| |
| |
| |
Verslag aan de Koninklijke Vlaamsche Academie over de Voorstellen der Nederlandsche Staatscommissie in zake hervorming van de officieele schrijfwijze der Nederlandsche taal.
Gent, den 26n Juni 1920.
De Commissie door U in Uw April-vergadering aangesteld om te onderzoeken of en hoe Vlaamsch-België zijn stem kan laten hooren bij de in Nederland voorgenomen wijzigingen in de schrijftaal, bestond uit de hh. L. Goemans, A. Joos, L. Scharpé, J. Vercoullie en L. Willems.
Zij kwam tweemaal bijeen, den 12 Mei en den 26 Juni. Alle leden waren aanwezig, behalve de heer L. Willems op de eerste, en de heer L. Goemans op de tweede vergadering. Beide heeren hadden zich laten verontschuldigen.
De Nederlandsche Regeering heeft immers den 16 Juni 1916 een Staatscommissie benoemd die zou nagaan in hoeverre de tegenwoordige taaltoestanden wijzigingen in de officieel gebruikelijke schrijfwijze noodig maken en dienovereenkomstig voorstellen zou neerleggen. De Staatscommissie diende den 13 Juli 1918 verslag in.
Van dit verslag werd niemand uit de daartoe nochtans aangewezen kringen in België officieel in kennis gesteld en slechts door persoonlijke bemiddeling kwam het onze Commissie onder de oogen.
Wij willen het nu uit een Vlaamsch standpunt van nabij beschouwen.
De Nederlandsche Staatscommissie, hier dient vooraf de aandacht op gevestigd, hield het oog uitsluitend gericht op de speciaal Nederlandsche toestanden, en haar voorstellen houden dan ook geen rekening met de toestanden in Vlaamsch-België.
| |
| |
Alleen kunnen we met ietwat pijnlijke voldoening er op wijzen dat Dr. J.W. Muller, aan het slot van de nota welke hij bij het Verslag voegde, zijn spijt er over uitdrukt dat het onmogelijk was geweest ‘ook de taalgenooten in Vlaamsch-België en Zuid-Afrika te raadplegen of voor 't minst hunne wenschen te vernemen’. De Nederlandsche Regeering, doet hij opmerken, kan, als zoodanig, ‘alleen rekening houden met de Nederlandsche taal binnen de grenzen van het Koninkrijk en zijne overzeesche gewesten’. Doch indien de Nederlandsche Regeering hare officieele schrijfwijze geheel op eigen hand gaat wijzigen, zonder zich te bekreunen om Vlaamsch-België of Zuid-Afrika, dan zal dit ook, vreest Dr. Muller, waarschijnlijk voor gevolg hebben de eenheid prijs te geven, tusschen Zuid en Noord, op het stuk van spelling en geslachten, die eerst na zooveel moeite en strijd in de 19e Eeuw werd verkregen; wat, ‘zelfs al hecht men aan de uiterlijke gedaante der schrijftaal geen overdreven gewicht, ook voor onze gemeenschappelijke letterkunde te betreuren’ ware (Verslag, blz. 28).
Doch de zaken staan nu eenmaal zoo: 't Verslag, met een reeks bepaalde voorstellen, werd sedert straks twee jaren ingediend. en het is ons volkomen onbekend of niet binnen kort allicht de Nederlandsche Regeering er toe besluiten zal die voorstellen, in hun geheel, of ten deele, aan te nemen; onze taal zou dan voortaan in Nederland naar de nieuwe regeling, ten onzent echter naar de vroegere, tot nog toe voor Noord en Zuid gemeenschappelijke regeling van De Vries en Te Winkel, officieel geschreven worden. Noch ten Noorden, noch hier in het Zuiden, is er uit tweespalt nut te halen. De eenheid in de schrijfwijze, met al wat ze kunstmatigs had, met al den dwang dien ze oplegde, ginder en hier, is nu jaren lang van groot, onschatbaar voordeel geweest. De leden Uwer Commissie waren van oordeel dat er, van onzen kant, geen spraak mag zijn van halsstarrig vasthouden aan de bestaande regeling, wanneer Nederland deze verzaakt, maar dat de belangen der Vlamingen er het best mede zullen gediend zijn, indien ook België zoover mogelijk medegaat, zoover namelijk als de taaltoestand van het eigen Vlaamsche land dit toelaat en wettigt. In hoeverre zou de Koninklijke Vlaamsche Academie, overeenkomstig hare
| |
| |
taak de belangen der Nederlandsche taal- en letterkunde in België te behartigen, bij onze Regeering dienen op te komen opdat zij het voorbeeld volge van de Nederlandsche, en op hare beurt sommige veranderingen toebrenge aan haar officieele schrijfwijze? Welke veranderingen, door de Nederlandsche Staatscommissie voorgesteld. zouden daarentegen moeten geacht worden niet te passen voor onze taaltoestanden? Ziedaar in welken geest de leden uwer Commissie hun oordeel gevormd hebben. De taalbelangen van Vlaamsch-België moesten bij hen op den voorgrond blijven. In de tegenwoordige tijdsomstandigheden, waar voor de Vlamingen heel wat dringender moeilijkheden op te lossen vallen dan spellingvraagstukken, is het niet mogelijk zich warm te maken voor een herziening van de gangbare officieele schrijfwijze onzer taal, waartoe overigens de behoefte ook lang zoo sterk ten onzent niet gevoeld wordt.
De Nederlandsche Staatscommissie werd ingesteld om ‘de Regeering van advies te dienen bij de keuze, welke zij te doen heeft, nu de meer algemeen in gebruik zijnde schrijfwijze van de Nederlandsche taal onzekerheden overlaat, en afwijkingen daarvan in breeder kring ingang hebben gevonden’ (Verslag, blz. 3).
Tot Voorzitter werd benoemd Dr. A. Kluyver. De leden waren: Jhr. Mr J.A. Stoop van Stryen (secretaris), Jonkvrouwe Dr. C.H. De Jonge (adjunet-secretaresse), de hh. M. Emants, H.J. Emous, Dr. J. Van Ginneken S.J., Dr. J.J. Salverda de Grave, Dr. J.W. Muller, Mr L.J. Plemp van Duiveland, en Dr. C.J. Vinkesteyn.
Het was de Commissie niet te doen om ‘het ontwerpen van een geheel nieuw en volledig stelsel voor de schrijfwijze van onze taal’ (Verslag, blz. 4). Zij vatte het als hare taak op, de vraag te beantwoorden wat in de moeilijke gevallen beschouwd kon worden als het meer algemeen gebruik. Feitelijk werd getracht naar het vinden van een middelweg, tusschen de stelsels van De Vries en Te Winkel eenerzijds, en van de ‘Vereniging tot vereenvoudiging van onze schrijftaal’ anderzijds, het stelsel-Kollewijn. De Staatscommissie onderzocht derhalve alle gevallen, waarin beide stelsels, De Vries en Kollewijn, van elkander afwijken. In haar verslag behandelt ze achtereenvolgens:
| |
| |
1o | de aanduiding van het grammatisch geslacht; |
2o | de spelling van Nederlandsche woorden; |
3o | de spelling van bastaardwoorden. |
| |
I.
Aanduiding van het grammatisch geslacht.
Wat betreft het gebruik der geslachten meende de Staatscommissie zich niet te mogen aansluiten bij hen die de regeling van De Vries en Te Winkel onveranderd willen laten. Ook niet bij de aanhangers van het stelsel-Kollewijn, welke de moeilijkheid oplossen door te zeggen: richt u naar het beschaafde spraakgebruik. Het komt er immers juist op aan regels op te geven, die overeenstemmen met dat beschaafde spraakgebruik. Ze zocht naar een middelweg, die althans voorloopig bruikbaar was. De beschouwingen van het verslag stellen klaar in het licht hoe zeer de toestand in Nederland verschilt van den toestand in Vlaamsch-België. In Vlaamsch-België is de regeling van het geslacht der naamwoorden, zooals ze te boek werd gesteld in de ‘Woordenlijst’ van De Vries en Te Winkel, doorgaans niet zoo hinderlijk, daar de dialecten over het algemeen nog levendig elk woord als een hij-woord, een zij-woord of een het-woord gevoelen. Wel wijken de dialecten in sommige gevallen af van de geslachten, die men in de ‘Woordenlijst’ vindt opgegeven; wel vindt men, dat voor bepaalde woorden het taalgevoel betreffende het geslacht weifelt, of van de eene streek tot de andere afwijkingen vertoont. Zoo teekende Dr. L. Goemans, in een drukje van enkele bladzijden maar, practisch, ten behoeve van de Leuvensche schooljeugd, in 1898, de woorden op die in het Leuvensch met een ander geslacht worden gevoeld dan dat, opgegeven in de Lijst van De Vries of 't Woordenboek van Van Dale. Hier en daar zou dat lijstje wel nog kunnen aangevuld worden, ongetwijfeld. Maar vast en zeker vinden, voor Leuven, leeraars en leerlingen hier, in kort bestek, de meeste woorden bijeen waarmee ze last kunnen hebben, wat betreft het juiste gebruik der geslachten volgens De Vries. 31 woorden, die in het Nederlandsch als manlijk opgegeven staan, zijn in 't Leuvensch vrou- | |
| |
welijk, en 2 onzijdig; - 78,
die in het Nederlandsch als vrouwelijk opgegeven staan, zijn in 't Leuvensch manlijk, en 17 zijn onzijdig; - 47 woorden, opgegeven als onzijdig in 't Nederlandsch, worden in 't Leuvensch als manlijk, en 16 als vrouwelijk gevoeld; - andersom: 125 woorden hebben in 't Leuvensch hij-geslacht, terwijl ze in 't Nederlandsch opgegeven worden als vrouwelijk of onzijdig; 47 hebben in 't Leuvensch zij-geslacht, terwijl ze in 't Nederlandsch als manlijk of onzijdig gelden; en 19 hebben het-geslacht, die in 't Nederlandsch voorkomen als manlijk of vrouwelijk.
De Staatscommissie kon het niet geheel eens worden over den middelweg. Een minderheid, wier opvatting uitvoerig wordt uiteengezet en bepleit in de bijgevoegde Nota van Dr. J.W. Muller, stelde voor ‘dat een groot aantal woorden, die bij De Vries en Te Winkel als manlijk worden opgegeven, in het vervolg als vrouwelijk zouden worden beschouwd. Men zou dan eene betrekkelijk korte lijst van masculina overhouden, in de eerste plaats namen van manlijke personen, en verder die woorden welke de meerderheid van het publiek zonder weifeling als masculina gebruikt en wellicht ook wenscht te gebruiken: zoo b.v. adel, dag, oorlog, staat, enz. Zulk een regeling zou dan althans voor de naaste toekomst geschikt wezen. Doch daartegen had de groote meerderheid van de Commissie bezwaren. Zij meende dat het opstellen van zulk eene lijst eene daad van groote willekeur zou zijn. Een aantal personen, vooral onder het jongere geslacht, hebben van een onderscheid tusschen manlijke en vrouwelijke woorden in de geschreven taal maar eene zeer flauwe voorstelling, en fouten tegen De Vries en Te Winkel merken zij niet op in wat zij lezen. Doch aannemelijk vond men het denkbeeld, dat bij namen van manlijke personen en manlijke dieren de oude wet van kracht zou blijven. Verder meende men niet te moeten gaan. In de namen van manlijke personen en manlijke dieren hebben wij eene soort van woorden die voor ieder duidelijk herkenbaar is. Zonder bezwaren voor de practijk is hier een regel toe te passen die in andere gevallen steeds hinderlijker wordt’ (Verslag, blz. 8).
| |
| |
‘De meerderheid in de Commissie meende derhalve als regel te moeten aanbevelen, dat in andere gevallen dan de hierboven genoemde, de n in verbuigingsvormen niet wordt geschreven, wanneer zij niet wordt uitgesproken. Doch wenscht men, in minder alledaagschen stijl, in sommige gevallen een traditioneelen uitgang-en te laten hooren, dan zal die ook moeten worden geschreven. Behalve in gewone vaste uitdrukkingen als op den duur, in den beginne, zal men derhalve soms ook te recht schrijven b.v. op den troon, van den oorlog, in den staat, t.w. wanneer de schrijver alleen zóó de door hem bedoelde klanken met juistheid kan aanduiden. Hetzelfde beginsel zal moeten gelden voor het al of niet schrijven van de -e in eene, mijne, zijne, uwe, hunne, hare, tegenover de alledaagsche vormen zonder -e’ (Verslag, blz. 9).
Een andere moeilijkheid:
De genitiefvormen des, dezes, diens, wiens, mijns, uws enz. zijn, in vrij gebruik, tenzij in hoogeren stijl. bij zaaknamen, veel minder gewoon dan vrouwelijke vormen als der, dezer, dier, wier, mijner, uwer, enz. Ze worden in het gewone spreken zelden of nooit gezegd, maar men vindt ze daarentegen aanhoudend geschreven. De Commissie moest zich dus - met het oog op zaaknamen - de vraag stellen, in welke gevallen men der enz. zou mogen schrijven, in welke niet. ‘De kleine minderheid der leden die bij de regeling van het voorafgaande punt eene lijst wilde opmaken van woorden die manlijk zouden moeten blijven, was van gevoelen dat men, ook bij het laten varen van de n, althans eene lijst zou moeten geven van woorden die in geen geval door der enz. zouden mogen worden voorafgegaan: in die lijst zouden dan blijkbaar de voornaamste der vroegere masculina moeten voorkomen. Doch de meerderheid was van een ander gevoelen. De vormen der enz. geven in het schrijven een groot gemak, het gebruik er van zal waarschijnlijk toenemen. Er zijn natuurlijk op dit oogenblik een aantal woorden die nog zoo goed als nooit met der worden verbonden. Men schrijft nog niet der adel, der oorlog, der staat, en in verbinding met den naam van een manlijk persoon zal der nog door ieder als in strijd met het algemeen gebruik worden beschouwd. Ten einde rekening te houden met de toekomstige ontwikkeling
| |
| |
der taal, meende de Commissie geene vaste grenzen te moeten stellen, en de vormen der enz. overal te moeten toelaten waar hun gebruik in de beschaafde taal niemand hindert. Bij een groot aantal woorden die in de Woordenlijst van De Vries en Te Winkel als manlijk staan vermeld, doch als zoodanig aan de meeste menschen onbekend zijn, zal reeds nu de verbinding met der geen aanstoot geven, wanneer althans die verbinding niet onwelluidend klinkt. Menigeen zal b.v. reeds nu geen bezwaar hebben tegen der bril, der cypres, der gesp, der magneet, der meloen, der neus, enz.’ (Verslag, blz. 10).
Eindelijk: hij, zij, zijn, haar, met betrekking tot zaken.
‘Tot dusverre gold in het algemeen de regel’, zoo het Verslag, blz. 10, ‘dat met betrekking tot eene zaak waarvan de naam manlijk is, hij en zijn moeten worden gebruikt; zij en haar daarentegen, wanneer de naam als vrouwelijk staat opgegeven. Ieder gevoelde, dat die regel niet geheel overeenkwam met het gebruik der natuurlijke taal. Hoewel in de volkstaal vrouwelijke dieren zeer vaak met hij worden aangeduid, is toch anders het gebruik van zij ter aanduidiging van vrouwelijke wezens zeer vast (zelfs is dit gebruik gewoon met betrekking tot neutra als het meisje, het wijf, het mensch). Doch ten aanzien van zaken, die men zich niet bepaald als vrouwelijke wezens voorstelt, is in de geschreven taal eene groote onzekerheid, en vooral bij zaken in het dagelijksch leven. Ieder beschaafd Nederlander zegt hij van vele dingen wier namen in een Woordenlijst vrouwelijk zijn, en het valt hem moeilijk te schrijven ik heb haar (of ze) nog niet verzonden, wanneer hij eene briefkaart bedoelt. Indien de Regeering zich met de hierboven gegeven beschouwingen kon vereenigen, zou in Hare voorschriften bij namen van zaken niet meer sprake zijn van eene doorgaande onderscheiding tusschen masculina en feminina. En voor de namen van zaken zou men dan alleen als regel kunnen stellen, dat het gebruik van hij en zij moet afhangen van hetgeen in beschaafde taal wordt gezegd. In een aantal gevallen, vooral waar niet sprake is van conerete voorwerpen in het dagelijksch leven, is men gewoon zij en haar te gebruiken, zoo b.v. wanneer bedoeld wordt de aarde, de commissie, de regeering, enz., en het gebruik is hier niet twijfelachtig; ook sommige spijzen en dranken pleegt men
vrij algemeen met zij aan te duiden. Doch voor het
| |
| |
overige zou een ruimer gebruik van hij in de geschreven taal moeten vergund worden.’
Zoodat de Staatscommissie, ten slotte, de volgende regels voor het grammatisch geslacht in overweging geeft (Verslag, blz. 10):
1o | De tot dusverre gevolgde regels voor verbuigingsuitgannəg met -n blijven van kracht met betrekking tot namen van manlijke personen, en ook tot diernamen die slechts een manlijk individu aanduiden (stier, os, hengst, enz.). |
| |
2o | In verbinding met andere substantiva wordt de naamvalsuitgang -(e)n bij de bijvoeglijke naamwoorden, lidwoorden, deelwoorden, voornaamwoorden en telwoorden alleen dan geschreven, wanneer die wordt uitgesproken. |
| |
3o | Met betrekking tot alle substantiva geldt dezelfde regel voor den naamvalsuitgang -e, die ook nu reeds vaak wordt weggelaten (b.v. mijne vrienden en mijn vrienden). |
| |
4o | In de keuze tusschen de genitieven op -r en -s richt men zich naar de beschaafde taal. |
| |
5o | In de keuze van het geslacht voor de persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden van den 3den persoon richt men zich bij het schrijven naar het spreken in dezelfde omstandigheden. |
Een dergelijke regeling, daarover was onder de leden uwer Commissie geen verschil van meening, zou volstrekt onaannemelijk zijn wat Vlaamsch-België betreft, omdat ze ten eenenmale zou indruischen tegen het steeds, over 't algemeen, heel Vlaamsch-België door, levendig gevoelde geslachtsbegrip der woorden. Indien de Nederlandsche ambtelijke schrijfwijze de voorstellen der Staatscommissie toepast, dan zal dit onvermijdelijk, ten opzichte van het geslacht der woorden, een verschillenden toestand, voor België tegenover Nederland, als gevolg hebben. Wat dan België aangaat, eenmaal dat de eenheid op dit punt verbroken wordt, zal het de vraag worden of er nog reden toe is, angstvallig het te blijven houden met de regeling van De Vries en Te Winkel, ook daar waar deze regeling afwijkt van
| |
| |
de algemeenheid, of nagenoeg, der Vlaamsche dialecten. Zal 't niet redelijk blijken, wanneer de Woordenlijst alleen nog van tel zal zijn voor Zuid-Nederland, ze met het oog op Zuid-Nederland te overzien? In elk geval werd door de leden Uwer Commissie de wensch uitgedrukt dat, het land door, een onderzoek zoude worden ingesteld naar de wezenlijke toestanden op dit punt. De vereenvoudigers erkennen zelf, volmondig, dat het maar redelijk is zoo de wezenlijke taaltoestanden in Vlaamsch-België zich ook weerspiegelen in de geschreven taal. De 9e regel der ‘Vereniging’ die voorschrijft: ‘Bij de verbuiging van lidwoorden, bijvoeglijke naamwoorden en voornaamwoorden richte men zich naar het beschaafde spraakgebruik’, drukt het onbewimpeld uit: ‘In enkele oude uitdrukkingen komen de vormen den, dien, des, der, enz. nog voor: in den beginne, de dag des Heren, in der minne, met dien verstande, uit den boze. Ook hoort men dikwels: voor den dag, uit den aard der zaak. Het spreekt vanzelf dat deze en dergelijke buigingsuitgangen bij het schrijven onveranderd mogen blijven. Eveneens heeft natuurlijk de Zuid-Nederlander het recht buigingsvormen die in zijn gesproken taal bestaan, de kunstenaar het recht buigingsvormen die hij in zich hoort, te schrijven.’ De ‘Vereniging’ liet, met een bereidwilligheid, waaraan uwe Commissie niet mag nalaten hier hulde te brengen, aan de Koninklijke Vlaamsche Academie een aantal uitgaven toekomen, waaronder een druksel: ‘Regels van de vereenvoudigde spelling, met toelichting’. De toelichting bij Regel 9 verklaart o.a.: ‘Ons beginsel is dat de schrijver van welke taal ook, hetzij dialekt, hetzij de meest verfijnde letterkundige taal, moet luisteren naar de taal die hij in zich
hoort. De konsekwentie van dat beginsel voor de algemeene taal is uitgedrukt in onze negende regel, die op het beschaafde spreken berust. Deze regel geldt alleen de verbuiging van lidwoorden, bijvoeglike naamwoorden en voornaamwoorden, volstrekt niet woordkeus of stijl, zoodat het volkomen ongegrond is hem te vereenzelvigen met de regel: Schrijf gelijk gij spreekt. Het is nooit onze bedoeling geweest het algemeen beschaafde spreken te verheffen tot enige norm voor alle schriftelik taalgebruik. De Zuid-Nederlander, die buigingsvormen, door hem als bestanddeel van zijn beschaafde spreken beschouwd, wenst te schrijven, de kunstenaar die innerlijk gehoorde taal zoo nauwkeurig mogelik weergeeft,
| |
| |
handelt niet in strijd, maar in volkomen harmonie met de beginselen waarop onze regel voor het algemene schrijven berust.’ En Dr. Kollewijn, blz. 24 van zijn brochure ‘Vereenvoudigers-Arsenaal’, legt daar eens te meer den nadruk op, wanneer hij verklaart: ‘Waar woordgeslacht en buigingsvormen werkelik bestaan, kan or natuurlik van afschaffen geen sprake wezen.’
| |
II.
De Spelling van Nederlandsche woorden.
De leden uwer Commissie waren van gevoelen dat de voorstellen der Nederlandsche Staatsoommissie, betreffende de spelling van Nederlandsche woorden, over het algemeen ook zonder bezwaar met het oog op België kunnen bijgestemd worden.
Het verslag drakt zich uit als volgt (blz. 11):
‘De spelling c naast ee, o naast oo in opene lettergrepen berust bij De Vries en Te Winkel, in navolging van hunne voorgangers, in de eerste plaats op een etymologisch verschil, waarmede vroeger een verschil in klank samenging, dat echter in onze tegenwoordige beschaafde taal niet meer bestaat. Vandaar de vereenvoudiging in het stelsel van Kollewijn. Men hoort thans denzelfden klank in weeken (week maken) en in weken (mv. van weeky; en het is niet te ontkennen, dat het in acht nemen van tweeërlei spelling soms moeilijkheden geeft die niet door praetische voordeelen worden vergoed. Want uit het zinsverband zal b.v. duidelijk blijken, of het mv. van week wordt bedoeld dan wel het werkwoord dat week maken beteekent, ook al wil men in beide gevallen weken schrijven.
De Commissie heeft intusschen overwogen, of het raadzaam was de spelling met ce te behouden in een zeker aantal zeer gewone woorden, ten einde daardoor te gemoet te komen aan de bezwaren van de tegenstanders eener vereenvoudigde spelling. De overgroote meerderheid in de Commissie keurde dit af. Wel was zij bereid in eenige duidelijk herkenbare gevallen bij de regeling van De Vries en Te Winkel te blijven, maar noch bij de spelling van den c-klank, noch bij die van andere
| |
| |
klanken, wenschte zij De Vries en Te Winkel te volgen, wanneer moeilijkheden in de practijk daaruit konden voortvloeien. Voor den klank maakt het geen verschil of men schrijft sloten of slooten, dagelijks of dagelijksch. Bij de regeling der spelling meende de Commissie dus in de eerste plaats te moeten letten op het gemak, waardoor volgens haar niet slechts het onderwijs zou worden gebaat, maar ook ieder die het Nederlandsch moet schrijven.
Door deze overwegingen geleid, is de Commissie er toe gekomen de volgende regels aan te bevelen voor de spelling van Nederlandsche woorden:
1o | De c-klank in eene opene lettergreep wordt aangeduid door het teeken e, behalve in de drie volgende gevallen, waarin ee wordt geschreven:
a) | Aan het einde van een woord: gedwee, mee, twee. Vandaar ook in afleidingen als tweede, en in samenstellingen als meekrap, meegaan, reebok, smeekolen, deemoed. |
b) | Ter aanduiding van den e-klank in de beklemtoonde uitgangen -eel, -eer, -ees, -ees(ch): krakeelen; abeelen, kasteelen, tooneelen; crimineele; redeneeren, waardeeren, trotsecren, (suggereeren); Canadeezen, Senegatees(ch)e. |
c) | In den tweeklank eeu: leeuwen, schreeuwen, Zeeuwen. |
|
| |
2o | De o-klank in eene open lettergreep wordt aangeduid door het teeken o, behalve in de drie volgende gevallen, waarin oo wordt geschreven:
a) | Aan het einde van een woord: stroo, vloo (met de verkleinwoorden strootje, enz.). |
b) | Voor ch: goochelen. |
c) | In den tweeklank ooi: fooien, mooie, ooien, strooien (werkw.), strooien (bijv. naamw.). |
|
| |
3o | De i-klank in eene open lettergreep, doch niet aan het einde van een woord, wordt, als hij een ondergeschikten klemtoon heeft, aangeduid door i: neuriën, oliën, kieviten, bizonder, Indis(che), (doch berrie, merrie, herrie). |
| |
4o | De klinker in de achtervoegsels -lijk en -lijks wordt aangeduid door ij. |
| |
| |
5o | Eene h wordt geschreven in thans, althans, thec. |
| |
6o | De s-klank wordt altijd aangeduid door s, en de s heeft altijd den s-klank: mens, vissen, links, groote, dagelijks, voorwaarts, Hollands, Russies (verbogen vorm Russise). |
| |
7o | De zoogenaamde “tusschenletter” n in samenstellingen wordt geschreven:
a) | Wanneer zij in de uitspraak wordt gehoord: vorstenzoon, leeuwenmoed, heldenmoed, menschenliefde, vrouwendag. |
b) | Wanneer in het eerste lid zeer duidelijk het meervoudsbegrip wordt gevoeld: consentenstelsel, dievenbende, studentenvereeniging, woordenboek (daarentegen zal men kunnen schrijven boerewoning, boevetronie, studentekamer, vrouwebeul, zedeleer). |
|
| |
8o | Eene s achter het eerste lid eener samenstelling wordt geschreven, wanneer zij in de uitspraak wordt gehoord, maar niet wanneer het tweede lid met eene s begint: oorlogsverklaring, maar oorlogschip; handelshuis, handelszaak, maar handelschool. |
| |
9o | De bovenstaande regels gelden niet voor aardrijkskundige namen, in zooverre deze als eigennamen worden beschouwd met eene gebruikelijke spelling’. |
De meerderheid der leden van Uwe Commissie hebben alleen bezwaar tegen de regeling welke voorgesteld wordt voor de spelling van den i-klank (3o), alsook voor de spelling der aardrijkskundige namen (9o). Zij achten in het bijzonder dat het aanzienlijk het onderwijs zou ontlasten, indien de spelling democratisch opgevat werd, en zoo ingericht, dat noodelooze moeilijkheden den gewonen man gespaard blijven, zooals de verschillen van e/ee, o/oo, s/sch/ssch spelling; de spelling vervult haar taak, wanneer zij zoo goed mogelijk de beschaafde uitspraak in schrift brengt; etymologie is taalwetenschappelijke weelde, waar de gewone sterveling te weinig aan heeft, om ingewikkelde voorschriften te wettigen, die meestal niets anders meebrengen dan hopelooze verwarring bij hen die geen literatoren, taalkundigen of onderwijsmenschen zijn. Ook is in België het nadeel niet te onderschatten, dat het aanleeren van het geschreven Nederlandsch voor de Walen noodeloos lastiger wordt gemaakt, door- | |
| |
dat hun een schrijfbeeld wordt voorgesteld dat op grillige wijze van de beschaafde uitspraak verschilt.
Wat de spelling van den i-klank betreft, meenden de leden Uwer Commissie dat de voorstellen de moeilijkheden aan het Spellingstelsel van De Vries en Te Winkel verbonden onverminderd laten voortbestaan. Beschouwt men in verband de formuleering onder 3o, de aangehaalde voorbeelden ‘Russies, -verbogen vorm Russise’ onder 6o, en de formuleering onder 5o, Spelling der Bastaardwoorden, dan komen we tot het inzicht dat de Staatscommissie geen veranderingen van belang wil invoeren; alleen zou de spelling bijzonder opgegeven worden voor bizonder, en in verband met den regel voor den s-klank zou de uitgang -isch geschreven worden -ics (Russies, vgl. fabriek, muziek), waarnaast de spelling i in open lettergreep zonder hoofdklemtoon (Russise, vgl. fabrikant, muzikant).
Geen noemenswaardige verbetering dan, wat dit lastige punt betreft. De vier aanwezige leden, op de Mei-vergadering Uwer Commissie, waren van oordeel dat de eenvoudigste oplossing van de moeilijkheden welke de spelling van den scherpen i-klank medebrengt, aan de hand wordt gedaan door de Regels aangenomen door de ‘Vereniging’; deze laat den klemtoon er buiten:
A. In Nederlandsche woorden:
De ie wordt altijd, ook op het eind van een lettergreep door ie aangeduid: niet, bieden, wielewaal, kievieten, biezonder.
B. In Bastaardwoorden:
In open lettergrepen van bastaardwoorden wordt de ie-klank voorgesteld door het teken i: individu, naïveteit, Israëlitisme, favorite, artikel. Maar in een gesloten lettergreep en op het eind van een bastaardwoord schrijft men ie: fabriek; genie, traditie, kolibrie, Februarie.
Bastaardwoorden, eindigend op ie, of op ie gevolgd door één medeklinker, behouden ie in de verbogen vormen: lithografieën, traditieën, lelieën, projektielen, Israelieten. Naast de bastaarduitgang -ies staat dus de verbogen vorm -iese: harmoniese, (afgodjiese.
| |
| |
Wat voorts de aardrijkskundige namen betreft, meenden de leden Uwer Commissie dat het onredelijk is vast te houden aan spellingen als Somerghem, Audenaerde, enz., maar dat de moderniseering van de spelling der plaatsnamen integendeel, hoe eerder hoe liever, wat Vlaamsch-België betreft, zou moeten hervat en eindelijk doorgevoerd worden. Aardrijkskundige namen zijn woorden van de taal gelijk de andere, en zijn dus aan dezelfde taalregels onderworpen.
| |
III.
De Spelling der Bastaardwoorden.
Wat op dit punt door de Staatscommissie voorgesteld wordt, kwam alle leden voor als zeer aannemelijk.
‘Het is eene algemeene erkende waarheid’, zoo het Verslag, blz. 13, ‘dat de spelling der bastaardwoorden groote moeilijkheden oplevert, wanneer men die spelling aan zeer vaste regels tracht te binden. Het zijn vreemde woorden, doch min of meer vernederlandscht. Naarmate zij langer in gebruik zijn, ondergaan zij meer veranderingen, zoodat eindelijk niemand meer denkt aan de vreemde afkomst en zij hun karakter van bastaardwoorden verliezen: keuken is in den Oudgermaanschen tijd als een vreemd woord in de Germaansche talen gekomen, en in het veel jongere kantoor zal menigeen het Fransche woord comptoir toch niet meer herkennen.
De Commissie had slechts die gevallen te onderzoeken, waarin men in het algemeen nog het besef heeft een niet-Nederlandsch woord te gebruiken. Soms zal een vreemde klank zeer moeilijk in eene Nederlandsche spelling kunnen worden aangeduid; dan weer zou die aanduiding wel mogelijk zijn, maar is de uitheemsche spelling zóó gewoon dat men niets durft veranderen; de spelling boeljon b.v. zou onze Nederlandsche uitspraak vrij nauwkeurig weergeven, doch gewoonlijk schrijft men bouillon. Onwillekeurig zal iemand meer geneigd zijn de uitheemsche spelling te behouden, naarmate hij meer vertrouwd is met de vreemde taal waaruit het woord is gekomen. Verder heeft men te letten op het inter- | |
| |
nationale karakter van vele woorden die in verschillende moderne talen nagenoeg in denzelfden vorm in gebruik zijn, en ongaarne zal men dan van dien vorm afwijken; inzonderheid niet bij termen in de wetenschap b.v. die toch niet bij het groote publiek doordringen. Het is bij ons geen gebruik ph te schrijven aan het einde van een woord, maar dan is het ook raadzaam naast telegraaf te schrijven telegrafeeren en telegrafisch. Evenzoo zal men f goedvinden in woorden als telefoon, fotograaf, fotogravure, grammofoon; doch daarom nog niet in een term als phytopathologie. Rapsodie en rumatiek worden in gemeenzame taal gebruikt, en de spelling met rh zou dan eene zekere gemaaktheid hebben: maar een geleerde zal wellicht toch willen schrijven rheuma, rhinologie; rhythmus en rythmus zijn beide verdedigbaar, doch maakt men gewag van de welsprekendheid bij de Grieken en Romeinen, dan zal men het vak waarin zij zich oefenden, alleen willen aanduiden met rhetorica. De ae zal menigeen willen behouden in woorden
die rechtstreeks aan het Latijn of Grieksch zijn ontleend; doch in het Fransch en Engelsch wordt altijd e geschreven, en vele woorden, die zeer aan Latijn doen denken, zijn inderdaad bij ons gekomen uit het Fransch: het zou dan eigenlijk onjuist zijn woorden als b.v. predileetie, gepremediteerd enz. met ae te schrijven. Fransche spellingen als au of can = o, en ou = oc zijn bij ons zeer bekend (bureau, plumeau, fauteuil, auteur, epanlet, sancijs: donane, journalist, ontilleeren, souvenir, enz.); er is dus in het algemeen geen genoegzame aanleiding om dergelijke woorden te schrijven met o en oe. In het Duitsch is men gewoon de Latijnsche of Romaansche c vóór a, o, u door k te vervangen, en die vóór c, i, dikwijls met z weer te geven. Bij ons is eene dergelijke behoefte veel minder sterk: in het Nederlandsch is de c in vreemde woorden altijd zeer gebruikelijk geweest, en met de spelling eent, b.v., zijn ook minder ontwikkelden gemeenzaam. Evenzoo is qu -- k zeer bekend in quadrille, bonquet, enquête, etiquette, equipage, quotient enz. Engelsche woorden, die b.v. bij spelen zoo gewoon zijn, pleegt men onveranderd te schrijven: game, handicap, match enz.
Deze algemeene beschouwingen brachten de Commissie tot de volgende voorstellen:
| |
| |
1o | Men zal onveranderd laten:
y met den klank i (systeem, analyse). |
c met den klank s (cent, centrum, cirkel, acetyleen). |
s met den klank z (visite, miserabel). |
t met den klank ts of s (natic, politie). |
x met den klank ks (examen, executie, extract). |
ch met den klank sj (chef, manchet, chocolade). |
g en j met den klank zj (bagage, lekkage, gendarme, journalist, jujube). |
j met den klank dzj (jam, jockey). |
th met den klank t (theater, catheder, epitheton). |
|
| |
2o | Men zal naar gelang van omstandigheden ph, rh en ae onveranderd laten, of door f, r en e vervangen. |
| |
3o | In zeer gewone woorden, waarin c als k klinkt, zal c door k kunnen worden vervangen. |
| |
4o | Veranderingen zijn ongewenscht, indien een woord reeds een vreemden klank bevat, die nog min of meer nauwkeurig als zoodanig wordt uitgesproken (ensemble, bulletin); of indien daarin toch reeds een der letterteekens voorkomt, onder 1o vermeld (collectie, cartonnage, entourage). |
| |
5o | De i-klank wordt in eene open lettergreep door i voorgesteld, wanneer dit ook het geval is in de vreemde taal of in de gebruikelijke transcriptie daarvan (dus b.v. artikel, publiciteit, colibri, hadji); ook in namen van maanden als Januari. In andere gevallen, en met name aan het einde, schrijft men ie (genie, kolonie, natie, remedie, studie); voor het meervoud van zulke substantiva blijft de regel van De Vries en Te Winkel van kracht: genieën, doch natiën. In eene gesloten lettergreep met vollen klemtoon wordt de i-klank door ie voorgesteld, en deze blijft, wanneer zij in de verbogen vormen van naamwoorden in eene open lettergreep komt (publiek-publieke; primitiefprimitieve; projectiel-projectielen; Semiet-Semieten). |
Behalve enkele woorden, reeds hierboven genoemd, zouden b.v. ook de volgende aldus vernederlandscht kunnen worden: abonnee, bazaar, bloeze, bloknoot, briljanten (mv.),
| |
| |
diskoers (gesprek), entree (zonder accent), faljiet, foksia, goevernante, goevernement, goeverneur, grok, kanapee, kelner, koevert (enveloppe), korvee, kwartet, kwintet, logee, lornjet, medalje, patroelje, pauzeeren, poelet, retoerbiljet, soeterrein, taboeret, toost, trem.
Ook in sommige andere gevallen is aanleiding om liever kw te schrijven dan qu. Zoo b.v. in kwitantie, dat reeds zeer gewoon is, en ook verdedigbaar, omdat het woord reeds in de middeleeuwen in onze taal is gekomen, met de uitspraak kw, terwijl het nu in het Fransch met een k wordt uitgesproken. Ook kwestie en kwestieus zijn reeds zeer bekend, en vooral als een term in het dagelijksch leven kan het woord zonder bezwaar kw hebben. In hetzelfde geval zal men ook kwaliteit en kwantiteit kunnen gebruiken, terwijl men in eenigszins hoogeren stijl allicht de voorkeur zal geven aan qualiteit (naast qualitatief, qualificeeren, qualificatief) en quantiteit (naast quantum, quantitatief).
Eene bijzondere melding moet worden gemaakt van woorden uit talen die zich niet van het Latijnsche letterschrift bedienen: hier moet het Nederlandsch zooveel mogelijk zijn eigen teekens gebruiken. Dat beginsel wordt in het algemeen reeds toegepast op woorden die in de talen der Nederlandsche koloniën inheemsch zijn, en men spelt dus b.v. toewan, roedjak, padi (of padie). Maar evenzoo spelt men te recht b.v. doema, en niet douma of duma. Daarom moet men ook spellen sjah, pasja, en niet pasha, pacha of pascha, tenzij men wil zeggen, dat de Nederlanders zulke woorden alleen kennen door het Engelsch, Fransch of Duitsch. Doch eene nauwkeurige transcriptie heeft vaak allerlei bezwaren; bovendien hebben sommige minder juiste spellingen, als b.v. sultan, kalief, vizier, een zeker historisch recht, en alleen deskundige geleerden plegen er van af te wijken.
Men kan bij het vernederlandschen van vreemde woorden geen vaste grenzen in acht nemen. En hoe meer het onderwijs wordt verbeterd, hoe meer een volk kennis neemt van hetgeen in vreemde landen wordt geschreven, des te gemeenzamer zal het worden met de spelling van vreemde talen, en des te minder zal het geneigd zijn om de teekens, die het in zulk eene
| |
| |
spelling vindt, door eigen teekens te vervangen, tenzij dit noodzakelijk is, doordat de vreemde teekens behooren tot een vreemd geschrift’.
| |
Besluit.
Ten slotte dus, kan Uw Commissie met de meeste voorstellen der Nederlandsche Staatscommissie meegaan. Zij heeft alleen bezwaren tegen de i- en ie-spelling en tegen de regeling der geslachten.
Als nu de Koninklijke Vlaamsche Academie met de opvatting van haar Commissie instemt, dan zal zij moeten besluiten om de Nederlandsche Regeering en de leden der Nederlandsche Staatscommissie van dit verslag in kennis te stellen.
Dan zal na een wederzijdsche wisseling van gedachten aan de Nederlandsche Regeering een vernieuwde schrijfwijze kunnen voorgesteld worden, die ook voor Vlaamsch-België aannemelijk is. Dan zal de Belgische Regeering de officieele schrijfwijze van Nederland zonder bezwaren officieel kunnen aannemen. Dan zal de moeilijk verkregen eenheid van schrijfwijze, in een vernieuwden vorm, blijven voortbestaan.
De Sekretaris,
L. Scharpé.
De Voorzitter,
Am. Joos.
De Leden,
Dr. Goemans.
Prof. Vercoullie.
Mr. Willems.
|
|