Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1920
(1920)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 677]
| |||||
Verslag der minderheid over de spellings-vereenvoudiging.Zooals te verwachten was, is de Commissie der Vlaamsche Academie op verschillende punten tot eenparigheid niet kunnen geraken. Mannen, die verschillende princiepen huldigen, en bijgevolg tot verschillende richtingen behooren, kunnen natuurlijk niets anders dan tot uiteenloopende gevolgtrekkingen komen. En in zake Spellingshervorming zijn er twee richtingen: 1o De Phonetiekers, die halsstarrig blijven vasthouden aan het princiep dat door de meerderheid der Vlaamsche Commissie zeer duidelijk vooruitgezet wordt (bl. 12): ‘De spelling vervult hare taak, wanneer zij zoo goed mogelijk de beschaafde uitspraak in schrift brengt. Etymologie is taalwetenschappelijke weelde, waar de gewone sterveling te weinig aan heeft om ingewikkelde voorschriften te wettigen, die meestal niets anders meebrengen dan hopelooze verwarring bij hen die geen literatoren, taalkundigen of onderwijsmenschen zijn’. Zoo dus alle talen (de phonetiekers van alle landen zijn het hieromtrent eens) moeten ‘zoo goed mogelijk eenvoudig phonetisch genoteerd worden’ - en alles wat van dien regel afwijkt, is uit den booze.
2o De Traditionalisten, welke bezwaren hebben tegen deze eenvoudige phonetische notatie hunner taal; - hetzij zij principiëele voorstanders zijn eener etymologische spelling; - hetzij zij, zuiver conservatieven zijnde, de spellingstraditie willen geëerbiedigd hebben, eenvoudig om dat zij de traditie is; - hetzij zij, zonder principiëele voorstanders te zijn der etymologische spelling noch ultra-conservatieven, bezwaren hebben tegen een al te radicaal optreden van hetgeen in hunne oogen phonetisch doctrinarisme is, zooals het door de meerderheid der Commissie zeer duidelijk omschreven wordt. | |||||
[pagina 678]
| |||||
De Vlaamsche Commissie bevatte toevallig geen enkel zuiver-conservatief, alhoewel die richting in de Vlaamsche Academie vertegenwoordigd is, en dat de Academie reeds twee of drie maal het besluit genomen heeft de Vries en Te Winkel bij te blijven. Persoonlijk ben ik geen principiëele voorstander eener etymologische spelling, - een zuiver behoudsgezinde ben ik evenmin. Op het gebied der zuivere phonetiek (ik beken het volgaarne) ben ik overigens een leek. Mijn vak is historische critiek, en studie der historische evolutie. Historici hebben steeds, dat is genoeg bekend, een neiging om met de traditie rekening te willen houden. De traditie is voor hen een ‘feit’. Zij willen ze eerbiedig bejegend zien en weigeren zich meestal om ze brutaal weg te schoppen, zooals doctrinairen van allen slag dit, uit naam van hunne doctrina, met voorliefde altijd doen. Zijn historici niet ultra-conservatief gestemd, dan zullen zij pogen de traditie te moderniseeren en haar eene evolutie te doen ondergaan. Haar omverwerpen, om het plezier van haar op grond te zien liggen, daar houden zij weinig van. Er kon dus van mij die op het terrein der evolutie sta, niet verwacht worden dat ik spellings-hervormingen met de zelfde oogen zou aanzien als de knappe phonetiekers, die van onze Commissie deel uitmaken. De weg, dien zij voorslagen, boezemt mij vrees in, en ik zou de voorkeur aan een anderen geven.
Want er staan twee wegen open voor wie een spelling hervormen wil: 1o Of wel stilletjes aan hervormen; kost wat kost een tweede spellings oorlog vermijden, - hervormen zonder dat het publiek, buiten de onderwijs menschen, er veel van merkt. Deze weg is het, dien de Académie française volgt. Alle dertig jaar ongeveer, wijzigt zij het een en ander aan de Fransche spelling. Op den duur bekomt op die wijze de spelling een nieuw aanzicht. Want al wie de origineele uitgaven van Bossuet, Molière, Racine enz. behandeld heeft, weet bij ondervinding hoe verouderd de spelling door hen gebruikt, ons thans voorkomt.
Maar nooit, volstrekt nooit heeft de Académie française toegelaten dat er opeens aan de spelling zulke wijzigingen toege- | |||||
[pagina 679]
| |||||
bracht zouden worden van aard om de hoofdwerken van nog levende schrijvers den schijn te doen krijgen in een verouderd kleed gestoken te zijn. Zoo lang de gedachten, door die intellectuëele leiders van het volk geuit, nog levend zijn, moet volgens de Académie de inkleeding dier gedachten in hoofdzaak behouden worden. Aan het groot publiek, dat nergens uit gepatenteerde phonetiekers bestaat, mag men niet doen gelooven dat gedachten dood zijn, omdat de spelling, waarin zij gestoken zijn, dood is. Het kleed mag eene reparatie ondergaan, maar men wil vermijden dat het door een pennestreek naar de rommelkast verwezen zou worden. De weg door de Académie française gevolgd, moge door phonetiekers ten strengste afgekeurd worden: hij blijft voor mij de weg van het gezond verstand. De Académie mag wel wat te huiverig zijn in het aanvaarden van nieuwigheden (en in mijn oogen is zij te behoudsgezind). Niettemin is voor mij een evolutie die traag werkt, nog te verkiezen boven een revolutie.
2o Er blijft een tweede weg open: handelen in tegenstelling met hetgeen de Académie française doet. Opeens een Rotterdamsche kermis in de Nederlandsche Spelling inrichten; opeens de werken van onze levende beste schrijvers voor het opkomend geslacht ongenietbaar en verouderd maken. Dat anderen dien weg opwillen, mij goed, - maar ik doe niet mede.
Tegenover de principiëele verklaring der meerderheid over phonetische spelling is het goed dat de minderheid hare principiëele verklaring aflegge ten einde het eenieder duidelijk te maken in welk licht beide partijen de voorstellen van vereenvoudiging hebben gezien. | |||||
Aanduiding van het grammatisch geslacht.De Vries en Te Winkel - dit is genoeg bekend - hebben in hunne Woordenlijst bij ieder woord een enkel geslacht aangeduid. Voor het bepalen van dit geslacht hebben zij zich bijna uitsluitend laten leiden door het etymologisch en historisch geslacht. Doordien Vlaamsch-België in taalopzicht zeer conservatief gebleven is, is de woordenlijst voor ons Vlamingen (uitzonde- | |||||
[pagina 680]
| |||||
ringen daar gelaten) niet al te hinderlijk geweest. Zooals het Verslag van Prof. Scharpé het opmerkt, komt meestal het bij ons levend geslacht met dat van de woordenlijst overeen. Doch juist omdat de Vries en Te Winkel aan het taalgevoel der Vlamingen zoowel beantwoorden, zijn zij, dit valt niet te betwijfelen, in vele gevallen voor de Noord-Nederlanders hoogst hinderlijk. Want de lijst houdt geen rekening met den wezenlijken toestand van het grammatisch geslacht in Groot-Nederland. In het Fransch, Duitsch, Russisch enz., heeft ieder woord zijn geslacht en van het Noorden der taalgrens tot het Zuiden, van Oost tot West, is buiten enkele uitzonderingen dit geslacht hetzelfde. Wij mogen het diep betreuren, maar het is nu eenmaal een feit: in de Nederlanden bestaat die eenheid van het grammatisch geslacht niet meer - en sedert eeuwen is die eenheid gebroken. Het volstaat het Woordenboek van Verdam te doorbladeren om te zien hoe vele woorden bij hem b.v. als mannelijk en vrouwelijk aangeteekend staan, ja zelfs soms mannelijk, vrouwelijk en onzijdig. De Vries en Te Winkel hebben zich beijverd om de eenheid van het grammatisch geslacht, die, zooals gezeid, sedert eeuwen bij ons niet meer bestaat, alweer in het leven te roepen. Dat zij in hunne poging mislukt zijn, zal geen mensch verwonderen die aan taalstudie doet: De levende taal volgt haren ontwikkelingsgang zonder zich te bekreunen om de regels die de grammatica's-opstellers aan een taal willen opleggen.
Daar waar de Vries en Te Winkel voor ons taalgevoel hinderlijk waren, wat hebben wij Vlamingen gedaan? Laat het ons maar openlijk bekennen: Wij hebben van de Woordenlijst eenvoudig geene notitie genomen. Heremans heeft, zonder permissie aan de Vries en te Winkel te vragen, bij een reeks woorden, waar het aangeduide geslacht voor ons hinderlijk was, een tweede geslacht gevoegd ad usum Flandrorum. Onze onderwijzers rekenen het ons niet als taalfouten aan, daar waar wij van de Vries en Te Winkel afwijken, en volgens het algemeen taalgevoel van ons volk schrijven. De Vlamingen (uitzonderingen daargelaten) zeggen en schrijven de gilde, alhoewel | |||||
[pagina 681]
| |||||
de Woordenlijst het gilde wil; de broederschap (= confrérie) waar de Woordenlijst het broederschap eischt; de venster, in plaats van het venster; den overschot, den boot énz. enz. Kollewijn heeft zich de moeite getroost de werken van enkele Vlamingen te excerpeeren. Hij vindt die vol taalfouten tegen de Vries en Te Winkel. - Maar de Vlaming, zooals gezeid, bekreunt zich daar niet om: hij blijft bij zijne gesproken taal. En wat zien wij thans in Holland gebeuren? De Hollanders, die jaren lang het juk van de Vries en Te Winkel hebben gedragen, met veel geduld - en veel geduldiger dan wij - hebben er thans genoeg van, en zij vragen om te mogen doen hetgeen wij Vlamingen sedert lang deden: de geslachten schrijven zooals zij die voelen. Mogen wij dit den Hollanders euvel aanduiden? Mogen wij thans aan de Hollanders verwijten de eenheid der geslachten te verbreken? Met welk recht zouden wij dit doen? Hebben wij het dan niet sedert lang gedaan, daar waar de Woordenlijst voor ons hinderlijk was? Hebben wij het slechte voorbeeld niet gegeven? Spreken wij zelven wel dagelijks, en schrijven wij volgens de aanwijzingen der Woordenlijst? Is de eenheid van het geslacht sedert eeuwen ten onzent (ik meen in Groot-Nederland) niet gebroken?
Er kan naar mijn meening op die vragen slechts één antwoord gegeven worden. Gesteld overigens dat wij, Vlamingen, het eens zouden zijn om onze geslachten aan de Hollanders te willen opdringen, over welke middelen beschikken wij om dit te doen? Welke practische uitslagen zouden wij kunnen verkrijgen? Laat ons dit uit het oog niet verliezen: Wij beschikken over geen enkel middel! En indien nu de Hollanders hunne taal willen schrijven zooals zij die voelen dan blijft ons maar een ding over: berusten in hetgeen wij niet kunnen beletten.... en van den nood een deugd maken. Doch indien wij niet willen, noch aan de Hollanders kunnen beletten het grammatisch geslacht te bepalen volgens hunne behoeften, is er nochtans een zaak die ons aangaat: Dit is de wetenschappelijke methode die zij wenschen te volgen voor het | |||||
[pagina 682]
| |||||
aanduiden van hunne geslachten. Die methode kan eventuëel onwetenschappelijk zijn. En dan mogen wij hunne aandacht wel hierop vestigen, daargelaten de vraag of het zelfs onze plicht niet is. Het geldt toch immers onze gemeenschappelijke Nederlandsche moedertaal en dan hebben wij toch het recht om ook een woordje mee te spreken.
Kollewijn welke zulk verdienstelijk werk geleverd heeft bij het bestudeeren van dit vraagstuk en nu de tolk van zoo vele Hollanders geworden is, heeft een nieuw stelsel uitgedacht. Hij stelt vast dat er verwarring in de geslachten bestaat, doch klaarblijkelijk is het hem te doen om die verwarring nog grooter te maken dan zij wezenlijk is. Er is, volgens de spraakleeren die zijn stelsel volgen, in het Nederlandsch een de-geslacht en een het-geslacht. Deze de wordt mannelijk gevoeld, volgens Kollewijn, waar het ‘kennelijk’ een mannelijk wezen geldt, en vrouwelijk waar het een vrouwelijk wezen geldt. Waar geen van beide het geval is, voelt men het verschil niet meer (zoo wordt ons verzekerd) en mag men volgens hartelust van dezen de een hij of een zij maken. Zoo dus, onberispelijk Nederlandsch is de volgende zin: ‘De Belgische staat en de hoofdstad zijn in twist geraakt. Wat de Staat betreft, zij heeft geld noodig; wat de stad betreft, hij weigert te betalen’. De steller heeft maar te antwoorden ‘ik voel nu eenmaal de staat vrouwelijk en de stad mannelijk’ en de schoolmeester moet hierin dan berusten: het taalgevoel mag hij niet kwetsen. Geen Vlaming of hij zal hierop antwoorden: ‘Die taal, hij is mij te geleerd!’ Want taal is toch zeker een wezen dat ‘kennelijk’ noch vrouwelijk noch mannelijk is. Dat er niemand noch in Noord-Nederland noch in Zuid-Nederland is, die zulk Nederlandsch schrijft tenzij als grap, hoeft geen betoog. En het spreekt van zelfs dat een spraakleer, die zulke dingen toelaat, de kloof welke tusschen Noord en Zuid bestaat, nog grooter wenscht te maken dan zij wezenlijk is.
Welke richtsnoer moet er nu volgens Dr. Kollewijn in den regel gevolgd worden, in zake aanduiding der geslachten. Kollewijn zegt: ‘Wij moeten ons wat dit punt betreft, houden aan de geslachten zooals zij gevoeld worden in het beschaafd Nederlandsch’. | |||||
[pagina 683]
| |||||
Tegen dezen regel heb ik een paar wetenschappelijke bedenkingen in te brengen. Maar vooreerst, laat ons zien hoe Kollewijn aan zijn beschaafd Nederlandsch gekomen is. In het Nederlandsch, evenals in alle andere talen, heet het dat wat de uitspraak betreft, men zich dient te houden aan de beschaafde uitspraak. De beschaafde kringen zijn in dit opzicht toonaangevend .... en dit is verstaanbaar. Zoo zal een Franschman zeggen: ‘Il faut prononcer Mai (= Mei) Mè et non mé (de oude en nu nog dialectische uitspraak) car l'on dit mè à la Comédie Française’. De uitspraak der Comédie française is dan ook voor de meeste Franschen de norm die zij gewillig volgen. Maar hetgeen een Franschman, noch een Duitscher, noch een Italiaan u zullen leeren, is dat wat de aanduiding der geslachten betreft, men zich moet richten naar de beschaafde taal. Vaugelas, eeuwen geleden, zegde reeds: ‘Il faut sur ce point se conformer à l'usage ... il faut enrégistrer l'usage’. ‘Usage’ kortweg - en niet ‘l'usage des salons’ zooals het voor de uitspraak geldt. En Vaugelas had duizendmaal gelijk.
Waarom heeft Vaugelas gelijk en Kollewijn ongelijk? Omdat er met twee overwegingen dient rekening gehouden te worden: 1o In het Nederlandsch, evenals in alle andere talen, zijn er een aantal platte, populaire, vieze woorden en uitdrukkingen, die tot de beschaafde taal niet behooren - die de beschaafde taal vermijdt, negeert, en niet wil kennen. Bij het bepalen van het geslacht van die woorden, kan naar mijn gevoelen, van de beschaafde taal geen sprake zijn - aangezien die woorden voor de beschaafde taal niet bestaan. Ik kies een woord als voorbeeld. Sit venia verbo - wie aan lexicographie doet, mag voor geen kleintje vervaard zijn. - Daar hebben wij b.v. stront. Dit woord staat bij Verdam aangeteekend als mannelijk. Bij de Vries en Te Winkel: vrouwelijk - In de dialecten aarzelt men. Volgens Kollewijn zouden wij ons voor het geslacht van dat woord naar de beschaafde taal moeten richten. | |||||
[pagina 684]
| |||||
Volgens mijn taalgevoel, dat zeker dat der overgroote meerderheid der Vlamingen is, sluiten stront en beschaafd elkander uit. Er kan, mijns inziens, hier geen sprake zijn van den regel door Kollewijn voorgeschreven. Voor het bepalen van dit geslacht zullen alle Vlamingen met mij volle procuratie geven aan de beerruimers: die hebben verstand van dit woord en naar hen moet geluisterd worden om het geslacht te bepalen. Dat op hunne aanwijzing het woord mannelijk of vrouwelijk aangeteekend wordt, en zelfs beide te samen, het kan me weinig schelen. Hechten er de Kollewijnianen aan over dit artikel in bespreking te komen met de beerruimers en willen zij absoluut het geslacht bepalen volgens hunne beschaafde taal, zoo heb ik er natuurlijk niets tegen. Maar ik blijf op een afstand en de Vlamingen zullen schier allen mijn voorbeeld volgen, aangezien zij zeker onder beschaafde taal iets anders verstaan dan de Kollewijnianen. En dit is een voorbeeld uit honderd. Want er zijn in alle woordenboeken een heele reeks woorden die aangeteekend staan als bas of populaire en daar moeten wij ons, volgens mijn taalgevoel, op het zelfde standpunt stellen, als bij het door mij aangehaalde woord. Nooit zal b.v. een Franschman in het hoofd krijgen te zeggen: ‘m.... est féminin, parce que l'on dit la m... cambronne à la Comédie française’. En dit is nu juist het standpunt dat Dr. Kollewijn met zijne zoogenaamde beschaafde taal aanbeveelt, en waartegen ik, en waarschijnlijk alle Vlamingen met mij, verzet aanteeken.
2o In elke taal heeft ieder bedrijf zijne technische woorden en zijn speciaal gerief. Wie b.v. een drilboor dagelijks gebruikt, zal zonder aarzelen zeggen ‘hij of zij is kapot’ - ‘hij of zij is verloren’ - en zoo gaat het met alle de voorwerpen die tot het ambacht behooren. Een matroos kent zijne scheepstermen: mast, loef, bramsteng, boeg, spriet, enz., en voelt dadelijk of die mannelijk of vrouwelijk zijn. Een metser aarzelt niet voor truweel, keper, balk, nok; een timmerman evenmin voor: drilboor, schaaf enz. Wat heeft nu ‘de’ beschaafde taal, ik vraag het, met die ambachtstermen uit te maken. Mijns inziens, heelemaal niets.... | |||||
[pagina 685]
| |||||
en bijgevolg komt het haar niet toe het geslacht van die woorden te bepalen. Naar mijne opvatting heeft men zich voor scheepstermen te houden aan de taal der matrozen - en het komt er niet op aan of deze al dan niet beschaafd zijn, of zij zich wel alle dagen wasschen en niet te veel pruimen. - Hoe onbeschaafd ook, hebben zij meer verstand van scheepstermen dan de beschaafde schoolmeester, die achter zijn lessenaar zit en nooit in zijn leven op een schip dienst heeft gedaan.
De beschaafde taal heeft zich dus in de eerste plaats voor technische woorden, beschaafd te gedragen tegenover menschen die er meer van weten, en een vakkennis bezitten welke de gewone beschaafde sterveling niet heeft. Zoo worden de geslachten in het Fransch, Duitsch, Italiaansch geregeld. Waarom dan ook niet in het Nederlandsch? Natuurlijk denkt er geen mensch aan voor de bepaling der geslachten de beschaafde taal uit te schakelen: zij dient de eerste geraadpleegd te worden voor abstracte begrippen en algemeene gevoelens (angst, vrees, drift, rede enz.), want die begrippen hooren haar in de eerste plaats toe. Men zal ze ook raadplegen voor de voorwerpen die ze kent en dagelijks gebruikt (tafel, stoel, kachel, kast enz.). Maar uitspraak doen over alle woorden - dit komt haar, mijns inziens, niet toe. Tot zoo ver wat het stelsel van Kollewijn aangaat.
***
Ik kom thans tot het verslag der Nederlandsche Staatscommissie. Pro forma neemt de meerderheid dier Commissie hier, zooals elders, den schijn aan, Kollewijn tegen te spreken, - maar feitelijk komt zij in hoofdzaak tot de zelfde conclusies als Kollewijn. Ik verwijs naar het 4o: ‘In de keuze tusschen de genitieven op -r en -s richt men zich naar de beschaafde taal’. Verder leest men het 5o: ‘In de keuze van het geslacht voor de persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden van den 3den persoon, richte men zich bij het schrijven naar het spreken in dezelfde omstandigheden (= dit is de beschaafde taal)’. | |||||
[pagina 686]
| |||||
‘Voor de namen van zaken zou men dan alleen als regel kunnen stellen dat het gebruik van hij en zij moet afhangen van hetgeen in de beschaafde taal wordt gezegd.’ (Verslag, bl. 10.) Wat de Nederlandsche Commissie beoogd heeft, wordt ons door Prof. Scharpé uiteengezet: ‘Zij sluit zich niet aan bij de aanhangers van het Kollewijn-stelsel, welke de moeilijkheid oplossen door te zeggen: richt u naar het beschaafde spraakgebruik. Het komt er immers juist op aan regels op te geven, die overeenstemmen met dat beschaafde spraakgebruik’. (bl. 4.) En inderdaad schijnt de Commissie op zoek te zijn geweest naar die regels. Maar dat zij die regels niet gevonden heeft, zal niemand verwonderen - het is immers zoeken naar de quadratuur van den cirkel. Waarom is in alle talen (het Engelsch natuurlijk uitgezonderd, dat alles onzijdig maakt, wat niet kennelijk mannelijk of vrouwelijk is) het eene woord mannelijk en het andere vrouwelijk? Vele geleerden hebben naar de oplossing van dit raadsel gezocht; zij komen tot de conclusie: ‘Er is geen regel’. Waarom het eene woord mannelijk en het andere vrouwelijk? Ja, omdat het zóó is. Er is geen regel waar willekeur heerscht. De minderheid der Hollandsche Commissie stelde voor ‘dat een groot aantal woorden die bij de Vries en Te Winkel als manlijk worden opgeven, in het vervolg als vrouwelijk zouden worden beschouwd. Men zou dan eene betrekkelijk korte lijst van masculina overhouden...’ Doch daartegen had de groote meerderheid van de Commissie bezwaren: zij meende dat het opstellen van zulk een lijst een daad van groote willekeur zou zijn. Indien die minderheid er op uit was om woorden die door de Hollanders mannelijk gevoeld worden, vrouwelijk te maken, dan zou dit wezenlijk een ‘daad van willekeur’ zijn. Maar ik kan mij moeilijk voorstellen dat dit in de bedoeling van Prof. Muller lag. In alle gevalle had die minderheid duizend maal gelijk aan te dringen op het maken van eene Lijst. De grofste daad van willekeur, welke eene Commissie, gelast met het regelen der geslachten, kan begaan, is het weigeren van lijsten aan degenen die het duidelijk gevoel hebben dat zij geen wandelende woordenboeken zijn. | |||||
[pagina 687]
| |||||
De lijst van de Vries en Te Winkel staat u, Hollanders, niet aan? welaan, maakt er dan een andere! Het geslacht bij de Vries en Te Winkel opgegeven, druischt tegen uw taalgevoel in? Opperbest! Doet dan hetgeen de nuchtere Heremans deed, en plaatst nevens het geslacht zooals de Vlamingen het voelen, het geslacht zooals Gij Hollanders het voelt. Waarom b.v. bij tafel niet genoteerd: vr. (Z = Zuid-Ned.) m. (N) enz. - Melk, vr. - echter o. (Brab,) - enz. Zooals het trouwens in ons Groot Woordenboek nu reeds geschiedt. Door het weigeren van een lijst, heeft de meerderheid der Commissie zich zelf veroordeeld om over de regeling der geslachten niets anders uit te brengen dan verba et voces. Zij stelt regels, maar zegt: er zijn uitzonderingen: mannelijk worden gevoeld adel, dag, oorlog, staat, enz. ; men schrijft dikwijls den genit. der ‘maar men schrijft nog niet der adel, der oorlog, der staat, enz.’. - ‘In een aantal gevallen, vooral waar niet sprake is van concrete voorwerpen in het dagelijksch leven, is men gewoon zij en haar te gebruiken, zoo b.v. wanneer bedoeld wordt de aarde, de commissie, de regeering enz.’
Een oogenblik, als het u belieft: Wie een regel stelt, moet duidelijk en stipt alle de uitzonderingen op zijn regel opsommen, - anders is het geen regel meer.... Wanneer gij zegt: ‘de regel is...., maar er zijn uitzonderingen 1, 2, 3 en zoo voorts...’. Hoe wilt gij hebben dat ik in een twijfelachtig geval weten kan of ik mij moet houden aan den regel, of aan het ‘en zoo voorts’ der uitzonderingen? Een regel geven met een ‘en zoo voorts’ in de uitzonderingen, staat dus volkomen gelijk met zeggen: ‘Er is geen regel!’. Ofwel: ‘Ik ben buiten staat een regel te formuleeren!’. Ik kan er niet aan denken almea per alinea heel het Verslag te bespreken, dit zou me leiden tot eene doorloopende critiek der toekomstige spraakleer van ons Nederlandsch. Maar ik vestig enkel nog de aandacht op het besluit tot hetwelk de meerderheid der Commissie gekomen is: ‘Indien de Regeering zich met de hierboven gegeven beschouwingen kon vereenigen, zou in hare voorschriften bij namen van zaken niet meer sprake zijn van eene doorgaande onderscheiding tusschen masculina en feminina.... (hier enkele van die beschouwingen). Doch voor het overige zou een ruimer gebruik van “hij” in de geschreven taal moeten vergund worden’. | |||||
[pagina 688]
| |||||
Ik stel mij duidelijk de verlegenheid van de Nederlandsche Regeering voor, sedert 13 Juli 1918 (datum waar het Verslag werd neergelegd), toen Haar gevraagd werd door ‘voorschriften’ te bepalen dat er een ruimer gebruik van ‘hij’ zou toegelaten worden. Dadelijk zoo Zij dit doet, wordt haar dan gevraagd wat Zij onder ‘ruimer gebruik’ verstaat. Het begrip ‘ruim’ verschilt natuurlijk van mensch tot mensch. Moet er voortaan toegelaten worden te schrijven: ‘die taal, hij is schoon’ - ‘die stad, hij is prachtig’ - ‘die hand, hij is vuil’ - ‘die borst, hij is rond’ - en dan ook: ‘die zaak, hij is duidelijk’? Wordt de Vlaamsche Zaak ook mannelijk en vrouwelijk? ‘Zoo ver willen wij niet gaan’ - zal de meerderheid der Commissie misschien verklaren: ‘Wij hebben gezegd “ruimer” gebruik, maar niet “het ruimste” gebruik’. Aangenomen - maar dan moet er toch een Lijst opgemaakt worden om aan te wijzen waar dit ruimste gebruik niet geoorloofd is, en waar het ruimer gebruik wordt toegestaan. En zoo kom ik op mijn vorig gezegde terug: stel dan toch lijsten op... dit is immers het A B C voor de basis eener spraakleer. Gelief hier bij op te merken dat die meerderheid welke het ruimer gebruik van hij vraagt, tegelijkertijd opkomt voor den genitiefvorm der: ‘De vormen der enz. geven in het schrijven een groot gemak(!); het gebruik er van zal waarschijnlijk(?) toenemen’. Zoo dus omdat iets in de toekomst waarschijnlijk geschieden zal, moeten wij nu reeds onze spraakleer veranderen. - Voor de aanhangers der futuristische kunst! - Ik zou liever, wat mij betreft, de moeilijkheden van het toekomstig Nederlandsch aan de Nederlandsche geslachten van de toekomst overlaten.... Maar ik ben dan ook maar een eenvoudige historicus.
Eenparig (de aanhangers van het Kollewijn-stelsel inbegrepen) is de Vlaamsche Commissie gewaar geworden dat in zake regeling der geslachten onze Noorderbroeders een weg op wilden, dien wij in Vlaamsch-België onmogelijk kunnen volgen. Daarom stelt de Commissie voor dat er eene nieuwe Vlaamsche Commissie zou benoemd worden, gelast met den wezenlijken toestand der geslachten in ons land te onderzoeken. | |||||
[pagina 689]
| |||||
Zij zou het wetenschappelijk materiaal verzamelen en dan op vasten grond bouwen, en voorstellen doen waar het noodzakelijk blijkt. Niets zou overigens beletten, meen ik, dat zij haar onderzoek uitbreide en trachte vast te stellen waar het ‘levend’ gevoel van het onderscheid der geslachten (waarvan het Verslag der meerderheid spreekt) ophoudt. Want het is onmogelijk dat dit ‘levend’ gevoel juist ophoudt aan de politieke grens van België, welke heelemaal geen taalgrens is. Evenmin is het aannemelijk dat dit ‘levend’ gevoel, dat in Duitschland zóo sterk bestaat, aan de politieke Oost-grens van Nederland opeens verdwijnt. Wellicht komt de Regeering van Nederland er toe om van Haren kant ook eene Commissie te benoemen; en dan zouden beide Commissies het wetenschappelijk materiaal, dat noodig is om deze moeilijkheid te regelen, bijeen brengen. | |||||
Spelling der Nederlandsche Woorden.A. - Spelling der Vocalen.De Vries en Te Winkel hebben in de spelling van sommige Nederlandsche vocalen een onderscheid gemaakt dat op zuiver etymologische gronden berust. Zoo wat de o en oo betreft: Wij moeten onderscheiden tusschen een o-klank welke uit een Gotische o stamt (hopen) en de oo-klank die uit een Gotische au stamt (loopen, koopen, enz.) Zoo wat betreft de e en ee: Wij moeten onderscheiden tusschen een e-klank, die van Got. e afstamt, (stenen = klagen) en de ee-klank die uit eene diphtong spruit (steenen = Duitsch steine - beeten (wortels), maar beten, meerv. van beet (bijten). Zoo wat den ij- en ei-klank betreft: Onderscheid tusschen ij, die uit lange i komt, en ei afstammende van een dipht. (klein, rein, weinig). Zoo wat den doffen i-klank betreft in den uitgang -lijk, die etymologische lang was, en zoo nog geschreven wordt, terwijl hij thans kort uitgesproken wordt. | |||||
[pagina 690]
| |||||
Kollewijn heeft de ei- ij-klank onaangeroerd gelaten: hij schrijft klein volgens de etymologie en niet klijn volgens de uitspraak. Wat die andere vocalen aangaat, vraagt hij de afschaffing van het etymologisch onderscheid: hij wenscht dat men schrijve: kopen, lopen.... volgens de uitspraak - evenals benen, stenen, wenen (zonder ee) - en zoo ook: natuurlik, alleenlik (zonder de etymol. ij).
De Nederlandsche Staatscommissie heeft zich bij hem aangesloten voor de o-oo, en de e-ee. Zij verwerpt echter de notatie -lik, en behoudt -lijk. De Vlaamsche Commissie is eenparig de voorstellen der Hollandsche Commissie bijgetreden. Dat er een overwegend belang bestaat om het onderscheid tusschen o en oo te behouden, meen ik niet, evenmin als dat tusschen e en ee. Het gevaar dat b.v. door deze nieuwe spelling der o's onze schrijvers ongenietbaar zouden worden, bestaat toch zeker niet. Hinderlijk kan deze nieuwigheid ook niet genoemd worden: Wie aan de Nederlandsche spelling gewend is, waar de o-klank in het zelfde stamwoord volgens de verbuigingen en vervoegingen eenmaal gespeld wordt o en dan oo (hopen, gehoopt, wij hopen; - ik stoor, wij storen), kan gemakkelijk vrede hebben met: ik koop, wij kopen, ik loop, wij lopen. Overigens onder de oo-woorden zijn er slechts enkele die van dagelijksch gebruik zijn (als koopen, boomen, noodig enz.), Voor vele andere woorden moeten wij dikwijls (ik althans) ons Woordenboek naslaan om te weten hoe wij spellen moeten en als wij dan die woorden met enkele o gespeld vinden, zullen wij er toch zeker weinig last van hebben.
De Nederlandsche Commissie maakt hier voor 3 woorden een uitzondering: Stroo, vloo en goochelen. Vloo interesseert ons, Vlamingen, niet: wij zeggen ‘een vlooi’. Wij kunnen er dus niets tegen hebben dat de Nederl. Commissie de vlooien met rust laat. De Kollewijnianen integendeel zijn hier erg boos om. ‘Volharden, volharden!’ is bij hen nu de leus; zij willen absoluut de ‘vlo’ er door krijgen. De Vlamingen die hier, zooals gezeid, geen belang bij hebben, bekijken dezen vlooienstrijd met onverschilligheid. | |||||
[pagina 691]
| |||||
Zelfde opmerking wat betreft e en ee als voor oo. Wij zullen, geloof ik, er gemakkelijk aan wennen. Slechts wensch ik een persoonlijke opmerking te maken. De notatie van de e-klanken is een der gebrekkigste in ons Nederlandsch. Die e luidt nu eenmaal dof (als in lidwoord de); dan eens è (ver, ster); dan eens ē (stelen).
De Franschman heeft te zijner beschikking e, é, è, ê; de Hongaar kent ook accenten op de e. Vreemdelingen, die Nederlandsch leeren, hebben hier grooten last van. Een Waal, aan wien ik les gaf, na stelen gelezen te hebben, las worstelen voor, als of er worst stelen stond; na plaagster gelezen te hebben, verstond hij nu niet waarom de ster van dwaalster op een andere wijze moest luiden. Prevelen en bevelen verschillen hemelsbreed in de uitspraak: In schrift zijn het slechts de eerste letters die verschillen. Gezien deze klankvariatie in de Nederl. e's (welke bij geene andere Ned. vocalen bestaat) vraag ik mij af of een graphie ee, nu wij het etymologisch onderscheid vaarwel zeggen, niet te verkiezen is boven e, overal waar er eene ē gehoord wordt: beedelen en bedeelen is, meen ik, phonetisch veel beter genoteerd dan bedelen dat volgens de nieuwe spelling op twee wijzen zal kunnen en moeten gelezen worden; beeven en beeving (aardbeeving) te verkiezen boven beving, dat ook als praet. van bevangen kan en moet gelezen worden. Vereedeling te verkiezen boven veredeling dat men kan lezen als veeren deeling. Beteekenis is phonetisch beter genoteerd dan betekenis, dat door vreemdelingen en zelfs door landgenooten, zou kunnen gelezen worden beete kennis (een kennis die van de suikerraffinadeurs verwacht wordt). Landgenooten ook, zeg ik: want enkele jaren geleden, was er in de bibliotheek te Gent een bediende, welke de vriendelijkheid had, mij op de hoogte te brengen van de nieuwe boeken die aangekocht werden. ‘Er is’ deelde hij mij eens mede, ‘een boek binnengekomen over Vondel's beker-ring’. - ‘Dank u voor de inlichting’, gaf ik ten antwoorde ‘maar bekers, potten en pannen interesseeren mij maar weinig - ik doe niet aan archeologie’. Maanden en maanden nadien vernam ik echter dat die beker-ring een zwaar boek was over Vondel's bekeering. | |||||
[pagina 692]
| |||||
Is deze laatste graphie niet beter dan bekering? (cf. levering). Persoonlijk meen ik van ja. En die ee-notatie is ook die van Frederik van Eeden, alsook vroeger die van Hooft en van hen die hem volgden. Dit persoonlijk gevoelen heeft mij niet belet op het voorbeeld der Vlaamsche meerderheid mij bij de besluiten der Nederl. Commissie neer te leggen. Wanneer in Noord-Nederland de Kollewijn-roes over zal zijn, dan zal het gezond verstand weer boven komen en dan zal men, naar ik meen, het verkeerde dier e-notatie wel inzien: Wij zullen het dan maar gerust aan de toekomst overlaten.
De Nederlandsche Commissie behoudt den -lijk uitgang (natuurlijk, fatsoenlijk...) en wil niet weten van natuurlik en fatsoenlik. Hare bezwaren vat ik niet wel. Gesteld dat bij natuurlik de klank niet juist weergegeven kan worden, dan is, geloof ik, die notatie-lik, toch veel dichter bij de uitspraak dan het -lijk van de Vries en Te Winkel. Waarom wij hier een korten klank (en dan nog op een onbeklemtoonde plaats) met een dubbele letter moeten schrijven, begrijp ik niet. Er zijn dan ook schrijvers die geene Kollewijnianen zijn, en die natuurlik en fatsoenlik spellen. Maar zoo de Commissie op dit punt de traditie wil in eere houden, zal ik natuurlijk de eerste zijn om mij daartegen niet te verzetten, alhoewel ik met de nieuwe notatie volkomen vrede zou hebben gehad.
Voor de i-notatie heeft de Nederlandsche Commissie de eischen der Kollewijnianen moeten onderzoeken, welke absoluut willen hebben dat men schrijve: biezonder, muziekant, fabriekant, Junie, Julie, histories (historisch), economies, logies. Waarom? Omdat de i welke hier gehoord wordt, scherp uitgesproken wordt en niet overeenkomt met de half-doffe i van is, gemis, mis, disch. Een kwestie van zuiver phonetisch doctrinarisme zooals men ziet. Natuurlijk was het van de meerderheid der Nederlandsche Commissie niet te verwachten dat zij op een principiëele kwestie Kollewijn zou durven tegenspreken. | |||||
[pagina 693]
| |||||
Hier heeft zij toch aan de andere partij een ernstige toegeving willen doen: Zij stelt voor histories (= historisch) maar historise; economies (= economisch) maar economise; logies maar logise. Het gevaar van zulke halfslachtige voorstellen is natuurlijk dat men beide partijen ontevreden maakt. En dit is dan ook in de Vlaamsche Commissie gebleken. De meerderheid wil het zuiver Kollewijniaans hebben: Zij geeft de voorkeur aan histories, historiese; economies, economiese; logies, logiese. De minderheid blijft bij historisch, historische; economisch, economische enz.
Ik heb een 4-tal bezwaren tegen de nieuwe i-notatie: 1o In ons klankstelsel-notatie worden alleen de lange vocalen door dubbele letters aangeduid (maar, meer, mier, moor, muur) daargelaten, wel te verstaan, de enkele gevallen, waar een ie bij onze voorouders lang was, en bij ons onder den invloed van sommige letters in onze uitspraak kort geworden is, zooals b.v. niet en niets, dat wij tegenwoordig kort uitspreken nit en nits. Waarom nu in bizonder, kievit, muzikant, historisch... die korte i (en dan nog op onbeklemtoonde plaatsen) met een dubbele letter moet afgebeeld worden? Cui bono? Tenzij voor stokphonetikers.
2o Onderstel dat wij nu histories(ch), economies(ch), biezonder schrijven, dan is deze i-klank toch slecht genoteerd; want hij verschilt van dien in bier, mier, wieg, (Vlaamsch) stiel enz., waar de klank lang is en bijgevolg niet dezelfde is (men hoort dit verschil duidelijk in kievit). Een taal phonetisch willen noteeren met de 24 teekens van ons alphabet is toch onbegonnen werk. Al wie wat aan phonetiek gedaan heeft, weet dit.
3o De Franschman zegt historique, économique, logique.... met klemtoon op de laatste silbe-ique. In woorden als historisch, ckonomisch, logisch.... hoort men nu reeds in sommige Vlaamsche streken (de grensstreken) die verkeerde klemtoon vallen op -isch, terwijl in het Nederlandsch de klemtoon op de o's valt. | |||||
[pagina 694]
| |||||
Nu reeds hoort men bij vele Vlaamsche geleerden deze verspringing van klemtoon. (Ik heb Vlaamsche Professors gehad, welke nooit anders zegden dan historiesch, logiesch.) Indien wij nu de spelling histories(ch), logies(ch), ekonomies(ch)... aannemen, vrees ik dat deze nieuwe spelling de verkeerde uitspraak in de hand zal werken. Natuurlijk, doordien de i met 2 letters aangeteekend staat, en de o-klank door één, valt het oog op de laatste silbe.
4o Een spellingsvereenvoudiging die er op uit is om overtollige letters af te schaffen, begrijp ik best: Dat is overtolligen ballast over boord werpen. Maar een vereenvoudiging, die onder voorwendsel van te vereenvoudigen, de woorden verlengt en de letters vermenigvuldigt, is in mijn oogen een vereenvoudiging die op den verkeerden weg is. En zij is vooral op den verkeerden weg, wanneer zij letters toevoegt aan korte klanken en dit op onbeklemtoonde plaatsen. Desnoods (à la toute dernière extrémité, zooals de Franschman zegt) kan ik die vermenigvuldiging aannemen wanneer wij hierdoor een hopelooze verwarring kunnen vermijden, hetgeen misschien bij de ee het geval is. Hechten er nu de phonetiekers volstrekt aan dat in bizonder, muzikant, historisch, kievit... er afgebeeld worde dat de i-klank afwijkt van onze gewone Nederlandsche i, dan kunnen zij natuurlijk het een of ander accent op deze i plaatsen, zooals phonetiekers plegen te doen, wanneer zij een klank phonetisch willen weergeven. Tegen zoo iets zal zich natuurlijk niemand verzetten, en dit staat aan phonetiekers volkomen vrij. Hechten zij eraan die woorden met ie te schrijven, dan kan er misschien een verzoeningsvoorstel gedaan worden. Aangezien b.v. in historisch de klemtoon op de o valt en dat die o lang is, dan heeft, als de korte onbeklemtoonde i-klank 2 letters krijgt, de o-klank recht op ten minste 3 letters. Men zou kunnen schrijven: histoooriesch. Dan wordt hierdoor duidelijk voor het oog dat de o tweemaal zoo lang is als de i, en dat hij den klemtoon heeft. Dit laatste punt zouden de Vlamingen dan niet meer uit het oog verliezen.
Slotsom wat de vocalen-spelling betreft: De Vlaamsche Commissie stelt eenparig voor de etymologische oo en ee af te schaffen, zooals de Nederlandsche Commissie ook doet. | |||||
[pagina 695]
| |||||
Wat i-notatie betreft is er geen eenparigheid: de meerderheid vraagt de toepassing van het Kollewijnstelsel tegen de Nederlandsche, die er maar de helft van wil. De minderheid verwerpt het Kollewijnstelselheelemaal en blijft bij de traditie van de Vries en Te Winkel. | |||||
B. - Notatie der Consonnanten (medeklinkers).Het onderzoek der Nederlandsche Commissie loopt slechts over 4 gevallen, waarvan er 2 gevallen zijn van zoogenaamde ‘tusschenletters’ (in samenstellingen): 1. Tusschenletter n. 2. Tusschenletter s.
1o Wat de letter n betreft in samenstellingen, zij zal voortaan slechts geschreven worden. a) wanneer zij in de uitspraak gehoord wordt (b.v. vorstenzoon); b) wanneer zij in het eerste lid zeer duidelijk het meervouds begrip wordt gevoeld: b.v. dievenbende.
2o Wat de s in samenstelling betreft, zij wordt slechts geschreven wanneer zij in de uitspraak gehoord wordt, doch niet wanneer het tweede lid met s begint: b.v. oorlogsverklaring, maar oorlogschip. De Vlaamsche Commissie neemt insgelijks deze beide voorstellen eenparig aan.
3o h-notatie. De Nederlandsche Commissie verwerp hier de voorstellen van Kollewijn. Men zal blijven schrijven thans, althans, thee. Waarom de Nederlandsche Commissie er zoo veel aan hecht dat er thee geschreven wordt, is bij het eerste zicht vreemd. Het woord-stamt, zoo het schijnt, uit het chineesch, waar een spirant th niet bestaat. De th is dus niet etymologisch. De Engelschman zegt en schrijft tea (niet thea), de Italianer tè; de Hongaar tea. De graphie thee schijnt eene eenvoudige nabootsing van de gekke Fransche spelling thé. Waarom hier aan Kollewijn niet toegegeven? Ja, waarom? De zaak is duidelijk: de Nederlandsche Commissie wil den schijn behouden geen Kollewijnsch Nederlandsch te schrijven. Er | |||||
[pagina 696]
| |||||
moeten dan enkele kluifjes geworpen worden aan wie van het Kollewijnstelsel niet houdt, om daaraan te kunnen knagen en zoo kan men gerust, meent men, de Kollewijnsche princiepen er door krijgen. De toegeving voor 3 woorden thans, althans, thee dient enkel om 1000 Kollewijnsche woorden te doen slikken. Want nu wordt de hoofdschotel opgediend!
4o De S-klank wordt altijd aangeduid door S, en de S heeft altijd den S-klank. Zoo mens (in plaats van mensch), wens, vis, vissen, links, groots, dagelijks, Hollandse Staat, Belgise Regeering, Rotterdamse Kermis. Voorloopig is mijne keel phonetisch nog niet breed genoeg om ‘Kollewijnse walvissen’ te slikken. En naar mijn meening, die zeer zeker die van de overgroote meerderheid der Vlamingen is, mag mijne Regeering gerust ‘Belgisch’ blijven. Het is in mijne oogen onbegrijpelijk dat eene Commissie die er tegen op ziet om natuurlik te schrijven, mij, en alle Vlamingen met mij, ‘Belgies’ wil maken. Aan den uitgang -lijk kan het oog zich makkelijk wennen, en reageert het zonder moeite dadelijk, waarom? omdat de uitgang altijd dezelfde is, en uit slechts 3 letters bestaat - omdat -lijk altijd op dezelfde plaats voorkomt: dit is het einde van het woord of, bij naamwoorden (natuurlikheid) de voorlaatste silbe, - omdat die uitgang slechts bij enkele woorden voorkomt (bijwoorden, naamwoorden en bijvoeglijke naamwoorden). Daarentegen is de afschaffing der sch, en eenvoudig s-notatie, van alle de nieuwigheden door Kollewijn voorgesteld diegene welke verreweg het meest hinderlijk is voor wie ze niet gewoon is. Het oog reageert niet, omdat die afschafte sch, dan eens op het einde van het woord voorkomt (mens, wens) - dan eens in het midden (wassen voor wasschen), dan eens bijna op het begin (wenselijkheid, menselijkheid) - omdat die afgeschafte sch in verbinding met allerlei letters staat en in alle soort van woorden voorkomt (werkwoorden, naamwoorden, bijvoegelijke naamwoorden, enz.). Neemt men deze afschaffing aan, dan zijn er geen 10 regels Nederlandsch, welke daardoor niet aangetast worden. Alle onze uithangborden, opschriften, bankbrieven, een gedeelte der straatnamen, enz., alles moet afgerukt en herschilderd. | |||||
[pagina 697]
| |||||
Onze Academie wordt de ‘Vlaamse’ Academie; ons Staatsblad wordt ‘belgies’; wij krijgen te Gent de ‘mussenstraat’, ‘Kortrijkse’ straat en de ‘Hundelgemse’ steenweg. Een goed deel onzer dagbladen mag zijn titel veranderen. Onze Nationale Bank wordt verzocht haar papieren geld op de ‘Kollewijnse’ hoogte te brengen enz. Ik meen (en dat zal wel het gevoelen van de overgroote meerderheid der Vlamingen zijn), dat wij na de rampen van den oorlog, dringender herstellingswerken uit te voeren hebben dan, om Kollewijn en zijn vereniging plezier te doen, onze uithangborden te gaan herschilderen en de bordjes van onze straten weg te rukken. Er is in België ander en ernstiger werk te doen dan dat. En daarom kan ik mij onmogelijk bij de meerderheid mijner collega's aansluiten, die het oogenblik gunstig achten om ‘Belgies’ te worden.
***
Dat de nieuwe spelling hare voordeelen kan hebben, dit betwijfel ik niet. Die voordeelen zijn mij natuurlijk zoo niet alle dan toch grootendeels bekend! Zoodra de nieuwe spelling ingevoerd zou worden, zou de schoolmeester door echt wetenschappelijke lessen, de wetenschappelijke dorst zijner leerlingen kunnen lessen (= lesschen). Zijn lessen zullen lessen! Hij zou hun kunnen meedeelen, in aansluiting met het bekend honig-raadsel, dat ‘wasch nu was is, net als was vroeger was’. De nieuwe spelling heeft economische voordeelen: Zij wil boomen laten wassen, net als de was-vrouwen, hetgeen in onzen tijd van levensduurte een niet te misprijzen voordeel uitmaakt, en iedere huismoeder zal dit met groot genoegen vernemen. Vlaamsche meisjes zullen mogen verklaren dat zij een hekel hebben aan al wat vals (= valsch) is, en dat zij niettemin op vals verzot blijven. De Vlaming verkrijgt ook iets: Hij zal voortaan zijn tas mogen uitdrinken, al is zijn tas (= tasch) tot den boord toe vol met geld. - Een echt kunstje. | |||||
[pagina 698]
| |||||
Wij hebben hier een woningsnood: De Vlaming vraagt naar logies (logement in 't Vlaamsch). - De schoolmeester zal hem kunnen uitleggen dat die nood het logies (= logisch) gevolg is van de vraag naar logies. De Vlaming zal dit dan heel goed verstaan en beter in onzen treurigen toestand berusten. De schoolmeester zal dan aan zijn schooljongens kunnen verklaren dat er voortaan bossen (= bosschen) zijn die niets uit te maken hebben met sleutelbossen, evenmin trouwens als as (= asch) van de kool iets te doen heeft met as van het wiel. En als de schooljongens hem praatjes vertellen, zal hij bij hen mogen aandringen om hunne histories histories (= historisch) te vertellen. Daarenboven zullen wij dan het voordeel hebben een es (= esch) te bezitten als boom nevens een es als letter, juist hetgeen wij zoo broodnoodig hadden nevens de el als maat en de tee als drank. En dit alles is slechts een greep uit den stapel voordeelen, welke ons voorgespiegeld worden, want hun getal is legio. Al wie een echt kunstgevoel voor fijnheid bezit, zal natuurlijk moeten toegeven dat de nieuwe spelling door hare fijne nuanceering, duizend palen boven de oudere staat. In de aangehaalde gevallen is de Vries en Te Winkel steeds boersch; daarentegen is de nieuwe spelling er op uit om steeds steeds (= steedsch) te zijn. Enkele kniezers uit de oude school zullen misschien beweren dat de kost die hun opgedischt wordt, voor hen noch mals (= malsch) noch gaar is, en toch zullen zij moeten bekennen dat er iets mals in zit! Hebben overigens de kniezers iets nieuws te vertellen dan zou toch voortaan hun proza altijd ‘vers’ zijn. En ze durven klagen! Gezien al het schitterende dier nieuwe spelling, kan ik mij best het koortsachtig ongeduld van alle die brave menschen voorstellen, welke van die onschatbare voordeelen dadelijk willen genieten en uitroepen: ‘Al lang genoeg gewacht! Wij kunnen het waarlijk niet langer uithouden!’ Maar, zooals gezeid, er is, naar mijn meening, dringender werk dat wacht. *** | |||||
[pagina 699]
| |||||
Aan wie vroeger het nieuw spellingstelsel wilde onderzoeken werd geantwoord: ‘de zaak werd reeds onderzocht en kan niet altijd opnieuw onderzocht worden. Het onderzoek is dus gesloten ... en gij hebt u eenvoudig te onderwerpen’. Ik onderstel dat er geene Academie in de wereld bestaat, welke toelaten kan dat haar gezegd worde: ‘Gij hebt niet te onderzoeken ... gij hebt u te onderwerpen’. Ik heb dus de vrijheid genomen mij niet te onderwerpen zonder een onderzoek. De Academie heeft thans een besluit te nemen:
De toestand is als volgt: A. Grammatisch geslacht: Eenparig vraagt de Vlaamsche Commissie de aanstelling van een Commissie, die den wezenlijken toestand der geslachten in Vlaamsch-België zal onderzoeken en hierover verslag zal doen. B. Spelling der Nederlandsche woorden: Vocalen: oo en ee - eenparig vraagt de Vlaamsche Commissie de afschaffing van het etymologisch onderscheid. i-notatie - geene eenparigheid. De meerderheid is voor biezonder, - histories, historiese, - economies, economiese, - kieviet (Kollewijn-stelsel). De minderheid blijft bij bizonder, historisch, economisch, kievit, enz. (de Vries en Te Winkel). Consonnanten: Eenparig neemt de Vlaamsche Commissie de voorstellen aan over de tusschenletters n en s. Geen eenparigheid over de s-notatie: De meerderheid is voor Belgies, Vlaamse Academie, vis, wassen (= wasschen), enz. (Kollewijn en Noord-Nederlandsche Commissie). De minderheid blijft bij Belgisch, Vlaamsch, wasschen, mensch, visch, enz. (de Vries en Te Winkel). | |||||
[pagina 700]
| |||||
Nog een woord eer ik eindig. Prof. Scharpé noemt in zijn Verslag de voorstellen der Hollandsche Commissie ‘gematigd’ en hij denkt dat zij een ‘middelweg’ heeft gezocht tusschen het Kollewijn-stelsel en de oude traditie. Natuurlijk betwijfel ik het geenszins dat in de oogen van Kollewijnianen die voorstellen zeer gematigd zijn, zelfs te gematigd (cf. histories, historise). Maar voor al wie tot de ‘Vereniging’ niet behoort, lijken die voorstellen alles behalve ‘gematigd’ en is de ingeslagen weg geen ‘middelweg’. Ongetwijfeld ook was het het onbetwistbaar recht van de meerderheid der Hollandsche Commissie niet gematigd te zijn en den weg te volgen dien zij goedvond. In zake Bastaardwoorden verandert zij wel is waar niets aan de traditie. Maar eene Commissie, die 3 woorden (stroo, vloo, goochelen) aan de ééne partij toewerpt om er honderden andere te wijzigen, - die 3 letters van -lijk behoudt, om ik weet niet al wat omver te werpen, - en 3 woorden (thans, althans en thee) in bescherming neemt om 1000 woorden met sch van aanzien te doen veranderen - daargelaten enkele andere onbeduidende toegevingen, - zulk een Commissie kiest geen ‘middelweg’! ‘En toch is zij gematigd!’ antwoordt gij. Gij twijfelt aan hetgeen ik zeg? Ik geef u de proef op de som. - Ziehier een enkel staaltje van ons ‘Nederlands’ zooals de meerderheid der Commissie het geschreven wil hebben: ‘De Nederlandse Commissie wendt zich beleefd tot deGa naar voetnoot(1) Staat en uit deGa naar voetnoot(1) wens de Nederlandse schooljeugd voortaan van de grootse voordelen niet te zien beroven door de Vereniging sedert lang reeds aan al wat Hollands en Vlaams-Belgies is, voorgespiegeld’.
Genoeg, niet waar? ... dat is wel de spelling der Hollandsche Commissie en dit is wel zuiver Kollewijn. | |||||
[pagina 701]
| |||||
Dat de overgroote meerderheid van het Vlaamsche Volk (er zijn ten onzent slechts eenige dozijnen Kollewijnianen) hare geliefde moedertaal op deze wijze niet wenscht gespeld te zien, hoeft stellig geen betoog. En dat moet een ‘middelweg’ heeten? Heele bladzijden in zuiver Kollewijn-spelling, waar toevallig geen der afwijkingen der Commissie op voorkomt, blijven voortaan zonder taalfouten. Geene enkele bladzijde, - ja, geen 10 regels achtereen van onze levende schrijvers, (zoo zij Kollewijn niet ‘practiseerden’) of zij krioelen van taalfouten volgens de nieuwe voorgestelde Regeling! Quod erat demonstrandum!.... Het bewijs is hiermede geleverd.
Dr. Kollewijn noodigde de Hollandsche Commissie uit om zijn ‘tee’ te gebruiken. De meerderheid weigerde: die ‘tee’ was blijkbaar voor hare maag te sterk. Maar zij was wel te vinden om bijna zuiveren Kollewijn (Zetter! Verbeter de proef: ik schreef niet knollewijn, zooals gij mij laat schrijven; uwe lezing is erg onbetamelijk) om bijna zuiveren Kollewijn te drinken, al is haar verslag er zeer verstandig op aangelegd om te doen gelooven dat zij er heel wat water had opgegoten. Toegevingen, - dat voelde zij wel - moesten aan de tegenpartij gedaan worden. Zij deed er enkele en besloot dat de ‘vloo’ van de Vries en Te Winkel zou blijven leven.
Ten onzent, in Vlaamsch-België, waar de nagedachtenis van Matthijs de Vries zeer in eere gehouden wordt, vinden wij dat dit wat heel, heel weinig is.
Mr LEONARD WILLEMS.
Gent, September 1920. |
|