Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1920
(1920)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1050]
| |
Eerw. Pastoor L. AERTS heeft de hoofdgedachten der twee redevoeringen door hem op onzen Vlaamschen Van Eyck-dag uitgesproken tot één stuk omgewerkt, dat hierna wordt opgenomen. | |
[pagina 1051]
| |
Het lam Gods der gebroeders Van Eyck.
| |
[pagina 1052]
| |
nl. het onderzoek der vraag: wie door de middenfiguur in het bovenste verdiep door den schilder bedoeld werd. Ik antwoord: Niet God de Vader, gelijk over 't algemeen gezegd wordt, maar wel God de Zoon, de God-mensch, die triomfantelijk gezeten in den troon der Godheid, als Paus-Koning de wereld regeert en zaligtGa naar voetnoot(1). Belangrijk heet de Koninklijke Academie dit punt, omdat in een puikstuk van Phidias' evenknie, welks gelijke nauwlijks in de wereld is, elk ding, als ‘hemelsch dinck’ verzorgd, zijn beteekenis heeft; omdat tevens die oplossing de oplossing zou kunnen bevorderen van nog onbegrepen samenhang en samenzang der m.i. rijkste en innig harmonische gedachten. Heeft Otto Seeck niet beweerd dat het nog niemand gelukt is den diepen zin der Aanbidding te ontwarren en dat het niemand lukken zal, zoolang het wederzijdsch aandeel der beide broeders niet vaststaat. Ook nu nog getuigt Dr. A. Wurzbach, Niederland. Künstler Lexikon, I. B, p. 504: ‘Jedenfals liegt dem Gemälde ein konfuses aus Theologisch mystichen Doctrinen entstandenes Schema zu Grunde, welches den Gedanken nahelegt dass mehrere Theologen daran componiert haben’. En bij ons zijn er ook nog, denkende menschen nochtans, die bij de weergalooze pracht van samengeplakte prenten niets meer verlangen, en scheiding van vorm en gedachte als een aanwinst beschouwen voor meer vrije, meer zuivere bewondering! | |
Het godvruchtige Maasland.Meer dan men meest weet of vermoedt was de oude Maasstreek de ‘verloren hoeck in 't ruyde Kempenlant’ van C. Van Mander, een zeer oud en diep christelijk cultuurland en beschavingsmidden in vele opzichten: zijne geschiedenis, abdijen, gebouwen, letterkunde en tooneel bewijzen zulks. Door Limburg is eenmaal de hoofdstroom van handel en verkeer gevloten. In Maestricht, dat in de VIIIe en Xe eeuw reeds twee rijke kapittels had, kruisten de wegen ‘aen eynre ghemeyne straten | van Inghelant in Ongheren | voer Colne ende voer Tongheren | van Sassen in Vranckrijk’. Heel in de buurt ontlook de eerste | |
[pagina 1053]
| |
Renaissance die, niettegenstaande liefde en bewondering voor Grieken en Latijnen, wijzer dan de tweede, de eenheid niet verbrak, nationaal bleef en Christen, en zeker voortwerkte in scholen en werkplaatsen der onderling en met Italië verbonden abdijen. Meer dan later ontwikkelde Vlaamsche streken, zoo dunkt het mij, deelden deze gouwen het jeugdig Roomsch ideaal dat na Constantijn Christus in gebouwen en kunst, gezangen en liturgie als Overwinnaar en Rechter der tyrannen, den geloovigen tot troost, den ongeloovigen tot schrik, verkondigen bleef: ‘Celebremus triumphum Dei cum exultatione!’ Die evolueerende Roomsche heerscherslust en aanleg, die hoogere roeping van geestelijke triomfatoren scheen wonderwel aan te passen bij het krachtig, maar kinderlijk Germaansche volksgevoel. Van overal klinkt en dreunt op alle maten de hymne aan den Heldenjongeling, den milden Koning, den Zegevierenden Christus. Vanaf den begenadigden kloosterknecht Kaedmon, den eersten Messiasdichter, langs den Heliand tot Het Menschdom Verlost, overal kom ik den Christus tegen. In de godvruchtige Maasstreek met hare oude monumentaalkunst, hare eens wijd beroemde schilderschool, zijn de oudste gedenkstukken Christus in majestate. In die omgeving vond men ten tijde van Van Eyck theologen en schriftverklaarders als den wereldberoemden Dionysius den Karthuizer, raadsman der Burgondiërs; de vurigste volgelingen onzer mystiekers, zooals den grooten ijveraar Gerrit de Groot, die voor zijne Broeders van het Gemeene Leven eigen scholen had te Utrecht, te Maestricht en te Luik; uit die omgeving kwam de Imitatio Christi; uit die omgeving kwamen vele onbekende goudsmeden en kopergieters, de beeldensnijders: Jan van Luik, Jan van Melveren (?), de geniale maker van een ander beroemd Christusmonument, den grooten Calvarieberg van Dijon, Claes Sluter, en Claes van de Werve; de bedreven boekverluchters: Jan van Hasselt, en de drie gebroeders Pol, Janneken en Herman van Limburg; uit die streek kwam, als slot en kroon van beschaving, de godvruchtige ontwerper en voornaamste uitvoerder van het wonderwerk der Aanbidding van het Lam:
Pictor Hubertus (d)e Eyck
De schilder Hubertus van Eyck,
| |
[pagina 1054]
| |
In onze onheilsdagen toog hij naar het rijke en betrekkelijk rustige Vlaanderen, naar de weelderige kunststad Gent, waar zijn levenswerk, vanaf den dag zijner veropenbaring (6 Mei 1432), om pracht en overweldigenden rijkdom werd geëerd, bemind, verdedigd, bewaard, en nu in zijn gaafheid die een buitenlander schond, tot vreugde der gansche natie hersteld is. ‘Geen rijker kroon dan eigen schoon.’ Dat moge Vlaanderen eindelijk inzien en staven door verdubbelde studie en verdubbelde bewondering van het schoonste werk der Christene wereld, het Vlaamsch werk van een Vlaamschen ambachtsman. | |
Theologische Ondergrond.Die God zegt, zegt Drievuldigheid (Vader, Zoon en H. Geest). Van God komt alles voort en terug moet alles naar God. Gods glorie is einddoel der schepping. De mensch had die orde geschonden, eigen glorie en wil boven Gods recht en wil gezocht, en werd met zijn geslacht verworpen. Om die orde te herstellen en tevens den mensch te redden, wilde Christus, van eeuwigheid Gods Zoon, zich tot Gods glorie vernederen en mensch worden, gehoorzamend totterdood. Daarom trad de Vader als terug in het Nieuw Verbond en verhief zijnen beminden Zoon. Hij gaf hem ‘alle macht over hemel en aarde’, wilde dat hij Koning zij en heersche over allen en alles. De Zoon veropenbaart zich dan als God-mensch, vraagt dat men in Hem geloove, Hem beminne en diene: de gehoorzame mensch wordt zijn broeder, zijn mede-erfgenaam door de gratie, in en door Christus Gode welgevallig, zoodat hem in en door Christus het goddelijk Zoonschap en erfrecht herworven wordt. Christus'dood is echter geen einde. Zijn ministerie bij uitmuntendheid begint waar zijne geschiedenis ophoudt. Verrezen, opgeklommen ten hemel, zittende, den Vader in godheid gelijk, in den eenigen troon en schoot der GodheidGa naar voetnoot(1), begint voor goed | |
[pagina 1055]
| |
zijn waarachtig, zijn vol leven van Koning, Middelaar, Hoofd, reddenden Priester in en door de leden van zijn lichaam, de H. Kerk, welke hij na zijn heengaan den H. Geest als levend en onophoudelijk levendmakend beginsel, als ziel, heeft ingestort. Dien Geest moeten wij volgen om met Christus één te blijven. In dien Geest worden wij door Christus gezaligd, wij en de komenden na ons. Doch zoolang ons aardsche strijden duurt, is de algemeene teruggave der schepping aan haar Principium, ‘aller dinghen iersticheit’, niet voltrokken. Zijn echter ook onze lichamen verrezen, is heel de zuchtende natuur vernieuwd, dan zal slaan het laatste uur: de dood, Christus' laatste vijand, zal machteloos neerliggen en de Christus zal heel de schepping aan zijne voeten zien: de Zoon des menschen triompheert op de wolken des Hemels. Deinde finis, dan het laatste bedrijf: de God-mensch, door natuur en geschiedenis verheerlijkt, tradet regnum Deo et Patri, buigt voor de Godheid, buigt voor God die ook zijn Vader is, zijn rijkste kroon, zijn schitterenden staf en biedt den Vader de ontelbare scharen der zaligen in Hem en door Hem gered. S. Paulus heeft dat zoo voorzegd (I Cor., XV, 28): van dan af zal God zijn alles in alles, ut sit Deus omnia in omnibus. De weergave is geschied, de kringloop van God tot GodGa naar voetnoot(1) is voltrokken. Alles komt van den Vader door den Zoon in den H. Geest. Alles vloeit terug naar den Vader door den Zoon in den H. Geest. Het geestelijk leven is het leven van den Vader door den Zoon in den H. Geest (liefde en gratie). Die lichtende, stralende leer, bron van waarheid, schoonheid, heil, sedert de Aposteltijden onderwezen, vroeger algemeen gekend en luid beleden, schijnt op heden zelfs bij priesters vergeten. Wat al klaarheid werpt ze op het werk van onzen Meester Hubrecht, als dat van Dante en Vondel, vol
Godvruchtigheid en godgeleerdheid t'zamen.
Daar heb ik het groote woord gezegd: godvruchtigheid, de ware, warme, de bloem van diepgeworteld gelooven, het opwellen als van een lied uit een vol gemoed. Meer dan theologisch | |
[pagina 1056]
| |
geredeneer, exegetisch gekibbel, boekengeleerdheid die vaak verlamt, verdort en doodt wat ze aanraakt, zal het kennen en meevoelen van den godvruchtigen tijdgeest, bij menschen van goeden wil, licht brengen, ja meer, en gauwer, en zekerder. Díe ziet en denkt met de liefde van haar hart. Die zingt zonder aarzelen tot Christus: ‘Gij alleen zijt heilig, Gij alleen zijt de Heer, Gij alleen de Allerhoogste’, bij U alleen is heil. | |
De Gods-verbeelding.Het is geweten dat de oud-christelijke kunst de onzichtbare, ongenaakbare Godheid niet in menschelijke gedaante heeft verbeeld, om afgoderij en valsche opvattingen te voorkomenGa naar voetnoot(1). De Kerk leerde dat men de onstoffelijke Godheid niet beter kon vereeren en aanbidden, in waarheid en wetenschap, dan met ze niet te verbeelden in een menschelijke gedaante die ze niet had. Heel anders was het met Christus. De Christus-voorstelling groeide met de Kerk van jongen Romein tot volwassen man met of zonder baard, en ontwikkelde zich van gemoedelijken herder tot statige, majestatische, ja soms stijve en holle heerschersgestalte der Byzantijnen. Al vinden wij op sarcophagen der Ve eeuw den Vader als oud verbeeld, toch wordt voor den Vader, die geen type had, tot in de XIIe eeuw kortweg de voorstelling van den Zoon ontleend. ‘Ik en de Vader zijn een. Die mij ziet, ziet ook den Vader’, stond soms als uitleg bijgeschreven. Eerst onder Byzantijnschen invloed (± 1200) verschijnt het bijzonder type: heel ernstige, bejaarde man of grijsaard met lange haarstrengen, breeden, grijzen of witten volbaard, de ‘Oude van dagen’Ga naar voetnoot(2) van Daniel. Later komt de voorstelling klaar dat God de koning der wereld is en met kroon, scepter, wereldbol regeert. Men zet de Vader- | |
[pagina 1057]
| |
figuur keizerskroon en tiara op als symbolen van oppergezag. Doch men vergete niet dat al die symbolen, hier ook weerom, van Christus zijn overgenomen, die als Paus-Koning en als ‘groote Keizer’ werd begroet. De Christus van Orcagna te Pisa is, zegt Didron, een paus, en een God. (Icon. Chrét., p. 286.) In onze streken ten tijde der Van Eycken is de jonge Vader, ik zeg niet onvindbaar, doch zeker uiterst zeldzaam. Alleen verbeeld heb ik er nog geen enkel ontmoet. Wel in een kroning van Maria door Vader en Zoon samen, zoodat er geen vergissing mogelijk is. Omdat velen de oude Christelijke traditiën niet kenden, is er te veel ‘gevaderd’ in de jonge iconographie. Mij dunkt de stelregel logisch en practisch: zie den Zoon overal waar het kan, den Vader enkel waar het moet. Men heeft ten onrechte den Vader meenen te zien in Memling's drieluik van Najera, nu te Antwerpen: in de schilderij van Baron Schickler te Parijs (G. David toegeschreven). Beide beelden dragen het opschrift: Agios o Theos, agios ischyros, agios athanatos, de belijdenis van Christus' godheid, Christus' sterkte, Christus' onsterfelijkheid in en ondanks zijn sterven op het kruis (Kruisvereering. Off. Goeden Vrijdag). In het bekend werk van Dalmau ‘De Levensbron’ te Madrid, zit ook Christus op den troon tusschen Maria en S. Jan den Evangelist, te midden van de vier evangelische wezens en zeventien standbeelden van propheten. De bejaarde en oude Vader was ten tijde der Van Eycken gewone regel. Wij kunnen hem aanwijzen in de oudste muurschilderingen o.a. te Gent in de Byloke; bij de alleroudste Rijnlandsche schilders; in verscheidene grafmonumenten te Doornijk; bij M. Broederlam, Jan Malwael, A. Beauneveu, Jan van Brugge; in de z.g. vóór-eycker of eycker miniaturen van Turijn en Hertog van Berry, in die van Chantilly, en nog wel als gewone voorstelling; bij den Meester van Flémalle, bij Jan Van Eyck zelf, in zijn Ypersch altaar (eigendom van Staatsminister J. Helleputte); bij de Vlaamsche schilders in Frankrijk en bij de latere voor de voet. Zij zelfs die naar het majestatisch Gentsche beeld een Vader-type ontwerpen, letten er wel op hem strengen blik, oud wezen, breeden, witten of grijzen baard te geven. Op het tooneel verscheen de Vader gelijk men hem voorstelde in de schilderkunst: als een grijsaardGa naar voetnoot(1). | |
[pagina 1058]
| |
Beschrijving der Hoofdfiguur.Midden in het monumentale bovenverdiep, hoog boven de gekroonde Moeder-Maagd en den wijzenden Dooper Joannes, troont, als hoofd van Kerk en wereld, als Paus en Koning, een prachtgestalte van indrukwekkende macht en kalme majesteit, in volgroeide kracht en bloei der jaren, statig en niet stijf, ernstig en niet stuursch, maar mild en goed. In een krans van stralen schittert de witte driekroon, met drie gouden ringen amethisten, diamanten en overvloed van paarlen. Hare groene linten met kruisen vallen van weerszijden langs het wezen blozend van eeuwige jeugd. Van den wortel af klieft de middelmatig lange, donkerbruine, dunne baard, en laat onderlip, keel en kleedboord zichtbaar. Zachte, goedige oogen schouwen mededoogend uit de mysterieuse stilte der eeuwigheid. Een groote ronde juweelspang haakt over rood kleed een pracht van roode koorkap, die heel het lichaam rijkelijk drapeert. Kruiselings over de borst is even zichtbaar een kostbare gordelband met het in paarlen gestikte Sabawt. De rechterhand zegent, de linker houdt een kristallen scepter met gouden knoopen, voltooid in een gouden kruis-bloem met kleurgesteenten. Op den gestikten mantelzoom vonkelt in paarlenrijen, gedeeltelijk in Grieksche letters, de meermaals herhaalde, waarlijk als mysterieus bedoelde titel: Rex regum, Dominus dominancium. De voeten zijn geschoeid. Op de vloertichels vóor zijn voeten, een pracht van gouden kroon, symbool van aardsch koningschap, midden in een opschrift, dat op onvergankelijkheid zinspeelt. | |
Bespreking.Wie is hij? Voor mij, zonder den minsten twijfel, de Heiland, Jezus-Christus. Sedert 1903 heb ik die meening in woord en schrift verdedigd. Zijn wezen is het byzantiniseerend type van den heerschenden God-mensch, in pracht-ornaat van Paus en Koning. Het past treffend bij de beschrijving van Christus' uiterlijke in den z.g. Lentulusbrief, die van pro-consul Lentulus, Pilatus' voorganger, zou afkomstig zijn en het eerst bij den Heiligen Anselmus, aartsbisschop van Kantelberg (1033-1100) vermeld staat: ‘een gelaat | |
[pagina 1059]
| |
dat liefde inboezemt en ontzag tevens, voorhoofd effen en rein, wezen zonder vlek, door gematigden blos versierd, blik verstandig en aantrekkelijk, dichte, gekloven baard als het hoofdhaar in wijnkleur, oogen blauw en ongemeen helder’Ga naar voetnoot(1). De Apocalypsis kan wel het onderste verdiep hebben geinspireerd. Zij heeft m.i. de samenstelling der bovenrij niet beinvloed. In de Apocalypsis is geen spraak van Adam en Eva, noch van den Dooper, noch van Maria rechtstreeks als moeder Gods, enkel van de Vrouw, d.i. de Kerk, waarvan Maria het type en beeld is. Die samenstelling der bovenrij is natuurlijk gegroeid uit de overlevering der Christelijke kunst. Zonder studie der Apocalypsis ware ze goed samen te stellen uit heden nog na te wijzen bestanddeelen. Doch ik haast mij er bij te voegen dat de Christus-verbeelding op dien troon wonderveel trekken vertoont die zeker kennis veronderstellen van dit door Christelijke kunstenaars altijd, doch toen bijzonder geliefd werk. Men leze b.v. hoofdstuk XIX, 12, 13. Van Christus, den strijder en zegevierder, wordt daar zeer schilderachtig vermeld: ‘Zijne oogen zijn als vuurvlam, op zijn hoofd vele kronen, hij draagt een naam geschreven dien niemand kent dan hij zelf. Zijn lang kleed, zijn staatsiekleed (vestitum podere, I, 13) is rood met bloed geverfd, en op zijn kleed, en op zijn dij draagt hij dezen naam geschreven: Koning der koningen, en Heer der heeren’. Dan is Christus nog vermeld als praecinctum ad mamillas zona aurea, met tegen de borst een gouden riem. (Apoc. I. 13.) Al die bijzonderheden schilderde Meester Hubrecht; doch den valschen witten baard (der Oostersche monarchen), het tweesnijdend zwaard in den mond liet hij als kunstenaar, gelukkig, vankant. De middenfiguur van H. Van Eyck is eene voor ons schoone Jezus-figuur uit de Apocalypsis, niet letterlijk gecopieerd, maar met teekenende trekken uit meer dan één hoofdstuk. | |
[pagina 1060]
| |
Het is de goddelijke persoon des Vaders niet. Hoe zouden wij dien uitbeelden? vroegen de oud-christelijke kunstenaars. Die woont in 't ongenaakbaar licht (I. Tim., VI, 16). Niemand heeft God ooit gezien en heeft ook geen middelen hem te zien (Joan., I, 18). Maar zijn Zoon heeft onze menschelijke natuur aangenomen, en ons den Vader doen kennen: de glorie van God straalt ons tegen in het aangezicht van zijnen Christus, onzen Zaligmaker: ipse illuxit nobis in facie Christi Jesu (II Cor., I V, 6). Omdat die Christus is de weerglans van de glorie zijns Vaders, de levende prent van zijn wezen, splendor gloriae et figura substantiae ejus (Hebr., I, 3), het beeld, het even-beeld van den onzichtbaren God, imago Dei invisibilis (Col., I, 15; II Cor., IV, 4), dat noodwendig God den Vader moet gelijken. Korter: het Woord is vleesch geworden en wij aanschouwden (alzoo) zijne heerlijkheid, heerlijkheid als van den Eeniggeborene uit den Vader, vol van genade en waarheid (Joan., I, 14). Na zijn zegen op den dood is Christus als Koning der heerlijkheidGa naar voetnoot(1), als sterke en machtige Heer, Pantocrator, Deus Sabaoth, den hemel ingestegen. Als algemeen erfgenaam des Vaders is hij gaan zetelen op zijn heiligen stoel: ‘Zet u aan mijn rechterhand, heeft de Vader gezegd, tot dat ik uw vijanden make tot uw voetbank’. | |
Opschriften in het licht der Scholastiek en der Iconographie.Hoe verstaan de theologen die beeldspraak? S. Thomas leert: ‘Christus wordt geheeten te zitten aan de rechterhand des Vaders in zooverre Hij volgens zijne goddelijke natuur de gelijke is des Vaders, volgens zijne menschelijke natuur in uitstekend bezit is van goddelijke goederen boven de andere schepselen’ (Summa Theol., III, q. LVIII, a. 4. o). Ietwat hooger zegt hij nog vollediger: ‘Zetelen aan de rechterhand des Vaders is niets anders dan bezitten met den Vader de heerlijkheid der godheid, de zaligheid, de rechterlijke macht en dat op onveranderlijke en koninklijke wijze’. (H.a. art. 2. o.) De rhythmische en symmetrische opschriften rond het hoofd en aan de voeten van Christus schijnen mij hiermee in bijna | |
[pagina 1061]
| |
volkomen verband te staan, al blijkt dit uit eene zekere woordovertolligheid van het tweede lid niet al te duidelijk.
+ Hic est Deus potentissimus propter divinam majestatem. + Summus omnium optimus propter dulcedinis bonitatem. (+) Remunerator liberalissimus propter inmensam largitatem.
Deze (in menschelijke verschijning tronende Christus) is God (en) almachtig om zijn goddelijke heerlijkheid. Verheven boven allen (en) de beste om de goedheid van zijn zoetheid (of misschien: de rijkste om de goederen van zijn zaligheid?). Vergelder (en) oppermild om zijn matelooze vrijgevigheidGa naar voetnoot(1). De rechterlijke macht door den Vader Christus als mensch toegekend zal blijken uit loonen en straffen: in den hemel is hij de Remunerator, de oneindig milde vergelder; in de ‘helle’, die eens op den voet, de predella, verbeeld stond en door ‘calvers handen (werd) uutgevaecht’Ga naar voetnoot(2), is hij de Vindex, de oneindig rechtvaardige wreker van het kwaad. Christus bezit Godheid, zaligheid, rechterlijke macht, immutabiliter zegt S. Thomas: op onveranderlijke wijze. Van Eyck schijnt den Engel der school op den voet te volgen. Vóór de trede van den troon schrijft hij:
Vita sine morte in capite.
Juventus sine senectute in fronte.
Gaudium sine merore a dextris.
Securitas sine timore a sinistris.
| |
[pagina 1062]
| |
Leven zonder dood in het hoofd, jeugd zonder verouderen op het voorhoofd, vreugde zonder droefheid ter rechter-, veiligheid zonder vrees ter linkerhand. En regaliter: koninklijk. Trekt juist in het midden van hoogervermeld opschrift geen schitterende koningskroon aller aandacht? Wat is die kroon uw schimpkroon ongelijk! Zij is het symbool der wereldlijke macht. Christus heet in 't eerste hoofdstuk der Apocalypsis reeds: princeps regum terrae, qui dilexit nos..., de vorst boven de machtigsten der aarde, die ons minde, geen bloed eischte, maar het zijne gaf voor de redding van zijn volk. (Apoc. I. 5.) Ze houdt verder verband met de Apocalypsis (IV, 10), waar de vier-en-twintig ouderlingen als welsprekende huldeblijk hunne kronen nederleggen voor den goddelijken troon. De tiara, symbool van het geestelijk oppergezag van den waren Melchisedech, en de kristallen scepter voltooien de koninklijke voorstelling van den Koning der Koningen, den Vorst van rechtvaardigheid en vrede, den waren priester-koning Melchisedech, wiens geestelijk rijk, tijdgemeen en plaatsgemeen, al het geschapene overheerscht en geen einde hebben zal. Regaliter is door tiara, kroon, scepter bondig en volledig, geniaal vertolkt. Aan de greep kent men den kunstenaar. Heerlijk kan dit worden geillustreerd door het Evangelie der Dagmis op Kerstdag over Christus' waardigheid boven engelen en menschen (Ad Hebr. I). ‘God heeft in onze dagen, ten laatste, gesproken door zijnen Zoon, dien Hij als erfgenaam van het Heelal heeft aangesteld, en door wien Hij ook de wereld geschapen heeft. Wijl deze de lichtglans zijner heerlijkheid en het evenbeeld van zijn wezen (God van God, gelijk aan den Vader) is, alles dragend door de macht van zijn woord, zetelt Hij, na (op aarde) de zuivering der zonden bewerkt te hebben, aan de rechterhand der Majesteit in den hooge, en is zoover verheven boven de Engelen als Hij boven hen een meer uitnemenden naam heeft geërfd. Want tot wien der Engelen heeft Hij (God de Vader) ooit gezegd: Gij zijt mijn Zoon. En wanneer Hij zijnen Eerstgeboren Zoon wederom (bij de tweede, glorievolle komst vóór het laatste oordeel) op het aardrijk brengt, zegt Hij: En dat alle Engelen Gods hem aanbïdden!... Tot den Zoon zegt Hij: Uw troon, o God, blijft in alle eeuwigheid (Gij regeert eeuwig): een staf van gerechtigheid is uw rijksstaf. Gij hadt de rechtvaardig- | |
[pagina 1063]
| |
heid lief en Gij haattet de ongerechtigheid, daarom heeft God, uw God, U (naar de menschelijke natuur) met vreugdeolie gezalfd boven uwe medegenooten. En nog: Gij, o Heer, hebt in den beginne de aarde gegrondvest en de hemelen zijn het werk uwer handen. Zij zullen vergaan, maar Gij blijft altijd; en allen zullen zij als een kleed verouderen en als een mantel zult Gij ze veranderen (verheerlijken) en zij zullen veranderd worden; Gij echter zijt altijd dezelfde en uwe jaren zullen niet ophouden’. Bij Christus alleen vind ik in de iconographie uitdrukkelijk van ‘eeuwige, onverwelkbare jeugd’ gewaagd. (Kraus I. 185.) | |
Rex Regum.Rex Judeorum schreef Rome spottend in drie talen, de landstaal voorop, op een houten bord boven het Kruis. In paarlen tusschen paarlenrijen staat op den mantelzoom van den triompheerenden Paus-Koning geschreven en herschreven zijn mysterieus bedoelde naam. ‘En hij (Christus) droeg een naam geschreven, dien niemand kent dan hij zelf’ (Apoc. XIX, 12). De woorden, gedeeltelijk in Grieksche hoofdletters, moeten als bij brokken van rechts naar links aangevuld. ... ΠANXIN + P... PEX + PEΓV̄ + Δ... M + PEΓ... + aNX... C... ΔN̄C.Dat is in Latijnsche letters: ...N̄ANC + R... REX + REGV̄ + D... M + REG... + aNC... DN̄S... DN̄S. = REX REGŪ + DN̄S DN̄ANC... N̄ANCIN. Hier dient geweten dat de Grieken hunne sigma schreven als C en de Latijnsche C als X: b.v. de echte Grieksche schrijfwijze van Jezus' monogram is: of IH̄C XP̄C = IHCOVC XPICTOVC (aanvang- en slotletters) = IESVS CRISTVS. Van Eyck heeft, naar ik meen, geen Grieksch gekend, doch Latijn en Vlaamsch in Grieksche letters schrijven deed hij meer. In het kruisopschrift achter het Lam heet I Latijn en IH̄C Grieksch. Het Latijnsche R̄ voor Rex wordt in zijn Grieksch P̄!. Basileus was hem dus onbekend. Zijne hoegenaamd niet geheimzinnige leuze AAC·IXH· XAN = ALS·ICH·CAN is zuiver Dietsch uit de geboortestreek. Soms staat er ook A(S?)E·ICH·CAN. Om te schertsen maakte ik er eens (M)ASEICHCAN(VS) van! | |
[pagina 1064]
| |
Het eerste woord moet gelezen worden NX, omdat afgevallen bolletjes niet of slecht herschilderd werden. Blijkbaar en zeker tot in alle letters is het opschrift: Rex regu(m) + D(omi)n(u)s d(omi)nanci(u)mGa naar voetnoot(1).
Deze titel is zeker mysterieus bedoeld. Er zijn bijna vijf eeuwen noodig geweest eer hij ontcijferd werd. Hij staat verder geschreven op het kleed. Dat soort superlatief mag op elken grooten koning, den ouden koning van Perzie of onzen roemrijken koning der Belgen worden toegepast, maar in de Apocalypsis wijst hij alleen Christus aan, en in heel de H. Schrift staat bij niemand dan bij Christus de schilderachtige bijzonderheid vermeld dat hij geschreven staat op zijn kleed gelijk in onze Christus-voorstelling. Het Woord Gods, zegt S. Jan, zit als strijder en rechter op zijn wit paard ‘en op zijn kleed, en op zijn dij draagt hij dezen naam geschreven: Rex Regum et Dominus dominantium’ (Apoc., XIX, 16). De Liturgie let er hoegenaamd niet op of Christus op zijn paard, op zijn troon of op de wolk zit, om dien titel op zijn kleed geschreven te vermelden: ‘Zie, zegt het Romeinsch Brevier, (Dom. III Adv., 1e respons. I noct.), de Heer zal verschijnen op een witte wolk, en met hem duizenden van heiligen; en hij zal dragen op zijn kleed, en op zijn dij geschreven: Koning der koningen en Heer der heeren’.
Van Eyck schrijft nog Rex + Regum op den halsboord van het kleed van een Christusbeeld (H. Aanschijn) te Berlijn. Vele Romeinsche munten, zelfs Oud-Macedonische in reeds ver gevorderd Byzantynisme, dragen den titel: Jesus Christus Rex regnantium (Kraus o.c. 548). Tot in de tweede helft der XIe eeuw staan Latijnsche met Grieksche letters vermengd | |
[pagina 1065]
| |
(Dalton, Byz. Art and Arch., blz. 629). Een typisch voorbeeld: IhSYS XPISTY ASILEY ASILEGa naar voetnoot(1).
Evenals onze heldhaftige Vlaamsche land- en koningtrouwe Yzerhelden, voelde de Heilige heldinne Jehanne d'Are behoefte aan eigen vaandel met zuiver christelijk zinnebeeld: den Zaligmaker tronend op wolken met een wereldbol in de hand tusschen twee geknielde engelen en de leuze Ihesus Maria. Van de Engelschen eischt ze de sleutels der Fransche steden: ‘de par Dien, le roi du ciel’. Wijkende soldaten en aanvoerders roept zij terug tot het beleg: ‘Au nom de Dieu, vous entrerez bien bref dedans’. Met haar Jezus-standaard rijdt ze op haar wit paard voorop, staat ze bij de kroning naast den koning en het hoogaltaar: Il a été à la peine, zei ze, il est juste qu'il soit au couronnement. Dien dag schrijft ze aan den hertog Philip: ‘Haut et redouté prince Duc de Bourgogne, Jehanne la Pucelle vous requiert de par le Roi du ciel, mon droiturier souverain seigneur, que le roi de France et vous fassiez bonne paix qui dure longtemps, ainsi que doivent loyaux chrétiens, et s'il vous plaît guerroyer, allez sur le Sarrasin’. (1429.) Het perkament van ‘Gulden Vlies’ waarop Philip van Burgondie, onder het berucht banket van Rijsel, de gelofte teekende het H. Graf te helpen bevrijden, luidde eveneens: ‘Je voue à Dieu mon créateur et à la très glorieuse Vierge, sa mère... Je combattrai à l'aide de Dieu tout puissant et de sa très douce Mère que j'appelle toujours à mon aide’.
Vondel wist Wiens titel blinkt aldus op heup-en kleeren:
Der vorsten Vorst, de Heer van alle heeren,
en liet zijnen armen, verlaten Jezus, die geverfd in zweet van bloed, om hulp schreide in dien akeligen nacht, die plat ter aarde lag onder de hooge boomen, door den Engel van Gethsemani troosten en sterken met woorden vol klaarheid en glans, vol prachtvisioenen van verheffing, vol majestatisch hoog en breed geluid: | |
[pagina 1066]
| |
Bloeddruppelen verkeeren in robijnen,
In perlesnoer de tranen hier gestort.
De zon en maan staan doof, hoe schoon ze schijnen,
Als gij uw kleed met diamant omgordt...
Wat is uw hoofd een kroon omhoog beschoren!
Wat is die kroon uw schimpkroon ongelijk!
Hoe wil uw naam en titel alle namen
Verdooven, als de Hemel, Aarde en Hel
Voor U geknield, in Jezus-naam te zamen
Zich buigen voor uw troon en voetschabel.
Daar valt niet aan te tornen: Rex Regum was overal heel de christene eeuwen door de naam en titel van Onzen Heer: Jezus-Christus. | |
Het Koninklijke in Kunstgeest en Liturgie.Koninklijk is alles in die majestatisch kalme middenfiguur. Vanaf de Apostolische predikingen werd onophoudend op den glorierijken Godszoon gewezen (Handelingen, 2:32, 3:15, 7:55, 4:10, 23:30, 26:23). Ook de oudste kunst vertoont in velerlei vormen dat goddelijke in den Heiland. De Zoon des menschen in vernedering, lijden, sterven wordt niet aangetroffen. Christus draagt gloriemantel, kroon en scepter zelfs hangende aan het Kruis. Ipsi gloria et imperium (Apoc. I. 6). Nu nog wordt in de Advent-liturgie het koninklijke van het komende Kindje Jezus voortdurend als om strijd op den voorgrond geschoven: Rex noster adveniet Christus, quem Joannes praedicavit Agnum esse venturum. Introibit Rex gloriae. Veniet Dominator Dominus. Ecce veniet Dominus exercituum, Deus tuus, cum potestate magna. Simul Rex et Sacerdos. Deus, fortis, dominator, princeps pacis. Regnabit super nos Salvator mundi. Van Eyck staat onder liturgischen invloed: de grauwe buitenluiken zijn als de Advent-beloften, de bovenste binnentafereelen de Epiphania Domini, de openbaring van den koninklijken glans en de goddelijke majesteit des Heeren: In excelso throno vidi sedere virum... Op een verheven troon zag ik een man gezeten dien de schaar der engelen aanbad, zingend in koor: ‘Ziedaar dengene wiens glans duurt in eeuwigheid. Juicht Gode toe gij, gansche aarde! Dient den Heer met vreugde’ (Introïtus der Mis van Zondag onder de octaaf van Driekoningen). De liturgie van Allerheiligen zal alles verder stoffeeren. | |
[pagina 1067]
| |
Bijzonderheden.Evenals in de beroemde apsisbeelden der Basilieken, staat hier, op het rugtapijt langs zijn hoofd, zijn naam voluit: IHESVS XPS, - onder wijngaardranken en druiventrossen, zijn sprekend symbool, de Pelicaan die zijne jongen voedt met zijn verscheurde borst. Dat zinnebeeld is gewild, gelijk gewild is de Eenhoorn achter Maria en S. Jan. Daar verbeeldt de Eenhoorn de macht van Christus en zijn voorliefde voor de maagdelijke Moeder en zijnen maagdelijken Voorlooper, de eenige heiligen van wie de Kerk den geboortedag viert, met den Kerstdag, geboortedag des Heeren. Maria bleef van erfzonde vrij en S. Jan werd gezuiverd van in den moederschoot. SabawtGa naar voetnoot(1) is geen Godsnaam, enkel een bijstelling van den naam Gods. (Adonay) Sabaoth beteekent Heer der (hemelsche) heirscharen, niet der aardsche legers. Als Van Eyck op een H. Aanschijn te Munchen schrijft Adonay Eloy Agla, - als in het Turijnsch Getijdenboek, boven Christus met wereldbol en kruis tusschen Cherubijnen en de vier symbolische dieren (plaat XXII) een engel op een strook geschreven houdt ‘Sanctus DN̄s Deus Sabaoth’, - als schriftuur, liturgie (Advent-officies), iconographie, b.v. den Rex glorice die door de hemelkrachten regeert: Hie residet Christus, virtutum stemmate septus, den tronenden Christus Deus exercituumGa naar voetnoot(2), Dominus virtutum, zeker en duidelijk betitelen, dan mag dat woord niet langer gelden als voldoende om andere bewijsvoeringen te ontzenuwen. Hier dient misschien herinnerd dat oude schrijvers volgens de Itala citeeren: Sabaoth, waar onze Vulgata de vertaling virtulum, exercituum heeft; b.v.S. Augustinus in De Civitate Dei, 1. XVIII, c. 29, citeert uit Isayas LIV, als Christus-naam, Domi- | |
[pagina 1068]
| |
nus Sabaoth en voegt hij er bij: dat alles is zoo klaarblijkend, dat zelfs de tegenstrevers huns ondanks tot aanvaarden worden gedwongen: intellegere conantur inviti: (Cfr. Joan. XII, 41.) | |
De Monumentale Beeldentrits.De Christus-figuur staat echter niet alleen. Stoffelijk, picturaal en geestelijk hooren die drie monumentale beelden samen. Door den tichelen-vloer zijn ze tevens van het middenpaneel gescheiden. Daarom kan of mag ik de middenfiguur niet beschouwen dan in verband met de Onbevlekte Moeder en den schouwenden Voorlooper en baanbreker, den man opzettelijk van God gezonden om te komen getuigenis geven van het Licht. Hic est Baptista Johannes, zegt het opschrift, lucerna mundi, Domini testis. Wij herkennen den strengen woestijnman aan zijn kemelharen kleed, zijn gordel, zijn ruwe verschijning. Bijzonder nog aan zijn vinger die nederig, maar krachtig den Heiland aanwijst: Ecce Agnus Dei. De andere propheten hebben den nog verren Messias bezongen, hij heeft Hem, die de zonden der wereld wegneemt, met den vinger aangewezen:
Tu quidem mundi scelus auferentem Indice prodis.
Wat hebben degenen die den Vader in 't midden zien of willen zien, tegen dat sprekend vingertje al niet aangevoerd! Onlangs nog: Au ciel St. Jean n'a pas à désigner le Christ, puisque tous les élus le connaissent!! S. Jan oordeelt anders en wijst maar door: Domini testis.
***
In de beeldende kunst, de oudste, de Grieksche bijzonder, zijn het de waardigste Heiligen: Maria en de Dooper, die het dichtst bij den troon zetelenGa naar voetnoot(1). Zij vormen met Christus de z.g. Deësis, de Majestas. Het zijn de traditioneele getuigen. Als voorbidders komen zij veelvuldig voor in tafereelen van het Laatste Oordeel, bij Van Eyck zelf (schilderij S. Petersburg) en | |
[pagina 1069]
| |
bij tal van Vlaamsche, Duitsche, Italiaansche kunstenaars, de heele Renaissance door, b.v. in Dürer's Allerheiligenbeeld, Raphael's Disputa. Wij schreven elders reeds: ‘Rukt den Zoon niet van zijne Moeder, den Voorlooper en Getuige niet van den zegevierenden Messias, den vriend niet van den Bruidegom’. Heel de iconographie kan op geen enkel voorstelling wijzen, waar God de Vader tusschen Maria en Jan Baptist zit. Dat kan niet bevreemden. In dien monumentalen drieblok, in die beeldentrits (ik zeg niet: in het verlossingswerk!), in die beeldentrits heeft, tusschen Maria, de Moeder van Jezus - en Jezus' Getuige, de persoon des Vaders geen zin. Dat klinkt sterk, maar 't is waar. Schilders weten dat best, en zeggen 't ook.
De rede slecht de zaak, geen ijdelheid van klanken.
Consolamini (consolamini, popule meus) leest S. Jan in zijn Bijbel, troost u, mijn volk, uw dienstbaarheid is uit, want uw misdaad is vergeven. Daar klinkt een stem van den prediker in de woestijn: Bereidt den Heer zijnen weg, maakt zijne paden recht! want de heerlijkheid des Heeren zal veropenbaard worden en alle vleesch zal het zien (Isayas 40: 1-5). Bekeert u, het Rijk der hemelen is nabij. Dáár is de Messias. Te midden van u staat hij en gij kent hem niet. Hij is het Lam Gods dat de zonden der wereld wegneemt. Ik heb den H. Geest op hem zien nederdalen en hangen blijven. Ik moet getuigenis geven: Deze is de Zoon GodsGa naar voetnoot(1).
Ewāgelii sacio zegt Van Eyck nog. Wij lezen Ewangelii sancio: bevestiging van het Evangelie, van de goede tijding. Van Eyck laat meer het verkortingsteeken weg, b.v. Ewanta = Evangelista, Bapta = Baptista, icrl = Israël. Sancio van sancire = heilig en daarom verplichtend verklaren, bevelen, bekrachtigen, in hedendaagsche spelling: Sanctio. Sacio wordt door M. Verhaegen, en door Eerw. Heer Kan. Van den Gheyn na hem, verstaan als satio van serere en vertaald ensemencement, het uitzaaien van het Evangelie. Ik merk aan o.m. dat Gentis humanas Sator et Redemptor de formule is voor | |
[pagina 1070]
| |
(Christus) schepper en verlosserGa naar voetnoot(1), die zich zelf ook den zaaier van zijn (evangelisch) zaad noemde. Verder, beweren beide voornoemde heeren, heeft S. Jan als onderdaan niets te ‘sanctionneeren’. Hier zal de zin van 't Fransche woord de Latijnlezers wel wat hebben misleid. S. Jan mag zeker als Godsgezant en getuige, het Evangelie: de komst, het rijk van den Zoon Gods echt, heilig, bindend, verplichtend verklaren en bekrachtigen. Et ego vidi zegt hij. Hij dreigt zelfs de wederspannige en schijnheilige Phariseërs met zware straffen. Dat is m.i. Ewangelii sancio door den priesterlijken Joannes. Doch verleden jaar vond ik bij den H. Kerkleeraar Petrus Chrysologus, aartsbisschop van Ravenna († 450), in zijn 127e sermoon De Decollatione S. Joan. Bapt. (Migne, P.L.T. 52) eene lange reeks lofspraken waaraan die van het veelluik ontleend zijn: ‘Joannes... virginitatis speculum, pudicitiae titulus, castitatis exemplum, paenitentiae via, peccatorum venia, fidei disciplina. Johannes maior homine, par Angelis, legis summa, Evangelii sanctio, Apostolorum vox, silentium prophetarum, lucerna mundi, praeco Judicis, praecursor Christi, metator Domini, Dei testis, totius medius Trinitatis’. (Cfr. a Lapide in Isayam l.c.) Het cursiefgedrukte staat bij Van Eyck. Dei testis zinspeelt blijkbaar op Joan. I, 34: ‘En ik zag, en ik getuigde dat deze is de Zoon Gods’. Men zal opmerken dat Van Eyck's DN̄i testis klaarder op den Christus wijst en ook dat hij, als feitelijk de Drievuldigheid hier in Vader, Lam en Duif bedoeld was, zeker het aanpassende tekstdeel niet zou hebben achterwege gelaten dat S. Jan prees als staande te midden der gansche Drievuldigheid. S. Petrus Chrysologus wil spreken van Christus' Doopsel. Men denke zich Jezus beneden, op het strand den Dooper. hooger den H. Geest en de stem uit den hemel, de stem van den onzichtbaren Vader: ‘Deze is mijn welbeminde Zoon’. (Matth., III, 17.) Met het Romeinsch Brevier noodig ik u uit: Regem praecursoris Dominum venite adoremus. Laten wij den Koning van den Voorlooper als Onzen Heer aanbidden. | |
[pagina 1071]
| |
Schilderstraditie.In Madrid hangt een navolging van die drie bovenfiguren. Ze heet daar van Hubrecht Van Eyck te zijn, doch is blijkbaar jonger. M.J. Weale, die ze reproduceert in zijn groot werk over onze twee meesters, schat ze van Jan Gossart van Mabuse. Die schilder komt me bewijzen dat de vakmannen oudtijds in de z.g. Vaderfiguur Christus zagen. Hier is geen twijfel over de identiteit. Overigens de mantelagraaf draagt IHS. Nog een ander, ouder schilder (G. David?), copieert de buste der middenfiguur, zet ze in lunette tusschen twee engelen, en voegt er een opschrift aan toe dat ik Agios o Theos, ischyros, athanatos meen te mogen lezen. Dat getuigenis zou tegen de gansch oppervlakkige volks-traditie eene beredeneerde schilders-traditie bewijzen. Hierover later. | |
De Engelenkoren.Ondanks hun heerlijkheid en macht staat boven Cherubijnen, Serafijnen, Machten, Krachten en Heerschappijen, de menschheid van Christus. Deze is de Zoon Gods, God, Koning en Schepper, Heerscher (Ad Hebr. I), dien ze allen aanbidden, in wien ze met nooit voldane begeerte blijven schouwen (I Petr. I, 12), dien ze zingend en spelend in volle accoorden loven en danken zonder einde (Apoc. IV, 11; V, 12 en 13; VII. 10, 12; XI, 15):
Melos Deo. Lans perhennis,
Gratiarum actio. (V. Eyck.)
Het zijn dezelfde die. vóór eeuwen, nedergekniekl waren om den God-mensch, bij voorbaat, de hulde te bewijzen. die Lucifer Hem geweigerd had:
Laat ons God in Adam eeren.
Al wat God behaagt, is welGa naar voetnoot(1),
en die nu samen met de stemmen der gezaligde aarde, zonder ophouden, het loflied herhalen zijner aanschouwde Heerlijkheid: hymnum gloriae taue, sine fine, dicentes: Sanctus, Sanctus, Sanctus, Dominus, Deus Sabaoth. | |
[pagina 1072]
| |
Men zie op den gebeeldhouwden lessenaar: De zevenmaal gekroonde ‘Grootvorst van de wereld’ stort verpletterd neer onder sabelslagen van den gezegenden voorstander van Gods eer: den dapperen Michaël. Zekerder nog doelt deze verplettering op een gansch anderen strijd van Michaël tegen den Satan, het oud serpent, nl. den strijd tegen de barende Vrouw, tegen de altijd vruchtbare Kerk, waarvan de rosse Satan de kinderen wil verslinden. Daniël had ‘den grooten Michaël’ reeds voorspeld als beschermer der komende Kerk (XII, 1) en S. Jan in de Apocalypsis beschrijft, in overheerlijke woorden, zijn zegevierend optreden, zoowel in de eerste, als in de tweede phase van het Messiasrijk. Et factum est praelium magnum in caelo. En er was een groote (nooit volstreden) strijd in den hemel: Michaël en zijn engelen vochten tegen den draak, en de draak vocht met zijn engelen; maar deze waren de sterksten niet en hun plaats werd niet meer gevonden in den hemel. En hij werd neergesmeten, die groote draak, dat oud serpent, die duivel en satan heet, die de gansche wereld misleidt, hij werd neergesmeten ter aarde en zijn engelen met hem. En ik hoorde in den hemel eene sterke stem die zei: ‘Nu is bevestigd het heil, en de kracht, en het rijk van onzen God en de macht van zijnen Christus: Ze hebben den duivel overwonnen door het bloed van het Lam. Daarom verheugt u, hemelen, en die ze bewonen.’ (Apoc. XII, 7, 12.) De Kerk erkent, in haar officie van 7 Mei en 29 September den ‘Prins der Engelsche legerscharen’ als haren beschermer en vaandrig in den nooit volstreden strijd tegen Satan en roemt hem ‘Vorst over alle binnen te leiden zielen’. Dagelijks bidt ze na de Mis zijn verdediging af.
In de twee Engelenpaneelen vind ik verder tal van realia die op Christus wijzen. De eerste Engel draagt gestikt op den boord zijner koorkap het beeld te voeten uit der Moeder Gods met het goddelijk Kind, en er tegenover, Jezus zelf zegenend als Salvator Mundi; de tweede, in rijke gouden kapspang het prachtig gedrapeerd beeld van den gekroonden, tronenden Christus met zegenende rechterhand en boek des levens; de derde, op den boord der cappa, het H. Aanschijn van Christus met baard; de twee naar achter staande engelen dragen kruisen, gescheiden door omega met binnenkruisje, het Frankisch siglum dat de lof- en dankgebeden der prefaties inleidde (Dict. d'Arch. Cabrol, I, art. | |
[pagina 1073]
| |
Abréviation). Het vloertapijt vertoont het Lam met kruisvaantje, het monogram Ihs; op een uitgesneden, krullend strookje YECVC, d.i. IESVS (en niet gelijk M. Heins en anderen gisten: VEYCK); A (lpha) F (inis); AGLA d.i. naar de aanvangletters van vier Hebreeuwsche woorden: Atha Gibbor Leolam AdonayGa naar voetnoot(1). Gij zijt sterk in eeuwigheid, o Heer. De Gothische hoofdletter M vat ik nog op als een wisselvorm van bovenvermeld siglum verloopen uit V.D. (Cfr. Dict. Cabrol, ibid.) | |
De Erfzonde.Adam en Eva hebben door hunne afmetingen en brutale naaktheid zelfs de tijdgenooten van Philips ‘met zijn lange beenen’ zoodanig getroffen, dat het schilderwerk en de kapel als ‘tafele en capelle’ van Adam en Eva bekend en vermeld werden. Opgevat als staande in den hemel met God den Vader hebben ze de kunstgeleerden der laatste jaren heel wat ontspinnens geleverd en m.i. hebben de meest ervaren schippers en hunne stuurlui alle klippen nog niet omzeild. Onlangs nog zag ze E.H. Kan. Van den Gheyn in hun volledig recht (?) op eerste onschuld met herwonnen boven- en buitennatuurlijke gaven in reinste onnoozelheid hersteld, en in rustige zaligheid zonder vrees naderen tot den troon des Allerhoogsten! - Die Adam in zijn | |
[pagina 1074]
| |
hokje, in die houding, zijn schamelheid dekkend, de Gelukzalige Adam? - qui nos in mortem precipitat, die ons in den afgrond van den dood smijt? Ach neen, nietwaar. Adam, vader van het aardsche leven, werd reeds in de H. Schrift en in de vroegste Christene letterkunde als forma futuri, als beeld van den toekomenden Adam, den vader van het hemelsch leven vermeldGa naar voetnoot(1). Als oorzaak van zonde en dood stelt S. Paulus Adam tegenover Christus, die zonde en dood overwon, heil bracht, verrijzenis en levenGa naar voetnoot(2). Eva is Maria's voorafbeelding en tegenstelling: Quod Heva tristis abstulit, Tu reddis almo germine. Mutans Evae nomen. De eens zoo schoon geschapen Adam is bij Van Eyck de gevallen en vervallen Adam. Zijn schaamtegevoel bewijst de bewuste wanorde van zijn zonde in wil en gewonde natuur. Gij vernedert den mensch, protesteert men. Ja, zeker, den opstandeling voor zijnen Heer. Daar telt geen eer tegen die van God. Adams beschaamde hoogmoed komt Christus verheerlijkte vernedering in heller luister stellen. Adam is de getuige van zondeval en nasleep van jammeren en ellenden, van schaamte, onwetendheid, dood. Hij komt de noodzakelijkheid van het verlossingswerk bewijzenGa naar voetnoot(3). Wat gij beiden bedierft heeft Die genezen! Heet Adam, met ons, stamvader van Christus als mensch, aanleiding en oorzaak, medehelper tot de glorierijke herstelling, verheven door Christus' menschwording tot goddelijk geslacht, denkt hem in Gods genade en vriendschap hersteld, ziet hem niet huiveren en rillen tot in zijne teenen, maar rustig en gelaten het beloofde heil afwachten; heet zijn zwaren misslag een zalige fout, al wel! doch als Gelukzalige is hij niet voorgesteld. Dat ziet een blinde. De opstandeling leeft nog in zijn natuur, al is hij vrij van zonde. In heel de kerkelijke kunst worden vanaf de catacomben de stamouders verbeeld om zonde en verlossing te bedieden en luisteren den triomf van Christus op. Zij knielen voor de z.g. | |
[pagina 1075]
| |
Troonbereiding, Etimasia in Torcello, ze staan voor den Christus in majestate. Adam per crucem redemptus crucem adorat zegt de Hortus Deliciarum (der XIIe eeuw). In het Getijdenboek van Turijn (pl. XXVI) staan Adam en Eva links en rechts in den troon van den zegenenden Christus met kroon en staf. Klein weliswaar, maar goed zichtbaar, staan ze in den troon der Moeder-Maagd met het Kind Jezus van Kan. Van der Paele. In onze oudste mysteriespelen b.v. in het z.g. Maestrichter Paaschspel uit de XIVe eeuw, treedt in echte of nagebootste naaktheid Adam op en zegt in hooger Duitsch dialect: Here, ig han dine stimme gehort,
Van vorten (vrees) so ben ig zerstort,
Went ig nackt ben ende blois,
Des is mine schemede grois. (vs. 42-45.)
In de Eerste Bliscap van Marien, Brussel 1444, moesten Adam en Eva op Gods roepen na de zonde ten tooneele verschijnen. Adam sal comen met eenen blade gedert ende Yeve oec. Adam spreekt: Here, ic hoorde u stemme, ende wert in vare,
Mids dat ic naeet dus ben int clare.
God antwoordt:
Adam, wie hevet u doen weten dat ghi naect waert? Dan, du hebs gheten der vrucht des houts dwelc ic verboet.
De stamouders herinneren dus overal aan de zonde; hun schaamtegevoel bewijst de schade en wrangen nasmaak er van. Van waar komt de begripsverwarring in de laatste dagen? Van het formalisme, van de formules. Men hoort: in den hemel - en gevoel, phantasie, waarheid alles moet onderdoen voor het begrip dat men zich van zijnen hemel vooropstelt. Wij zien b.v. Adam en Eva hoegenaamd niet in den hemel gelijk Kan. Van den Gheyn. Ze staan in 't bovenverdiep, ‘ze staan goed daarboven en op hun plaats’. Ze dienen om den troon van den triompheerenden Verlosser op te luisteren die in den hemel staat, als symbolisch siermotief, zoo ge wiltGa naar voetnoot(1). Ze staan in | |
[pagina 1076]
| |
afgesloten nissen, lager (misschien wel gelijkvloers) gedacht en geschilderd ook. Laten wij ze heeten de spolia opima, de koninklijke buitstukken die de Goddelijke, triomfeerende Zaligmaker met zich meevoerde om zijn strijd en zegepraal voor oogen te stellen, te bevestigen, op te luisteren: de spolia opima in trono Christi triumphantis. Ze passen bij onze luisterrijke Epiphania Domini, bij onze verheerlijking des Heeren. | |
Caïn en Abel.In twee halve tympanons boven Adam en Eva staat Abels offer en Abels dood, eerste gevolgen der erfzonde, - twee tafereeltjes die grondgedachte en samenhang niet storen, doch versterken. Herder Abel, offeraar en martelaar, verbeeldt Christus. Zijn lam is het Lam Gods en is daarom God dubbel welgevallig.
Hec data per justum notat in cruce victima Christum.
De Heer zag neer op Abel en zijne gaven, zegt de H. Schrift (Gen. 4:4). Bezie het Eycker tafereeltje: over het edelmoedig blij opgeheven lam en over den zoeten offeraar laat de onzichtbare God uit den hemel zijn licht stralen, hilaritatem vultus sui. Caïn staat norsch en nijdig in de schaduw en zijn schoof ligt ten gronde als ongegund of verworpenGa naar voetnoot(1). Dat wist in volle Renaissance een kousenkoopman nog, die in zijne priesterlijke ‘Altaergeheimenissen’ het offeren ingevoerd toont Van twee gebroers zoo ras er broeders waren...
Van Abel zelf, den eersten martelaar,
Wiens heilig bloed-besprengde 't veldaltaar
En van 't geweld des wreeden Caïns klaagde,
Die hem versloeg, vermits hij God behaagde
Door 't offerlam, dat op het brandhout lag
En, als een beeld, op 't afgebeelde zagGa naar voetnoot(2).
| |
[pagina 1077]
| |
Vondel's ‘eerste martelaar’ staat boven Eva uitgebeeld. Is 't mogelijk dat er denkende, voelende menschen zijn die voornaam willen doen met te griezelen over den afschuwelijken moord in den schoonen hemel! Een oud kunstliefhebber, de H. Paulinus de Nola, legde zijn volk de beelden en mozaïeken uit en leerde wijs en schoon: Ab inito seculorum Christus in suis patitur et triumphal: in Abel occisus est a fratre... Van het begin der tijden lijdt en zegeviert Christus in de zijnen: in Abel werd hij gedood door zijnen broederGa naar voetnoot(1). | |
Het Doorzicht achter het Lam.De twee verdiepen zijn materieel en picturaal afgescheiden: wij dienen ze horizontaal, niet verticaal, op te vatten en te begrijpen. Het werd herhaaldelijk gezegd. Een nieuw bewijs. Op een zachtglooienden heuvel, midden in het landschap, staat op het rood altaar het witte, stralende Lam, ‘de Zoen en Zetel der genaden’. Zijn alles vrijkoopend bloed gutst onophoudend in den kelk op het schitterend altaarlaken; enkele druppels gaan verloren. Eene geknielde hemelsche altaarwacht zwaait de walmende wierookvaten, vertoont het kruis van schande en de passietuigen als even zooveel zegeteekens, en zit, met tweemaal vier harer engelen, in aanbidding, met vroomgevouwen handen, maar opgeheven oog en hoofd, lof en dank te spreken in naam aller gezaligden: ‘Het Lam, het geslachte, is waardig te ontvangen de kracht, en de godheid, en de wijsheid, en de macht, en de eer, en de heerlijkheid, en de zegening’. (Apoc. V. 12.) Dat landschap rond den heuvel strekt zich verre, verre uit met nieuwe dalen en heuvelen en kerken, onder de bovenrijen door. Het strekt zich uit naar Oost en West, in diepe oneindigheid. | |
[pagina 1078]
| |
Er boven staat zonder verschiet, dicht door troonzetels, tapijten en nissen, als een troonkamer, met een aanpassenden tichelvloer voor de drie compartimenten. Toch is er in dien vloer verschil van hoogte. De in afmetingen grootere Christus zit een trede hooger in veel rijkere nis; lager zitten, in minder rijke nis, Maria rechts, Jan Baptist links; dan, als in open luchtgebied, met siertapijten onder de voeten, de twee engelenkoren; eindelijk aan de uiteinden, veel lager, ja als gelijkvloers gezien, Adam en Eva. Dát is zeker. Nu laat ik in verbeelding de twee stamouders die Christus triomf opluisteren, links en rechts afzakken, laten we zeggen, het hemelsche tooneel met het aardsche verbinden, om van die zinrijke siermonumenten als bij trappen te stijgen tot de zalen der Engelen, tot den stoel van Christus' Voorlooper en Moeder, tot den hoogsten troon in top van alle hemelen, waar de Godmensch zetelt als Koning en reddende Opperpriester: Tu rex gloriae, Christe!Ga naar voetnoot(1). Zelfs hangende troonhemels zijn in schilderingen en retabels geen zeldzaamheid. Ik laat deze opvatting voor wat ze waard is. Zeker is het dat mijn doorzien onder de bovenpaneelen vasten technischen grond heeft, en dat de monumentale drie-groep dicht en afgesloten is. Aan de breede, effen heidevlakten gewoon, hebben onze oogen als onze gedachte de ruimte noodig, en zoeken, peilen in de verte. In onze lage horizonten spelen zich in de verte de wonderen af van onze taai wroetende menschkens, van het ineengedrongen spel onzer sobere natuur- en luchttinten, en, monumentaal, de wonderen van Gods wondere grootheid, als de zon, de goede, rijst en daalt om altijd grootsch weer op te rijzen. Soms, in ons wat dorre streek, komt het ons voor, alsof dicht bij ons, voor onze hand, voor onzen voet ligt: de wetenschap... en de kunst in de verte, niet in maar tusschen de dingen.
De kunst ziet en zoekt het Licht. | |
[pagina 1079]
| |
Christus in de Onderdeelen van heel het Werk.Góds H. Schrift is heel tot onze leering geschreven. Welnu, bij den H. Paulus (ad Phil. II, 5-11) staat eene beroemde samenvatting van Jezus' gansche geschiedenis, bij alle kerkvaders, theologen en predikanten vermeld, in de Liturgie meermaals gebezigd en met kniebuiging vereerd, bij iederen Christen, allermeest bij de schilders (ik bewees het reeds), om het plastische harer voorstelling, zeer goed bekend. God gelijk zijnde, zegt S. Paulus, heeft Jezus-Christus, om de eer der Godheid te herstellen, zich vernederd en als vernietigd, den vorm van slaaf aannemend en gehoorzamend totterdood. ‘Daarom heeft (op zijn beurt) God hem verheven, ex-altavit illum, en hem eenen naam gegeven die is boven alle namen - opdat in den naam van Jezus alle knie buige in den hemel - op de aarde - en onder de aarde, en alle tong belijde, dat Jezus-Christus Heer is in (en tot) de glorie van den Vader’. Christus' diepste vernedering tot slaaf tegenover zijne hoogste verheffing tot Heer. Die tekst, hoe heeft men het durven ontkennen! is, in zijn tweede deel, de synthesis der gansche ApocalypsisGa naar voetnoot(1). Hij is tevens, wat door niemand ontkend wordt, eene prachtige aanpassing aan het meesterstuk der Aanbidding. Hij schildert het verband tusschen buitenluiken en binnenpaneelen, ja, tot de materieele voorstelling der triomf-verbeelding binnen. Op de grauwe ‘gedoodverfde’ buitenluiken van het mysterie staat het proloog, de Boodschap d.i. het eerste oogenblik van Christus' menschwording en vernedering, maar even klaar in woorden des Engels en opschriften van propheten en sibyllen, de stellige en herhaalde belofte van zijne verheffing en eeuwig Koninklijke Macht en HeerschappijGa naar voetnoot(2). | |
[pagina 1080]
| |
In de breeder opengeslagen binnenpaneelen, in ongeëvenaarde kleurenpracht, de hooge verheffing, de glorierijke verheerlijking van den Zoon Gods, den Zaligmaker. In de drie oorspronkelijke deelen van het meesterstuk: in den hemel,
op de aarde,
in de (nu verdwenen) ‘helle’,
buigen alle knieën in den naam van Jezus en belijden alle tongen en talen, dat Jezus-Christus Heer is in (en tot) de glorie van den Vader. De God-mensch is opgevat 1) als Al-machtige Opperheer (Priester-Koning), in den hemel, 2) als Middelaar en Zoenlam, op de aarde. 3) als Meester over dood en hel, in vorm enkel te gissen. Hoe grootsch, hoe vol, hoe één en harmonisch... en hoe eenvoudig tevens! ***
Die Christus-gedachte ligt vertakt en geworteld tot in alle onderdeelen van het grootsch geheel met zijne twintig nog bestaande paneelen, de schenkers uitgezonderd. Zij straalt in den H. Geest, het Licht, het Vuur, de stuwkracht aller deugden, die de Kerk, het Rijk Gods bezielt. Zij welt in de Bron van het levende water van waarheid en gratie: ‘Zoo iemand dorst heeft hij kome tot mij en drinke!’Ga naar voetnoot(1). Zij vereenigt in zich den geloofsblik van verleden en toekomst: Oud en Nieuw VerbondGa naar voetnoot(2); zij is de liefdesterkte, kroon en loon van die komen uit de groote verdrukking, de Martelaren en gekroonde Martelaressen. | |
[pagina 1081]
| |
Die Christus-gedachte is het levenslicht, de levensmoed, beter nog de levenswijding bij de nederigen rechts, bij de grooten links: bij de vroede Pelgrims die uit de verre diepte stijgen naar het Hoogland en zijn Heiligen Berg; bij de wereldvluchtige Vaders en Boetelingen der woestijnen, evenzeer als bij de Rechters en Regeerders der volkeren en de gekroonde Soldaten en Paladijnen van het hoogste IdeaalGa naar voetnoot(1). Zij is het geloof, de liefde, de daad en het geluk geweest van vijftien eeuwen nieuw leven. Wie dit alles in verband wil zien met de politieke en sociale toestanden dier dagen, leze onze bijdrage Sexta Maï (1432) in Dietsche Warande en Belfort, nr 4, 1920, blz. 312.
***
Ernstig vermanend rees er een vinger omhoog tegen hem die het wagen zou ‘de rompre l'admirable unité qui (avec la figuration du Père) régit l'aeuvre toute entière (Le Père... p. 23), de dénaturer (la) pensée(?) de ces grands artistes’ met er den Zoon te zien, men voege er nog bij ‘d'éliminer le Père de la pensée médiévale’. - Geen nood... en die vinger zakt van zelf. Als 't klaar wordt loopt de boeman weg. Wat de grootste theologen, waaronder Mgr. Waffelaert, ook nu inprenten, nl. dat wij God niet beter kunnen vereeren dan in en door zijnen Christus, heeft Vondel, de ‘leeraer van de Paepsche leecken’, samengevat in de verzen: Wie twijfelt, dat den Zone toebehoort
Een eer zoo groot als d'eere van den Vader?
Wie eenen eert, vereert ze beî te gader,
Wie een onteert, onteert ze te gelijk.
De Vader zalft den Zoon tot hoofd van 't Rijk
En zet den Zoon tot Rechter aller heeren,
Opdat ze Hem gelijk den Vader eeren...
De Vader schept in d'eer des Zoons vermaak.
Altaergelheimenissen II.
| |
[pagina 1082]
| |
Banger ben ik voor die opwerpen dat het té schoon is, té één. Zoo zijn er ook. Tegen die artistenzielen die hun beste gave schijnen te wantrouwen, kan ik me persoonlijk minder goed verweren. Daarom wil ik de meening overschrijven van twee buitenstaanders, twee degelijk scherpe kijkers. ‘Ongelooflijk! zegt Busken Huet, is de kreet, die bij het zien der Aanbidding van het Lam u ontsnapt. Het paneel en zijne deuren gelijken een heelal in 't klein. Alles wat in de christenwereld gedurende vijftienhonderd jaren doorleefd en gevoeld, gedacht en gedroomd is, vindt ge er bijeenGa naar voetnoot(1)’. En E. Fromentin, na eene prachtige letterkundige beschrijving, vraagt: ‘Vous en ai-je donné l'idée? Nullement, l'espritpeut s'y arrêter à l'infini, sans trouver le fond de ce qu'il exprime ou de ce qu'il évoque. L'oeil de même peut s'y complaire sans épuiser l'extraordinaire richesse des jouissances qu'il cause ou des enseignements qu'il nous donneGa naar voetnoot(2)’. H. Van Eyck deed allen: volk, adel, geestelijkheid, de Kerk uit de Joden en de Kerk uit de Heidenen als één harmonisch volk van broeders in onafzienbare, altijd onvoltooide rijen Optreden naar het Lam:
De heirbaan op in 't eeuwig schijnend licht.
Als een eerbiedwaardige patriarch komt Meester Hubrecht aangetreden uit een verzinkende wereld met een schrijn vol schatten, en bouwt, in het middenpunt der beschavingen, zijn Lam-altaar als een baken, dat den regenboog ‘die Oost en West verbindt in glans zal doen verbleeken’. Ravenna's en Rome's mozaïeken waren in uitwendige heerlijkheid geëvenaard, in gedachtenrijkdom en schoonheid overtroffen. Dát was zijn ex-voto aan den Koning en Redder der tijden, dát was het zware credit van den middeneeuwer aan de grootsprekende Renaissance uit vreemden bodem.
***
Heb ik het ‘Belangrijk Punt uit de Aanbidding’ voldoende toegelicht? Hoeft er meer? De meesten, de kunstenaars voorop, hebben reeds lang gezegd en gezucht, dat het te veel is. | |
[pagina 1083]
| |
Opwerpingen.I. - ‘Christus dus tweemaal, en God de Vader niet eens!’
Voorzeker. Hadden onze iconographen even op de lamsverbeelding in de voornaamste tijdvakken der kunstgeschiedenis ook maar een oogopslag geworpen, ze zouden verstandig en vruchtbaar werk hebben verricht.
A. - Hier staat dus Christus tweemaal gelijk in honderd andere voorbeelden uit de Christelijke Kunst. Zoo staat Christus in de catacomben als Lam met staf en melkemmer: idem pastor of agnus; op de grafzerken der IVe eeuw griften ze Christus die van een hoogte afdaalt naar de Jordaan en zijn Apostelen uitzendt om te doopen, en aan zijn voeten een klein lammetje met nimbusGa naar voetnoot(1); in goudglazen en huisraad, Christus en Lam; in vele wereldberoemde mozaïeken der drukbezochte bazilieken staat, monumentaal en in onvergetelijken glans, boven: Christus, en onder, op heuvel of rots, soms op een troon: het Lam Gods. Bedoelde mozaïeken bevonden zich in de oude S.-Pieterskerk (afbeelding Diet. de la Bibl. Vigouroux, art. Apoôtres). In S.-Prudenziana troont de Heiland. omringd door twaalf zittende Apostelen: onder, het Lam op de rots. In S.-Paulo buiten de muren Christus triumphans met monogram IC̄ XC̄. Hier draagt S. Paulus den schoonen en schilderachtigen tekst: In nomine Jesu omne genu flectatur celestium, terrestrium et infernorum. Petrus zegt: Tu es XPC Filius Dei vivi. Twee engelen naast het kruis in het lagere verdiep, heffen het Gloria in excelsis aan en de Apostelen dragen de andere lofspreuken Christus ter eere die op den troon zit. In S.-Cosmas en Damiaan. de triomf van het coloriet, waar voor Christus' voeten de Jordaan vloeit en in de fries het Lam op een heuveltje staat. In S.-Prassede, waar Christus zit tusschen Maria en Jan-Baptist; in S.-Marcus, S.-Caecilia, Maria Transtevere, S.-Clemens. enz.Ga naar voetnoot(2). | |
[pagina 1084]
| |
In de allegorische voorstelling der strijdende en triomfeerende Kerk in Santa Maria Novella te Florentië, troont de Heiland met het Boek des Levens in de rechter- en den hemelsleutel in de linkerhand. Onder zijn voeten een troon in den aard der Etimasia. Op dien troon, - nogmaals den Verlosser symboliseerend - een Agnus Dei, een Lam Gods omgeven door de vier zinnebeelden der Evangelisten. Engelen en Heiligen aanbidden het LamGa naar voetnoot(1). Daar overal, boven monumentale Christus, en beneden hem, het Lam in veel kleinere afmetingen.
B. - In onze oude kunst zie men den Evangelieband te Doornijk, met Christus, geen twee-, maar driemaal: boven Christus in gloria, in 't midden Christus als Lam, onder Christus aan het Kruis. In het Getijdenboek van den Hertog van Berry zit (iets dat E.H. Kan. Van den Gheyn zal verbazen, meer en meer) op zijn troon de Christus van S. Jan's Ve hoofdstuk, met het Lam heel en al op zijnen schoot. Het is de plaat XIV. Graaf Durrieu beschrijft ze als volgt: ‘Le Christ qui siège sur le trône, porte une robe jaune verdâtre, avec un manteau rouge glacé d'or. Il tient sur ses genoux l'agneau ainsi que le livre scellé’. In de glasramen van Bourges houdt Jezus het geheimnisboek met zeven sloten in de hand (Apoc. V, 1). Hij troont in gloria te midden der vier Evangelisten tusschen twaalf personen uit het Oud Verbond en de twaalf Apostelen. Het Lam staat boven links. Beide dragen het Kruis. In deze compositie is theologische invloed weerom bewezen. ‘Les docteurs en effet interprétaient de cette façon la vision de l'Apocalypse, où Dieu est assis sur un trône et entouré des vingt-quatre vieillards’. Dat zegt E. MâleGa naar voetnoot(2). De beste schilders volgden hen.
C. - Ontleden is doen leven, doen herleven, zoo noodig. Niet wat staat geschreven of wat werd gezegd, maar wel degelijk: wat staat geschilderd? is en blijft eerste vraag en uitgangspunt. Ook kunst dient gezien en beoordeeld in het licht van haren tijd. Dat blijven mij dierbare beginselen. Tegen de bewering van Z.E.H. Kan. Van den GheynGa naar voetnoot(3) heb ik het afdoend bewijs geleverd, dat de middeneeuwers | |
[pagina 1085]
| |
(geleerden en kunstenaars) in het IVe hoofdstuk der Apocalypsis Christus op zijn glorietroon zagenGa naar voetnoot(1). De Eerw. Kanunnik heeft dan ook zijne ‘opgeblazen’ hoofdstelling officieel als prijsgegeven vermeld, maar dekt zijn terugtocht met zich tijdelijk in hoofdstuk V te verschansen met behulp ditmaal van een massa oud munitie-materiaal. Weet hij het te hanteeren? Ik durf het betwijfelen. Met ouderwetschen tintelpot en staal kan iedereen onmiddellijk nog geen vuur ketsen. In het vijfde hoofdstuk der Apocalypsis - over het boek met de zeven sloten of zegels - ziet de gezagvoerende Glossa Ordinaria ook Christus. De ‘sedens in throno et agnus’ zijn voor haar één en dezelfde persoon: God, die (als mensch) ook Lam is, het goddelijk Lam gelijk Dei et Christi (XX, 6) één persoon zijn. E.H. Kanunnik haalt uit een Dictionnaire ThéologiqueGa naar voetnoot(2) tegen mij uit Strabo aan: ‘Per dexteram intelligo Filium per quem omnia facit Deus PATER, ad quem totius libri intentio dirigitur’. De vetjes zeggen hoe hij het verstaat en misverstaat. Op den troon (cap. IV) zit Christus, zegt Strabo. Voor hst. V maakt hij geen onderscheid. Hier is er nu spraak van de rechterhand, waaruit het Lam het boek neemt. Door die rechterhand, dexteram, versta ik, Strabo, dat hier (nog immer) van den Zoon spraak is. Om twee redenen 1) omdat God de Vader door den Zoon alles schept en verricht en 2), omdat alles in de Apocalypsis opzettelijk naar den Zoon gericht is, ad quem (Filium) totius libri intentio dirigitur. Christus als mensch (het Lam) gaat naar zich zelf als God, gelijk op het Kruis de mensch-Christus bad en riep tot den God-Christus. (Cfr. a Lapide, Apoc., IV, 2.) Gelijk in het Symbolum der Mis is hier vergissing in interpretatie geschied. Daar is ook zeker bedoeld: per quem (Filium) omnia facta sunt. A priori moest het iedereen dwaas voorkomen, dat de Glossa Ordinaria eeuwenlang de grootste theologen zou hebben doen meenen, dat de Apocalypsis Jesu Christi was de Apocalypsis Dei Patris. | |
[pagina 1086]
| |
Zoo is 't ook met de meeste andere aangehaalde teksten: zij bewijzen hoegenaamd niet dat de Vader er alleen zou zitten, als goddelijke persoon des Vaders; maar dat hij er zit met zijn Hand, met zijn Zoon, die ‘overwonnen heeft en zit met den Vader in dezes troon’. (Apoc. III, 21.) Zeer gewaardeerde Schriftuitleggers, zooals Nicolaus de Lyra († 1340), zagen hier in dien zittende op den troon: ‘Deus, trinus et unus’, den drieëenigen God: Vader, Zoon en H. Geest. Geen enkel oud schrijver staat aangehaald die er uitsluitelijk den Vader in ziet, gelijk E.H. Kanunnik het hebben moetGa naar voetnoot(1). Van Eyck's tijd- en streekgenoot Dionysius de Karthuizer, het orakel van zijnen tijd en het licht van zijne eeuw († 1471), zegt: ‘dextera Dei omnipotentis toti ecclesiae praesidentis’Ga naar voetnoot(2). Ik wil me de ‘Muysevreughd’ van Vondel ontzeggen uit Le Père.. de zes eerste regels van blz. 12 hier over te schrijven, hoe verlokkend het ook weze!
Men late ook na, tegen hoog en laag, te beweren dat in het werk van Van Eyck in beeld gesteld is ‘non seulement dans leur sens général, mais encore suivant leurs détails essentiels’, het Apocalyptisch hoofdstuk over het openen van het boek der zeven sloten, waar het Lam naar den troon gaat en uit de rechterhand van die op den troon zit het boek neemt en het opent. De trekken en de handeling die dat Ve hoofdstuk kenschetsen, zijn er niet verbeeld, en ook niet mogelijk. Van Eyck verbeeldt het Lam op den berg (Apoc. XIV) en op het altaar. Zoo zegt ook de Kerk IsayasGa naar voetnoot(3) na: Emitte Agnum, Domine, dominatorem terrae, de Petra deserti ad montem filiae Sion, hetgeen de H. Hieronymus op Christus toepaste en de Kerk met hem, vertalend: Zend, Heer, uw Lam dat de aarde overheerscht, van de Rots der woestijn naar den berg der dochter SionsGa naar voetnoot(4).
Uit de ontwikkeling der Lams-verbeelding door de eeuwen, kon ik, vóór Van Eyck, alle bestanddeelen zijner ‘Aanbid- | |
[pagina 1087]
| |
ding’ aanwijzen. De lezing, de godvruchtige lezing der zeer geliefde Apocalypsis zal hem geholpen hebben om het overgeleverde te doen aanvaarden of verwerpen, om zijn keus te verrijken en te verlevendigen, gelijk een genie als het zijne altijd doet. Maar zeggen: dat moet hij schilderen, mag ik niet, omdat de schilder vrij is en het blijven moet. U zeggen dát heeft hij zeker willen schilderen, kan ik niet, omdat het tot nog toe niemand weet; en gissen met waarschijnlijkheid, dat waagde ik... en dan zie ik hoe Van Eyck ontleende... het heele boek door.
* * *
II. - Het tweede lid der opwerping zegt: De Vader niet eens, nergens verbeeld!
A. - Uit de iconographische lams-ontwikkeling blijkt verder zonneklaar, dat zich geen archeoloog hoeft te verwonderen en geen moderne Christen te verergeren, als ik in de ‘Aanbidding’ van den dogmatieker H. Van Eyck geen beeld van den Vader zie. Het zou er iconographisch eerder gansch ongewoon zijn. Waarom dan ten minste geen symbolische hand? - Die stond soms in de oude mozaïeken, maar bleef even goed weg. De H. Paulinus toont het. Stond die ‘Hand Gods’ soms op een hoogere omlijsting? Was Hubrecht misschien zinnens geweest ze boven Christus' hoofd te schilderen, en is dat klein détail vergeten gebleven?... Mogelijk, doch dat doet niets ter zake.
B. - De H. Paulinus de Nola staat voor zijne mozaïeken - zonder Vader - en legt ze uitGa naar voetnoot(1):
Pleno coruscat Trinitas mysterio:
Stat Christus Agnus, vox Patris caelo tonat
Et per columbam Spiritus Sanctus fluit.
‘In hare volle geheimenis straalt hier de Drieëenheid: Christus staat er in 't Lam, des Vaders stemme dondert uit den hemel en in gedaante van Duif zweeft de H. Geest naar beneden... De H. Drieëenheid vereenigt zich in Christus, die in zich al de eigenschappen der H. Drieëenheid vereenigt: als God teekent hem de stem des Vaders en de Geest; Kruis en Lam | |
[pagina 1088]
| |
getuigen dat hij Offer is; purper en palmen betoonen zijn rijk en triomf’.
C. - Het stoffelijk verbeelden van den Vader die geen menschelijken vorm heeft, het zichtbaar voorstellen van den onzichtbaren God, was oudtijds ongewenscht en bestreden door de groote kampers voor het Mysterie der H. Drievuldigheid, S. Augustinus o.a., die eene verbeelding van Vader of Drievuldigheid God een gruwel heet en een onteering van het Huis Gods. Zonder Zeus, vader en moeder der goden pater genitrixque deūm, is wel geen Olympus denkbaar. Voor ons, Christenen, echter is meer stoffelijkheid geen rijker geestelijke waarde. Wie God zegt, zegt Drievuldigheid: Vader, Zoon en H. Geest. God is voor ons altijd de drieëenige GodGa naar voetnoot(1).
D. - In het Getijdenboek van Turijn, plaat XXII, vind ik boven in den triomfboog Christus tusschen Maria en Jan Baptist, daaronder den H. Geest nederdalend op de bede: Veni, Creator Spiritus, en hangende boven het kruis van Calvarieberg. Zonder Vader. In de sierletter van den tekst ontvangt Mozes de wet van een ouden vader. In plaat VII leert een ambachtsman onze geleerden grove theologische dolingen vermijden met hun de elementaire waarheid van H. Schrift en kerkelijke Leer voor oogen te stellen, nl. dat de H. Geest niet door den Vader alleen, maar door Vader en Zoon, als door één, eenig, sameneeuwig beginsel gezonden wordt. Onze Vlaamsche menschen die hun Vlaamsch rozenhoedje bleven bidden met de Litanie van Onze Lieve-Vrouw, weten ook dat ‘Jezus den H. Geest heeft gezonden’ en dat Maria de ‘Moeder des Scheppers’ isGa naar voetnoot(2). Catech. Conc. Trid. I. art. VIII, nr VII: S.S. a Patre Filioque procedit. | |
[pagina 1089]
| |
E. - In de Christene Economia treedt de Vader, die altijd voor allen en ieder, voor Godheid, menschheid en heel de schepping het Beginsel is zonder begin: Principium sine principio, van wien alles komt en tot wien alles door Christus weervloeit, als terug voor den Zoon. - In het Nieuw Verbond heeft de Vader zich niet veropenbaard noch bij Jezus' Doopsel, noch als zijn donderstem zegt (bij Joan. XII, 28): ‘Ik heb (mijnen Zoon) verheerlijkt en verheerlijken zal Ik hem nog’; noch op den Thabor, anders dan door stem of wolk. Den Vader, die bij den zielekreet zijns Zoons in het groot Sacrificie op het Kruis zelfs zweeg, dien de Kerk op hare altaren waar het Kruisoffer herdacht wordt en vernieuwd, nooit of nergens in beeld voorstelt, dien Vader willen sommige oudheidkundigen nu absoluut zien. Ze meenen mij te moeten openlijk waarschuwen in den hoogen ernst hunner begripsverwarring: Middeneeuwsche artisten kunnen Christus ‘Schepper en Herschepper’ heeten, aangenomen! ‘qu'on se garde toutefois de ne pas éliminer le Père, soit de l'art, soit de la pensée médiévale’Ga naar voetnoot(1). Ieder antwoord is overbodig. | |
En de wondenteekens?‘Cette dévotion n'est pas antérieure au XVe siècle’, zegt Mgr. X. Barbier de MontaultGa naar voetnoot(2), wat misschien wel wat veel gezegd is. De voorbiddende Christus laat den (witten) Vader zijne zijde en wonden zien. Men zie plaat XXVIII uit het Turijnsch Getijdenboek. Christus als Rechter, met bloote borst en open armen, met zwaard en roede gezeten tusschen Maria en den Dooper, draagt soms de glorieuse wonden, dikwijls ook niet. Doch de Christus in majestate draagt ze zelden, om niet te schrijven: nooit. ten tijde der Van Eycken althans. Onze figuur, heb ik het genoeg herhaald, is de tronende, Koninklijke Hoogepriester en hij zit geschoeid. Bij onzen tronenden Christus staan ze niet. Is er iemand die ongeloovige ooren schudt, hij bedenke dat ze staan, vol zin, bij 't Lam, bij den Christus als slachtoffer en Middelaar. | |
[pagina 1090]
| |
‘Que faut-il en conclure?’ Wel, dat wij behooren tot de door den Zaligmaker zalig-geprezenen, ‘komende Thomassen’, die gelooven moeten zonder gezien te hebben. ‘Als ze er stonden was 't toch nog klaarder.’ - Gewis. Doch dan waren er voorvast weer gekomen, die beweerden dat die wondenteekens daar iconographisch-historisch beter niet stonden, dat zoo'n Pater in majestate! toch niet denkbaar was, dat ze Jan of een later opverver had bijgeteekend, juist gelijk nu van den Pelikaan met Christus' monogram: IHESVS XPS herhaald wordt: c'est ‘le nom du Fils, qui bientôt descendra sur la terre’Ga naar voetnoot(1). Het is vanouds gezeid: Eruditus errans errat errrore erudito. | |
Laat ons den Vader zien!Hier past het Evangelisch tafereel, zoo eenvoudig en zoo grootsch, van Jezus en Philippus. In zijn afscheidsrede had Jezus gezegd dat zijne Apostelen zooals hij moesten heengaan naar den Vader, dat Hij zelf de weg was, de waarheid en het leven (door zijne goddelijke natuur, bron en oorsprong van alle leven, tijdelijk en eeuwig). Niemand, voegt hij er bij, komt tot den Vader dan door mij. Hadt gij mij gekend, dan hadt gij ook den Vader gekend; en van nu af kent gij hem en hebt gij hem gezien (in mij, den Zoon). En Philippus: Heer, zegt hij, laat ons den Vader maar eens zien, en wij zijn tevreden. Jezus antwoordde: Zoo langen tijd verkeer ik onder u, en gij kent me niet, Philippus. Wie mij ziet, ziet ook den Vader. Hoe zegt gij laat ons den Vader zien? Gelooft gij niet dat ik in den Vader ben en de Vader in mij is?Ga naar voetnoot(2)’. Neen, het is niet naast, maar in Jezus dat men den Vader moet zien. Eene zeer oude mozaïek der catacomben stelt tusschen Petrus en Paulus den zittenden Christus voor met dit voor dogma en kunst merkwaardig opschrift:
QUI ET FILIVS DICERIS ET PATER INVENERISGa naar voetnoot(3), | |
[pagina 1091]
| |
dat ik mij gerechtigd acht te mogen omdraaien: Gij heet tot nog toe de Vader en Gij zijt de Zoon. | |
Is het de Drievuldigheid?Op het eind van zijn historisch, archeologisch en theologisch verweerschrift in een voetnota, zag ik, tot mijn grootste voldoening, dat mijn Zeereerwaarde tegenstander in deze kwestie tot het Drievuldigheids-argument als hoofdsteun kordaat en wijselijk overslaat. Voor wie ietwat psycholoog is, steekt die nota tamelijk sterk af tegen de gewoonlijk dubbende bewoordingen. 't Is als een sprong naar een reddingsboot, of althans het zenuwachtig involgen van raad of commando van een knap stuurman, die Pathmos' klippen erkennend, resoluut naar elders stevenen doet. Die nota luidt: ‘Nous tenons à affirmer notre énergique conviction que van Eyck a voulu figurer la Sainte Trinité dans son retable. Nous attirons une fois de plus l'attention du lecteur sur la parfaite analogie entre cette représentation de la Sainte Trinité et celle si fréquente dans les tableaux du moyen-âgeGa naar voetnoot(1). Faisons de plus observer que d'après la parole du Christ, c'est le le Père qui envoie l'Esprit, afin qu'il féconde l'aeuvre rédemptrice’ (blz. 24).
Die nota behelst het beste en het slechtste van het verweerschrift. Het beste - want het Drievuldigheidscomplex heeft de degelijkste kenners, als wijlen J. Weale, toen de Christus-opvatting nog zonder voldoende argumenten werd geopperd, aan de traditie der Renaissance: God den Vader, doen getrouw blijven. Dat complex kan feitelijk een tijdlang houvast bieden. Bekende ik zelf niet dat de H. Geest ook mij daar lang had in den weg gehangen? Het slechtste - om reden der toegevoegde z.g. theologische bewijsvoering over het zenden van den H. Geest door den Vader. Die zending is zeker. Doch, wordt ze bedoeld als van den Vader alleen, dan is 't een theologische doling van belang. Wordt | |
[pagina 1092]
| |
ze bedoeld als van den Vader en den Zoon te zamen als één, eenig beginsel, dan is 't natuurlijk geen argument tegen den Zoon.
Wij voorzagen de opwerping, toen we schreven (De Standaard, 20 Sept. 1920): De traditioneele opvatting: het Lam, de Duif, God de Vader d.i. de H. Geest als verbinding van Vader en Zoon, dus de H. Drievuldigheid is gauw geslikt. Doch, voor wie ook maar even nadenkt, heeft ze bezwaren: ze verbindt wat niet samenpast, t.t.z. 1) materieel gescheiden verdiepen en 2) ééne uit de groote, statige figuren met haast miniatuurschildering - en ze scheurt vaneen wat, als uitvoering en gedachten, zeker samenhoort: den blok der drie monumentale bovenfiguren. De overige is ze gedwongen te beschouwen als heerlijk hoekvulsel, maar als hoekvulsel toch. De Moeder Gods en Adam eenerzijds, Joannes de Dooper en Eva anderzijds, konden wegvallen. Ze zijn in alle geval niet vergroeid met de overige paneelen.
Als verder antwoord: die voorstelling is niet zeer oud. De Vader wordt er altijd als oude man, met grijzen of witten volbaard voorgesteld, de H. Geest zit of vliegt zoowat op alle plaatsen. De vergelijking doet onmiddellijk inzien dat er hier enkel kan gewaagd worden van ‘analogie’ ter wille van het drietal. Niets meer. Welnu in de kunst is eenzelfde persoon zeer dikwijls in dezelfde schilderij tweemaal voorgesteld en meer. Ik bewees het ten overvloede. En ten slotte entre analogie, ressemblance et identité il y a une légère différence! Indien men geen uitweg wist, zou men die opvatting kunnen voorstellen. De eigenlijke reden der doling is dat men niet verstaat hoe zonder den Vader de H. Geest daar zijn kan. En dat leert de H. Schrift en de Theologie. Evengoed als de Zoon zonder Vader kan verbeeld worden, kan ook de Zoon die ten hemel steeg en op aarde, als Lam met zijnen Geest, verzoening bewerkt en zaligheid, verbeeld worden zonder zichtbaren VaderGa naar voetnoot(1). In de iconographie zien we vanouds voorbeelden van de Duif zittend op het Kruis dat Christus zelf bedoelt, de Duif op sacramenthuisjes, de Duif op het hoofd van het Lam, de Duif zwevende boven Christus op het Kruis in miniaturen - gelijk | |
[pagina 1093]
| |
reeds vermeld werd - overal zonder Vader-verbeelding natuurlijk. Men zie ook plaat en tekst in Les Heures de Milan, door M. Hulin de Loo, p. 166 en pl. VII. | |
Uit de ‘Legenda Aurea’.Het volksboek ‘De Gulden Legende’ van den geleerden en zaligen Jacobus a Voragine, de vraagbaak der middeneeuwsche schilders, bevat een visioen, dat zeer wel met de ‘Aanbidding van het Lam’ kan vergeleken wordenGa naar voetnoot(1). Het verhaal van a Voragine is eene prachtige les in de Liturgie, een plastische voorstelling van het pas ingevoerde officie van Allerheiligen, met een blik op Allerzielen. Een vluchtig overzien der hymnen van 1ste Vespers en Lauden, met de responsoria der Metten maakt dat zonneklaar.
Wat beteekenis heeft de voorstelling voor ons? Een ontwerp van de Aanbidding van het Lam?... Zonder Lam, zegt M. Fierens-Gevaert zeerwel, maar hij is er neven, als hij beweert dat de Heiligen knielen voor ‘Dieu le Père assis sur un trône’Ga naar voetnoot(2). - Voor den Rex regum zegt a Voragine. Dat is heel wat anders. En als ze knielen, dan heft S. Pieter de Metten | |
[pagina 1094]
| |
aan, zegt a Voragine. Bij dien aanhef knielt men in 't koor en die aanhef luidt: ‘Regem regum Dominum venite adoremus’, laten wij Onzen Heer, den Koning der Koningen, aanbidden. De eerste Vespers hadden het reeds geroepen: ‘Placare, Christe, servulis’, de Lauden zeggen 't wederom:
Salutis aeternae dator,
Jesu, redemptis subveni,
en de antiphoon van het Magnificat der tweede Vespers, vóór het Officie van Allerzielen, vat den algemeenen indruk van het Hoogtij samen: O, hoe vol heerlijkheid is het rijk, waarin met Christus zich alle Heiligen verheugen; met witte kleederen bekleed volgen zij het LAM waar het ook heen gaat, ‘cum Christo gaudent omnes Sancti, amicti stolis albis sequuntur Agnum, quocumque ierit’. Hier ook weer de hendiadys, één door twee: Christus et Agnus!Ga naar voetnoot(1). Meer plastisch kunstenaar en beter iconograaf dan a Voragine, heeft Hubrecht Van Eyck dat Lam niet voorbijgezien in het Brevier, den ‘schat onvervalschter gebeden’. Een belangrijke opmerking nog. Boven het altaar der S.-Pieterskerk waar het z.g. visioen gezien werd, in de mozaïek der absis, zat op zijn troon, tusschen S. Pieter en S. Paulus, met het Lam in de smallere onderste zone: = Jezus Christus en niet ‘Dieu le Père’, wiens hand uit de wolk op den Zoon neerwees. Boven de hand Gods, even zichtbaar de DuifGa naar voetnoot(2). | |
[pagina 1095]
| |
Het Evangelie van Allerheiligen is altijd met het altaarstuk van Gent in verband gebracht. Mij is hier hoofdzaak te wijzen op den tronenden God en het Lam:
Ecce tronus magni fulgescit Regis et Agni!
Het is noodig gebleken er op te wijzen dat niet alleen Jezus in de Apoc. Koning der koningen, Heer der heeren wordt geheeten, doch dat ook het LAM, bij name, dien titel voert in de H. Schrift: ‘Ze zullen strijden met het Lam, en het Lam zal ze overwinnen, want het (Lam) is de Heer der heeren en de Koning der koningen; en die met hem zijn, zijn de geroepenen, de uitverkorenen, de getrouwen’ (Apoc. XVII, 14). Die ééne tekst ware voldoende om alles op te klaren. | |
Van waar die Kennis?Het wil sommigen onaannemelijk voorkomen dat wij in een schilderwerk zoo veel en zoo diepe theologische gedachten aanwijzen. Kon een schilder, al hiet hij Van Eyck, dat alles vinden, of maar vermoeden?
Wat er geschilderd staat kan niemand betwisten. De zinrijke opschriften die verder verband aanduiden, evenmin. Onze tijd, gewoonlijk zoo arm aan gedachten als rijk levend in pretenties, weet niet hoe rijk de middeneeuwsche kunst was aan gedachten en phantasie, en, wat men ook bewere, aan vrijheid en blijheid. Ik beweer niet dat een schilder als Van Eyck die zelf heeft gevonden, zelfs niet dat hij ze overal volledig bewust heeft aangewend. Doch zij zijn er. Het is de nalatenschap van eeuwen christene beschaving en traditie, rijkdommen, die men misschien minder waardeerde omdat men ze zelf zonder inspanning had gekregen, doch daarom in objectieve waarde niet verminderden, zooals uit de ijdele ledigheid bleek, toen ze er niet meer waren; zooals bleek uit het misprijzen der Gothische kunst, toen ze niet meer werden begrepen.
Zoo vragen andere volkeren zich ook af: Waar halen die Vlamingen toch die kleuren vandaan? Wij zijn van een gezegend Volk, dat een roeping heeft en ze moet bewaren. | |
[pagina 1096]
| |
Er ligt voor mij geen greintje romantiek in den uitroep van een Gezelle: o Machtig voorgeslacht, wat hebt ge wondere daden
Gestapeld op den weg, dien ge ons zijt voorgegaan:
Hoe grootsch is uw gedacht, hoe, langs de wereldpaden,
Al wat gij doende waart, hoe is het grootsch gedaan!
Mij verbaast veel meer de stoffelijke uitvoering en de lucht bij Van Eyck dan zijne theologische rijkdom. Klerken, geestelijken, theologen, prelaten, bisschoppen zelfs werkten mee aan tooneel, bouw- en schilderkunst. In de oude Concilies worden de schilders tegen hunne vijanden beschermd, o.a. omdat de schilders, al hoort de heele kunst den ambachtsman, toch slechts voorstellen wat de Vaders, de theologen, hun leeren en zóó tegen de leer niet kunnen missenGa naar voetnoot(1).
In de kunstgeschiedenis is meer dan eene bestelling bekend, die door theologen was opgevat en samengesteldGa naar voetnoot(2). In ons land vinden wij een treffend voorbeeld bij Dieric Bouts, die zijn nu ook volledigd meesterstuk, het ‘Laatste Avondmaal’ op 15n Maart 1464 aanging te schilderen volgens eene merkwaardige overeenkomst met ‘de vier meesters der bruederscap van den heiligen sacramente inder kercken van sinte peters te loevenen’. Daarin staan bij name vermeld twee theologen: Mr. Jan Varenacker en Gilis de Bailleuil, die met opvatting en samenstelling van dit betrekkelijk klein werk waren belast geworden. ‘Ende heeft die voirsc. meester Dieric aangenomen dese tafel te makene na allen synen besten vermoegenen, egheene arbeit cost noch tyt daer inne sparende Mair zijn uterste macht | na de const die hem got verleent heeft, dair inne te thoenen, in | |
[pagina 1097]
| |
alsulcker weghen ende waerheit als hem die eerwerdige heren meester jan vaernacker ende meester gielis baluiwel professeurs inde godheit ons geven selen | op die voirscr. materie’Ga naar voetnoot(1). In de ‘Aanbidding’ moesten typisch genoeg, drie sociale grootmachten samenwerken: gedachten van theologen, handwerk van ambachtslieden, kapitaal van gegoeden, vooraleer ons land deze schoonheid mocht begroeten, die eeuwenlang alle standen bleef verrukken en, naar het woord van C. Van Mander, alle kunstenaars ‘verbaest en versuft’. | |
De geloovige Kunstenaar.Toen het, anno Domini 1426, Inde maent September achtien daghen, viel
Dat (hy) met pynen God gaf (zyn) zielGa naar voetnoot(2),
had de christen schilder een dubbel verzoek: Bidt God voor my, die Const minnen,
Dat ick zyn aensicht moet ghewinnen.
En vliedt zonde, keert u ten besten,
Want ghy my volghen moet ten lesten.
God zien, die uit zich zelven waar is, schoon is, van aangezicht tot aangezicht, en stichten. Als alle grooten, voelde hij zijn gave als eene verplichting: hij diende. Nergens teekende hij zijn naam: zijn persoon mocht dalen en vergeten worden, als zijn Christus-werk maar steeg. ‘Wij zijn, kon hij de Sienneesche schilders van 1355 nazeggen, wij zijn, door de gratie Gods, de veropenbaarders der wonderbare dingen door de kracht des geloofs uitgewerkt’Ga naar voetnoot(3). | |
[pagina 1098]
| |
Zijn ‘miraculeus constich werc’ te Gent is dan ook meer dan een in beeld gebrachte tekst of bladzijde der ApocalypsisGa naar voetnoot(1), het is de geest der Apocalypsis zelf in goddelijk licht, eene volledige, ‘claer-blinckende’ Summa Theologica, van schepping tot herschepping; in stillen hartstocht gesproken, niet gegalmd, een leerdicht van Christus' geestelijk Koningschap. Hubrecht Van Eyck schijnt bij den eersten aanblik koel, zelfs hard. Dat bewijst zijn evenwicht en ons gebrek er aan: hij kent geen weekelijkheid. - Stel u open voor hem, zet u neer, laat hem spreken, en... luister. ‘Uit die kennisse comt die minne’ voor heel die kunst. Doch niet op commando van cerebraal begrip, wél uit gelijksoortige geest- en zielsbewegingen.
Van Eyck was in Vlaanderen ingeplant, niet uit Vlaanderen gegroeid. Zijn gemilderd licht Byzantinisme had iets vreemds, was iets vreemds. Zijn kunst was minder kind des gemoeds, meer voorname draagster der gedachte; meer belijdenis dan liefde; meer hiëratisch dan volksch, indien men die woorden niet te streng naar de letter wil opvatten. Toch door het volk ‘zeer hooge gheeert’, omdat dat volk, gelijk onze schilder, geloovig was, omdat ons volk bijzonder, het volk der ‘goede onderdanen’, gaarne ontzag gevoelt en betoont voor wat hoog staat en macht waardig is: hier nl. voor beeld en werk van den God van Goedheid, ‘wiens menschenliefde verschenen was’, gelijk het wonderschoon Epistel van Kerstmis-dageraadsmis in de mysteriën zong (ad Titum III, 4). Van Eyck's veelzijdige kunst, door rusteloos werk gewonnen, bereikte het godsdienstig sublieme als zonder zich kwellende inspanning. Men waant zich voor het gewone in de kalmste rust. Doch die rust is een mysterieus werken, dat schijn-gewone een buitengewone kunstenaarstriomf in het beheerschen en beperken der stof. Hoe zullen wij dien genialen man kenteekenen? Hij is de volheid, hij is het evenwicht, een Christene Phidias, de Dante der Schilderkunst. Zijne dogmatiek belette geen visioen, maar zijne visioenen bewegen binnen de lichtende zekerheid der strengste dogmatiek. | |
[pagina 1099]
| |
Zijne mystiek verdiepte zich in de realiteit met de eerbiedigste waarheidsbetrachting, die de realiteit doorschouwde tot in haar schemerend inwendig mysterie, haar tweede wezen, en haar echtste, haar licht. Nacht is niet blijvend. Hoop is, als Liefde, gebod. Heel het geschapene zucht in pijnen naar verlossing, wij het meestGa naar voetnoot(1), doch ondergang is niet het laatste woord der dingen. De Heiland leeft en Hij is God. ‘L'art est une ascension. Sa loi est de monter’Ga naar voetnoot(2).
Van Eyck's landschap is niet minder schoon, omdat er boom en blad en bloemekens meêbidden: ‘... gezegend zij Uw Naam, Uw Rijk kome’, het Onze Vader der onschuldige ‘blommekens’, maar half zoo lang als 't onze... Van Eyck's aarde is niet minder waar, als achter hare onbepaalbare menigte tinnen en torens, steden en streken, de goudglimmende tinnen rijzen van de ééne, blijvende Stede: Caelestis Urbs Jerusalem,
Beata pacis visio,
Quae celsa de viventibus
Saxis ad astra tolleris.
De hemelstad Jeruzalem, het zaligende vreegezicht! Die, uit een levendig gesteent', haar toppen naar de sterren richt. Niet minder bekoorlijk, zijne aarde, als het oog der begeerte weiden mag waar bloeit een eeuwig Paradijs,
dat Paradijs, waaruit de verzekering opgaat, waar tot in ieder harer woorden: Ter Bruiloft van het zuiver Lam
't Welk uit den schoot des Vaders kwam
En om de menschen heeft geleden,
Wordt elk genoodigd en gebedenGa naar voetnoot(3).
Laten wij nooit den geloovige scheiden van den kunstenaar. Ik vrees niet te getuigen dat zijne Konings-hymne zou vergeten | |
[pagina 1100]
| |
zijn, voor ons en de wereld vergaan, zonder nut, was ze niet vereeuwigd door de waarheid, de volheid, het evenwicht, den eenklank en de harmonie van zijne eigene, vrije, alles durvende Vlaamsche Kracht en... Kunst. Veritas Vita.
Waarheid zien, en haar doen leven,
Leven voor de onsterflijkheid.
't Is de schoonste hemelgave,
Slechts genieën weggeleidGa naar voetnoot(1).
***
Dames en Heeren,
Ik dank U eerbiedig voor uw even welwillende als zeer vereerende aandacht. |
|