Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1920
(1920)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 943]
| |||||||||
Zaak Eupen.
| |||||||||
[pagina 944]
| |||||||||
I.Onder het hoofd ‘Arguments linguistiques’ verdedigt Lt-Gen. Baltia de volgende stelling:
Te Eupen is de volkstaal in den grond gelijk met die van Aken; ze is Hoogduitsch en enkele uit het Vlaamsch overgenomen woorden of woordvormen doen aan het Hoogduitsch karakter van den tongval niets af.
Deze beweringen worden gestaafd:
Hiertegen moet de Academie doen opmerken dat de vraag, of de Eupensche tongval tot de Hoogduitsche dan wel tot de Nederlandsche taal behoort eene wetenschappelijke vraag is, niet zulk éene, die door de openbare meening of door leden van plaatselijke letterkundige sociëteiten kan opgelost worden. Wat te Eupen of elders onwetenden en onbevoegden over wetenschappelijke vragen mogen denken, onze rol als Academie brengt het juist mede dat wij dwalingen bestrijden en ongeleerden voorlichten. Wij moeten hen dus op het feit opmerkzaam maken, dat er eene taalwetenschap bestaat en dat de wetenschappelijke methode het middel verschaft om taalkundige vragen op te lossen, waarmee de openbare meening geen raad weet. | |||||||||
[pagina 945]
| |||||||||
Er wordt door ons dus uitsluitend gesteund op wetenschappelijke bewijsgronden, ontleend aan werken van gezaghebbende geleerden uit Duitschland, Holland en België. Ten overvloede zullen wij aantoonen, dat de door Lt-Gen. Baltia ingeroepen getuigenissen, o.a. die van H. Ritter, als men ze in hun waar daglicht stelt, verre van voor onze stelling ongunstig te zijn, de juistheid er van bewijzen of bevestigen. | |||||||||
A. - Het boek van H. Ritter.Verschenen in de reeks Deutsche Erde, Bücher der Heimat, waarvan het het derde deel uitmaakt, is het Rheinisches Grenzland van H. Ritter (Berlin 1912), niets anders dan een in letterkundigen stijl geschreven reisgids, een Baedeker met bellettristische strekking. Dat het in politiek opzicht den zuiversten pangermanistischen geest ademt, hoeft nauwelijks betoogd. Men zie b.v. zijn pleidooi voor de annexatie van onzijdig Moresnet (blz. 300-302), zijne verachting voor alles wat niet Duitsch is, zijne geringschattende uitlatingen over België, ‘ein künstlich geschaffenes Gebilde’ (blz. 302). De schrijver gewaagt van geen enkelen wetenschappelijken titel, hij is - zeldzamerwijze voor een Duitscher - noch Doctor noch Professor; zijne historische en aardrijkskundige kennis reikt niet ver. Voor hem is alles wat aan Duitschland grenst ‘die Provinz Limburg’; het oude hertogdom Limburg weet hij van de huidige provinciën Belgisch en Hollandsch Limburg niet te onderscheiden (blz. 302). Vooral op taalkundig gebied geeft hij blijk van zijne onwetendheid. Het boek krielt van tegenspraken en ongerijmdheden, waar taalkundige vragen aangeraakt worden. Na op blz. 231 erkend te hebben dat de volkstaal van Eupen wezenlijk (wesentlich) van die van Aken verschilt, beweert hij op blz. 232 dat ze ‘in ihrem Grundstamm’ met deze laatste gelijk is. Op dezelfde bladzij wordt de Eupensche tongval met | |||||||||
[pagina 946]
| |||||||||
dien van Aubel, Welkenraedt, enz. gelijkgesteld, en dat alles wordt door hem ‘deutsch’ genoemd. Het Eupensch heeft de karakteristieke consonanten van het Nederduitsch (vertellen tegenover erzählen, make tegenover machen). ‘Die flämische Form vieler Worte ist fast unverändert erhalten geblieben’ (blz. 233). Voorbeelden: geheel, steert en talrijke andere. Na al deze tegenstrijdige mededeelingen is het niet wonder dat H. Ritter niet weet te besluiten. Hij drukt den wensch uit dat een Germanist eens de dankbare taak op zich moge nemen, de verschillende taalelementen in het Eupensch en in de andere dialecten van den linker Rijnoever te ontleden en te beschrijven (blz. 233).
Het kan ons niet anders dan in hooge mate bevreemden dat tegenover het welgestaafde standpunt der Academie, die verschillende Germanisten en dialectologen van naam telt, de opvattingen van een pangermanistischen commis-voyageur ingeroepen worden. Hier past werkelijk het woord paradoxaal. | |||||||||
B. - De uittreksels uit H. Ritter.Lt-Gen. Baltia deelt in zijn antwoord een paar citaten uit het boek van H. Ritter mee, waaruit zou blijken dat het Eupensch Hoogduitsch is. Wie het ook zij die deze uittreksels aan den heer Gouverneur heeft verschaft, hij is ofwel geheel onbekwaam Duitsch te lezen en te verstaan, ofwel pleegt hij willens en wetens eene vervalsching.
1e uittreksel: ‘Drüben spricht man Plattdeutsch, das sich von dem der Aachener Gegend nur durch reichlicher eingestreute flämische Brocken unterscheidet’ (H. Ritter, blz. 526). Drüben beteekent hier niet N.O. der Provinz Lüttich, zooals in het schrijven van Lt-Gen. Baltia bij wijze van commentaar bijgevoegd wordt, maar: daar ginder in den trein. De schrijver | |||||||||
[pagina 947]
| |||||||||
beschrijft het gezelschap waarmee hij van Bleiberg naar Aubel reist. De verschillende groepjes spreken ieder wat anders: die ginder de bedoelde soort ‘Plattdeutsch’; zijn buurvrouw kent alleen Vlaamsch en een weinig Fransch; achter hem zitten er een paar in 't Waalsch te praten. - Van welk belang is dit voor de taalkwestie te Eupen?
2e uittreksel: ‘Die in Aubel schon im 65. Jahrgange erscheinende Zeitung ist berechnet für die vom Kantonsorte nach der deutschen Grenze hin liegenden 13 reindeutschen Dörfer, deren Sprache der des angrenzenden deutschen Gebietes gleich ist und nur hier und da etwas mehr eingeschleppte flämische Brocken als diese zeigt’ (H. Ritter blz. 527-528; in het schrijven van Lt-Gen. Baltia niet volkomen juist afgedrukt). Deze uitspraak over de taal van dertien Belgische dorpen is niet van H. Ritter, maar zij geeft de opvatting weer van den redacteur der Fliegende Taube, een Duitsch-Belgisch krantje te Aubel uitgegeven. Het klinkt ongelooflijk: een dorpsjournalist uit een achterhoek van Oud-Limburg wordt hier aan de Academie voorgehouden als autoriteit in moeilijke dialectvragen! Wiejaren van zijn leven aan dialectologie, aan historische studie van Nederlandsch en Duitsch gewijd heeft, moet hier onderdoen voor een santjesverkooper (zie H. Ritter blz. 527) die tevens krantenschrijver is: risum teneatis! Evenmin als Ritter, kan de Aubelsche journalist geen tegenspraak vermijden. Voor hem is de taal van Eupen Duitsch. Nochtans leest men op blz. 528: ‘die Volkssprache von Maastricht und Eupen klingt ziemlich gleichartig’. - Is Eupensch Nederlandsch of is Maastrichtsch Duitsch? | |||||||||
C. - Eenige stalen van het Eupensch dialect.In het boek van H. Ritter is niet alles zonder waarde. Hoe Duitschgezind hij ook moge wezen, toch deelt hij eenige onvervalschte staaltjes mee van de | |||||||||
[pagina 948]
| |||||||||
Eupensche volkstaal. Deze heeft hij aan goede bronnen ontleend; o.a. is de heele lijst spreekwoorden door hem aangehaald letterlijk overgenomen uit het Wörterbuch der Eupener Sprache van Tonnar en Evers. Deze uittreksels bewijzen juist afdoende wat overigens alle taalgeleerden weten, nl. dat het Eupensch Limburgsch is en geen Hoogduitsch. In de aangehaalde woordenlijsten, spreekwoordelijke gezegden, liedjes, enz. is geen enkel woord te vinden dat onze stelling tegenspreekt. Niet alleen is de vorm van alles Nederlandsch of ten minste Nederduitsch (d.w.z. niet-Hoogduitsch), b.v.: vertellen, make(n), geheel, steert, spijt, getuige, haag, verbaasd, schepsel, schathever, kermen, luisteren, omtrent, plooi, zuiver, zonder weerga...; maar de woordenschat vertoont hoopen woorden die bepaald Nederlandsch en niet Hoogduitsch zijn, als: deesem, ruzie, zeissel, bom (= bodem), musch, merel, dek (= dikwijls), kallen, novenant, mouw... Dat enkele dezer woorden te Aken of Keulen bekend zijn, doet aan onze bewering niets af. Waar Ritter, in plaats van verwarde en zichzelf tegensprekende uitlatingen over dialectologie uiteen te zetten, het echte en tastbare materiaal voorlegt, dan bevestigt zijn boek op schitterende wijze, hetgeen ieder onbevooroordeeld deskundige reeds lang weet, nl. dat de Eupensche tongval met het Hoogduitsch niets gemeens heeft maar integendeel bij de Oost-Limburgsche dialecten der Nederlandsche taal moet gerekend worden. | |||||||||
II.‘Les exemples cités dans l'annexe de la lettre de l'Académie, - zegt Lt-Gen. Baltia, - sont contredits par de plus probants:
(1) “Tous les mots renfermant les sons st et sch ne se prononcent pas comme st et sch en flamand, mais bien cht et ch comme en allemand (Stuhl - Schule, etc...)”. | |||||||||
[pagina 949]
| |||||||||
De uitspraak (fra.) ch voor s in de st-verbindingen en in sch is eigen aan talrijke Nederlandsche dialecten. Voor st heerscht deze uitspraak in geheel Hollandsch Limburg; dezelfde klank voor sch wordt aangetroffen in de helft van Belgisch Limburg, te Leuven, te Brussel. - Naar deze redeneering zouden alle deze plaatsen Duitsch zijn.
(2) “Dans la conjugaison des verbes à la 2e personne du singulier la forme du a été conservée; elle a été supprimée en flamand”. Ndl. du is bewaard in een groot gedeelte van Belgisch en in geheel Hollandsch Limburg. - Zijn dan Maastricht, Valkenburg, Sittard, Roermond, enz. Duitsche gemeenten?
(3) La terminaison ie (provincie, statie) qui se rencontre dans les mots étrangers employés en flamand, n'existe pas dans le patois local qui prononce provinz, station, etc...’.
De hier aangehaalde vreemde administratiewoorden - niet volkswoorden - zullen wel in het Eupensch aan het Duitsch ontleend zijn. Maar hoe kan het anders in eene streek waar nog voor kort geheel het beheer Duitsch was? En welke waarde hebben zulke vreemde termen voor de dialectbegrenzing? Trouwens gansch Holland door zegt men station.
(4) ‘Quelques mots du patois local: fl. ik, all. ich, Eupen eech, enz.’.
ich, ech, eech met ch voor ik, ooch voor ook zijn algemeen Limburgsch en deze vormen worden tot Tienen toe gehoord. Deze stad zal dus Duitsch zijn!!
woar (ndl. was), gegangen (ndl. gegaan) komen te Maastricht voor; naas (ndl. neus) is in geheel Limburg verbreid; blie (lood) bestond reeds in het Middelneder- | |||||||||
[pagina 950]
| |||||||||
landsch als bli. Dat back (niet baach) en aap (niet aft) Eupensche vormen zijn, zal men moeten blijven gelooven zoolang niet bewezen is, dat de Eupenaars A. Tonnar en W. Evers hun Wörterbuch der Eupencr Sprache geschreven hebben zonder kennis van hunne eigen taal. Of het volk te Eupen werkelijk zegt flicht, spazeere, nötzlich moet nog nagegaan worden; in elk geval bewijzen zulke ‘eingeschleppte hochdeutsche Brokken’ niets tegenover de overweldigende meerderheid van zuiver Nederlandsche woorden, die in het dialect voorhanden zijn. Te Hasselt zegt men ich ik, mich mij, auch ook, uch u, hitse hitte, niksnutser in den zin van hgd. Nichtsnutzer. - Wie echter zou durven beweren dat de hoofdstad van Limburg Duitsch van taal is?
Over deze en andere eigenaardigheden der Limburgsche dialecten vindt men gegevens bij: J. van Ginneken, Handboek der Nederlandsche taal I, Nijmegen 1913. Houben, Het dialect der stad Maastricht, Maastricht 1905. Rutten, Bijdrage tot een Haspengouwsch Idioticon, Antwerpen 1890. Grootaers, Het dialect van Tongeren (Leuvensche Bijdragen, VIII-IX). Tonnar und Evers, Wörterbuch der Eupener Sprache, Eupen 1899; enz., enz. Al deze werken zijn wetenschappelijke studiën, welker waarde oneindig hooger staat dan die van het dilettantische gepraat van H. Ritter. | |||||||||
III.Welke zijn de uitspraken van de wetenschap aangaande de onderscheiding tusschen Nederlandsch en Duitsch en inzonderheid aangaande de plaats van het Eupensch dialect? | |||||||||
[pagina 951]
| |||||||||
Het verschil tusschen Hoog- en Nederduitsch en, met het oog op de Rijnstreek, tusschen Hoogduitsch en Nederlandsch, wordt bepaald door de klankverschuiving (hgd. Lautverschiebung), inzonderheid door den overgang van t tot z (ndl. tijd, hgd. zeit). De scheidingslijn tusschen de twee gebieden is bekend als Benrather linie. Deze loopt ten Oosten van Eupen en ten Westen van Aken: Eupen is dus Nederlandsch, Aken Hoogduitsch.
Zie hier eenige uittreksels uit wetenschappelijke werken over deze vraag. | |||||||||
A. - In Duitschland.Prof. O. Behaghel, hoogleeraar te Giessen, behandelt de zaak in zijne Geschichte der deutschen Sprache, 3e uitgave in 1911 verschenen in het eerste deel van den Grundriss der germanischen Philologie van H. Paul. Aan genoemden Grundriss hebben de eerste taalkundige specialiteiten uit Duitschland en Oostenrijk, deels ook uit Holland en Engeland meegewerkt. Men leest aldaar op blz. 40. ‘Die Scheidung zwischen Niederdeutsch und Hochdeutsch bezeichnet eine ungetähr von West nach Ost gerichtete Linie, die von Wenker den Namen Benrather Linie erhalten hat. Sie beginnt an der französischen Grenze [d.w.z. aan de taalgrens tusschen Fransch en Germaansch] südlich von Limburg [Limbourg bij Verviers], geht um Eupen herum, das niederdeutsch bleibt..., zieht westlich vorbei an Aachen... enz.’ Aken is dus Hoogduitsch, Eupen niet.
Dr. Wenker, bewerker van den Sprachatlas des deutschen Reiches, verklaart dat de Benrather linie tusschen Eupen en Aken loopt (zie Bijlage van onzen eersten brief). Ook specialiteiten in het Eupensch zelf, A. Tonnar en W. Evers leggen in het Wörterbuch der Eupener | |||||||||
[pagina 952]
| |||||||||
Sprache nadruk op de overeenkomsten tusschen het Eupensch en het Oud- of Nieuw-Nederlandsch (zie vorigen brief, bijlage). Bij deze namen zijn te voegen die van Prof. Braune, F. Wrede, O. Bremer, W. Wilmanns, die in talrijke werken en opstellen hunne instemming met de hierboven uiteengezette voorstelling hebben doen kennen. Geen enkel geleerde in Duitschland zou durven beweren dat te Eupen Hoogduitsch gesproken wordt. Zoo zegt Prof. Frings, hoogleeraar te Bonn: ‘Das Eupener Gebiet südlich Aachen und auf südlicherer Breite als Köln, hat bekanntlich keine Lautverschiebung. Es gehörte eben politisch weder zu Köln noch zu Jülich, sondern zum Herzogtum Limburg und den spanisch-österreichischen Niederlanden’ (Paul u. Braune's Beitr. XLII, blz. 562 [1917]). Ieder student weet dat keine Lautverschiebung beteekent buiten het Hoogduitsch taalgebied. Wanneer Duitsche geleerden, tegen hun eigen belang in, bekennen dat Eupen noch historisch noch taalkundig gesproken Duitsch gebied is, dan verdienen ze wel ons vertrouwen. | |||||||||
B. - In Holland.Prof. J. Schrijnen, hoogleeraar te Utrecht, geboren Limburger en uitstekende kenner der Oostelijke dialecten van het Nederlandsch, heeft in verschillende opstellen de Benrather linie bestudeerd. In 1909 deelde hij het resultaat zijner persoonlijke nasporingen mede in de Leuvensche Bijdragen (VIII, blz. 259 vlg.). Hij betuigt aldaar uitdrukkelijk: ‘Nederduitsch blijven Gemmenich, Moresnet-Kapel... Eupen en Membach. Hoogduitsch zijn Aken. Burtscheid...’ (t.a.p. blz. 260). J. van Ginneken en J. Endepols bespreken in hun boek De regenboogkleuren van Nederlands taal | |||||||||
[pagina 953]
| |||||||||
(Nijmegen 1917) de honderden schakeering en van de Nederlandsche dialecten. Na de aanrakingspunten tusschen het Limburgsch en het Hoogduitsch uitvoerig besproken te hebben besluiten de schrijvers als volgt: ‘Niettegenstaande deze overeenkomsten, verschillen in andere opzichten de Limburgsche dialecten en het Duitsch zoo sterk, dat er op het oogenblik van een éénheid geene sprake meer kan zijn. Bijna het geheele Limburgsche taalgebied is door de Benrather linie en de normaal-linie scherp afgescheiden van de Duitsche dialecten’ (t.a. pl. blz. 74). Men kan hiertegen niet doen gelden, dat van Ginneken en Endepols voor hun eigen belang als Nederlanders spreken. Zij erkennen volmondig dat Vaals, Simpelveld enz. (in Holl. Limburg) Duitsch zijn, daar zij ten Oosten van de Benrather linie liggen. | |||||||||
C. - In België.Prof. G. Kurth, eene autoriteit op historisch en philologisch gebied, erkende het Nederlandsch karakter van de volkstaal te Gemmenich, Aubel, enz. Dat die zelfde Kurth voor de uitbreiding van het Hoogduitsch ijverde, is ons wel bekend. Lt-Gen. Baltia vindt het ‘paradoxaal’ dat we zijne getuigenis inroepen, aangezien hij eene heel andere richting toegedaan was dan de onze. Onze houding is zoo zonderling niet, want wat de feiten betreft is onze opvatting dezelfde als de zijne. Kurth ijverde voor de handhaving van de Duitsche taal in de gewesten van Luxemburg, waar het volksdialect werkelijk Hoogduitsch is. En voor deze Belgisch-Duitsche beweging had hij steun gezocht in de enkele dorpen van Oud-Limburg, waar het Hoogduitsch als schrijftaal binnengedrongen was. Maar het kon hem niet ontgaan dat in deze streek de taal eigenlijk Nederlandsch en niet Hoogduitsch is en dat heeft hij ook volmondig erkend. Kan nu deze vroegere vriendschappelijke hou- | |||||||||
[pagina 954]
| |||||||||
ding van Kurth tegenover Duitschland en de Duitsche cultuur tegen ons op den huidigen dag worden opgeworpen? Zou Kurth heden niet de eerste zijn om ze te verloochenen, zooals al wie hem in de laatste dagen zijns levens van nabij zag, kan getuigen dat hij ze in 1915 veroordeelde? Wat vóor den oorlog voor eene onschuldige letterkundige liefhebberij kon doorgaan, zou nu moeten heeten, de germanisatie in de hand werken en den vijand in de kaart spelen. Nooit zou de groote vaderlander die Kurth was, na 1914 voor zulk een spel te vinden geweest zijn. Van onzen kant moeten wij het zonderling vinden dat Duitschgezindheid ons als vaderlandsliefde wordt voorgehouden. Kurth kon in 1899 nog illusies hebben over Duitschland; dat Lt-Gen. Baltia in 1920 handelt alsof hijzelf die illusies koestert is ons onbegrijpelijk.
Prof. Langohr (Tongeren), een grondig onderlegde kenner van de Oostelijke grens verklaart: ‘La ligne de Benrath séparait et sépare encore la terre limbourgeoise flamande du territoire linguistique haut-allemand’ (A notre frontière de l'Est, Liège 1920, blz. 9). ‘Le canton d'Eupen et Moresnet-neutre’ noemt hij ‘une contrée... en réalité flamande, superficiellement allemandisée...’ (Ibid., blz. 10). Het Nederlandsch heet in de streek Brabantsch en Limburgsch (Brobensch, Lemmergisch), wat duidelijk naar het Westen, niet naar Duitschland wijst (blz. 10). Daar Eupen tot 1813 tot het hertogdom Limburg, dus tot België behoord heeft, zou het waarlijk wonder zijn dat het in taal iets anders dan Limburgsch was. Over deze historische feiten is men het overal eens. Zie Frings, Paul u. Braune's Beitr. XLII, blz. 562, hierboven; Langohr, t.a.p. blz. 4, 5 volg.
Hoe nu verklaard dat plaatselijke ‘geleerden’ en notabelen van Eupen van hun dialect eene voorstelling geven, die regelrecht in strijd is met de uitkomsten der | |||||||||
[pagina 955]
| |||||||||
wetenschap? Hierop geeft H. Ritter een zeer aannemelijk antwoord. ‘Überall verdirbt die hochdeutsche Schriftsprache die einheimische Mundart, nehmen die rein mundartlich sprechenden Familien ab und macht sich ein hässlicher Mischmasch aus alter Volkssprache und verdorbenem, mundartlich umgewandeltem Hochdeutsch bemerkbar’ (Rheinisches Grenzland, blz. 233). Blijkbaar hebben vijftig jaren Pruisische germanisatie hun spoor achtergelaten. Of de berichtgevers van Lt-Gen. Baltia dien ‘hässlichen Mischmasch’ als het waar Eupensch beschouwen of niet, is ons niet bekend. Maar wij beschikken over genoeg betrouwbare stof om met alle beslistheid en zonder iemand te ontzien onze meening staande te houden: de volkstaal is te Eupen Nederlandsch, niet Hoogduitsch. | |||||||||
IV.Welke practische besluitselen vallen er nu uit de boven uiteengezette feiten af te leiden? Lt-Gen. Baltia is zoo goed ons op het verschil tusschen volksdialect en cultuurtaal aandachtig te maken. ‘Il ne faut pas faire confusion entre patois et langue, travers dans lequel tombe l'Académie’. De cultuurtaal is te Eupen, zooals in geheel Duitschland, tot hiertoe het Hoogduitsch geweest en, naar de heer Hooge Commissaris ons mededeelt, wenscht de bevolking hierin geene verandering gebracht te zien. Wij zijn niet bevoegd om over de wenschen der inwoners van den kreits Eupen te oordeelen en in elk geval verlangen wij niet dat het Nederlandsch met Pruisische dwangmaatregelen worde opgedrongen aan eene bevolking, die er afkeerig van is. Maar aangezien het Fransch in Malmédy onmiddellijk ingevoerd werd op grond van de bevinding dat de volkstaal daar Waalsch is, hoewel te Malmédy juist gelijk te Eupen het Duitsch tot voor korten tijd de eenige cultuurtaal was in de school, in de kerk, in het bestuur; aangezien | |||||||||
[pagina 956]
| |||||||||
er dus groote overeenkomst bestaat tusschen de taaltoestanden in de twee jongst aangeworven gebieden, vragen wij ons af, of de rol die het Fransch te Malmédy moet spelen om de toenadering tusschen het nieuwe gebied en het Belgische vaderland te bewerken, of deze rol te Eupen niet in dezelfde maat en op dezelfde wijze kan vervuld worden door het Nederlandsch. Gelijk het Fransch, is het Nederlandsch eene nationale taal; het beantwoordt te Eupen aan de volkstaal gelijk het Fransch aan het Waalsch te Malmédy. ‘La langue littéraire, - zegt prof. A. Counson, - qui est par elle-même... la plus capable de refouler et d'évincer les patois est celle qui a la même grammaire que ces patois: c'est la langue littéraire néerlandaise pour les patois flamands, comme c'est la langue française pour les patois picards, wallons, lorrains. Il faut promouvoir la langue néerlandaise...’ enz. (La question des langues en Belgique, Gand, Impr. Plantijn, p. 9). Het gezond verstand eischt dus dat het Nederlandsch de cultuurtaal wordt in Eupen evenals in al de andere Nederlandschsprekende gewesten van ons land. Bestaan er dan ernstige redenen om deze nationale taal, de taal van de meerderheid der Belgen ook te Eupen tot de rol van Asschepoester te verwijzen en haar achter het Fransch, achter het Duitsch als eene minderwaardige te stellen? Moeten de Nederlandsch-sprekenden van Eupen gaan gelooven dat het aanleeren van hunne eigen taal eene luxe is, die ze zich eerst zullen mogen veroorlooven nadat zij het Duitsch, de taal onzer vijanden, en het Fransch, eene voor hen alleszins vreemde taal, zullen machtig geworden zijn? Een orgaan als de Gazette de Liège, die zeker niemand van overdreven flamingantisme zal verdenken, deed voor kort opmerken in een artikel ‘Les bons comptes font les bons amis’, dat Eupen in het verleden zuiver Nederlandsch was. ‘La langue officielle d'Eupen | |||||||||
[pagina 957]
| |||||||||
était le brabançonGa naar voetnoot(1), le plus pur dialecte thiois, il était enseigné dans les écoles, usité dans les actes publics et privés’. Waarom dus nu het Nederlandsch gebannen? ‘Rien ne s'opposerait à l'enseignement de nos deux langues nationales dans le cercle d'Eupen, - zoo gaat de schrijver voort -. La pédagogie, l'histoire, l'ethnographie y trouveraient leur compte. Ce serait même une prudence bien entendue, car l'égalité actuelle que l'on attribue à l'allemand n'est qu'une occasion donnée aux pangermanistes..... de revendiquer non seulement le pays d'Eupen mais aussi bien la frontière de l'Est de la Belgique’ (Gazette de Liège, 28-29 November 1920). Het is dus geen bekrompen schoolvosserij als wij de Eupensche bevolking, als Nederlandsch-sprekend, voor het Vlaamsche taalgebied opeischen, maar veeleer bezielt ons eene diepe vaderlandsche overtuiging.
Wij bevestigen het eens te meer met nadruk, wij vragen geene dwangmaatregelen voor onze opvatting; maar evenmin kunnen wij dulden dat tegen ons dwang wordt uitgeoefend. Wil of kan men het Hoogduitsch niet verbannen, men sluite dan ten minste het Nederlandsch niet buiten. De Nederlandsche taal behoort in den kreits Eupen de eerste plaats te hebben; laten, zooals ons verzekerd wordt, de tijdsomstandigheden niet toe, haar deze te verleenen, hieruit volgt nog geenszins dat zij met de allerlaatste plaats genoegen zou moeten nemen en zich gedwee als eene indringster laten verbannen. Waar den Vlamingen thans zoo dikwijls, en zoo zeer ten onrechte, eene onvaderlandsche houding wordt verweten, moeten wij hier doen opmerken dat ons | |||||||||
[pagina 958]
| |||||||||
ditmaal zulk een verwijt geenszins kan treffen. Eupen loopt gevaar een brandpunt van Duitschgezindheid en vijandigheid tegen België te zullen zijn en te blijven; alles wat de betrekkingen met Duitschland begunstigt, werkt in deze richting. Wij zijn het in elk geval niet, die dezen toestand trachten te bestendigen door tegen de taalfeiten, tegen de geschiedenis, tegen het gezond verstand in, de Hoogduitsche taal in bescherming te nemen.
Gent, 31 December 1920.
De Onderbestuurder,
De Bestuurder,
De Verslaggever,
De Bestendige Secretaris,
|
|