Kleine verscheidenheden.
I.
Bestendige Commissie voor Middelnederlandsche Taal- en Letterkunde.
366. - Afdryf (afdryff) en afdryfver.
Die woorden komen voor met de beteekenis Ontginning, Bebouwing (van akkers of landerijen), Fr. Exploitation, - en van Ontginner, Bebouwer, Fr. Exploitant, - edoch, naar het Vlaems Settingh-Boecxken (Gent, 1694), blz. 39, inzonderheid om te wijzen op ‘het Bedryf van Goederen, gheleghen buyten de plaetse vande woonste vanden Bedryfver’. In de hieronder volgende teksten is die beteekenis van toepassing:
D. Berten, Cout. Vieuxbourg Gand, Introd., blz. 513: ‘Dat d'een prochie jeghens d'andere, sorterende onder een casselrye, niet meer en moeten aftreeken een vierde ter causen vanden afdryff...’ (1661.) - Blz. 515: ‘Tot vercrygen van dobservantie van placcaet nopende den afdryf op alle de prochien deser casselrye.’ (Id.)
Id., id., Introd., 514: ‘Dat dafdryvers woonende op een prochie vanden selven lande...’ (1661.) - Blz. 515: ‘Nopende treglement verereghen jeghens d'afdryvers...’ (Id.)