Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1920
(1920)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 479]
| |||||
Middelnederlandsch kleingoed.I.
Het Hs. Brussel 21940, waarvan een uitvoerige beschrijving voorkomt bij R. Verdeyen en J. Endepols, Tondalus' Visioen en St Patricius' Vagevuur, 1e deel, blz. 138, draagt op verso van het omslag de volgende aanteekening: Tonisken brouwers R. Verdeyen en J. Endepols hebben het volgende: distelen met twee wat blijkbaar als emendatie bedoeld is van hetgeen men leest bij Vanden Gheyn, in den Cat. der hss. in de Bibl. te Brussel (III, nr 2409): drielen met twee esers pyelen. Een nauwkeurig paleografisch onderzoek leert dat er wel degelijk 1o drielen staat: de r is onduidelijk, maar de ie is volkomen duidelijk; alsook 2o eser spyelen: de s behoort zeker niet bij eser, waarvan ze overigens gescheiden is, terwijl s vrij duidelijk bij pyelen aanleunt. Wat de beteekenis betreft, al zijn de voorbeelden bij Verdam en in het Gr. Nederl. Woordenb. eerder schaarsch te noe- | |||||
[pagina 480]
| |||||
men (Stallaert kent alleen drillen: schedelboren, fr. trépaner), het lijdt m.i. geen twijfel dat drieten (drillen-drilen) hier doorboren beduidt en spyelen (enkelv. spijl - spile) de spillen of stangen, waarmede de dief zou gefolterd worden ingeval het ‘boecken’ van Tonisken Brouwers dezen werd ontvreemd. - Vgl. ook dordrielen: doordrillen, fr. perforer (‘van den valschen ghelde te dordrielne’), bij Edw. Gailliard, Gloss. Inv. Arch. Bruges, blz. 60. | |||||
II.
Bij Wattenbach, - Das Schriftwesen im Mittelalter - IV 3 Einband, blz. 391 - kan men lezen als voorbeeld van bede van schrijver en binder in m.e. hss.:
....... voertmer datmen mit aller vlite dit boeck waer. wanitet cranc van stove is. Ende men niet lichtelike wten hues en leene...Ga naar voetnoot(1),
waarbij Wattenbach in een nota vraagt of cranc van stove soms: empfindlich gegenüber dem Staub beteekent. Wij hoeven het W. niet euvel te duiden dat hij hier naar het voorbeeld van sommige m.e. scrivers en copiïsten de vormen van stof, v. (materie) en stof, o. (stuifzand) verwart. Het is minder bekend dat stoffe in het Mnl. ook de bijzondere beteekenis heeft van grondstof voor het schrijven: perkament of papier, zooals b.v. blijkt uit de volgende aanhaling (Verdam, kol. 2171):
Gecoft 16 quateernen stoofs, dair men enen nywen souter op scrijft... 25 gul.
Cranc van stove in de bede beteekent dus eenvoudig: vergankelijk papiermateriaal. P. De Keyser,
|
|