Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1920
(1920)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1008]
| |
Brynhild.
| |
[pagina 1009]
| |
Boven het zwichtende zwerk
verdwijnt de stoet in den hoogen.
't Strijden is uit, en allengskens
sterft het gewoel en 't gewriemel
Diep in het dal, en de rust
en de stilte heerschen op 't slagveld.
Mijmerend blijft nog de schildmaagd
staan als een beeld op den bergtop.
Zachtekens zinkt in het westen
de zonne, bemalend de rotsen,
Ver in der bergen verschiet,
met vurigen, bloedigen weerglans.
Langzaam daalt dan het nachtfloers,
terwijl op den top van de steenrots
Steeds nog het scheem'rende beeld staat,
- 't beeld van de mijm'rende schildmaagd,
Wodans verkoren Walkure,
... tot alles zich hult in het duister.
Blakende bliksems verlichten
het zwarte wolkengevaarte;
't Aardrijk davert en dreunt
van het raat'len en rollen des donders.
Razend woeden de winden,
verkonden het komen van Wodan.
Uit het Walhalla, den burg,
de woning van wonne en weelde,
Die de Walkuren en helden
in 't bijzijn der Asen genieten,
Brengt Alvader aan Brynhild,
zijn dochter, een treurige tijding.
Plechtig besloten de Goden,
op 't nijdig verlangen van Fricka,
't Heldengeslacht van de Welsings
gevoelig te slaan in hun hoogmoed.
Siegmund, jeugdige held
van den stam, door Wodan verkoren,
Moet door het zwaard in het kampen
bezwijken. De jager der wouden.
Grimmige Hunding, vervolgt hem
en daagt hem ten bloedigen kampstrijd.
Dood'lijk getroffen, zal Siegmund
vallen, ofschoon hij nu Balming,
't Zwaard van de Goden bezit,
door Wodan den Welsings geschonken.
| |
[pagina 1010]
| |
Zulks komt Wodan berichten,
bevelende Brynhild, de schildmaagd,
't Lijk van jeugdigen Siegmund
naar 't Walhalla te brengen.
Brynhild is pijnlijk getroffen
bij 't hooren der woorden van Wodan,
Smeekt hem tegen den vijand
den jeugdigen held te beschermen,
Hem te behouden in vrede
voor Sieglind, zijn teederbeminde.
Wodan verwijt nog aan Brynhild
haar medegevoel met de menschen,
't Lot aan het leven beschoren.
De wil der Asen geschiede!
Niettegenstaande voelt Wodan,
dat hij ze teederlijk liefheeft,
Brynhild, zijn bloeiende dochter,
de schoonste, getrouwste Walkure
Onder degenen die 't strijden
der helden bezielen, de dooden
Voeren tot wonnig herleven
bij d'Asen in 't weel'drig Walhalla.
Zal hij voor Brynhild mishagen
aan Fricka, zijn grillige gade?
Zal hij Siegmund, den Welsing,
in 't leven behouden, beschermen
Tegen den wil der Asen?
Gehoorzaam zij Brynhild den Goden!
Wodan omhelst zijne dochter,
ze zoenend op 't zonnige voorhoofd,
Blank als de lelie in 't veld,
die bloeit op den stengel, den slanken.
Weerom woeden de winden,
wen Wodan verdwijnt in de wolken,
Varende naar het Walhalla,
weeld'rigen burg van de Goden.
Brynhild daalt van de steenrots,
stijgende stout op haar strijdros,
Rijdt snel henen om Siegmund
en Sieglind te zoeken in 't oerwoud.
Zacht op het mossige bed
rust Sieglind, en wakende buigt zich
| |
[pagina 1011]
| |
Siegmund, ze teeder beschouwend,
over zijn slapende liefste.
Brynhild gevoelt als een vuur
in het harte de liefde der menschen,
Welk' in haar leven d'onschuld'ge
dochter der Goden nooit kende.
Brynhild is stille genaderd
tot Siegmund en doet hem een teeken.
Beide verwijd'ren zich snel
om de slapende bruid niet te storen.
Siegmund van Brynhild verneemt,
dat zij hem bij Wodan moet voeren,
Waar hij met Goden en helden
lekkeren mede zal drinken.
Siegmund begrijpt haar niet,
en hij vraagt of zijn teedere Sieglind
Hem vergezelt, doch Brynhild,
verrast, geeft Siegmund tot antwoord:
Neen! daar komen de helden
alleen. En Siegmund: 'k Heb liever
Steeds bij mijn Sieglind te blijven,
waar we gezellig hier wonen.
Brynhild verdwijnt en is treurig,
bedenkend het bittere noodlot.
Siegmund omhelst zijn beminde,
die op het mosbed nog sluimert,
Neemt dan zijn slagzwaard en trekt
in het oerwoud zingend ter jacht uit,
Innig verheugd in het leven,
dat schonk hem zijn schoonste gaven:
Vrijheid, vrede, geluk,
die hij smaakt in den bloei van zijn jaren.
Hunding, de grimmige jager,
die wraakzucht en nijd in het hart draagt,
Rijst in zijn roestige rusting,
op zoek naar den jeugdigen Siegmund.
Lange duurt niet het zoeken
of het komt op een vreeselijk treffen.
Woedend bespringen elkander
de beide geweldige kampers,
Slaan met de blinkende zwaarden
op klinkende pantsers en schilden.
Siegmund zal sneven door Hunding;
zoo luidde 't besluit van de Goden...
| |
[pagina 1012]
| |
Doch daar daagt eene schildmaagd,
vurig, gezwind ter hulpe,
Valt met geweld op den jager
om hem met haar spies te vellen.
Eensklaps breekt in de wolken
d'orkaan los. Wodan, verschijnend,
Valt met zijn speer in hun midden,
beheerschend den woedenden kampstrijd.
Weerloos wordt de schildmaagd,
weerloos insg'lijks de Welsing.
Balming, het vreeselijk zwaard,
dat de Welsings van Wodan ontvingen,
Breekt plots in stukken en Siegmund
ligt daar, zieltogend, ter aarde...
Wodan verheft zich ten hemel,
en Hunding, verschrikt, is verdwenen.
Weenende staat daar de schildmaagd
't lijk van den held t' aanschouwen.
Zorgzaam neemt ze de stukken
van 't zwaard, bewaart ze voor Sieglind,
Wie ze de smart'lijke tijding
van Siegmund's dood komt brengen.
Sieglind verzonk in gesnik,
toen Brynhild het sterven haar meldde.
Hoe was het moog'lijk, dat Siegmund,
de dappere held, kon bezwijken?
Hij, die het zwaard der Goden,
Balming, had gekregen?
Brynhild vertroostte de droeve
met hart'lijke, zalvende woorden
Zeggende dat zij een zoon
eerlang het leven zou schenken
Die, eens groot, noch de menschen
zou vreezen, noch vreeze zou kennen;
Die met zijn krachtigen arm
Balming, het zwaard, zou hersmeden,
Snoodheid bloedig zou wreken,
den booze met dood zoude straffen,
Koning zou zijn op de wereld,
gevierd om zijn moed en zijn stoerheid.
Plots'ling verdwijnt nu de schildmaagd,
latend de treurende Sieglind,
| |
[pagina 1013]
| |
Eenzaam zoekend in 't oerwoud
't lijk van rampzaligen Siegmund.
Vrucht'loos zoekt de bedrukte.
Toen nauw'lijks de held was gevallen,
Daald' een Walkure ter plaatse
en voerde hem heen op haar strijdros,
Pijlsnel klievend de wolken,
ten hoogen naar 't weidsche Walhalla.
Stormend door weer en door winden,
verschijnen weer de Walkuren,
Stijgend ter steile rotsklip,
nimmer door menschen betreden.
Brieschende rennen de rossen
en spattende springen de vonken,
Schitt'rend als sterren, uit steenklomp
en ijzer. Schett'rende schallen,
Trillen in 't luchtruim de kreten
schril uit de borst der Walkuren,
Welke bestijgen de rotsen,
waar zij Wodan verwachten,
Heerscher van hemel en aarde,
welke zijn wil zal doen kennen.
Donder en bliksem verkonden
zijn vaart door de lucht en de wolken.
Brynhild, die Siegmund beschermde,
komt hij strenge bestraffen,
Zij, ongehoorzaam en stout,
weerstond de bevelen der Goden.
Nooit meer voert ze gevallene
helden in Wodans Walhalla.
Nooit meer schenkt ze den helden
in gouden schalen den mede.
Uit het weeldig Walhalla
wordt ze voor eeuwig verbannen.
Schamele hutten der menschen
krijgt ze voortaan tot schuilplaats.
Eenzaam zwervend op aarde,
zal zij den eersten behooren,
Dien z' op den weg zal ontmoeten
en die z' als slavinne zal houden
Dat is de straffe voor Brynhild,
verlatene dochter der Goden.
| |
[pagina 1014]
| |
Wen de Walkuren 't vernemen,
bestijgen ze bang hare rossen,
IJlen door wolken en werpen
haar schrille kreten ter winden;
Kreten van angst en ontzetting
en nijpende vrees, die ze slaken.
Brynhild, gelaten, gevoelde
de woorden als wonden, die branden.
Treurig en tranend richt ze
de sprekende blikken tot Wodan.
Niets kon hem echter bewegen,
noch woorden, noch weenen, noch smarten.
Rotsvast zijn de besluiten
der Asen en onwederroep'lijk.
Brynhild vraagt als een gunste
door vlammen omgeven te worden,
Hoog als een wand. Op een rots
zou ze slapen en willen verwijlen,
Tot er een ridder zou dagen,
die vuur noch gevaren zou vreezen,
Haar zou bevrijden ter plaats,
die geen zwak'ling zou durven te naad'ren.
Wodan, geroerd in het hart
door de taal van de smeekende schildmaagd.
Keurt haar waardig dier gunst,
en herkende de dochter der Goden.
't Stormt in zijn ziel als hij Brynhild
nu leidt naar de rotsige bergspits,
Waar met haar schild en baar speer
en den helm en het schitterend pantser,
Wodan ze zachte neerlegt
op de hoogste der rotsen te rusten.
Teeder aanschouwt hij zijn kind
in zoet en zalig herdenken.
Schoon als een beeld ligt ze daar
in haar sluimer, de jeugdige schildmaagd
Wodan, verheffend zijn speer,
roept Loki, den leider der vlammen...
Stijgend uit kolken en kloven
verheft zich het laaien ten hemel,
Vormend om Brynhild, de schildmaagd,
hoog eenen brandenden ringmuur.
Weer bij het woeden der winden
Wodan verdwijnt in de wolken,
| |
[pagina 1015]
| |
Blikkend nog even ter bergspits,
wellend omringd door den vuurgloed,
Waar nu de schildmaagd zal rusten,
Brynhild, de dochter der Goden,
Wachtend op Siegfried den held,
Komend om haar te bevrijden,
Kennend gevaar noch vrees,
die voor haar door de vlammen zal varen,
Haar door zijn woord zal wekken,
den zoen op haar mond zal drukken,
Haar met zich mede zal voeren
en zijne gade zal worden.
|
|