichtigste zaak van de wereld is en daarmede vele menschen maar weinig bekend zijn...
De tweede tekst komt op hetzelfde neer, edoch dient verstaan: en aan de meesten de rechten daarvan onbekend zijn. Zou deze laatste tekst, alhoewel hij de oudste is, niet, naar een ouder oorspronkelijk stuk, dat verloren is gegaan, door een kopiïst van toen verkeerd zijn afgeschreven?
Edw. Gailliard.