| |
| |
| |
Waar spreekt men het schoonste Nederlandsch,
door Dr. Hugo Verriest.
Mijne Heeren,
Als onderwerp van mijne Lezing heb ik geschreven: Waar spreekt men het schoonste Nederlandsch?
Eer ik antwoorde op die vraag begeer ik drie korte bemerkingen te doen.
1o De vraag spreekt niet juist. Beter ware: Waar spreekt men schoonst het Nederlandsch? Maar schoon Nederlandsch en schoone spraak loopen zoo dicht bij malkaar, en zoo dikwijls door malkaar, dat ik den eersten vorm van mijne vraag behoude.
2o In mijne lezing heb ik kleine dingen te zeggen die door Noorderbroeders kunnen kwalijk genomen worden en ook Zuiderlingen ergeren; en daarom
3o was mijn eerste gedacht niet te lezen, maar te spreken. Zoo kwame er ook in de Academie een vrijer woord, en de drukkosten wierden minder.
Nu toch leze ik, en mijne vraag blijft:
Waar spreckt men het schoonste Nederlandsch?
Mijne antwoorde is klaar:
Hier.
Hier, in de Koninklijke Vlaamsche Academie; hier, in Vlaanderen, en in geheel Zuidnederland.
Eerst moet ik het woordeke Men bepalen. Men zegt niet: Alleman, noch hier noch buiten; maar spreekt van Eenigen; zoodat mijne antwoord zou juister zijn: Hier, en in Vlaanderen, en in Zuidnederland heb ik het schoonste Nederlandsch gehoord. Ik zou geern namen noemen, maar durf niet. - Ik wille dat woord nog verbreeden en schrijve: In Zuidnederland, ja in Vlaanderen ligt, bij het algemeen Nederlandsch het beschaafd Vlaamsch nader dan het beschaafd Hollandsch. Want zooals Johan Winkler zegt: beschaafd Hollandsch en beschaafd Nederlandsch, dat is twee.
| |
| |
Ik bewijze.
Ik ben meer dan zestigmaal in Holland geweest, en ben er dagen gebleven. Ik had mijne ooren en mijne oogen mede, mijn luisteren en mijn kijken. Wel, dat Nederlandsch dat wij ons inbeelden, dat schoon algemeen Nederlandsch, met zuivere woorden, met zuivere woordvormen, met zuivere klanken, met zuivere letters, gegroeid uit den moedergrond, de moedertaal, bezorgd, gekuischt, verfijnd en veredeld, uit moederlijke liefde, licht en zonneschijn, dat Nederlandsch heb ik nooit hooren spreken, nooit zien spreken, met schoone lippen.
Ik voege er nog iets bij, iets dat niet beleefd is, - maar het moet mij eens van het hert -. In de Nederlandsche Congressen, en hier in de Academie, heb ik geen twee Hollandsche Heeren hooren hetzelfde Nederlandsch spreken, en dezen die het Nederlandsch schoon spraken met schoone lippen zou ik wel kunnen tellen en noemen.
Ja zeker, in Holland en hier, heb ik beschaafd Hollandsch gehoord. Ei, wat was het mooi! wat was het mij lief en zoet, heusch en beleefd, vrij en vlottend, aangenaam en bekorend; wat was het voornaam... bovenal op vrouwenlippen; maar... maar het was geen algemeen Nederlandsch; het was Hollandsch.
Dat ontlede ik.
In dit tweede deel wille ik de uitspraak afluisteren, onderzoeken en aanteekenen, en nog maar de mindere fouten ervan.
- Als ik uit Holland kome wete ik niet en kan mij niet verbeelden wat de aanblazing is.
Is zij wat het woord zegt: eene aspiratio? ad-spirare; eene aanblazing? aan-blazen; of is zij een letter: eene h, eene g of ch.
Hoe spreekt de Nederlander de aspiratie uit? Zegt hij: hebben, gebben, of chebben?
Ziet ge wel, ik wilde dat men dit eens vlak bezage, en zegde wat de aanblazing is, en moet zijn, en wie daarmede schoon Nederlandsch spreekt.
- Een tweede puntje: welke is de uitspraak van de letters v, b, g, z? Is het v of f?: zegge ik voelen of foelen? - Is het b of p: zegge ik hebben of cheppen? g of ch?: Ingoyghem of Inchoychem. Zoo dikwijls heb ik Ingoyghem hooren noemen; zoo dikwijls heb ik hollandsch bezoek mogen ontvangen; ik weet niet dat ik eens eene g in Ingoyghem gehoord heb, maar wel ch: Inchoychem.
| |
| |
- Is het z of s?: soet en zout of soet en sout. - w of v? woord of voord? werken of verken.
- Welke is de uitspraak van veel klinkers? Hoe klinkt de a? is het a of ě, zooals de spotprinten uit den Haag schrijven onder teekeningen van voorname typen.
Is het o of eu? en wie is de vermaarde professor, redenaar, dien ik in het Congres te Kortrijk zeggen hoorde: ‘Mijnheer de Veurzitter heeft mij het veurd chechefe. Neen dat was geen voornaam, geen beschaafd Nederlandsch, maar de lippen die spraken waren voornaam.
- Zwaarder is nog de vraag:
Wat doet men, of moet men doen, met eindletter n? welke is de norma der uitspraak? Valt zij weg? of blijft zij? Is het drijven of drijve? bloemen of bloeme; wagen of wage?
Alle scholen, zegde men mij, leeren de n uitspreken, drijven, dragen, boomen, bloemen. Bij alle grootsche tooneelspelen spreekt men de n uit.
Gij snelle geesten houdt nu stand met onzen wagen. Bijna alle predikanten en Roomsche priesters spreken de n uit. Maar de jonge heeren en jonkvrouwen zouden het als ‘landsch en burgerachtig’ aanzien.
Dat sluit dus alzoo: alle meesters leeren: drijven. Alle beschaafd volk zegt: drijve.
Hoe rijmt men dat te gaar?
Hollandsch en Nederlandsch.
- Slechter is nog wat Holland doet met den binnenletter d.
Het zegt de ouwe man, in plaats van de oude man; kwaje in plaats van kwade, goeje in plaats van goede; verraje in plaats verraden; werleje week in plaats van verleden week; en zoo valt de d weg in honderde en honderde woorden.
- Nu wordt now.
En vuur, ultrabeschaafd wordt ons arm vîer.
- Ziet ook wat er nu in Noord en Zuid bijna in alle scholen en door alle meesters geleerd wordt: De lange klanken moeten kort uitgesproken worden: ie in lied, riet, enz., oe in hoed, moet, enz. en wat weet ik nog al. De lange klanken dus kort, uitgenomen deze die sluiten met r: boer en snaar. Ja maar men vergeet dat wonder spel van bijkomende sylben en letteren, en dat boer wel lang is, maar boertje kort. Ook dat alle lange klanken lang zijn, verkort hier en daar door in- en uitgang, maar dat geen twee
| |
| |
klanken gelijk zijn, zoomin als twee blaren op de boomen. In wonder spel verlangt en verkort de klank, verlicht en verzwaart hij, volgens alles wat erbij en rond staat, met wondere en vrije roering, in pondere et mensura, met evenwicht en evendracht, met er binnen levende ziel, verstand en gemoed. Leven!
Alzoo gaat het met de medeklinkers, met klinkers en klanken. Veel andere fouten zou ik moeten nagaan en doen bemerken, maar ik teekene alleen wat meer tastbaar is, en ga verder.
- Grooter kwaad is wat er gebeurt met de geslachten. Het beschaafd volk en de beschaafde taal verliezen de geslachten. Belet wel: ik zeg de beschaafde taal, en niet de straattaal of patois. De strijd voor de vereenvoudiging der spelling, - ik spreek noch voor noch tegen - die strijd wijst op hetgene er bestaat.
Er zijn om zeggens geen geslachten meer. De levende geslachten loopen in het woord overal van de baan, en hij en zij verwisselen in denzelfden zin, zoo dat men zegt: De kat ligt daar; hij zoogt zijn jonkskens.
Een geheele wereld leeft daarin; een geheele taal roert daarin; eene taal bederft daarin; en als op Nederlandschen grond, gezonde gewesten en allerfijnst aangelegd volk die geslachten nog hebben en dragen in macht en kleur en klaarheid, de wet zou zijn: Geen geslachten! Nederlandsch, Nederlandsch, zuiver en schoon Nederlandsch, waar vaart gij naartoe?
- De naamvallen zijn verloren, en de en den, die en dien, diens en dier, en dat, en wat wete ik al, loopen door malkaar. Toch zegt de oude wet: Houdt al wat goed is, en klampt vast aan wat wil vergeten.
Ik wil daarbij slechts wijzen op al de fransche woorden die op hollandsche lippen liggen en uit de pen loopen in wetenschap en wet en kunst en dagelijksch verkeer, en op het belachelijk gebruik van besjour, Amsterdam retour, enz.
Er liggen in het hedendaagsch Hollandsch meerder kwalen en die den groei, ja het wezen zelf van de taal aantasten.
Het Hollandsch schijnt op de fransche baan te treden en voort te gaan. De woorden hebben hunne beteekenis niet meer uit hunnen stam, uit hunne groeikracht. Zij verliezen hun vrij spel van sprake en schepping. Zij zijn niet meer doorschijnend en worden met een fransch woord ‘geëtiqueteerd’.
| |
| |
Hunne beteekenis komt niet van binnen; zij komt van buiten: uit den woordenboek, uit andere boeken, uit school- of academieberaad.
Zoo wete ik niet meer of ik dat schoon, helder, oorspronkelijk vlaamsch woord gebruiken mag, maar moete eerst den woordenboek openslaan.
Het woord is klaar, het is stamvast en geworden volgens de wetten van taalgroei, en het geldt niet. De wet die zegt dat de woordenboek de woorden ontvangt uit den mond van het sprekende volk is omgekeerd, en wilt nu dat het sprekende volk de woorden haalt uit den woordenboek.
Duiken leeft nog op onze tong, en het fransch woord is cacher. Duikt u! ik zal mij gaan duiken; waar zit hij gedoken; katje-duik spelen. Ook duiken, plonger. Duiken vertaalt Kiliaen abscondere se, jamaar Holland verliest nu dat vrij spel; hecht aan den buitenkant van het woord de beteekenis plonger, en wijst alle andere beteekenis af. Duiken in anderen zin is geen Nederlandsch.
Hoe vrij spelen wij met het voorvoegsel be! Wij zeggen zien en bezien, spreken en hespreken, loogen en betoogen. Jamaar Holland houdt betoogen en wijst toogen af. Geen Nederlandsch!
Wij zeggen in en binnen; uit en buiten; achter en bachten: maar bachten geldt niet. - Wij zeggen meer, plus en meerder, plus grand; min, moins, en minder, plus pettt: min, minus zegt Kiliaen. Maar minder alleen mag blijven.
Er ware een diepe studie te schrijven over den inwendigen zin van veel woorden die Holland aan ééne beteekenis heeft vastgespijkerd, en die nog hun vrij spel hebben in Vlaanderen.
Er ware eene nog sterkere studie te wijden aan dien inwendigen zin der woorden, en aan het vrij spel van gebruik dat een der blijdste, schoonste gaven is van eene waarlijk levende taal, die niet alleen ligt op de lippen van de menschen gelijk het eene doode taal wel doet, maar van eene taal die leeft in haar zelven. op voorwaarde dat hare wortelen liggen in den geest en het hert, in den stam en grond van een volk. Dan groeit en bloeit zij, wordt en doet worden, of schept immer voort.
Hieraan binde ik wat men noemt de wordende armoede van het beschaafd Hollandsch. Het is duizende en nog veel duizende woorden kwijt. Daaruit komen die fransche en duitsche woorden en bewoordingen.
| |
| |
Daarom is dat woord dat ik dikwijls hooren mocht zoo waar: ‘Ge spreekt oud Hollandsch’, en: ‘Dat zijn bijbelwoorden’, wijzend op woorden die in den bijbel alleen nog bestaan.
De oorzaak daarvan, zegde men mij, is dat Holland geen wellende bronnen heeft die de taal verfrischen en verlevendigen. De levende gewesttalen liggen te ver van het beschaafd Hollandsch, en roeren quasi daar buiten.
Zoo beschaafd, zoo verfijnd, zoo voornaam wordt het op zijn zelven te bestaan, en leeft uit.
De levende bronnen spruiten ginds verder.
Dat is ook de uitleg van hetgene Dr. Aleida Nyland schreef op de eerste uitgaaf van Gezelle's kleine Bloemlezing: ‘Ons goede oude Holland verkwikt door Vlaanderen’. En op den tweeden druk: ‘Levensblijheid en frisscher taal dankt Holland aan Vlaanderen’.
Dat zal ook zeggen waarom die Juryleden van De Gids den prijs voor het schoonste Nederlandsch gaven aan Styn Streuvels.
Neen, het schoonste Nederlandsch spreekt en schrijft men in Holland niet.
Daar tegen stelle ik óns Nederlandsch.
Ik keere mij dus om, en ga van dit laatste punt den weg weder opwaarts naar mijn begin.
Bij ons liggen veel gewesttalen dicht tegen het Nederlandsch.
Johan Winkler wandelt door Limburg, Brabant, Vlaanderen, en zegt in Ond Nederland: Nergens ligt de gesproken taal zoo dicht het algemeen beschaafd Nederlandsch als daar.
En in zijn Idioticon, waarin hij de parabel van den Verloren Zoon drukt, in alle dialekten, van aan Dantzig tot aan Duinkerke, van Hamburg tot Zwitserland wordt dezelfde waarheid duidelijk.
Inderdaad, nergens ziet men zoo klaar, gevoelt men zoo zeker, dat levende waters geheel den moedergrond doorwateren, geheel de moedertaal voeden en vruchtbaar maken.
Jawel, Holland spreekt beschaafd. Het heeft een beschaafde taal; maar dat komt niet van de taal; dat komt van het volk. Een volk wordt niet bijzonderlijk beschaafd door zijne taal; de taal wordt beschaafd door beschaafd volk.
Sedert altijd spreekt bij hen de Wetenschap Nederlandsch; ook de Kunst; ook het Gerecht; ook het Onderwijs; ook het hooger volk.
| |
| |
Bij ons, sedert lange tijden, sprak de Wetenschap fransch; de Wet fransch; het Gerecht fransch; het Onderwijs fransch; het hooger volk fransch, alles wat den mensch verheft en veredelt fransch, buiten, te lande, de Godsdienst. Zoo zijn, bij de menigte, de beschaafdheid en de beschaafde taal weggevallen en weggebleven. Maar de oerkracht zit nog in onzen grond. De bronnen spruiten overal. Het leven bruischt in ons. Wij zijn aan 't herwoorden. Wij beschaven ons zelven, in ons zelven, door die eeuwige wet van keur. Wij roepen alle hulpen bij. Wij vervlaamschen alle krachten, en worden stillekes aan Vlamingen in alles, beschaafde Vlamingen. Zulk eene wereld bouwt men op geen dag. Wij zullen geen beschaafde Nederlanders worden omdat wij gebrekkelijk Hollandsch praten, maar omdat wij schoon, zuiver, beschaafd, levend Vlaamsch spreken en beschaafde Vlamingen zijn.
Wij hebben nog het vrij woord, het bestaande woord, het wordend woord; en de levende taal gaat haar spelenden vrijen gang.
De Bo teekende 28.000 woorden op. Gezelle 40.000 zegt men en meer, en nog zant geheel Zuidnederland, en schrijft en dicht in de moedertaal, de taal der moederen. Ziet wat Verdam schrijft.
De geslachten hebben wij nog, en geen beschaafde Vlaming, geen redenaar in zijne rede, geen leeraar in zijn onderwijs, geen pastor op zijn predikstoel, geen vlaamsche student zal die geslachten door malkaar werpen en verwisselen.
Naamvallen vallen weg hier en daar, maar zij leven nog bij geleerd volk en te boere. Hier zal niet gebeuren wat mij voorviel te Utrecht, als een onderwijzer mij zegde: ‘Die naamvallen wordt geen mensch wijs, en niemand in de wereld kan dat leeren en zelfs verstaan’.
Wat de aanspraak aangaat, wij hebben de zuivere klinkers en medeklinkers. v is geen f, b is geen p, z is geen s, w geen v.
Wij zeggen drijven en bloemen.
Nu blijft nu; en de ouwe man is de oude man gebleven.
Ik voege daar nog bij: Wij spreken met de lippen. Het Noorden spreekt meer met de keel. Voor ons is spreken een tongeslag en zoete lippenspel. Voor ons is dat schoone verzeken waar:
De Vlaamsche tale is wonderzoet....
| |
| |
En nooit en zullen wij door het woord van een Vlaming den indruk ondergaan dien wij allen gevoeld hebben en indachtig zijn, toen in de jubelfeesten onzer Academie die hertelijke vriendelijke Duitschman zijne rede uitgalmde in onze Vergadering.
Ik besluite, en dat besluit is dubbel.
Het Nederlandsch gelijkt aan het Duitsch, het Engelsch en aan andere talen. Het ligt zoo vast niet als het Fransch. Er is in die talen meer vlotting en meer vrij spel.
Het heeft, God dank, gelijk het Fransch geene Academie noodig die beslist wat taal is en geen taal, Nederlandsch of geen Nederlandsch, wat goed is of wat kwaad.
De taal, hare gaven en deugden worden in de taal gezocht en gevonden. Hare gebreken en fouten worden verwezen en geweerd door onderzoek en wetenschap en gebruik.
Geen een gewest mag zeggen: onze taal is uitsluitelijk de Algemeene taal. Tot die Algemeene taal brengt ieder gewest zijne schatten bij, zijne gaven en zijne rechten.
Het Algemeen Nederlandsch is het Nederlandsch dat algemeen is, en alles medeneemt dat goed is, en gezond, en Nederlandsch. Dat is leven, groei en bloei en vruchtbaarheid en rijkdom.
Wij, in Zuidnederland, en bijzonderlijk in Vlaanderen, wij liggen naast de oude, oorspronkelijke taal. Wij hebben bewaard den ouden grond en zijn erystalizeerenden groei.
Hij ligt bij ons.
Hij ligt in ons.
Daarom, en dit is mijn laatste woord, daarom weten wij wat wij moeten winnen. Het is de volle beschaving van ons zelven, niet overgenomen van elders. Diamant moet geslepen worden als diamant; goud bewrocht als goud; zilver als zilver.
Wij zijn aan 't worden.
Wij moeten beschaafde Vlamingen worden, schoone Vlamingen, met schoone lippen. Niet alleen Eenigen, maar ons volk moet schoon Vlaamsch spreken; de zuivere, de fijne, de edele, de schoone taal die nog in zijn wezen ligt, heusch en lief, en licht en en sterk doen klinken.
En Vlaanderen zal weerom worden het schoonste deel van Nederland.
|
|