| |
| |
| |
De vereenvoudigde spelling, door Dr. Hugo Verriest, werkend lid der Koninklijke Vlaamsche Academie.
MIJNE HEEREN,
De heer Voorzitter der Vlaamsche Academie heeft vóór ieder Bespreking van het Spellingvraagstuk de leden verzocht hier alleenlijk te handelen over de drij vier punten door uwe Commissie voorgesteld.
Al wel. Maar in geheel dat vraagstuk, ook in de minste punten, liggen er grondslagen, princiepen, die wij natuurlijk nader mogen onderzoeken, en het is onze plicht te wijzen op de gevolgen die er uit groeien voor spelling, taal en volk.
Dat trachte ik vandaag te doen.
Eerst doe ik u bemerken wat de Nederlandsche Staatskommissie schrijft: ‘De Nederlandsche Staatskommissie houdt het oog uitsluitend' gericht op de speciaal Nederlandsche toestanden, en haar voorstellen houden dan ook geen rekening met de toestanden in Vlaamsch Belgie.’
Dr. J.W. Muller doet opmerken dat de Nederlandsche Regeering als zoodanig alleen kan rekening houden met de Nederlandsche taal binnen de grenzen van het Koninkrijk en zijne overzeesche gewesten.
Ik bidde U, daarna het woord van uwe Commissie een stond te bepeizen: Zij wil zoo ver mogelijk medegaan met Holland, zoover namelijk als de taaltoestand van het eigen vlaamsche land dit toelaat en wettigt.....
.....De taalbelangen van Vlaamsch België moeten bij hen op den voorgrond blijven. - In de tegenwoordige tijdsomstandigheden waar voor de Vlamingen heel wat dringender moeilijkheden op te lossen vallen dan spellingvraagstukken, is het niet mogelijk zich warm
| |
| |
te maken voor een herziening van de gangbare officiëele schrijfwijze onzer taal, waartoe overigens de behoefte ook lang zoo sterk ten onzent niet gevoeld wordt.
In 't kort, Holland zegt: Wij houden geen rekening met Vlaamsch België, en Vlaamsch België, door zijne Commissie, zegt beleefd: Nogtans willen wij medegaan zoover ons eigen taal het toelaat; verder niet; en wij hebben dat volstrekt niet noodig.
Een allerbondigst bot woord schijnt dat te zijn: Wij hebben U niet noodig, en het antwoord: Wij ook niet.
Nogtans ware dat mis: Er is vriendelijkheid tusschen; vriendelijkheid wederzijds.
De reden van die vriendelijkheid is: De eenheid.
‘De eenheid van schrijfwijze is voor Noord en Zuid van groot, onschatbaar voordeel geweest. De eenheid van schrijfwijze is een onschatbaar voordeel voor Noord en Zuid’. De eenheid van schrijfwijze moet voor Noord en Zuid een onschatbaar voordeel blijven; omdat in Noord en Zuid dezelfde taal leeft, gesproken en geschreven wordt.
Ja, daar leven, loopen en klinken, door die verschillende streken, gelijk door de verschillende tijden, wel verschillende klanken, tinten, schakeeringen; ja zelfs woorden; maar de taal is één: de taal van Maarland, Vondel, Bilderdijk, Gezelle; de taal der hedendaagsche schrijvers, de taal van Noord en Zuid! Zij is één.
Zwicht u van al dat deelen, zwicht u van al dat scheuren kan.
Daarom houdt Eenheid.
Nu vraag ik U gemoedelijk en stil: Wie breekt er die Eenheid?
En ik antwoorde met dit al te zwaar woord:
| |
De Vereenvoudigers.
De vereenvoudigers met hun stelsel, met hunne princiepen en eischen, met hun spreken en schrijven.
Sedert twintig jaar en meer spreken, schrijven en roepen zij: wij hebben de vereenvoudiging noodig, dood noodig. Zonder die spelling gaan wij ten gronde. De oude wet uit vervlogen dagen liegt en bedriegt en belemmert taal, geest en gevoel. Zij moet radicaal weg. - Wij willen al wat afgeleefd is ten grave dragen. De eenige wet is: Beschaafde uitspraak.
| |
| |
De spelling vervult hare taak wanneer zij zoo goed mogelijk de beschaafde uitspraak in schrift brengt.
Dat wordt in alle opstellen herhaald. Dat is de grond, dat is het princiep, en buiten dat princiep is er geen zaligheid meer voor taal- en letterkunde.
Heeren Vereenvoudigers, is dat nu oprecht waar? Houdt gij aan dat princiep: Spelling moet beschaafde uitspraak in schrift brengen?... Past gij dat overal toe? Drijft gij dat door? Wij willen al wat afgeleefd is ten grave dragen?
Durft gij?
Laat hooren: wat doet gij met de slot n? In werkwoorden, naamwoorden, bijwoorden, enz., laat uwe beschaafde uitspraak de slot n niet meer hooren. Geheel Noord-Holland met zijne navolgers zegt: drage, drijve, hoore, make; boeke, boome, manne, vrouwe, mense. Daartegen het spotwoord: manne en vrouwe kome buite de huize om te lache.
Ik hoore u zeggen: gij zijt buiten de kwestie. Niemand vraagt dat. - En uw princiep? Wij onderzoeken uw princiep en zijn gevolgen. De spelling brengt de beschaafde uitspraak in schrift. - Al wat afgeleefd is dragen wij ten grave.
Die n ligt nu buiten uwe beschaafde uitspraak. Zij mag in geen geschrift te voorschijn komen. Zij moet ten grave.
Laat ons hier een oogenblikje rusten en het fransch woord bepeizen: La vérité d'un principe apparait en ses conséquences extrêmes.
Gij spreekt van die slot n niet, en, zegt gij: niemand vraagt dat. - Al wel, maar zwijgen verandert het gezegde niet, en ruimt uw princiep uit de baan niet. De boom dien men plant heeft hier en overal de slechte gewoonte van te groeien.
Daarbij, ik ontvange nu en dan brieven uit Holland, oude brieven, jonge brieven, jonge brieven meest. Zij spreken van die vereenvoudiging niet, maar zij schrijven en dichten vereenvoudigd! - De mense vrage dade maar geen woorde!
De Commissie heeft hare voorstellen kort bepaald, maar onze hooggeleerde collega, Mijnheer Vercoullie, heeft eerlijk verklaard dat hij, buiten die bepaalde punten, op zijn oud standpunt blijft; en geheel de roering lacht die puntjes uit. - Wat meent gij wel! - Gelooft iemand dat hij die beweging, dien vloed zal stremmen of afleiden in twee, drij grepjes?
| |
| |
| |
De Geslachten.
En de geslachten. - Het zoogezeid grammatisch geslacht. - Ja, dát ook in de ‘beschaafde uitspraak’ strekt veel verder dan hetgeen de Staatscommissie en onze Commissie er over willen zeggen; en geen Commissie in de wereld zal die verwarring dammen of rechten. Dat is bederf.
Mejuffrouw Kuyper, de dochter van den Oud-Minister, heeft een boek geschreven, waarin zij op bl. 100 terloops vertelt wat de beschaafde uitspraak wel doet.
De twee commissiën mogen verklaren ‘dat zij het denkbeeld aannemelijk vinden dat bij namen van manlijke personen en manlijke dieren de oude wet van kracht zou blijven’.
Het denkbeeld aannemelijk! Ik danke U wel voor de goedheid; maar de beschaafde uitspraak wil daar niet van hooren, en zij schrijft en zegt: ‘de koe slaat met zijn staart’, en, ‘de kat zoogt zijn jongen’. Hoe voorzichtig daar ook over geschreven wordt in De Opstellen van Kollewijn, toch drukken zij (bl. 7): - ‘Is er geen sprake van personen, dan worden de vormen zij (enkelv.) en haar in de spreektaal niet gehoord. Men zegt van een koe: Hij wordt morgen geslacht; van een kip: elke dag legt ie een ei; van een niet meer leggende kip: Hij moest nu maar geslacht; van een bloem: Hij is mooi; van een peer, en van een fijne fles zou men nooit mogen zeggen: Ik heb haar van mijn oom gekregen, ik heb haar bewaard tot je bij ons zou zijn.’ - Daarbij staat er: ‘Dit is het allergrootste bezwaar’. - En het woord ‘Haar’ wordt gedrukt Haar met twee!!
Overal ook in boeken en dagbladen, hindert ons het vertoog dat men alles tracht neutraal, onzijdig te maken: Het getuigenis van Hugo Verriest heeft Dr van Oye helpen vrijspreken; het begraafnis van....
Ik wil niet spreken van ‘het suiker’, ‘het schilderij’, enz. Dat wordt oud en komt misschien reeds in hetgeen gebeurde in 1849 te Gent als het eerste Nederlandsch Congres besloot dat achttien Vlaamsche woorden onzijdig waren: Het oog, het oor, het venster, het boek, enz. In zijn almanak drukte de vermaarde Snoek, die in dien tijd een gegeerde spotter was: Negentien woorden moeten nu volgens het Nederlandsch Congres onzijdig gebruikt worden: Het oog, het oor, het venster en... 19 het Notaris.
| |
| |
De zaak in Vlaanderen heeft minder belang, maar uit verre hoeken hoore ik dat men streven wil naar meerder gemak en naar Engelands voorbeeld.
Wat het gemak in taal verrechtveerdigt is zoo gemakkelijk en licht niet om bepalen, noch door wien en waar dat mag bepaald worden. Zeker niet door een hoekje van de gemeente. Ik kenne ja de wet die heet in 't fransch ‘La loi du moindre effort’; maar dat is geheel wat anders dat spreekt over andere wetten en zou zwaarder studie vragen.
Voor wat Engeland is en doet zou ik eerst dat simpel woord willen schrijven: Past eens uw slagwoord aan het Engelsch toe: De spelling vervult hare taak wanneer zij zoo goed mogelijk de beschaafde uitspraak in schrift brengt.
Iedereen weet dat in Engeland uitspraak en spelling duizend uren van malkaar staan.
Iedereen weet dat die kwestie van uitspraak en spelling geen boterham is dien men met een gebaar voor een volk kan breeden.
Ook doen wij hier een simpel onderzoek over hetgeen die twee woorden, spelling en beschaafde uitspraak al inhebben en moeten voortbrengen. En over die beschaafde uitspraak en die spelling wil ik eerst een gedacht uit mijn stille zetelbeschouwingen uitbrengen.
In die beschaafde uitspraak en in die spelling is er in den grond geen kwestie of heel weinig kwestie van spelling.
Die Hollandsche spreekmanier heeft nu eigentlijk maar 18 of 20 letters meer.
Ik zat aan tafel te Kortrijk bij Guido Gezelle met den vermaarden Johan Winkler, Demonie, Van Hee, de Gheldere en andere Heeren, en wij spraken gemoedelijk en blij van zin, van dit en dat en veel andere dingen. Stillekesaan bemerkte ik dat Winkler eigenlijk nooit de v uitsprak, maar ze telkens vervong door de f, alzoo zeide foelen en niet voelen. Dat vroeg ik hem en zei: Mr Winkler zegt gij altijd foelen? en hij antwoordde: ja toch: ik zeg foelen, zooals gij: foelen. - Ja maar: wij zeggen voelen en niet foelen. - Herhaal mij dat eens klaar: - wij zeggen voelen en gij zegt foelen. En ik hoor hem nog, inwendig horkend, stil spreken: foelen.... foelen en daarbij voegen: daar tusschen hoore ik geen verschil.
| |
| |
Hoe kwam mij oogenblikkelijk in den zin die oude thesis: Wij hooren, wij zien, wij smaken alleenlijk wat wij kennen, en hoe geern zoude ik hier die oude waarheid toepassen aan veel punten van die beschaafde uitspraak: niet hooren; niet zien; niet smaken...
En Jan Toorop in mijn groote kamer te Ingoyghem teekende mijn portret. Mijne meid had hem in zoet Westvlaamsch gevraagd: ‘Mr Toorop, zoudt ge nu geen eitje zupen? Toorop liep in leute rond; herhaalde en zei en zei nog ‘een eitje zupen; en later nevens de meid, die hij in haren kapmantel prachtig geteekend had, schreef hij: zoudt ge geen eitje supen, maar zupen spelde hij met een scherpe s.
Sedertdien heb ik in Holland gespannen geluisterd: ja de v is f - de b - de d - de g - de h - de z - verscherpen en worden duitschgezind, en 't wordt frage, trage, foele, enz.
Briefkaarten worden mij gestuurd uit Hollandsche steden en de beschaafde uitspraak wordt er mij omzeggens op gefotografieerd: 't wordt overal de scherpe letter, en de aspiratie, de aanblazing wordt ch of liever de grieksche χ.
Hierbij zal best de vingerwijzing komen op het wegvallen van de ch, de grieksche χ, in ontelbare woorden: vis, vissen, voor visch en visschen; bos, bossen, voor bosch en bosschen; mens, mensen, voor mensch en menschen; wensen voor wenschen; pasen voor paaschen; wassen voor wasschen; eisen voor eischen. De geheele reeks van vlaamse, franse, duitse, dagelijkse, boerse: een geheele woordenboek.
Veel meer dan een letter te min, nietwaar: een woordvorm geweerd.
De beschaafde Hollandse uitspraak weert dien vorm uit Nederland. Geleerden misschien nog niet, maar de beschaafde uitspraak.
| |
Geen Spelling-kwestie.
Ik voeg hier nog een bladje bij om te bewijzen dat er in die vereenvoudigingkwestie geen of weinig kwestie van spelling is.
Ik zeg spelling. Ja, mijn oude jaren geven nog aan dat woord de oude beteekenis. De spelling was den A, B, C; en alleenlijk onderzocht men of alle letters op hunne plaats, en juist naar
| |
| |
woord en zin, geplaatst waren. Valschaard mocht geen vlaschaard worden. Nu heeft dat woord veel breeder beteekenis voel ik wel, en geheel de grammatica of spraakkunst wordt er in begrepen.
| |
Verbuiging en Naamvallen.
Hier moet ik dus nog een woord schrijven over verbuiging en naamvallen. God spare mij dat ik die woorden nog schrijven durf. Er mag daarvan geen spraak meer zijn, tenzij in eenige onweerbare oude uitdrukkingen.
Er zijn geen verbuigingen meer en geen naamvallen. Zoo lees ik: ‘De meerderheid in de Commissie meende derhalve als regel te moeten aanbevelen dat in andere gevallen dan de hierboven genoemde, de n in verbuigingsvormen niet wordt geschreven wanneer zij niet uitgesproken wordt’.
Wanneer zij niet gesproken wordt! Dat is wederom de kwestie. In Noord-Holland ja, valt zij weg. Op ontelbare bladzijden van de Opstellen lees ik dat het moet uit zijn met: zie dien man; dat, als ieder beschaafd man nu zegt: zie je daar die balk aan de kant van 't water, iemand moest zeggen: wij zagen den balk met den vloed wegdrijven, hij zolang zou worden uitgelachen tot hij zijn poging opgaf. - Welnu, Heeren, ik wil van Ued. geheel mijn leven uitgelachen worden. Ik zeg: Ik zag den balk met den vloed wegdrijven. Dat zegt heel beschaafd en onbeschaafd Vlaanderen. Dat zegt en schrijft geheel Vlaamsch België; buiten het klein getal dat Noord-Holland napraat. Dat zegt een beschaafd heel Volk.
Want daar wij nu voor die beschaafde uitspraak staan moet dit zware woord gezeid en geschreven worden:
Wij hebben twee beschaafde uitspraken.
Wij hebben maar ééne taal, maar sedert eenen langen tijd gaan wij naar twee uitspraken, en sedert korten tijd wil die ééne uitspraak naar haar dialekt, die taal, die ééne taal, de algemeene taal, dwingen.
In kort en klaar woord, aan de voorstellen en besluiten van de Vereenvoudiging antwoorde ik: uwe beschaafde uitspraak is dialekt, is slechter nog, is ‘patois’.
- Gij schuwt geen fransch woord.
| |
| |
| |
Beschaafd.
Ja zeker, heeren Hollanders, gij spreekt mooi; gij spreekt beschaafd; gij spreekt voornaam; wij hooren en zien u geern. Gij hebt hoofdsche aangename levenswijze en manieren. Wij bewonderen u. Gij hebt immers fijne lippen, stille heusche klanken en klaren mond.
Maar gij bederft uwe taal; gij verminkt uwe taal; gij verknoeit uwe taal; gij maakt uwe taal. En al wat buiten uw klein kringetje gedaan, geschreven of gesproken wordt, heet gij: Wetenschap! oude rommel, logen, dwang en ondragelijke last!
Niet mooi! niet beschaafd en niet vriendelijk.
Het is erger dan dialekt.
Wil nu met stil gemoed een oogenblik luisteren en overwegen wat een oude man uit zijn oude jaren medebracht!
Ja, gij spreekt beschaafd.
Ja, alle beschaafde taal is geworden uit dialekt. Want zoo het waar is dat beschaafde taal den mensch helpt beschaven, het is ook waar dat de beschaafde mensch, door verstand, gevoel, keel, tong, lippen, geheel het leven, de taal beschaaft.
In alle beschaafde uitspraak ligt er gevaar: zij zwankt, zij helt en wuift, zij heeft moden, zij vergeet, laat varen, keurt niet, klimt of zinkt en wordt zoo hoogmoedig dat zij roept: ik alleen ben de taal, ik alleen keure goed en kwaad, ik alleen ben de beschaafde uitspraak!
Zijt gij dat zeker?
Wij hier in Vlaanderen wij hebben eene andere beschaafde uitspraak.
Wij spreken de woorden uit zoo zij sedert honderde jaren gesproken wierden en geschreven zijn. Wij zeggen: dragen, breken, lezen, teeren, varen, werken, waken, bogen, jaren, mannen, vrouwen, buitenlieden. Wij hebben alle letters, en spreken ze voorvaderlijk uit naar den groei en bloei van onze lippen.
Wij zien den balk wegdrijven met den vloed.
Wij hebben onze klare geslachten, en leeft er hier en daar een onbeduidend verschil tusschen tafel en stoel, dat hindert niemand. Geen koe in Vlaanderen slaat met zijn staart, en geene kat zoogt zijn jongen.
| |
| |
Ja, voortijds stond onze beschaving de hoogste in Europa, ons beschaafd leven, ons beschaafd werk, onze beschaafde kunst, onze beschaafde handel, en in het dietsch stond hoogst ons beschaafd vlaamsch.
Dat was gezonken, gevallen en scheen verdwenen en dood. Maar neen, het leeft! het wilt weer omhoog, het groeit, het priemt, het sperkelt, het bot en bloeit.
Het fransch woord indachtig van een milliardman uit America: ‘Qu'est-ce donc qui nous manque? - Deux mille ans, Monsieur’. - Het haast hem naar boven, het komt, het is daar, het spreekt, het schrijft, het overstraalt geheel het volk. Geheel het Zuiden luistert opgetogen, geheel het Noorden luistert en bewondert, verwonderd.
Ja, er bestaat buiten uwe, de uwe, beschaafde uitspraak, een beschaafde uitspraak, de onze, die een geheel leven omvat, een geheele kunst, een geheel volk, van boven naar onder, van den hoogsten man tot den laagsten vergeten mensch. Wat komt gij ons vertellen, dat uwe, uwe, uwe beschaafde uitspraak de taalwet is, is?
Als ik u hoor, Vlamingen, zoo gij daar aan 't herworden zijt, ik voel een onuitsprekelijk genot en vreugde. Het is mij een muziek van klanken en toonen en rythmen, een processie van beelden en kleuren en tinten, een zang van woorden en zinnen, een zonnespel van licht en donker.
Dat ontroert mij en onverwacht hoor ik ‘Mijn Moederspraak’ van Peter Benoit neurien in mijn gemoed. Een geheele wereld ontwaakt in mij. Een verleden, een heden, eene toekomst.
Ik hoor mijn bloed ruischen, ik weet mijn denken, ik geniet mijn gevoelen, ik ben de oude man die in een gloed en glans zijn zonneavond bewondert.
Ik ga ter communie met Vlaanderen met zijn rijk wezen, met zijn schoone natuur, met mijn grooten God. Ik ben een Vlaming in Vlaanderen... en mijn keel kropt.
Neen niet waar een vingerduw, een gril, een fantasie, zal die levenskracht, macht en bloei niet wegnemen.
| |
| |
Een oogenblikje zwijgen - smorzendo.
Ik neem met verre vingeren uwe Opstellen; ik doorbladere schuw, voorzichtig en lees: je, jij, jou, jelui, jullie wordt door elk beschaafd Nederlander gezegd ‘weet jij er ook niet van? Ik dacht dat ik het aan jou had gegeven. Waar zijn (is dat geen drukfout? men weet nooit) waar zijn jelui geweest? Als iemand hier gij gebruikte, men zou hem uitlachen (weerom!).
Beschaafd zegt en schrijft men: oude? - neen ouwe; - roode? neen rooie; (dat past ook best met de rooie vaan;) - verleden? neen verleje; - goede? neen goeje. Men zegt nee voor neen; jonges voor jongens; heeft-ie voor heeft hij; - asje blieft voor als 't u belieft. - Now voor nu, gelegen voor gelegd?
En honderd andere beschaafde zegwijzen.
Beschaafd?
Neen afgeschaafd.
Hierboven vinden wij dikwijls (dikwels): dat de beschaafde uitspraak een letter weert of vallen laat. Zij heeft ook andere luimen, en zoo dwingt zij in veel samengestelde woorden eene s binnen.
Zij spreekt en schrijft:
Knopsgat, wierooksvat, levenswenken. Ik heb gelezen: zielsdoordringende toespraak, zielskoesterend genoegen, watersnood; dat is nood van water, als er water te veel is, en er spraak is van vloed, - Of men reeds zegt, kelderstrap, regensvlaag, windsweer - weet ik niet, maar het moet wel komen.
Jammer genoeg. Daarmede werpt men verstaan van taal en zin buiten. Het is een allerfijnste schakeering te min, een spel van geest; een hooge verfijning van dunk en woord; eene beschaving! - en beschaafde uitspraak zou onverstand en bottepoef verkiezen.
Ja, het is moederskind: het kind van de moeder; maar het is het gat van den knoop niet, wel voor den knoop; het vat voor den wierook. Geen boer van Vlaanderen zal daarin dolen; geen beschaafde man mag daarin dolen.
Toch strekt het kwaad door al het dietsch, en een duitsche geleerde, wiens naam ik nu kwijt ben, heeft daar een boekje tegen geschreven: Een fijne schakeering te min.
| |
| |
| |
E - O - EE - OO.
Dat zwaarste nu. Het derde punt, geloove ik, waarover de twee Commissien akkoord zijn en tzelfde wenschen. Het hier volgende drukken zij: ‘De leden van uwe Commissie achten in het bijzonder dat het aanzienlijk het onderwijs zou ontlasten, indien de spelling democratisch opgevat werd, en zoo ingericht, dat noodelooze moeilijkheden den gewonen man gespaard blijven, zooals de verschillen van e/ee, o/oo, s/sch. De spelling vervult haar taak, wanneer zij zoo goed mogelijk de beschaafde uitspraak in schrift brengt.
Ziet nu, ik kan het niet helpen, maar op mijne beurt moete ik een beetje lachen als ik hoor dat de spelling democratisch zal opgevat worden en dat de spelling e/ee, o/oo, s/sch een aristocratische moeilijkheid is. In geheel Vlaanderen zullen de gewone stervelingen die geheel hun leven gehoord en gezeid hebben: menschen, bosschen, visschen, paaschen, wasschen, enz. verheugd zijn nu te mogen zeggen en letteren: mense, bosse, visse, pasen, wassen, enz.
Altijd diezelfde kwestie ‘de beschaafde uitspraak die zelfs volgens Hollanders bederf is en verval, - en de oude, zuivere, gemakkelijke, traditioneele, gezonde. Zuidersche, Vlaamsche, Nederlandsche, beschaafde uitspraak.
Wij lezen wel: ‘Het wordt tijd dat wij het onderscheid tusschen e en ee, o en oo, waar die klanken volkomen gelijk worden uitgesproken, over boord werpen’ - en verder: ‘Ook wordt er in het beschaafd Nederlands onzer dagen geen noemenswaard verschil gehoord tussen ij en ei’.
Jamaar dat is onwaar en Gij zelf twijfelt er aan. Gij schrijft: waar die klanken volkomen gelijk worden uitgesproken. Weet gij misschien dat het buiten Holland anders is. Ik lees ook dat er geen noemenswaard verschil gehoord wordt. Gij geeft toe dat er geen noemensweerd verschil gehoord wordt, toch een verschil.
Ik wil rechtzinnig biechten. Toen ik voor de eerste maal eene studie of lezing daarover vinden mocht - dat moet nu vijftig jaar geleden zijn - was het van Dr. Halberstna niet? Dat scheen mij klaar, mooi en gemakkelijk. Ik was jong en aanveerdde oogenblikkelijk die vereenvoudiging. De ondervinding kwam en de vereenvoudiging viel weg.
| |
| |
Mijne simpele jongens bleven missen. Omdat spelen ééne e heeft, zij schreven gespeld. Dat de zachtlange e in geslotene lettergrepen gespeld was met twee ee, dat was hen te wijs, en met den cenvoudigen regel: eene e, eene o, vond ik bek voor beek, pert voor peerd, kol voor kool en de duizend andere verwarringen die de onvaste vormen die kinderen en ongeleerden in de onvaste zinnen dragen; in de onvaste begrippen en meest in onvaste oogen, ooren, lippen en spraakgerief.
Laat ons nog een oogenblik die volkomen gelijke klanken bepeizen en beluisteren.
Jan Bols, onze geleerde Collega, heeft daar menige lezing over gehouden die nooit is weerleid geweest.
Andere Heeren hebben dat ook tegengesproken.
Geleerde Hollanders zeggen en schrijven: zoo scherp is het verschil der uitspraak niet in het Noorden, maar het bestaat.
Te Wageningen bij Leeraars en Leerlingen heb ik dat mogen vernemen. Zij spreken uit met de zware è de wereld en vertelden mij hoe nu die professors dat leerden.
In Vlaanderen is de zware e wereld, de scherplange e keeren, de scherpe o koolen, meer gemeen;
en Julius Vuylsteke in zijn gedichten, om dien klank wel duidelijk te maken schreef waereld en paerd.
U vraag ik, Heeren uit de twee Commissiën, een kwartierke bij mij in den zetel te zitten en in diepe stilte eens die woorden naar natuur uit te spreken en af te luisteren.
Reken, week (semaine), week wezen, weezen, keeren, sferen, veren, peeren (poires), gestolen, koolen.
Reken weeke kinderen, almaal weezen, met bleek wezen, keeren met gele koolen en een handsvol peeren, naar de scholen terug. Zijn u die klanken volkomen gelijk?
Neen!
Niet noemenswaard verschil!
Hier in Vlaanderen, in beschaafd Vlaanderen, groot verschil.
Als wij dat aanveerden, wij treden, ik zal het zeggen met een fransch woord: Nous entrons jo; eusement dans le royaume de l'à peu près.
Het is een ramp voor de kunst, voor de taal en het volk.
Ik wete vrij wat gij zeggen zoudt, gij, de fijne artisten, met uw verfijnd en stil muziek, kwamen vereenvoudigers in uwe scholen leeren, in uwe concerten spelen, met het woord op de
| |
| |
lippen en het half akkoord, het onduidelijk akkoord in boog en vedel!
Gij waart, hoe stil ook van natuur, verontwaardigd de zaal uit, en in alle bladen van Holland ware het een gefluit zonder eind.
Niet noemenswaard!
De taal zingt een hooger lied; het vers zingt een roerender lied, het rijm eischt een passender klank. Gij ontedelt taal, vers, rythme en rijm...
De kunst, de groote kunst, de mindere kunst; de taal, het woord met zang en klank veredelt, verrijkt, verheugt alle volk en draagt het volk omhoog.
Geen een van zijn zinnen mag verstompen.
Een gemak van spelling, ware het nog zoo, mag geen taal, geen kunst, geen volk verminderen of verlagen.
Het moet naar hooger genot.
Brengt in uwe schoone, sterke, kloeke, edele taal, geen bederf en verval. Bederf immers kankert voort.
Zegt niet als 't u belieft: veel gerucht voor kleine zaken: neen, alle verwisseling strekt en striemt door geheel de taal; hindert haren stap en gang, ontradert hare banden, breekt hare akkoorden. Zij is een lichaam, en een wonde in den tee doet manken. Tot bewijs: leest tweemaal luidop twee stukken van Vondel. - ‘Gij snelle geesten houdt nu stand met onzen wagen. Al hoog genoeg’. - En verder: ‘Nu zweer ik bij mijn kroon. Tot aan: Laat zien wie Lucifer durft trotsen en braveeren.’ De eerste maal in beschaafde volle oude zuiver uitspraak; de tweede maal in nieuwe beschaafde hollandsche uitspraak zoo dat het klinkt: Gij snelle geeste... Tot aan: Laat zien wie Lucifer durft trotse en braveere!
Hetzelfde nogtans, en welk verschil van borstel en kleur, van ziel en drift, van macht en gezondheid.
Eindelijk het groote kwaad: in Vlaanderen, tusschen hooger en lager volk, tusschen intellectueel en werkvolk, ligt een groote kloof - van omhoog druipt geen beschaving naar omlaag. Een afgrond gaapt tusschen de twee standen van het volk: het fransch. Welnu de beschaafde noorder uitspraak dwingt ons arm volk ter neder en verre af. Het stond buiten 't fransch. Het zal ook staan buiten 't Nederlandsch. Langs alle kanten: buiten 't leven.
| |
| |
Wat een geleerde Hollander schrijft van sommige dialekten van Vlaanderen wilde ik hier wel drukken; maar woord en naam zijn mij ontsnapt. De inhoud is: Geen dialekten in geheel Nederland liggen zoo nauw en naar als sommige vlaamsche dialekten. Zij binden overal aan het oud vlaamsch, aan het geschreven oud woord, zij zijn zuiver en schoon. Een vingerduw, een lippenplooi en het is allermooist beschaafd.
Wat van dat Vlaamsch en die Vlamingen Johan Winkler, die door Vlaamsch Vlaanderen en Fransch Vlaanderen reisde en sprak en leefde alsof hij geen Fransch verstond, wat hij in Oud-Nederland er over drukt neem ik hier over:
‘En men vergete niet, het waren Vlamingen, al waren het dan maar eenvoudige visschers, waar ik mede sprak, en geen Hollanders en Friesen; dat is te zeggen: zij waren vriendelijker, voorkomender, beschaafder - daarom echter geenszins geleerder, o neen! en evenmin zoo eigenwijs, - ze waren wellevender als ons volk is. Die bijzondere, eenvoudige wellevendheid, zekere mate van bescheidene uiterlijke beschaving in het spreken en in de manieren, alsof het allen lieden waren van goeden huize - zoo als men zegt - die zoo aangenaam aandoet en die men bij ons eigen volk in Noord-Nederland dikwijls zoo met verdriet mist, trof ik algemeen aan bij 't Vlaamsche volk, in het openbare leven, zoo wel bij het 't zeevolk als bij den boer en den burgerman. Is dit nog een overblijfsel uit den bloeitijd van het vlaamsche volk, in de middeleeuwen, toen vlaamsche beschaving en wellevenskunst den toon aangaven voor geheel Europa, toen Gent Parijs overvleugelde en Brugge London evenaardde? Uit den tijd toen de Zuid-Nederlander, vooral de hoofsche Brabander nog te recht sprak van ‘den botten Hollander’, van ‘den lompen Drent’ en ‘den boerschen Fries’? (Zie Johan Winkler, Oud-Nederland, Land, Volk en Taal in West-Vlaanderen, blz. 151.)
Nog veel bladzijden schreve ik over dat algemeen beschaafd Nederland, dat noch algemeen noch beschaafd is, tenzij voor lippen en klank,... over Zuid-Nederlandsch of Vlaamsche uitspraak, die de ware is, over taal en woorden en rijkdom en armoede, maar dat wordt u reeds te lang. Ik sluite met dat woord: uwe Vereenvoudiging en hare aanhang doet mij vreezen voor Vlaamsch België, bovenal voor Vlaanderen en het Vlaamsch. Wij leefden in groote vriendschap met u, in groote bewondering
| |
| |
voor u, in aardige woorden in groote vriendschap met ons zelven, in groote bewondering voor ons zelven, in groote vreugde en preutscheid om uwe waardeering, en daarom roep ik u: Laat alles gerust. Laat ons gerust. Wij hebben last genoeg. Blijft gij gerust, gij hebt het zoo lastig niet. Die Vereenvoudiging is liefhebberij en niemand gelooft, daar diep inwendig, dat Holland daar veel zal bij winnen.
Dat zijn nu woorden van een ouden man.
En hij voegt er den raad bij van Dr. Barend Biesterman in De Ploeg: ‘Gaan de Vlamingen verder in die richting van 't Noorden, en trekken ze voor goed de Moerdijk-Rubicon over, dan vrees ik dat naderhand zal blijken, ‘dat ze behalve 't enigsins verrassende buitensluiten van twee Noord-Nederlandse provinsiën, maar enfin, dat is maar een beeld! dan ben ik bang dat ze later zullen merken hoe ze zich aan een crime de lèsemajesté hebben schuldig gemaakt, en wel een van de ergste soort, de onvergefelikste van allen, n.l. van de majesteit van hun eigen Ik-heid. Dat wreekt zich altijd!’
‘Als de Vlaming onbewust zich zelf ontwijkt of erger nog, willens en wetens zou weigeren zich zelf te willen zijn, laat hem dan de strijd maar opgeven. Maar daar behoeft geen sprake van te zijn, want aan taaie volharding, sedert Jan-Frans Willems de strijd aanbond, heeft 't hem niet ontbroken. En ik ben dan ook geen ogenblik bang, dat de geschiedschrijver der Vlaamse beweging van over enige tijd op de kreet “Wees geheel uw zelf” die ik nu deze “iemand” nog eens toeroep, met de lekendichter zal moeten zuchten: Maar hij kon niet, hij was niemand! Als er iemand een persoonlikheid is, dan is 't de Vlaming. En dat is dan ook de geheele oorzaak van 't succes van de Vlaamse beweging’.
Die twee Hollanders en zooveel andere blijven wij indachtig. - Ons zelven misachten en vergeten wij niet. Wij blijven vlaamsche Vlamingen en zeggen in ons woord en wezen: Leve Vlaanderen en zijne beschaving!
|
|