Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1920
(1920)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 647]
| |||||||||||||||||||
Verwarring in plaats van eenheid
| |||||||||||||||||||
[pagina 648]
| |||||||||||||||||||
werd voorgeschreven, was eene weldaad voor het onderwijs onzer taal en voor den bloei onzer letterkunde. Zelfs met het oog op het herstel onzer taalgrieven, mag het belang van dit Koninklijk Besluit niet onderschat worden. Het spellingstelsel de Vries en Te Winkel beantwoordde aan eene wezenlijke behoefte; het invoeren daarvan leverde geene moeilijkheden op. Met de spelling was het hier te lande erbarmelijk gesteld. Het nieuwe stelsel week niet al te zeer van de in zwang zijnde stelsels af, wat door de ontwerpers als noodzakelijk aanzien werd. Ook hadden de Nederlandsche geleerden met ons Vlaamsch taaleigen rekening gehouden. De spelling de Vries en Te Winkel werd na zeer korten tijd algemeen gevolgd.
In Holland was de tegenstand ietwat scherper, hoewel de heeren J. Wedeven, Dr. C.G.N. de Vooys en J.E. Wartena verklaren:
In allen geval blijkt daaruit, dat het stelsel de Vries en Te Winkel in Nederland op verrena zooveel tegenstand niet | |||||||||||||||||||
[pagina 649]
| |||||||||||||||||||
ontmoette als de huidige voorgestelde stelsels. Niettegenstaande het roffelvuur, dat sinds nagenoeg twintig jaar op de algemeen aangenomen spelling werd gericht, niettegenstaande geene pogingen onverlet werden gelaten om hare gebreken, om de voordeelen der nieuwe spelling te doen uitschijnen, is zij opverre na niet algemeen aangenomen in Holland, terwijl zij in België zoogoed als nergens gebruikt wordt, zooals later zal blijken. Wat daarvan zij: Vereniging tot vereenvoudiging van onze Schrijftaal, werd bij Koninklijk Besluit van 20 Juli 1896 (Nederlandsch Staatsblad, no 27) goedgekeurd. Aan de Nederlandsche Regeering werd voorgesteld eene nieuwe spelling, de zoogenaamde Kollewijnspelling, uit 9 regels bestaande, in hare besturen aan te nemen. De Regeering kon daar niet toe besluiten. De Staatskommissie, door haar samengesteld, bood bemiddelingsvoorstellen aan. Wat te voorzien was, geschiedde. De eenheid der spelling was op jammerlijke wijze verbroken, en aldra bleek, dat het geene gemakkelijke zaak zou zijn haar te herstellen. Den 9 Januari, 1920, schreef Professor De Vooys aan den Minister van Onderwijs:
‘Naar mijn vaste overtuiging zal de vrij ingrijpende wijziging die de Staatskommissie voorstelt, en die Uw Excellentie geneigd is over te nemen, in de ambtenaarswereld op een zo hardnekkig verzet stuiten, dat het welslagen van de gehele hervorming in gevaar komt. Bovendien is het vrij zeker dat bij invoering van een bemiddelingspelling die de tegenwoordige vereenvoudigers niet bevredigt, ook de ongewijzigde Vereenvoudigde Spelling in gebruik blijft, waarvan het voortbestaan trouwens èn door belangrijke geschriften, in die spelling èn door de officiële invoering in Zuid-Afrika reeds verzekerd is. In plaats van regelend, zou de regeeringsinmenging verwarrend werken: de eenheid werd dan niet bedreigd door Tweëerlei, maar door drieërlei spellingGa naar voetnoot(1).’
‘Vereenvoudiging’, het orgaan van de ‘Vereniging’, deelde dan ook, in haar nummer van 18e Mei 1920, onder den titel Volhouden! een hoofdartikel mede, waaraan wij het volgende ontleenen: | |||||||||||||||||||
[pagina 650]
| |||||||||||||||||||
‘Voor het komende Verenigingsjaar moet de leuze zijn: volhouden! Het is geen geheim meer, dat de Minister de opdracht om een nieuwe “Woordenlijst” te ontwerpen, reeds verstrekt heeft. Daarmede is aan alle weifeling in onze kringen een einde gemaakt, gelijk uit de motie van het Hoofdbestuur blijkt. Wij twijfelen niet aan de algemene instemming onder onze leden en onder de vele medestanders daarbuiten. De stemming op de Januarie-vergadering van het vorige jaar was duidelik; ten opzichte van de “geslachtsregeling” werd een kompromis principiëel onmogelijk geacht. Zelfs de éne uitzondering van de Staatskommissie werd niet aanvaard; ontbinding van onze Vereniging zou eerst kunnen geschieden wanneer op dàt punt toegegeven werd. Nu is het omgekeerde geschied. De Minister denkt over een regeling der geslachten die in de achttiende eeuw mogelik was, maar die in de twintigste eeuw een ongerijmdheid is. Voor een dergelijke regeling ontbreekt èn in de hedendaagse spellingpraktijk èn in de tegenwoordige taalwetenschap elke grondslag. Voor onze beweging heeft dit besluit één groot voordeel: wij kunnen onze afwachtende houding laten varen en onze propaganda voortzetten op de oude grondslagen. In twee richtingen dienen we te werken:
Dit laatste lijkt me op dit ogenblik het voornaamste. De Minister is niet voldoende overtuigd, dat hij met zijn plannen staat tegenover een gevestigd gebruik van de nieuwe spelling, zodat zijn voornemen onvermijdelik zou uitlopen op drieërlei spelling en dus op vergroting van de verwarring. Ook uit de Vlaamse Akademie klonk reeds een waarschuwende stem.’
Drie woorden slechts, naar annleiding van dit officiëel artikel:
| |||||||||||||||||||
[pagina 651]
| |||||||||||||||||||
Wij lezen verder in het orgaan der ‘Vereniging’ dat deze 4000 leden telt, waarvan er ongeveer 1000 de vereenvoudigde spelling geregeld toepassen. Aan de andere leden, en ook hun die buiten de maatschappij staan, ‘wordt dit sterk aanbevolen’. Aan de zeer velen die niet aan deze oproep gehoor zullen geven, hebben we een ander verzoek: pas tenminste onze negende regel toe, d.w.z. schrijf geen buigings-n meer, waar die in het beschaafde spraakgebruik niet gehoord wordt.
Kort en goed: de Vereenvoudigers hebben, ook in Nederland, nog geen gewonnen spel.
Onze Academische Commissie, die een vierde spellingstelsel voorstelt, verklaart, ‘dat zij met de meeste voorstellen der Nederlandsche Staatskommissie kan meegaan’Ga naar voetnoot(1). Aan den anderen kant lijdt het geen twijfel of die Staatskommissie sluit zich niet bij al voorstellen der Vereenvoudigers aan. Onze Academische Commissie komt tot het Besluit:
‘Als nu de Koninklijke Vlaamsche Academie met de opvatting van haar Commissie instemt, dan zal zij moeten besluiten om de Nederlandsche Regeering en de leden van de Nederlandsche Staatskommissie van dit verslag in kennis te stellen. Dan zal na een wederzijdsche wisseling van gedachlen een vernieuwde schrijfwijze kunnen voorgesteld worden, die ook voor Vlaamsch-België aannemelijk is. Dan zal de Belgische Regeering de officiëele schrijfwijze van Nederland zonder bezwaren officiëel kunnen aannemen. Dan zal de moeilijk verkregen eenheid van schrijfwijze, in een vernieuwden vorm, blijven voortbestaanGa naar voetnoot(2)’.
Wat mij in dit besluit aangenaam treft, is, dat de Commissie met mij instemt, dat, zoomin het Kollewijnstelsel, als dat der Staatskommissie voor ons, Vlamingen, aannemelijk is. Overigens | |||||||||||||||||||
[pagina 652]
| |||||||||||||||||||
spijt het mij het besluit onzer Commissie niet bij te kunnen beamen, omdat, naar mijne meening, eene wisseling van gedachten geene uitslagen kan opleveren, en dat m.i., vooral op onzen tijd in België, geene nieuwe schrijfwijze moet voorgesteld worden. Wat daarvan zij, indien het voorstel onzer Commissie aangenomen werd, zouden wij voor vijf spellingstelsels staan; namelijk:
***
In Vondels dagen bestond er ook eene spellingkwestie; wat de groote dichter daarover schrijft in de voorrede van Palamedes is hoogst merkwaardig; ik vestig er de bijzondere aandacht op. Joost wist heel goed ‘wat het deed’. Wij staan nog altijd op zijn standpunt:
‘Wat de spelling belangt, alzoo ons besluit daarvan niet rept, en dit in elks vrijheid staat, zoo hebben wij daarin den gemeenen sleur gevolgd, uitgezeid in weinige dingen, vermits wij tot nog toe nooit ons zelven hebben kunnen voldoen; ook achtende dat er zooveel niet aan gelegen is, als, met verlof, zich sommigen wel inbeelden. In Frankrijk hebben eenige geesten de spelling willen hervormen, en juist schrijven gelijk men spreekt; dan, zij zijn niet gevolgd geworden van de treffelijkste schrijvers, die ongetwijfeld gewichtige reden daartoe gehad hebben.’
Daar twijfel ik hoegenaamd niet aan, Vondel; daarbij, gij schrijft voor onzen tijd. In België worden evenmin de spelling- | |||||||||||||||||||
[pagina 653]
| |||||||||||||||||||
hervormers door de ‘treffelijkste’ schrijvers gevolgd, en wij kennen allen een ander land, waar dit ook het geval is. Doch, wij luisteren verder:
‘En zou men hieraf iets zekers besluiten zoo was 't van noode dat er een tweede Cadmus verrees, die eenige letters vond...’.
‘Bene, bene, bene, bene, zou het Chorus uit Molière's Malade imaginaire’ gezegd hebben:
‘... en het A.B. verrijkte: wij moesten vooreerst de Grieksche Eta en de Deensche Oe invoeren; daartegen moest men eenige letters verwerpen. Maar help, Hercules! Zoo voortgaande zou men het eene volk tegen het ander op de been helpen. Wat zou hieruit een letterstrijd ontstaan, veel bloediger als ooit het gevecht was van de Centauren. En Luciaan had treffelijke stof om dit pleit te beschrijven; ik zwijge dat er licht een scheuring te verwachten stond tusschen poeëten en poeëten, tot nadeel van 't gemeen lichaam der dichteren; inzonderheid als men zoo regelrecht tegen malkanderen aanliep... - (nog altijd waar) - gelijk bij exempel geschiedde in 't geschil van de Z die bij sommigen zooveel doet als duplex sigma, hetwelk zij meenen met de Grieksche letterkunst te kunnen verdedigen, wat sommigen ronduit loochenen, roepende of het schoon met die letter bij de Grieken zoo gelegen is, dat ze nochtans bij ons niet meer geldt als eene zachte s, versterkende dit voorbeeld met de schriften van Koornhert en Spiegel. Maar 't is lang genoeg om de geitenwol getwist; laat ons liever hooren wat Palamedes te zeggen heeft.Ga naar voetnoot(1)’
Deze weinige woorden zijn, in mijne oogen, zoo afdoende, dat zij zouden volstaan, om ons, hier in België, vooral op onzen tijd, tegen alle spellinggehaspel te doen verzetten.
Ook Nicolaas Beets is en blijft mijn man.
‘Ik twijfel niet, - zegt hij - of de ongewoonte zal mij nog menigmaal doen struikelen, maar mijne onderwerping is zonder voorbehoud. Niet omdat ik meen, dat op het stuk der spelling, thans door mijne vrienden De Vries en Te Winkel de volmaaktheid bereikt is, maar omdat ik weet, dat deze onbereikbaar is, en ik mij althans voor de inbeelding, haar door mijne uitzondering te kunnen volmaken, wachten wil. Ook geloof ik, dat de vaderlandsche letterkunde, | |||||||||||||||||||
[pagina 654]
| |||||||||||||||||||
op dit punt, aan een langdurigen wapenstilstand behoefte heeft, en dat het haar nimmer tot schande kan strekken, dien aan te nemen op de termen, die haar van zoo bevoegde zijde zijn voorgelegd. Waar het de spelling betreft, heeft ieder schrijver, behalve zijne gronden, en dikwijls, in plaats van deze, zijne symphathiëen en antiphatiëen: en hoe redelijk het zij, vroolijk met oo wil ook mijne pen ongaarne uit. Doch zonder opofferingen gaat het niet, en het orthographisch vraagpunt is waarlijk voor de moedertaal geen vraagpunt van leven of doodGa naar voetnoot(1).’
Ieder woord is ook hier raak: de redenen, door Beets aangehaald, moeten, volgens mijne bescheidene meening, elkeen aanzetten, die de zaak rijpelijk overweegt, het spellingvraagstuk onaangeroerd te laten. Zelfs, indien men overtuigd is, dat ons spellingstelsel de ergste gebreken heeft, wat voor mij niet bewezen is, mogen wij er niet aandenken, vooral op onzen tijd, aan dit stelsel wijzigingen toe te brengen, of pogen toe te brengen. Wat mij betreft, ik ben voorstander van het stelsel de Vries en Te Winkel, en ook mijne onderwerping is zonder voorbehoud. Al mocht het gebreken hebben, zijn de gebreken der andere ons voorgestelde stelsels, mijns inziens, althans, van veel ernstigeren aard, en wat den doorslag geven moet - het stelsel de Vries en Te Winkel is in België algemeen in gebruik, - wij zijn er aan gewend; en het is nu, minder dan ooit, de tijd, er aan te denken dit twistpunt op te werpen.
***
De hoofdgrief, die ik tegen het Kollewijnstelsel heb, is dat de basis: ‘richt u bij de spelling naar de beschaafde uitspraak’, te onvast is, zij moge dan ook door uitstekende geleerden vooruitgezet en verdedigd worden. Ook erkennen hare voorstanders, dat het grondbeginsel onmogelijk in zijn geheel kan toegepast worden. Voor ons, Vlamingen, voor ons Vlaamsch volksonderwijs, is het volstrekt onmogelijk deze basis aan te nemen. Dat zal later bewezen worden.
Nu zal er wel niemand aan twijfelen of het stelsel der Staatskommissie, en dat van onze Academische Commissie loopen | |||||||||||||||||||
[pagina 655]
| |||||||||||||||||||
op het Kollewijnstelsel uit. Men heeft reeds gezien, dat de ‘Vereniging’ der Vereenvoudiging onzer Schrijftaal volstrekt weigert bemiddelingsvoorstellen aan te nemen. Ook verklaren bevoegde voorstellers dezer bemiddeling, dat zij uit opportuniteit handelen; zij behouden zich het recht voor van nu af het zuiver Kollewijnstelsel aan te nemen en te verdedigen. Onze bij uitstek bevoegde collega's, de heeren Professoren Lecoutere en Scharpé, treden in hun artikel ‘Zuid-Nederland en de Vereenvoudigde Spelling’, niet op als aanhangers van het stelsel der ‘Staatskommissie’, maar wel van dat van Dr. Kollewijn. Hunne verhandeling is in de spelling van den Nederlandschen Professor geschreven, en komt voor in eenen bundel, getiteld ‘Kritiek op het Verstag der Staatskommissie in zake Spellingkwestie’, en waarin inderdaad door de voormannen der Kollewijnspelling scherpe kritiek op de bemiddelingsvoorstellen der Staatskommissie wordt uitgeoefend. Ook onze collega, Professor Vercoullie, dien wij allen als een der meest gezaghebbenden in zake Nederlandsche taalwetenschap erkennen, verklaart, dat hij in grondbeginsel voorstander der Kollewijnspelling blijft, en zich slechts om reden van opportuniteit bij de bemiddelingsvoorstellen onzer Commissie aansluit. Mag men in dien toestand verhopen, dat bemiddelingsvoorstellen in Nederland of bij ons volk bijval zullen vinden?
De heeren Lecoutere en Scharpé besluiten hunne verhandeling met de volgende woorden:
‘Men mag het wel voorspellen, zonder enig gevaar door de feiten gelogenstraft te worden, dat, als in Noord-Nederland de V.S. wordt ingevoerd, het Zuiden zich niet hardnekkig zal verzetten tegen het aannemen van dit nieuwe spellingstelsel; aan de onde spelling vasthouden en daardoor een spellingverschil tussen Noord en Zuid tot stand te brengen, dat zal niemand wensen.’
Ik denk, dat, in dit opzicht, teleurstellingen onze collega's te wachten staan. Indien de Vereenvoudigde Spelling door een groot gedeelte van het Nederlandsche volk, zeggen wij liever, door de meerderheid der Nederlanders aangenomen ware, en dit stelsel alleen stond tegen de spelling de Vries en Te Winkel, zou het nog groote, m.i. onoverkomelijke moeite gekost hebben om het in België te doen aannemen. Maar, dan bestond er hoop in Noord-Nederland, althans, de eenheid van de schrijftaal her- | |||||||||||||||||||
[pagina 656]
| |||||||||||||||||||
steld te zien. Doch, thans, bij het opdagen van meerdere stelsels, is die eenheid schier onmogelijk; en de Vereenvoudigers zien dit heel klaar in. Professor De Vooys bemerkt dan ook heel duidelijk het gevaar. Wat de hoop onzer collega's betreft dat ‘de zaak van de spellingvereenvoudiging ook hier rijp zal worden, naarmate gezonder taalbegrippen binnen en buiten het onderwijs veld zullen winnen’, heb ik slechts deze bedenking: dat als wij zullen moeten wachten om gezonder taalbegrippen te hebben dan de Vries en Te Winkel en de Redacteurs van het Woordenboek der Nederlandsche Taal, die tijd mij nog tamelijk verwijderd toeschijnt. Ook zie ik niet in, dat het voorstel van onze Commissie tot den gewenschten uitslag kan leiden. Onze Academie stelt zich in betrekking met de Nederlandsche Regeering en met de Nederlandsche Staatskommissie. Zij zendt aan beide colleges haar verslag. Dit verslag en de voorstellen der Staatskommissie vormen de basissen der bespreking, der briefwisseling tusschen onze Commissie, de Nederlandsche Staatskommissie en de Nederlandsche Regeering. Zulke bespreking, zulke briefwisseling zou moeilijk tot een goed einde leiden. Eene overeenkomst zou moeilijk getroffen worden. En dan nog zou de Academie in pleno haar moeten bekrachtigen, en men weet hoe kiesch het is aan de spelling wijzigingen te willen toebrengen. Na de Academie zal ons Vlaamsch volk een stelsel moeten aannemen, wat nog wat andere moeilijkheden zal opleveren. En dan spreek ik nog niet eens van de voorstanders van het zuiver Kollewijnstelsel, die van geen compromis willen hooren, en zeer zeker niet van een verzacht Staatskommissiestelsel, dat toch, zoo schijnt het mij, onze Academische Commissie uit hare besprekingen met de Nederlandsche Regeering verwacht. Wij moeten, thans vooral, dergelijke besprekingen, dergelijk geharrewar, volstrekt vermijden.
***
Hooger zegde ik, dat de verschillende stelsels naar het Kollewijnstelsel leiden; want hier, gelijk in vele gevallen, eindigt het radikaalste stelsel met de overwinning te behalen. Doch, er zijn altijd en overal nog radikaler dan de radikaalsten, en het Kollewijnstelsel zelf bevat in zich de kiemen van een radikalis- | |||||||||||||||||||
[pagina 657]
| |||||||||||||||||||
mus, dat de meester nog niet aanneemt, doch dat in het grondbeginsel van het stelsel zelf ligt opgesloten. Volgens Dr. Kollewijn is het stelsel der ‘Vereniging’ een bemiddelingstelsel:
‘Wat de Vereenvoudigde wil, is bekend - schrijft hij. - Maar de aandacht mag er nog wel eens op gevestigd, dat het nieuwe stelsel beschouwd worden moet als een bemiddeling tussen de spelling De Vries en Te Winkel en een komplex van gerechtvaardigde vereenvoudigingswensen. Want was er géén kompromis gesloten met de bestaande ortografiie, er zou natuurlijk óók zijn voorgesteld voor ei en ij een teken te nemen (b.v. ej); eveneens voor ou en au; d of t te schrijven naar gelang van de uitspraak, enz. enz. en ook zoo zou de spelling van talrijke, niet onder regels te brengen woorden, verandering ondergaan. Maar - ondanks en ook: wegens) deze gematigdheid vond onze regeling ruimschoots bestrijding’Ga naar voetnoot(1).
Talrijke andere wijzigingen zou de spelling moeten ondergaan, indien men het grondbeginsel: ‘Schrijf gelijk gij spreekt’, logisch toepaste. Waarom geschreven: de hond, en niet: de hout? Waarom: de wind waait en hij wint vijj frank? Waarom niet: evenals ik wet de zeis, ‘ik wet dat hij zal komen?’ Wordt de slotmedeklinker in al deze woorden niet op dezelfde wijze gehoord? Waarom niet: wort gehoort? Maar wij zeggen: de honden, wij winden, vinden, hoorden. Moet men deze woorden hier met d, op het einde met t schrijven? In het voorbijgaan merk ik hier slechts op, dat, al mogen allen mij pogen wijs te maken, dat ei en ij en au en ou denzelfden klank hebben, ik dit niet aanneem. Verders noemt Kollewijn tal van taalkundigen, die op bijzondere punten geenen vrede met zijn stelsel hebben, ofschoon zij het ingrondbeginsel bijtreden. Het stelsel berust op den losse grondslag: ‘Volg de beschaafde uitspraak’. Hoe dit in ons land toegepast? Wij zullen daar over spreken. Nochtans verklaart Dr. Kollewijn in dit zelfde artikel duidelijker dan ooit, dat hij zijn stelsel ongewijzigd wil doordrijven:
‘Zou 't niet getuigen van slechte taktiek’, schrijft hij, ‘wanneer wij trachtten door geven en nemen tot overeenstemming te komen, niet met de tegenpartij, maar met meneer A of B, waar ònze regeling | |||||||||||||||||||
[pagina 658]
| |||||||||||||||||||
tot stand gekomen is na grondig overleg tussen vele deskundigen, door duizenden wordt aangehangen, gevolgd wordt door niet weinigen in wetenschappelike en literaire werken, en officiëel is ingevoerd in Zuid-Afrika? Wanneer wij op ons stuk blijven staan is het niet door gebrek aan meegaandheid; maar omdat wij weten dat iedere wijziging slechts ten gevolge zal hebben, dat onze strijders zich anders groeperen. Waar de een zou uitroepen: dit is altans gewonnen, zou de ander klagen: nu is er nog méér bedorvenGa naar voetnoot(1).’
Wat mijns dunkens elkeen in het oog moet vallen, is dat, bij mijn weten, althans, in geene enkele kultuurtaal, de uitspraak, de beschaafde uitspraak, als basis der spelling aangenomen wordt; en zeker niet voor de Fransche, Duitsche en Engelsche talen, die wij min of meer kennen. In den vreemde bestaat zoomin eene spellingkwestie als in België. Dat men ons niet opwerpe, dat dit ons onverschillig hoeft te laten. Neen; wij mogen den waan niet hebben, dat Nederlandschsprekenden alleen de beste middelen aanwenden, waar het geldt den bloei hunner taal- en letterkunde te bevorderen. De spelling de Vries-Te Winkel wordt vooral bestreden omdat zij te veel moeilijkheden oplevert. Kan iemand in gemoede loochenen dat de Fransche, Engelsche en Duitsche spelling oneindig moellijker zijn dan de onze, dat hunne uitspraak veel meer van de schrijfwijze afwijkt. Denkt een Franschman of Engelschman er aan te leeren: ‘Schrijf gelijk gij spreekt?’ In dit opzicht, bevat de Kritiek of het Rapport der Staatskommissie gewaagde bevestigingen. Aldus leeren wij in het tweede gedeelte, blz. 48:
‘Niemand zal er aan denken, het Frans of het Engels uit te spreken “zoals het er staat”, d.w.z. volgens de letter; men vraagt natuurlik hoe een beschaafd Fransman of Engelsman zijn woorden zègt, en beseft dat de schrijfwijze nooit de doorslag mag gevenGa naar voetnoot(2).’
Verschooning. Wij hebben het over de spelling. De vraag moet op geheel tegenovergestelde wijze gesteld worden, Aangezien de Vereenvoudigers van het grondbeginsel uitgaan, ‘dat de uitspraak de doorslag moet geven’, zouden zij moeten zeggen: | |||||||||||||||||||
[pagina 659]
| |||||||||||||||||||
‘Niemand zal er aan denken het Fransch of Engelsch te schrijven gelijkt men het spreekt’. Dat zou men moeten doen, om aan het grondbeginsel getrouw te blijven. Maar waar zulk taaltje op zou trekken, is moeilijk te raden. Waarschijnlijk zouden zooveel spellingstelsels opdagen, - als er van stelsels spraak kon zijn - als schrijvers. 't Zou in allen geval aardig doen, zouden onze Kempenaars zeggen.
***
Een der voormannen der Kollewijnbeweging, Dr. Hesseling, erkent, dat in Engeland en Frankrijk, in den grond, geene spellingkwestie bestaat. Wel werd voor vele jaren in Groot Brittanje een Simplified Spelling Society gesticht, die vele geleerden van naam telde, doch hare werking had geenen bijval:
‘Een der voornaamste argumenten is ook hier het belang van het onderwijs (juist gelijk in onze Vlaamsche gewesten), - de beweging gaat uit van geleerden. De moeilikheid van spellinghervorming in Engeland is niet alleen gelegen ín de zeer grote afstand die er taal van spelling scheidt, maar ook in de omstandigheid dat alleen overeenstemming op 't stuk van spelling tussen de Verenigde Staten van Amerika en Engeland tot duurzame hervorming kan leidenGa naar voetnoot(1).’
In andere woorden: de vereenvoudingsplannen zijn in Engeland dood en begraven.
Hoe staat het in Frankrijk? Ziehier:
‘De afstand tussen taal en spelling is hier zeer groot. Van taalgeleerden en mannen van het onderwijs gingen pogingen tot hervorming uit; de door hen gewenste vereenvoudigingen zijn, gelijk in het Rapport staat vermeld, voor een deel toegestaan door de regeringsbesluìten van 1891 en 1901. Intussen is voorlopig in frankrijk geen sprake van het invoeren van een meer juiste spelling. Naar onze overtuiging is de reden hiervan niet te zoeken in tegenstand van de Regering, maar in de omstandigheid dat de voorstanders zich er toe bepaald hebben herhaaldelijk en uitvoerig hun zienswijze theoreties te verdedigen; op een zeer enkele uitzondering na, blijven zij zich bedienen van het door hen bestreden stelselGa naar voetnoot(2).’ | |||||||||||||||||||
[pagina 660]
| |||||||||||||||||||
De dungezaaide Fransche hervormers vinden de algemeen gevolgde spelling afschuwelijk, en zij blijven die gebruiken in geschriften, waarin zij trachten te bewijzen, dat die spelling niet deugt. ‘La foi qui n'agit pas, est-ce une foi sincère?’ ‘Luister naar mijne woorden, maar zie niet naar mijne werken’, is de leuze van die Fransche hervormeis. Waarom geven de Hollandsche Professors in Fransche letterkunde, voorstanders van de vereenvoudiging van onze taal, aan hunne collega's in het Zuiden geen stootje? Overigens: de Franschen, die wilden schrijven gelijk men spreekt, zijn, evenals in Vondels dagen, mislukt omdat zij niet gevolgd zijn geworden, door ‘de treffelijkste schrijvers, die ongetwijfeld gewichtige redenen daartoe gehad hebben’.
Ik kom tot het besluit, dat men in Engeland en Frankrijk van geen spellingstelsel heeft willen hooren, waarvan de uitspraak, de beschaafde uitspraak de basis uitmaakt, omdat deze basis op te onvasten grond rust; ook omdat ons letterschrift de teekens mist om al de klanken bepaald weer te geven. Ook drukt Kollewijn, en insgelijks Engelkes, een zijner voormannen, er op, dat de Vereenvoudigde spelling geene ‘fonetiese spelling’ is. Aldus de eerste:
‘Konsekwentie zou er - in theorie - alleen kunnen wezen, wanneer ook de regel van de gelijkvormigheid over boord geworpen werd en men zich altijd uitsluitend naar de uitspraak richtte, n.a.w. als wij de fonetiese spelling aannamenGa naar voetnoot(1)’.
De tweede:
‘De Vereenvoudigde lijkt niets op een fonetiese spelling. Deze laatste is voor de praktijk ten enemale onbruikbaarGa naar voetnoot(2)’.
***
Hoe staat het in Duitschland met de spellinghervorming? Men schrikt er voor terug om de groote moellijkheden, die er | |||||||||||||||||||
[pagina 661]
| |||||||||||||||||||
mede verbonden zijn; ook uit vrees voor de verwarring, die er onvermijdelijk moet uit ontstaan.
Ik wedersta aan den lust niet uit de studie van K.J. Schröer, Die Zukunft der deutschen Rechtschreibung, Eine brennende Frage der Gegenwart, enkele uittreksels mede te deelen. De schrijver is zeker een man van gezag: gelijk wij later zullen zien, ontving hij van den Oostenrijkschen Minister van Openbaar Onderwijs opdracht orde en eenheid in de orthographie der scholen te brengen. Wat ervan zij, mij komt het, bij het lezen zijner verhandeling voor, alsof Schröer rechtstreeks deelneemt aan ons Kollewijndebat:
‘Zoo verschijnt dan toch de Duitsche schrijfwi)ze in haar geheel in eene gezonde beweging en geleidelijk zich voltrekkende zuivering. Bij haren reusachtigen omvang kan hare vervorming slechts eene geleidelijke zijn. Zij heeft nog tegenstrijdigheden en nuttelooze letters met zich. Wanneer men echter haar geheel in overzicht neemt, moet men toch de grootste overeenstemming in haar geheel erkennen, evenals de niet rustende strekking naar terzijdestelling van enkele misbruiken, het eene na het andere. De y in sein (être) waaraan de Augsburger Allgemeine Zeitung het langst heeft vastgehouden, is verdwenen. Wij schrijven reeds liever Schwert dan Schwerdt, Wirt dan Wirdt; en zoo worden dergelijke gevallen, waarvan men zegt: hunne spelling staat niet vast, gedurigaan zeldzamer... Zullen al deze gevallen ooit verdwijnen? Ik weet niet of dit wenschelijk is. Zoolang de taal leeft, zullen dergelijke kleine afwijkingen zich voordoen. Ik denk dat een zoo natuurlijk verschijnsel verre verkieslijk is boven het vastvriezen der woordbeelden, zooals in het Engelsch.
Wie van het leven eener taal en de levendige opvatting daarvan de juiste voorstelling heeft, zal ook niet wenschen, dat eene Academie tot stand kome, om ons zulk een vastleggen te bezorgen. Op treffende wijze spreekt R. Hildebrand zich hierover uit in zijn werk’ Vom deutschen Sprachunterricht (Leipzig, 1879)’: Waarin de in vele hoofden spokende eisch eener Academie gekenschetst wordt. In zijn geheel stelt de groote meerderheid van het schrijversgild weinig belang in de spelling. Wat bekommert zich de dagbladschrijver, de geleerde om de spelling? Dit uiterlijke is zoozeer bijzaak, het ligt zoover van wat hij te zeggen heeft, dat men begrijpt, dat het de overgroote meerderheid der schrijvenden, die dan toch ten slotte den toon geeft, onverschillig moet zijn. Toch klaren, zooals gezegd is, de begrippen van lieverlede op, en lichte vooruitgang heeft van zelt plaats. | |||||||||||||||||||
[pagina 662]
| |||||||||||||||||||
Alles ware in den haak: slechts van onze scholen moet erkend worden, dat het met de orthographie erg gesteld is. Wij weten hoe de letterkundigen schrijven, hoe de dagbladen schrijven, hoe men als ontwikkeld mensch moet schrijven, maar hoe onze kinderen schrijven, hoe zij moeten schrijven, hoe de school dit verlangt, weten wij niet. In deze school schrijft men zus, en in gene school zoo, en men kan zich slechts met de hoop troosten, dat de kinderen de verwarring, waarin zij door de school geraken, later zullen overwinnen, en op eigen hand zullen leeren schrijven, - gelijk men schrijft. Tot nu toe kon men zich echter hiermede gerust stellen, dat dit onding niets meer is, dan een storm in een glas water, die voorbij zal gaan... Zoo kwamen in de laatste jaren, in leeraarskringen, eene menigte nieuwe spellingstelsels op; altijd, naar beweerd werd, om eenheid in de schrijwijze te brengen; maar in den grond slechts om lievelingsmeeningen vooruit te zetten. Men vergenoegde zich niet met eenheid in twijfelachtige gevallen na te streven, maar men greep ook gedurig aan wat vast stond. Men voerde dan deze nieuwe orthographieën in de scholen in, zonder er zich het minst om te bekreunen of men zeker was van de algemeene overeenstemming met alles wat buiten de school stond. De chaotische toestanden, welke op die wijze in de scholen ingrepen, terwijl men hier naar de historische, daar naar de phonetische grondbeginselen, regels voorschreet en onderwees, en die allen niet met elkaar overeenkwamen, moesten de regeeringen er toe aanzetten, eerst en vooral de ambtenaars van het onderwijs iets te doen om daar een einde aan te stellen... Commissies om te beraadslagen over het Duitsche rechtschrijven zijn gewoonlijk, gelijk de zaken thans staan, naar de meerderheid harer leden, niet onbevooroordeeld genoeg. Zij worden gekozen uit kringen, die, wat de wijziging der orthographie betreft, reeds stelling genomen hebben. Bij de meeste leden hebben zich reeds lievelingsmeeningen vastgezet, en die doen zij daar gelden. Spoedig blijkt dat de meerderheid slechts in één punt dezelfde meening heeft, namelijk deze, dat de wijziging der spelling, gansch afgezien van de praktijk, in de allereerste plaats voor hen gewichtig schijnt, en daarbij de eenheid, die zij zouden moeten nastreven, over het hoofd gezien wordt. Zij komen tot uitkomsten, waarover de wereld in den begin verschrikt, en dan tot de dagorde overgaat.... Bij opdracht van het Oostenrijksch Ministerie werd ik in 1868 belast een voorstel uit te werken, dat tot uitslag moest hebben orde en eenheid in de scholen te brengen. Dan waren reeds ervaringen opgedaan, waaruit duidelijk bleek, dat zulke voorstellen gewoonlijk schipbreuk lijden. Meestal dienen zij om grondstof tot beraadslagin- | |||||||||||||||||||
[pagina 663]
| |||||||||||||||||||
gen aan eene commissie te leveren, welker uitkomst is, dat bij de negen en negentig orthographieën nog eene honderdste gevoegd wordt. Het euvel dat men wilde verhelpen, was grooter geworden..... Waarom, om Gods wil, valt men de arme onderwijzers, de arme kinderen lastig met zulke nieuwigheden, over welker wettigheid de geleerden het in het geheel niet eens zijn? Ware het niet heilzamer de school aan te bevelen, ja te bevelen - al de grondbeginselen der methode en der tucht spreken daarvoor - dat zij van al de nieuwigheden der schrijfwijze verwijderd moet blijven? Mochten wij van de school niet verwachten, dat zij de kinderen er voor zou bewaren zoo te schrijven, dat beschaafde menschen mochten gelooven, dat zij niet kunnen schrijven? De zienswijze, naar welke eene nieuwe spelling in de school zou kunnen ingevoerd worden, is eene dwaling... De orthographische vrede in de scholen is slechts door de verordening te herstellen, dat de scholen zich van alle opvallende, ongewone schrijfwijze bij het onderricht hebben te onthouden. Ik geloof, dat veel, ja, alles gewonnen ware, indien in de school, de vrede daarmede zou worden hersteld, dat er bij het onderricht, niet de spelling der toekomst, alzoo eene problematische spelling, moet onderwezen worden. De leeraars zouden spoedig de weldaad voelen hoe gemakkelijker men onderwijst, wanneer men in overeenstemming is met de letterkunde, dan wanneer men zich afbeult de Sisyphusrots voort te rollen in strijd met de letterkunde en ook met de ouders der scholieren. De spraakphysiologie heeft geleerd, dat ons letterschrift opverrena niet toereikend is om den klank der woorden volledig weer te geven. Wij lezen ook niet spellend (buchstabierend) en klankaanduidend (lautirend). Wie zoo leest, leest slecht. De nieuwste schrijfleesmethode begint ook niet met klanken of zinlooze woordbestanddeelen, maar met geheele woorden, met woordbeelden, en leert daarmede het lezen met de vereischte uitdrukking en het zuiver schrijven zekerder dan met alle regels. Hoezeer wordt het onderricht nu bemoeilijkt, wanneer eene niet gevolgde spelling moet onderwezen worden, waardoor eene klove getrokken wordt tusschen het woordbeeld op alle straten en stegen, in boeken en tijdsckriften en het schoolboek?’Ga naar voetnoot(1).
Dat een schoolman van allereerste gehalte het woord heeft, daarover kan wel geen twijfel bestaan. Het artikel komt voor in het populair tijdschrift Die Gartenlaube. De redactie van dit tijdschrift voegde bij het artikel van Schröer eene nota, waaraan wij het volgende ontleenen: | |||||||||||||||||||
[pagina 664]
| |||||||||||||||||||
‘Wij zouden op het aangeduide punt, namelijk tegenover het phonetische grondbeginsel, bijzonderen nadruk willen leggen. Het is eenvoudig onmogelijk de orthographie naar de uitspraak tot eenheid te brengen daar geene (durchweg einheitliche) uitspraak, in welke taal ook, bestaat, en wijl, indien deze bestond, gelijk reeds gezegd werd, een oneindig gekomplikeerd alphabet zou moeten gevormd worden. Feitelijk is het schrift niets anders dan een opereeren met woordsymbolen, woordbeelden, welke meer of minder met pogingen tot inachtneming van een klankonderscheid gevormd zijn, en die elkeen volgens de klanken van zijn dialect uitspreekt. Wat de Middelduitscher Geist leest, leest de Zwaab Geischt, het doel van het geschrevene is bereikt, wanneer ieder van beiden weet welke klankwaarde het woordbeeld voor hem heeft, en daarmede welk begrip en welke logische stelling in den samenhang der gedachten daardoor vertegenwoordigd wordt. Geene taal toont beter dan het Engelsch, dat deze opvatting van het wezen van het schrift aan de werkelijk bestaande en met innerlijk noodzakelijk geworden betrekkingen beantwoordt; hier heeft zich de uitspraak in hare gansche ontwikkeling tot het komische toe, van het in vroeger tijd verschenen klankschrift afgekeerd, en wel zonder de geringste schade voor het verstaan van het geschreven of gedrukt woord’.
In België wordt de behoefte aan eene spellinghervorming niet gevoeld. Wij kennen geene spellingkwestie; ik kom er op terug, daar het eene hoofdreden is om er geene te doen ontstaan. Hoeft men bewijzen, dat bezwaren tegen de spelling de Vries en Te Winkel, in België, zoogoed als onbekend zijn? Sinds jaren maak ik deel uit van de Antwerpsche Provinciale Commissie ter Aanmoediging der Volksbibliotheken en der Vlaamsche Letterkunde’. De meeste volksboeken, welke in de laatste jaren verschenen, hebben wij ontvangen. Allen waren in de spelling de Vries en Te Winkel geschreven. Ook als Jurylid in den ‘August Beernaertpsijskamp’, in den ‘Vijfjaarlijkschen Prijskamp voor Nederlandsche Letterkunde’, in den ‘Drijjaarlijkschen Prijskamp voor Nederlandsche voor Nederlandsche Tooneelletterkunde’, heb ik nooit een boek aangetroffen, waarin eene andere spelling gevolgd was. Ook in al onze politieke dag- en weekbladen; - insgelijks in de voornaamste van Holland - in onze vak- en tijdschriften, in de briefwisseling der openbare besturen, in de private briefwisseling, wordt uitsluitend de spelling de Vries en Te Winkel gebruiktGa naar voetnoot(1). | |||||||||||||||||||
[pagina 665]
| |||||||||||||||||||
Op het agenda van het IIIe Nederlandsch Philologencongres, dat dezer dagen te Gent gehouden werd, stonden 54 punten over taalstudie vermeld. Geen enkel taalleeraar, philoloog of letterkundige heeft er aangedacht over spellinghervorming te spreken. Niemand spreekt er over, niemand denkt er aan. In nummer 4 (18 Mei 1920) van ‘Vereniging’ lees ik, dat het nieuw opgerichte Schoolblad voor Vlaanderen aan de medewerkers volle vrijheid laat, in het aanwenden der vereenvoudigde spelling. ‘Eerstdaags hopen wij een bizonder opstel’ aan de ‘vereenvoudigde spelling’ gewijd, in ons blad op te nemen, let wel op, aan de vereenvoudigde spelling, niet aan de spelling der Staatskommissie of aan die van onze Academische Commissie. In het dagblad De Standaard, nummer van 17 Aug. van dit jaar, lees ik inderdaad, dat het Schoolblad voor Vlaanderen in zijn laatste nummer een artikel De Vereenvoudiging der Schrijftaal bevat. Ik kende dit tijdschrift niet. In ‘Vereenvoudiging’ beweert men, dat hier te lande ‘een spellingsregeling, die meer rekening houdt met de levende beschaafde gesproken taal vooral daarom van veel belang is voor het volksonderwijs omdat zooveel schoolse ballast overboord geworpen kan worden, om plaats te maken voor nuttiger lading’. Het Kollewijnorgaan doet een warmen oproep op zijne medestanders in België, om de propaganda voor de V.S., (ik druk er op voor de Vereenvoudigde Spelling), niet voor een bemiddelingstelsel door te drijven, ‘waarbij steeds op onze steun gerekend kan worden. Ook het ledental, door de oorlogsjaren bedenkelik geslouken, eist dringend aanvullingGa naar voetnoot(1)’.
Intusschen veroorloof ik mij allen, die het wel meenen met ons volksonderwijs ons van deze nieuwigheid te verschoonen. Ik zal bewijzen dat de Kollewijnspelling in onze volksscholen onmogelijk kan toegepast worden.
‘In Zuid-Afrika - schrijft Professor De Vooys, - is de Vereenvoudigde spelling officiëel ingevoerd.’ | |||||||||||||||||||
[pagina 666]
| |||||||||||||||||||
Wij begrijpen dit. De ‘Afrikaanse taal’, die geene buigingsuitgangen, haast geene grammatikale vormen heeft, komt heel dicht bij de V.S. Zij verschilt hemelsbreed met ons taaleigen, en niemand zal toch wenschen, dat wij haar als norm aannemen. Ook wijkt de V.S., zoowel wat de uitspraak, waarop zij gegrond is, als wat de vormleer betreft, al te zeer van de onze af. Wel wordt beweerd, dat onze uitspraak niet deugt, dat daarmede hoegenaamd geene rekening heeft gehouden.
‘Het is ook gemakkelijk te begrijpen dat de Belgiese taalgeleerden en onderwijzers veel voor een vereenvoudigde schrijftaal gevoelen.’
De ‘Belgiese onderwijzers’? Ik ken die zoowat; doch vereenvoudigers zullen gelukkiglijk niet ‘dik onder hen loopen’. Persoonlijk heb ik nog geen enkelen ontmoet.
‘De meeste Vlamingen, ook de geletterden, kennen 't beschaafde Nederlands maar half. En daar is de misleidende spelling voor een deel schuld aanGa naar voetnoot(1).’
De Hollandsche schoolopzieners heffen, in hunne officiëele verslagen, bittere klachten aan over de slordige uitspraak der Nederlandsche taal in de scholen. Nochtans heb ik nooit de verbetering der uitspraak in Nederland als een argument der vereenvoudiging hooren aanhalen. Daarbij, in Noord-Nederland werd tot hiertoe de spelling de Vries en Te Winkel algemeen gebruikt, dus dezelfde als in België.
‘Dat er in Noord-Nederland eene algemeene beschaafde spreektaal bestaat, wordt door niemand gelochendGa naar voetnoot(2)’, zegt Kollewijn.
Hier zij slechts aangemerkt, dat deze spreektaal, de spreektaal, waarop de vereenvoudigde is gebouwd, en waarvan wij later staaltjes zullen mededeelen, onze onderwijstaal niet kan zijn, als basis der spelling voor onze scholieren onaannemelijk is. Indien de spelling invloed op de uitspraak uitoefent, zou de omgangstaal der Noord-Nederlanders, die de Vereenvoudigde gebruiken, insgelijks wijzigingen ondergaan, wat ik nergens heb vernomen.
*** | |||||||||||||||||||
[pagina 667]
| |||||||||||||||||||
In Noord-Nederland bestaat aldus eene ‘algemeene beschaafde spreektaal’.
‘In Zuid-Nederland is dat niet zo. “Een der dwalingen bij de Noord-Nederlanders algemeen”, - (zegt de Vlaming Aug. Gittée), - is het geloof dat in Vlaanderen een beschaafde spreektaal zou bestaan.’ Wat in Zuid-Nederland doorgaat voor beschaafd Nederlands is gewoonlijk het “dialekt” met enigszins vernederlandste vormen. Vier groepen van dialekten zijn te onderscheiden: het West-Vlaams, het Oost-Vlaams, het Brabants en het Limburgs. Op de scholen wordt Noord-Nederlands onderwezen, hier en daar na 's lands gelegenheid gewijzigd. Wie “beschaafd” wil spreken of schrijven, tracht zich zo goed mogelik van de noordnederlandse algemene beschaafde taal te bedienen. Gewonlijk, - zegt Gittée, - smeedt hij zich een soort van vergelijk: het dialekt krijgt een licht nederlands tintje. Slechts weinig Zuid-Nederlanders spreken 't beschaafd (Noord) Nederlands volkomen zuiverGa naar voetnoot(1).’
Dit laatste is volkomen juist; daarom ook kan de Vereenvoudigde onze onderwijstaal - ik heb hier het oog op het volksonderwijs - niet zijn. Gittée beweert, dat wij dialect spreken; anderen hebben bij hoog en bij laag staande gehouden, dat onze Zuid-Nederlandsche letterkunde eene doorloopende cacographie is. Wij zijn het beu zoo iets te hooren. Voor het oogenblik wijzen wij slechts op het leed dat die heren ons berokkenen. Wij hebben nog geene vijanden genoeg. Zelfs de geletterden spreken dialect; een groot gedeelte onzer letterkunde is eene doorloopende cacographie. En wij eischen het gebruik onzer taal in al de takken van het openbaar bestuur, in de hoogste gerechtszalen, in de Universiteit. Onmogelijk! Maar die bewering is valsch; het moet uit zijn met deze legende.
Luisteren wij naar Hugo Verriest, die ook toch wel een woordje te zeggen heeft, waar over beschaafd Nederlandsch gesproken wordt:
‘Waar spreekt men het schoonste Nederlandsch? Mijne antwoorde is klaar: Hier. | |||||||||||||||||||
[pagina 668]
| |||||||||||||||||||
Hier, in de Koninklijke Vlaamsche Academie; hier in Vlaanderen, en in geheel Zuidnederland. Eerst moet ik het woordeke Men bepalen. Men zegt niet: Alleman, noch hier noch buiten, maar spreekt van Eenigen; zoodat mijne antwoord zou juister zijn: Hier, en in Vlaanderen en in Zuidnederland heb ik het schoonste Nederlandsch gehoord. Ik zou geern namen noemen, maar durf niet. - Ik wille dat woord nog verbreeden en schrijve: In Zuid-Nederland, ja in Vlaanderen ligt, bij het algemeen Nederlandsch het beschaafd Vlaamsch nader dan het beschaafd Hollandsch. Want zooals Johan Winkler zegt: beschaafd Hollandsch en beschaafd Nederlandsch, dat is twee’.
Dat heet ik nagels met koppen slaan. ‘Beschaatd Hollandsch en beschaafd Nederlandsch, dat is twee’. Vergeet het niet: ‘gij, die er aan denkt het .... beschaafd Hollandsch’ als basis der schrijftaal, in onze Belgische volksscholen, in te voeren.
Verriest gaat voort:
‘Ik bewijze. Ik ben meer dan zestigmaal in Holland geweest, en ben er dagen gebleven. Ik had mijne oogen en mijne ooren mede, mijn luisteren en mijn kijken: Wel, dat Nederlandsch dat wij ons inbeelden, dat schoon algemeen Nederlandsch, met zuivere woorden, met zuivere woordvormen, met zuivere klanken, met zuivere letters, gegroeid uit den moedergrond, de moedertaal, bezorgd, gekuischt, verfijnd en veredeld, uit moederlijke liefde, licht en zonneschijn, dat Nederlandsch heb ik nooit hooren spreken, nooit zien spreken, met schoone lippen. Ik voege er nog lets bij, iets dat niet beleefd is - maar het moet mij eens van het hert: - in de Nederlandsche Congressen, en hier in de Academie, heb ik geen twee Hollandsche Heeren hooren hetzelfde Nederlandsch spreken, en dezen die hetzelfde Nederlandsch schoon spraken met schoone lippen, zou ik wel kunnen tellen en noemen. Ja, zeker in Holland en hier heb ik beschaafd Hollandsch gehoord. Ei, wat was het mooi! wat was het mij lief en zoet, heusch en beleefd, vrij en vlottend, aangenaam en bekorend, wat was het voornaam... bovenal op vrouwenlippen; maar... het was geen algemeen Nederlandsch; het was HollandschGa naar voetnoot(1).
Dat was het inderdaad. Ik ook heb het verschil in de uitspraak der uitstekende Nederlandsche taalgeleerden opgemerkt, | |||||||||||||||||||
[pagina 669]
| |||||||||||||||||||
die wij op onze plechtige vergaderingen hebben gehoord. Op vele voorname punten was dit verschil, dit werkelijk verschil, duidelijk waar te nemen. Dit is overal het geval; hier in Vlaanderen, in Frankrijk, in Duitschland en elders. Gambetta en Thiers hebben nooit hun accent de terroir geheel afgelegd. Een Nederlandsch Oud-Minister heeft mij gezegd, dat hij aan de uitspraak de herkomst van al de leden der Staten-Generaal kon aanwijzen; een Berliner professor spreekt zijne taal niet geheel en al zooals een Weener, een Amsterdammer, zooals een Antwerpenaar. Zelfs zegt M. de Vries ergens, dat geene twee menschen juist op dezelfde wijze spreken. Let wel op dat niemand de eenheid der Engelsche of Fransche talen in twijfel trekt, omdat de eerste dezer talen te New-York anders klinkt dan te Edinburg; de tweede te Roubaix niet zooals te Marseille. Niemand zal daarom beweren, dat de New-Yorker of de Edinburger, dat de bewoner van Roubaix, de Marseiller - ik spreek van de geletterden - dialect spreekt. Ik wil alleen hiertoe komen, dat de uitspraak eene al te onvaste basis is om er een spellingstelsel op te bouwen; vooral is de uitspraak, die aan de Vereenvoudigers tot basis heeft gediend, voor onze Vlaamsche volksscholen totaal ongeschikt. In die uitspraak, in dien vorm liggen noodzakelijk dialectische elementen juist, ik kan er niet genoeg op drukken, als in die van welken uitlander. De beschaafde taal der bewoners van Toulon kan in de volksscholen van Amiens niet tot basis der spelling dienen. Ook, die welke te 's Gravenhage gehoord wordt, te Gent niet. Ik hoop, dat ik mij nu duidelijk genoeg uitgedrukt heb. Het is zeker, dat in de uitspraak, waarop de vereenvoudigde spelling gegrond is, sterke Hollandsche dialectklanken aanwezig zijn, die heel ver van de onze zijn verwijderd. Het is te begrijpen, dat tal van Hollandsche volksonderwijzers zich tot dit nieuwe spellingstelsel aangetrokken gevoelen. Maar juist daarin liggen onze ernstigste bezwaren. Het dialect zit in het gevoel. En door ons gevoel laten wij ons leiden. Een van Nederlands vooraanstaande philologen, schreef mij dat dit bezwaar inderdaad voor ons, Vlamingen, van zeer ernstigen aard is - de invloed der Vlaamsche dialecten. Geldt voor onze Vlaamsche schoolkinderend de leer ‘Schrijft, zooals gij spreekt’, dan zal hun dialect in hun oor klinken, en hunne taal zal een echte warboel, een hutsepot zijn. Vraagt men mij of het dialect nu ook niet hinderd op de spelling en de grammatikale zuiverheid werkt, | |||||||||||||||||||
[pagina 670]
| |||||||||||||||||||
zoo antwoord ik: Zeker, maar wij zeggen aan de leerlingen niet: ‘Schrijft gelijk gij spreekt, maar schrijft gelijk wij het u leeren, gelijk het in uwe boeken staat’. Zeker zullen onze leerlingen, zullen wij zelf feilen begaan, blijven begaan tegen de spelling, tegen den zinnenbouw, welk stelsel ook voorgeschreven wordt; maar er is geen ander middel; wij zijn verplicht te handelen gelijk men dit in andere landen doet.
Ik erken, dat het Fransch b.v. in dit opzicht vaster staat dan het Nederlandsch. Kollewijn is echter op het dwaalspoor, wanneer hij schrijft:
‘Regels zijn overbodig in dit geval. Moeten de Fransen door regels leren wanneer ze le en la behoren te zeggen? Zij weten 't immers. Zoo is 't met de Duitsers ook. Wanneer ze nu eens schrijven auf der Bank en dan weer auf die Bank, is 't niet om zich te houden aan een spraakkunstregel maar omdat het zo wordt gezegd in 't beschaafde DuitsGa naar voetnoot(1)’.
Waarlijk, ik begrijp niet, dat een zoo alzijdig ontwikkeld man als Professor Dr. Kollewijn zoo iets bevestigt. Ik ben onder den wereldoorlog in de gelegenheid geweest het beter te leeren.
***
Stellig moet onze Volksschool de eenheid onzer taal bevorderen. Er bestaan in Noord-Nederland tal van leerboekjes voor het aanvankelijk leesonderricht. In het opzicht van inhoud en methode zijn zij over het algemeen voortreffelijk. Het is jammer dat we geenen Jan Ligtbart hebben. Geen enkel volksonderwijzer zal echter deze boekjes in onze Vlaamsche Scholen aannemen. Waarom niet? Omdat zij te dialectisch getint zijn, omdat hun vorm al te veel van den onzen afwijkt. De taal onzer leerlingen, evenals hun geest - beiden onafscheidelijk van elkaar - moeten geleidelijk, door evolutie, veredeld en ontwikkeld worden. De Kollewijnspelling is revolutie; en revolutie deugt niet. Ook niet het onderwijs.
Kollewijn schrijft: | |||||||||||||||||||
[pagina 671]
| |||||||||||||||||||
‘Mag men verwachten van de Vlamingen dat ze op den duur de Verenigde Schrijfwijze zullen gebruiken? Voor zo ver het de Spelling in engere zin betreft, is er, dunkt mij, geen overwegend bezwaar. Maar wij mogen, in 't Noorden, niet eisen, dat de Vlamingen ons wat geslacht aangaat en verbuiging op de voet zullen volgen. Want willen wij, voor ons, geen vormen, die ons taalgevoel kwetsen, in Vlaanderen wil men ze evenmin. En waarom ook zouden zij niet somwijlen schrijven den en haar, waar onze taal eist de en hemGa naar voetnoot(1)’.
Zoo iets hoor ik gaarne, maar waar blijft dan de volstrekte eenheid der taal, waarmede men, wat de uitspraak betreft, zoo geweldig schermt? Onze Vlaamsche Kollewijnianen gaan verder dan de meester zelf, zij maken geen voorbehoud voor Vlaanderen: zij volgen het stelsel integraal. En ik zal het blijven herhalen: alle bemiddelingstelsels leiden rechtstreeks naar Kollewijn. Wat de geslachten en het gebruik der naamvallen betreft, ons taalgevoel onderscheidt die. Wij begaan daar feilen tegen, evenals onze vorm in andere opzichten te wenschen overlaat. Wij moeten dit leeren, gelijk men dit in alle landen moet doen. Wat de lijst van naamwoorden betreft, op blz. 165 van Opstellen medegedeeld aan Ons Volksleven van Cornelissen ontleend en die in het ‘Vlaams’ een ander geslacht zouden hebben dan bij de Vries en Te Winkel moet ik aanmerken, dat Cornelissen ons hier het dialectisch geslacht opgeeft. Wijkt dit overal niet veelal van het algemeen taalkundig geslacht af zoowel in Nederland als in Frankrijk? Daarbij moet ik zeggen, dat voor het gedeelte der Kempen, dat ik bewoon, Cornelissen, die het dialect onzer streek kent, niet zelden het geslacht der woorden verkeerd opgeeft. Ook in een letterkundig werk treft Kollewijn afwijkingen aan van het geslacht, hetwelk door de Vries en Te Winkel wordt voorgeschreven. Het geslacht, dat de Oostvlaamsche Schrijvers in hun boek aan de woorden toekennen, wordt, voor de meesten, ook in de Kempen gebruikt, en de schrijvers wilden een schilderend werk leveren. Hindert het mijne antmoorde van Verriest? Vindt men zoo iets bij Beets en Van Lennep, b.v. ook niet? Maar in de school?
Nu volgen enkele voorbeelden, door de Vereenvoudigers opgegeven, en die wij nooit kunnen of zullen aannemen; zij | |||||||||||||||||||
[pagina 672]
| |||||||||||||||||||
druischen rechtstreeks tegen ons taalgevoel in: wij moeten ons natuurlijk beperken; want de Vereenvoudigersliteratuur krielt ervan. Aldus:
‘Geeft u es 'n voorbeeld. Wanneer u uitroept: “ga niet op die bank zitten, hij is geverfd”, en iemand u zeggen moest “zij is geverfd”, dan zou u waarschijnlijk uwe schouders ophalenGa naar voetnoot(1)’.
Is het te gelooven? Nooit zal men in Vlaanderen hooren zeggen: hij is geverfd. Gelukkiglijk, dat zij ook toegelaten is.
‘Maar houden de aanhangers van de Vries en Te Winkel, vol, dat u schrijven moet: zij is geverfd, zoo doet hetGa naar voetnoot(2)’.
Zoo is men in allen geval zeker geene feilen tegen de geslachten te begaan.
‘Toch zegt u, en ieder ander, van 'n sigaar, hij is me wat zwaar, ik vind 'm niet bepaald lekkerGa naar voetnoot(3)’.
Neen, zoo iets kunnen we in onze scholen niet gebruiken.
En het volgende dan?
Der Vereenvoudigers nu volgen deze voor-zich-zelf sprekende regel: Schrijft de, die, deze, waar men in de beschaafde taal de, die, deze zegt, hij, hem, waar men hij, hem en zij waar men zij zegt. Dus: wij hebben die snoek met de hengel gevangen. Is de kachel aan? Neen hij is uit. Heeft de meid hem wel aangelegd? Ze heeft het zeker vergetenGa naar voetnoot(4)’.
Ik hoef niet eens te verzekeren, dat het er bij ons ankervast inzit: wij hebben dien snoek met den hengel gevangen. Is de kachel aan? zij is uit, de meid heeft haar niet wel aangelegdGa naar voetnoot(5). | |||||||||||||||||||
[pagina 673]
| |||||||||||||||||||
‘Van een bloem zegt men: hij is mooi; van een kamer: hij is wat klein; van de koorts: hij is hooger dan gisteren en zelfs van een eierleggende of niet meer eierleggende kip: hij moest nu maar geslachtGa naar voetnoot(1)’.
Verder:
‘Schrijf ik: ik zie den man, terwijl ik moet zeggen: ik zie de man, of van een pet gesproken: ik zet haar op, terwijl ik moet zeggen: ik zet hem ('m) op, dan maak ik mij schuldig aan erge taalverknoeiingGa naar voetnoot(2)’.
Van het volgende kan ik de geestigheid moeilijk vatten:
‘De heer Kollewijn vroeg aan een jongen op het toelatings-examen voor de H.B.S. of hij het geslacht van muis kende. Het antwoord luidde: “Ja, meneer, vrouwelijk” Zijn dan alle muizen wijfjes?’, luidde de wedervraag. ‘Zijn er dan geen mannetjesmuizen?’. De jongen zei: ‘Neen’. Zijn buurman noemde toen de rat, en keek verwonderd op, toen hij hoorde, dat rat ook stond aangeduid als vrouwelik. Een derde wist zeker, dat er mannetjesmuizen waren; hij had er zelf een gehad, een witteGa naar voetnoot(3).
Ik stel mij moeilijk zulk examen op onze scholen voor.
***
Het beste behoud ik voor het laatste. De Vereniging tot Vereenvoudiging van onze Schrijftaal gaf onder den titel: Een Privatissimum over Nederlandse Taal in het jaar 2222 uit. | |||||||||||||||||||
[pagina 674]
| |||||||||||||||||||
‘De studeerkamer van Prof. D. Deze zit aan een tafel. Tegenover hem drie studenten. Prof. D. We zullen dan nu beginnen met het overbrengen van enige eenvoudige zinnetjes in de schrijftaal van de 19e eeuw: Meneer A. wil u zo goed zijn de eerste zin even voor te lezen? Student A. “Je lag zo lang als je was op de grond en scheen niet de minste lust te hebben om op te staan.”
Prof. Juist. De heren begrijpen m'n bedoeling, nietwaar? Verleden week heb ik als voorbeeld gegeven de vraag: “Ben je nu weer helemaal beter?” Hoe zou men dat in de 19e eeuw bij voorkeur geschreven hebben, meneer B? Student B. “Zijt gij thans weder geheel en al hersteld?” Prof. B. Uitstekend. De zin die we nu krijgen is veel gemakkeliker. We zullen ook zo min mogelijk andere woorden kiezen en dus alleen veranderen aan de vorm. Dus, meneer A. A. Gij laagt, zoo lang als gij waart op den grond, en scheen niet de minste lust te hebben om op te staan. Prof. D. Niet kwaad, niet kwaad. Heeft soms een van de beide heren iets aan te merken? B. Het moet zijn: scheent. Prof. Ja, zoo schreef men dat toenGa naar voetnoot(1).’
Een enkel woord. Zijn de als voorbeelden opgegeven zinnen: ja of neen, dialect? Zijn de zinnen, waarmede de spot gedreven wordt, ja of neen, onberispelijke taal? Worden deze hier niet algemeen gebruikt, en vindt een Vlaming die onnatuurlijk, gemaakt?
‘De studenten verbazen zich over hunne bet. over-over-over grootouders. Dat moeten rare luitjes geweest zijn.’
Aldus besluit R.K. (Kollewijn). 't Is mogelijk: maar mijn besluit is, dat allen, die dergelijke dingen in onze scholen zouden willen onderwijzen... hoe moet ik het zeggen... luitjes zouden zijn. En daar onze omgangstaal, onze letterkundige taal en onze onderwijstaal, eene en dezelfde taal moet zijn; daar de verschillende voorgestelde stelsels, allen lijnrecht naar het Kollewijnstelsel loopen, en hierin de kiemen liggen opgesloten van nog | |||||||||||||||||||
[pagina 675]
| |||||||||||||||||||
meer willekeur en anarchie; daar deze stelsels, allen meer en meer, zich van ons taaleigen verwijderen, dat, veredeld en gezuiverd, de grondstof van onze beschaafde omgangstaal, letterkundige en onderwijstaal hoeft te zijn, komt het mij ongepast voor aan onze spelling wijzigingen toe te brengen.
Dat de tijd, waarin wij leven; dat de toestand, waarin wij ons bevinden, met het oog op de verovering onzer taalrechten, het ons tot een strengen plicht voorschrijven thans dien twistappel niet onder de Vlamingen te werpen, is zoo zonneklaar, dat er m.i. niet op hoeft aangedrongen. Ofwel, ons volk, zou totaal onverschillig blijven, en dit zou de Koninklijke Vlaamsche Academie niet ten goede komen; ofwel er zou, gelijk in Nederland, eene spellingkwestie in Vlaanderen ontstaan, en dit zou gevolgen hebben, die niemand kan voorzien. ‘On ne change pas de guide quand on passe un gué.’ ‘Wij zijn op reis naar Gent, en ‘de weg is lastig, krom en lang’ zong Vuylsteke. Aan wat ook medewerken, wat hem nog meer zou kunnen versperren, daar doe ik in geen geval aan mede.
P.S. - Mijn opstel was reeds geëindigd, wanneer ik het laatst verschenen nummer van Vereenvoudiging, orgaan van de Vereniging tot Vereenvoudiging van onze Schrijftaal, ontving. Ik lees daarin: Een Beroep op alle voorstanders van Spellingvereenvoudiging. ‘Opnieuw is de oplossing van de spellingkwestie op de lange baan geschoven. De bemiddelingspoging van de Minister van Onderwijs, die o.a. nieuwe willekeurige voorschriften wil geven omtrent het taalkundig, mannelik en vrouwelik geslacht, heeft reeds bijvoorbaat zooveel tegenstand ontmoet, dat daaruit slechts nieuwe verwarring, en geen bevrediging kan voortkomen. Met grote eenstemmigheid handhaven wij de regels van de Vereenvoudigde Spelling, die sinds vele jaren door een aangroeiend getal Nederlanders van alle richtingen toegepast worden’. | |||||||||||||||||||
Ter toelichting.‘Het lijkt ons ondenkbaar, dat-gelijk sommigen menen - de Minister een derde, op zijn last ontworpen spelling eenvoudig voor al zijn ambtenaren en voor het gehele (openbare) onderwijs | |||||||||||||||||||
[pagina 676]
| |||||||||||||||||||
zou voorschrijven, zonder onmiddellik belanghebbenden, in het biezonder de Koninklijke Academie, de letterkundige fakulteiten van onze Universiteiten en de onderwijsorganisaties gehoord te hebben. Als dan de ambtelike wereld ook een woord meespreekt, zal de Regering ongetwijfeld van verschillende zijden ernstige kritiek horen. Vandaar dat wij spraken van ‘op de lange baan schuiven’. Vereenvoudiging - 24 Jaargang - 9. Augustus 1920. Nummer 1.
De ‘Vereniging tot Vereenvoudiging van onze Schrijftaal’ volhardt dus in haar besluit: Geene bemiddeling. Het zuiver Kollewijnstelsel. Met dit derde spellingstelsel, hetwelk de Nederlandsche Minister voor zijne ambtenaars zou voorschrijven, zouden wij feitelijk voor zes stelsels kunnen staan, wel te verstaan, indien het voorstel onzer Academische Commissie aangenomen werd en daar door de Nederlandsche Regeering en de Nederlandsche Taalcommissie werd op ingegaan. ‘Als dan de Ambtelike wereld ook een woord meespreekt’, zal de Regeering ongetwijfeld van verschillende zijden ernstige kritiek moeten horen.’ Zal de Ambtelike wereld de Vereenvoudigde verdedigen? Of zal zij ook bemiddelingsvoorstellen doen? Dan hadden wij zeven stelsels. |
|