Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1920
(1920)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 473]
| |
Sleeckx.
| |
[pagina 474]
| |
Dan verscheen Sleeckx. Hij was zes jaar later dan Conscience in dezelfde straat van het Sint Andrieskwartier, die eigenaardige volkswijk der Scheldestad, geboren. Sinds vele geslachten behoorden zijne ouders tot den wakkeren, kleurigen Antwerpschen werkmansstand. Een Antwerpenaar, een volbloed Antwerpenaar: joviaal, openhartig tot uitgelatenheid toe, ietwat medelijdend neerziende op al wat het Antwerpsch merkteeken niet droeg, Antwerpenaar door zijne taal, waarvan het sappig dialekt der Scheldestad, de grondtoon was, was en bleef Sleeckx zijn levenlang. Ik heb nog zulke goedronde Sin oren gekend: Victor Driessens, de schilders David Col en Rik Schaefels, Piet Génard en Bert Van Ryswijck; zijn neef Jan, de Burgemeester, was het ook nog wel; hij sprak buitengewoon sierlijk Nederlandsch, doch het vloeide over van spreuken en toespelingen, aan het Antwerpsche volksleven ontleend, en gansch zijn beeldschoon taaleigen rook lekker naar zijne wereldberoemde geboortestad. De Antwerpsche wereld was Sleeckx' wereld. De Antwerpsche volksklas, waaruit hij was gesproten, was zijn materiaal. Hij kende die, hij had daarmede omgegaan, hij had die lief. Hij schilderde die naar waarheid, zonder haar te vleien, maar ook niet zonder wezenlijke kunst. Hij schilderde haar naar het leven. Hij volgde geene modellen, zoomin Vlaamsche, als uitheemsche. In zijne eerste werken o.a. in De Straten van Antwerpen, is hij nog niet geheel zich zelf; de romantiek kleefde nog te dik op deze kronijken en legenden. Doch hij ontworstelde zich aan deze kunstrichting, en werd onze eerste realist - men heeft het dikwijls gezegd. Een bezadigd realist, ik haast mij het er bij te voegen. In zijne redevoering Over het Realismus, uitgesproken op het zevende Nederlandsche taal- en letterkundig Congres te Brugge, den 8 September 1862, geeft hij ons zijn letterkundig credo.
‘Veel is er in de laatste jaren tegen het realismus geijverd’, zegde hii. ‘Men heeft het voor verderfelijk uitgekreten, en beweerd, dat het, in onze verstoffelijkte eeuw, tot nog meer verstoffelijking moest voeren. Verre van mij dit ernstige verwijt teenemaal ongegrond te achten. Ik aarzel niet te bekennen, dat het realismus, gelijk sommigen het verstaan, inderdaad strekt ter onderdrukking van alle verhevenheid van gevoel en gedachte, ter dooding van alle poëzij. Doch hier doet zich de vraag op, wie aan die erge gevolgen eigenlijk schuld hebbe, het realismus, of zij, die zich als zijne verdedigers opwerpen. In andere woorden, of het realismus door zich zelve ver- | |
[pagina 475]
| |
derfelijk zij, dan of diegenen, welke het kwalijk begrijpen, en nog kwalijker toepassen, alleen dit verwijt verdienen’.
Welke kunstenaars passen het realismus kwalijk toe; wie draagt de schuld, dat in de laatste jaren daar zoozeer tegen geijverd wordt? De Franschen door hunne overdrijving.
‘De stelselmakerij speelde hare gewone rol (in Frankrijk) en weldra zagen wij werken verschijnen, die voor de letteren juist hetzelfde waren, als Courbet's Steenbrekers voor de kunst. Weldra kwamen schriften in het licht, waarin werd betoogd, hoe keus, smaak, fijnheid van gevoel, keurigheid in de uitdrukking, verhevenheid van gedachte, poëzij volstrekt noodeloos zijn, hoe alles in de natuur even schoon is, evenzeer de aandacht wekt, evenzeer verdient gemaald te worden. Woldra werden boeken vervaardigd, waarin men zich niets minder schijnt ten doel te hebben gesteld, dan het bewijs te leveren, dat men door overdreven werkelijkheidszucht, door overdrijving van het naturalismus, er slechts in gelukt zich van de natuur te verwijderen; dat men door te veel natuurlijkheid onvermijdelijk moet eindigen met onnatuurlijk te worden’.
Deze leer heeft Sleeckx zijn levenlang met wezenlijk talent toegepast. Hij was realist; maar hier gelijk in alles, een vijand van overdrijving. Zijne helden zijn geene ingebeelde wezens; Sleeckx verklaart uitdrukkelijk, wat overbodig was, dat hij hen persoonlijk heeft gekend. Ook hunne handelingen wijken van het werkelijk leven niet af. Benevens de waarheid komt de natuurlijkheid tot haar recht. Wij gevoelen ons tot die personaadjes, menschen als wij, aangetrokken. Hunne drijfveeren, hunne goede eigenschappen en gebreken zijn ons niet vreemd. Sleeckx' werk is eerlijk werk; gelijk hij, als leeraar en als mensch, eerlijk was. Hij genoot den bijval niet, waarop hij het volle recht had aanspraak te mogen maken: doch hij zocht dien niet, en zeer zeker niet ten prijze zijner artistieke overtuiging. Persoonlijk is hij in hooge mate; zijn werk draagt zijnen stempel; wij, die den mensch gekend hebben, zien hem daar duidelijk in. Tal van zijne personaad es zijn knap geteekend en flink gekleurd; zij komen heel dicht bij den lezer, en gaan met hem om. Ruwe kerels treft men wel onder hen aan; maar afstootend, walgelijk zijn ze niet. Diepe ontleding moet men bij hem niet zoeken. Aan overgevoeligheid lijdt hij niet: doch ik behoor geens- | |
[pagina 476]
| |
zins tot hen, die hem alle gevoel ontzeggen. Men treft in zijne verhalen plaatsen aan, die, bij al hunne eenvoudigheid en werkelijkheid, diep roeren. Vertellen, boeiend vertellen, daarin is hij een meester: ik weet niet of hij daarin in onze nieuwere letterkunde overtroffen wordt. Modellen van boeienden verhaaltrant komen overvloedig, vooral in zijne kleine novellen, voor. Sleeckx was geen voorstander van de leer: de kunst om de kunst. Herhaaldelijk verklaarde hij, dat zij voor hem een middel was om zijn volk te onderrichten en te stichten. Dit is vooral het geval met In 't Schipperskwartier. Als verhaal, als kunstwerk, staat het zeer hoog: ik aanzie het niet alleen als Sleeckx' beste werk, maar als een der schoonste uit onze romanliteratuur. Het is in de hoogste mate aantrekkelijk, lief, frisch, zoowel om de aangename, wakkere, typische personen, als om de logische, verrassende en tevens natuurlijke ontwikkeling der handeling. Voor mij is In 't Schipperskwartier, om eene dubbele reden, een model van een volksverhaal: het is een flink kunstwerk. Daarbij, de geschiedenis van den armen weesjongen, zonder familie of verwanten, die in zijne kinderjaren van alle onderwijs verstoken bleef, en het door wakkerheid, leerzucht en plichtbetrachting tot kapitein van lange omvaart brengt, is een voortreffelijk leerboek van Self-Help. De letterkundige waarde verhoogt in hooge mate zijne opvoedkundige kracht. De zeeman is geen pezewever, geen brave Hendrik, maar een mensch, die met vollen mond in den levensappel bijt, en zijnen opgang zonder de minste aanstellerij vertelt. Slechts eenmaal treedt hij als moralist op, en zijne woorden verdienen wel overwogen te worden.
‘Ik zal nimmer vergeten, wat ik gevoelde, toen de Heeren examinatoren mij met den destigen titel van kapitein begroetten, en mij geluk wenschten, rechtuit verklarende, dat zij mij geroepen achtten om der koopvaardij de gewichtigste diensten te bewijzen door mijne kennissen en mijne ondervinding. Onwillekeurig wierp ik een terugblik op mijn eerste jeugd, op mijne jongelingsjaren en op mijn manbaren leeftijd, en zegde mij, dat de mensch veel vermag, wanneer hij zich de moeite getroost ernstig te willen, en dat in vele gevallen, willen is kunnen, of men kan wat men wil, niet zoozeer eene wonderspreuk is, als men soms wel gelooft. Het ongeluk is, dat men niet dikwijls genoeg wil, en 't zijn meest enkel de lieden, die | |
[pagina 477]
| |
moeten willen zooals ik, welke eindigen met te beseffen, dat zij werkelijk kunnen, en ten slotte hunnen weg makenGa naar voetnoot(1)’.
Als stylist staat Sleeckx hoog; hij schrijft eene zuivere taal en een ongekunstelden stijl. Hij was geen woordkunstenaar, en had eenen hekel aan gewrongen samenkoppelingen en woordensmederij. Eenvoudigheid en duidelijkheid waren hem lief. Zooals reeds gezegd is, heeft zijn vorm eene Vlaamsche, zelfs Antwerpsche tint, zonder dat men hem particularismus kan te laste leggen. Hij werkte langzaam: hij deed gelijk Boileau:
Si jécris quatre mots, j'en effacerai troisGa naar voetnoot(2).
Ik heb het geluk gehad veel en vertrouwelijk met mijn onvergetelijken leeraar over letterkunde te praten; als hij mij de leer van den dichter van L'Art poétique voordroeg, tintelden zijne kleine oogskens van genoegen. 't Was alsof ik in de klasse vóór hem zat. Mij dunkt, ik hoor hem nog, met zijne zware stem overluid lezen, hoewel het bijna eene halve eeuw is geleden.
‘Parions maintenant de mon édition nouvelle. C'est la plus correcte qui ait encore paru et non seulement je l'ai revue avec beaucoup de soin, mais j'y ai retouché de nouveau plusieurs endroits mes ouvrages: car je ne suis point de ces auteurs fuyans la peine qui ne se croient point obligés de rien raccommoder à leurs écrits, dès qu'îls les ont une fois donnés au public. Ils allèguent, pour excuser leur parresse, qu'ils auraient peur, en les trop remaniant, de les affaiblir, et de leur ôter cet air libre et facile qui fait, disent-ils, un des plus grands charmes du discours; mais leur excuse, à mon avis, est très mauvaise. Ce sont les ouvrages, faits à la hâte, et, comme on dit, au courant de la plume, qui sont ordinairement sees, durs et forcés. Un ouvrage ne doit point paraître trop travaillé, mais il ne saurait étre trop travaillé, - et c'est souvent le travail même qui, en le polissant, lui donne cette facilité qui charme le lecteurGa naar voetnoot(3)’.
Wat daarvan zij, door zijne letterkundige oprechtheid en eerlijkheid, door de angstvallige zorg, die Sleeckx aan de taal en den stijl zijner werken wijdde, mag hij, als voorbeeld aan onze jonge letteroefenaren worden gesteld. | |
[pagina 478]
| |
Hij beoefende ook de tooneelletterkunde met bijval en menig treffend opstel over literatuur en kunstgeschiedenis vloeide uit zijne onvermoeibare pen. Vlaming, Vlaming van top tot teen, dat was Sleeckx. Hij was het uit diepe overtuiging; als kunstenaar, als leeraar, als mensch, in zijn openbaar en in zijn privaat leven. Huichelen, veinzen kon hij niet, en persoonlijk belang was hem een gruwel. Wat zal ik van Sleeckx zeggen als leeraar? In zijn leeraarsambt heeft hij oneindig veel goed gesticht. Hier ook muntte hij uit door oprechtheid, overdroten plichtbetrachting en zeldzamen aanleg tot het onderwijs. Onderwijzen, heeft een beroemd Hollandsch hoogleeraar gezegd, is de kunst datgene te leeren liefhebben wat men moet onderwijzen. Sleeckx bezat die kunst in hooge mate. Hij leerde ons onze moedertaal liefhebben, en daardoor leerde hij die ons kennen: hij leerde ons die kennen, en daardoor leerde hij ons die liefhebben. Ook zijne leerlingen had hij lief; zij voelden dit, en schonken hem hunne oprechte genegenheid en achting, omdat hij het goed met hen meende. Velen onder hen heeft hij tot schrijvers gevormd, allen hebben jegens hem de duurste verplichtingen en blijven hem ook dankbaar hun leven lang. Aan de vervlaamsching van ons volksonderwijs komt hem een ruim aandeel toe. Sleeckx is eene eigenaardige figuur in onze letterkunde. Als schrijver, als leeraar en als mensch is zijn invloed machtiger geweest dan velen denken; zijn voorbeeld en zijn vlekkeloos leven zetten ons aan, om ieder in zijnen werkkring onzen plicht te doen. Zijn werk zal blijven: ‘Was glänzt’, zegt de Dichter van Faust in het ‘Vorspiel auf dem Theater’, ist für den Augenblick geboren, ‘Das Aechte bleibt der Nachwelt unverlorenGa naar voetnoot(1)’. |
|