Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1913
(1913)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 513]
| |||||||||
Vergadering van 6 Augustus 1913.Aanwezig de heeren: V. Dela Montagne, bestuurder; Kan. Amaat Joos, onderbestuurder, en Edw. Gailliard, bestendige secretaris;
de heeren: Jhr. Mr. Nap. de Pauw, Prof. Mr. Julius Obrie, Th. Coopman, eerw. Dr. Jan Bols, Karel de Flou, Dr. L. Simons, Prof. Ad. de Ceuleneer, Gustaaf Segers, Prof. Dr. Willem de Vreese, Kan. Dr. Jac. Muyldermans, Prof. Dr. Julius Mac Leod, eerw. Dr. Hugo Verriest, Is. Teirlinck, Prof. Dr. C. Lecoutere, Prof. Mr. Paul Bellefroid, Dr. Eug. van Oye, Frank Lateur en Prof. Dr. J. Mansion, werkende leden;
de heeren Omer Wattez, Dr. Is. Bauwens, Dr. Leo van Puyvelde, eerw. Joz. Jacobs en Ingenieur Edm. Fabri, briefwisselende leden.
De Bestendige Secretaris leest het verslag over de Juli-vergadering, dat wordt goedgekeurd.
***
Afsterven van Jhr. Dr. Karel de Gheldere, werkend lid. - Bij brieve van 17 Juli, zond de heer notaris Louis Masureel, uit Couckelaere, aan den Bestendigen Secretaris bericht van het afsterven van zijnen stiefvader den heer Jhr. Dr. Karel de Gheldere. - Tot teeken van rouw, werd de nationale vlag aan den gevel van het Academiegebouw halfstok geheschen. Bij brieve van 18 Juli, noodigde de Bestendige Secretaris de heeren Leden tot de lijkplechtigheid uit.
Voor en aleer tot de dagorde over te gaan, brengt de heer Bestuurder eerbiedig hulde aan Jhr. Dr. Karel de Gheldere, den gemoedelijken dichter van de frissche Landliederen en den steeds onvermoeiden verdediger van ons Vlaamsch recht: | |||||||||
[pagina 514]
| |||||||||
Geachte Medeleden,
Ik vervul den treurigen plicht eerbiedig hulde te brengen aan de nagedachtenis van onzen hooggeschatten collega, Jonkheer Dokter Karel de Gheldere, op 25 Juli ll. in den ouderdom van 74 jaren overleden. Het afsterven van K. de Gheldere is voor de Koninklijke Vlaamsche Academie een gevoelig verlies. In hem ontvalt haar, ontvalt aan de Vlaamsche letterkunde, ontvalt aan zijn volk, een gemoedelijk dichter, een onvermoeid verdediger van ons Vlaamsch recht. Hij was de discipel, later de vriend en medestaander van onzen grooten Gezelle, wien hij een roerende aanhankelijkheid had gewijd. Hij is geweest de dichter van de frissche Landliederen (1883) en van de zeer eigenaardige, zeer artistieke Rozenliederen (1893). Op het gebied onzer oudere letterkunde heeft hij zich verdienstelijk gemaakt door het uitgeven van een paar door hem ontdekte handschriften: Het Ghetiden Boec, verschenen in 1893, en Dietsche Rime, verschenen in 1896, dat hij met tal van belangwekkende aanteekeningen voorzag. Tot briefwisselend lid der Academie verkozen in 1889, tot werkend lid in 1899, nam de Gheldere in zijne beste jaren aan hare werkzaamheden regelmatig deel. Onder de door hem gehouden lezingen is vooral te wijzen op ‘Eene zonderlinge Legende’, eene zeer grondige en zeer geleerde verhandeling over de legende van den Kindbarenden man, die sedert eeuwen in Vlaanderen verspreid is en waarvan hij eene streng wetenschappelijke en gedocumenteerde uitlegging gaf. Allen die den vriendelijken, rustigen ouden man in ons midden gekend hebben, zullen van zijn hartelijken, bescheiden omgang de beste herinnering bewaren. In het mooie gedicht Treurrozen heeft hij gezongen: ‘Ik weet het wel, ik weet het wel,
De dooden zijn zoo gauw vergeten...’
Die woorden zullen hier aan zijne nagedachtenis niet bewaarheid worden.
- Op voorstel van den heer Bestuurder, beslist de Vergadering, dat, namens de Academie, een brief van rouwbeklag aan Mevrouw K. de Gheldere zal gezonden worden. | |||||||||
[pagina 515]
| |||||||||
Den heer Dr. Hugo Verriest wordt opgedragen het Levensbericht van den afgestorvene het schrijven.
- De heer Dr. Eug. van Oye, werkend lid, heeft de Academie bij de lijkplechtigheid vertegenwoordigd en een laatste vaarwel op het graf gebracht: onze Koninklijke Instelling, zei hij, zal het aandenken van den dierbaren overledene in eere en genegenheid bewaren.
***
De eerw. heer J. Bols, werkend lid, tot doctor honoris causa uitgeroepen. - De heer Bestuurder wenscht den heer Dr. Bols geluk met deze onderscheiding: Met vreugde zal voorzeker de Academie vernomen hebben dat ons medelid, de door ons allen vereerde en beminde collega, de eerw. heer Jan Bols, door de Leuvensche Hoogeschool tot doctor honoris causa werd uitgeroepen. De eer aan ons medelid beschoren, aanzien wij als eene eer voor ons allen: wij bieden aan den nieuwen doctor onze hartelijk gemeende gelukwenschen.
- De heer Dr. Bols spreekt zijn dank uit, voor de vleiende woorden door den heer Dela Montagne tot hem gericht, en voor het gulle onthaal door de Vergadering daaraan gedaan. Hij voegt erbij: ‘Adel verplicht, zegt het spreekwoord: ik zal mijnen eeretitel aanzien als eenen titel van adeldom, die mij verplicht om voor ons aller doel te blijven werken zoo lang en en zoo goed ik kan’.
***
De heer Ingenieur Edm. Fabri, briefwisselend lid, in de Academie verwelkomd. - ‘Voor de eerste maal’, - zegt de heer Bestuurder, - ‘woont ons nieuw verkozen briefwisselend lid, de heer Fabri, onze vergadering bij. In den naam der Academie heet ik hem welkom. De Academie verwacht van hem hulp en | |||||||||
[pagina 516]
| |||||||||
medewerking nl. waar het hare wetenschappelijke uitgaven geldt. De heer Fabri zal ontmoeten in dit midden oprechte waardeering en warme sympathie. Nogmaals welkom!
- De heer Edm. Fabri zegt dank en belooft gaarne zijne beste krachten ten dienste der Academie te stellen.
***
Aangeboden boeken. - Vervolgens legt de Bestendige Secretaris de lijst over van de boeken aan de Academie aangeboden:
Door de Regeering: Royaume de Belgique. Ministère de l'Industrie et du Travail. Office du Travail. Statistique des accidents du travail, élaborée par l'Office du Travail, d'après les documents fournis en exécution de la loi du 24 décembre 1903 sur la réparation des dommages résultant des accidents du travail. Année 1906. Tome Ier, cadres I à VIII; Tome II, cadres IX à XI. Bruxelles, 1912. Balau (Sylv.). - Académie Royale de Belgique. Commission Royale d'Histoire. Chroniques liégeoises, éditées par le Chanoine Sylv. Balau. Tome premier. Bruxelles, 1913. Académie Royale de Belgique. Classe des Lettres et des Sciences morales et politiques et Classe des Beaux-Arts. Mémoires. Collection in-4o. Deuxième série. Tome VI, fasc. I: Denis (H.). - Les phases de l'histoire des prix depuis 1850 et la corrélation des phénomènes économiques (67 pages et 16 diagrammes). Bruxelles, 1913. Tijdschriften. - Académie Royale de Belgique. Bulletin de la Classe des Lettres et des Sciences morales et politiques et de la Classe des Beaux-Arts, nos 4-6, 1913. - Bulletin des Commissions Royales d'Art et d'Archéologie, nos 3-4. 1913. - Bibliographie de Belgique. Première partie: Livres, etc., no 12, 1913. - Wallonia, no 13, 1912; nos 5-8, 1913. - Revue de l'Université de Bruxelles, no 10, 1913. - Bulletin des Musées Royaux, no 6, 1913. - Arbeidsblad, nr 12, 1913. - Maandschrift van Land- en Tuinbouw, nr 11, 1913. - Annales des travaux publics, nr 3, 1913. Door het ‘Algemeen Paedologisch Genootschap’, te Antwerpen: Bulletijn over 1913. Tiende jaargang, uitgegeven door het Algemeen Bestuur.
Door de ‘Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde’, te Leiden: | |||||||||
[pagina 517]
| |||||||||
Fritz (Dr. Josef). - Die historie van Christoffel Wagenaer, discipel van D. Johannes Faustus. Naar den Utrechtschen druk van Reynder Wylicx uit het jaar 1597, uitgegeven door Dr. Josef Fritz. Met twee afbeeldingen. Leiden, 1913. (Nr XII van Nederlandsche Volksboeken.)
Door het ‘Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen in Noord-Brabant’, te 's-Hertogenbosch: Sasse van Ysselt (Jhr. Mr. A.F.O. van). - De voorname huizen en gebouwen van 's-Hertogenbosch, alsmede hunne eigenaars of bewoners in vroegere eeuwen. Aanteekeningen uit de Bossche schepenprotocollen, loopende van 1500-1810, door Jhr. Mr. A.F.O. van Sasse van Ysselt, bestuurslid van het Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen in Noordbrabant. IIe deel. Z. pl. of j.
Door de ‘Königlich preussische Akademie der Wissenschaften’, te Berlijn: Abhandlungen. Philosophisch-historische Klasse, nr 4-5, 1913,
Door de ‘Stadtbiblothek’ te Bremen: Zugangs-Verzeichnis der Stadtbibliothek zu Bremen, vom Rechnungsjahre 1912. Bremen, 1913. Jahresbericht der Deputation für die Stadtbibliothek.
Door de ‘Université d'Aix-Marseille’: Annales de la Faculté de droit d'Aix. Tome V, nos 1-4, 1911. Id. de la Faculté des lettres d'Aix. Tome V, nos 3-4, 1911.
Door de ‘Reale Accademia dei Lincei’, te Rome: Atti. Anno. CCCX 1913, Rendiconto dell'Adunanza solenne del 1o Giugno 1913. Onorata dalla presenza di Sua Maestà il Re. Vol. II. Roma, 1913.
Door Z. Em. den Kardinaal-Aartsbisschop van Mechelen: La vie diocésaine, Tome VII, fasc. VII. - Id. Documenta, II.
Door den heer L. Beckers, algemeen bestuurder van het Ministerie van Wetenschappen en Kunsten, te Brussel:
Beckers (Léon). - Vlaanderen van de vroegste tijden tot in 1815. Terugblikkende studie, uitgegeven onder de leiding van Leon Beckers, Algemeen Bestuurder van het Hooger Onderwijs, de Wetenschappen en de Letteren. In het Nederlandsch bewerkt door Herman Baccaert. Z. pl. (Gent), 1913.
Door den heer C. de Baere, leeraar te Hasselt: Baere (C. de). - Geschiedenis van het onderwijs te Hasselt, door Cyriel de Baere, Dr. in de Wijsbegeerte en Letteren, leeraar aan het Koninklijk Atheneum te Hasselt. Eerste deel. Hasselt, 1913.
Door den heer E. Paque, S.J., te Brussel: Paque (E.), S.J. - De Vlaamsche Volksnamen der Planten van België, Fransch Vlaanderen, Noord-Brabant, Hollandsch-Limburg, | |||||||||
[pagina 518]
| |||||||||
enz., met aanduiding der toepassingen en der genezende eigenschappen der planten, door E. Paque, S.J., Ondervoorzitter van het Kruidkundig Genootschap van België, gewezen leeraar aan de Faculteit van Wetenschappen te Namen. Werk bekroond door het Kruidkundig Genootschap van België. Goedgekeurd door den Verbeteringsraad. Bijvoegsel, versierd met talrijke platen. Brussel, 1913.
Door de Redactie: Tijdschrift der Gemeentebesturen, nr 7, 1913. - Het Boek, nrs 5-6, 1913.
Ingekomen boeken. - Voor de Boekerij der Academie zijn ingekomen:
Veröffentlichungen der Gesellschaft für Typenkunde des XV. Jahrhunderts. Vol. VI, 1912. Fasc. III, Taf. 457-485. Im Auftrage der Gesellschaft herausgegeben von Ernst Voullième. - Vol. VII, 1913. Fasc. I, II, Taf. 486-540. Im Auftrage der Gesellschaft herausgegeben von Konrad Haebler und Ernst Voullième. Fasc. III, Taf. 551-565. Im Auftrage der Gesellschaft herausgegeben von Victor Madsen. De Gids. Augustus 1913. - Zentralblatt für Bibliothekswesen, nrs 7-8, 1913.
Ruildienst. - Tegen ruiling van de Verslagen en Mededeelingen heeft de Bestendige Secretaris voor de Boekerij der Academie de laatstverschenen afleveringen van de gewone tijdschriften ontvangen:
Biekorf, nrs 14-15, 1913. - Bijdragen tot de Geschiedenis bijzonderlijk van het aloude Hertogdom Brabant, Juli 1913. - St.-Cassianusblad, nr 8, 1913. - Onze Kunst, Augustus 1913. - De Maasgouw, nr 5, 1913. - De Opvoeder, nrs 21-22, 1913. - Christene School, nr 19, 1913. - De Schoolgids, nrs 30-32, 1913. - Volkskunde, nrs 7-8, 1913. - Dietsche Warande en Belfrot, nr 7, 1913. - Zeitschrift des Vereins für rheinische und westfälische Volkskunde, nr 2, 1913. - Zeitschrift des Vereins für Volkskunde, nr 3, 1913.
*** | |||||||||
Voor den Aug. Beernaert-prijskamp (Tijdstip 1912-1913) werden de hieronder volgende boeken ingezonden.Door den heer Dr. Jul. Persyn, briefwisselend lid, te Antwerpen: | |||||||||
[pagina 519]
| |||||||||
Persyn (Dr. Jul.). - Dr. Schaepman, door Dr. Jul. Persyn. Eerste deel (Maart 1844-Juli 1870). Utrecht-Amsterdam-Antwerpen, 1912. Door den heer Karel Lebo, leeraar, te Gent. Lebo (Karel). - Doorstreden leed, Brussel, 1913.
Ingekomen brieven. - De Bestendige Secretaris stelt de Vergadering in kennis met de hieronder volgende ingekomen brieven: 1o) Van Eyck-Comiteit. Inwijding van het Van Eyck-gedenkteeken. - Brief van 4 Augustus, waarbij de heer V. Fris, secretaris, namens het Van Eyck-Comiteit, de Koninklijke Vlaamsche Academie verzoekt, zich te laten vertegenwoordigen bij de plechtigheid te Gent op 9 Augustus te houden, ter gelegenheid van de inwijding, door Z.M. den Koning, van het Van Eyck-gedenkteeken. - De Vergadering verzoekt den Bestendigen Secretaris, de Academie bij genoemde plechtigheid te willen vertegenwoordigen. 2o) Wereldtentoonstelling te Gent. - Bij brieve van 21 Juli, deelt de weled. heer J. de Hemptinne, algemeen commissaris der Regeering, aan de Koninklijke Vlaamsche Academie mede, dat de Jury der Derde Klas voorgesteld heeft, haar het Diploma van grooten prijs toe te kennen. | |||||||||
Mededeeling.Staatsprijskampen. - Herziening van de Reglementen op de Vijf- en Tienjaarlijksche Staatsprijskampen voor Geschiedenis, Rechtsgeleerdheid en Taalkundige Wetenschappen. Instelling van een prijs voor Aardrijkskunde. - Namens de Commissie in vergadering van 16 Juli aangesteld (zie boven blzz. 304-312), geeft de heer Prof. Dr. Willem de Vreese lezing van het door hem opgesteld ontwerp van brief, aan den Weled. Heer Minister van Wetenschappen en Kunsten te sturen: | |||||||||
[pagina 520]
| |||||||||
Mijnheer de Minister,
Het kan U niet onbekend zijn, dat de verschillende prijskampen, die geregeld door de Hooge Regeering worden uitgeschreven, en de wijze waarop zij ingericht zijn, in den laatsten tijd meer dan ooit de beoefenaars der wetenschap hebben bezig gehouden, in Vlaanderen evenzeer en meer nog dan elders in het land. Er wordt met reden, en hoe langer hoe meer, over geklaagd, dat de ‘Vlaamsche’ wetenschap stiefmoederlijk wordt behandeld en niet tot haar recht komt noch kan komen, tengevolge van de onmiskenbare onbevoegdheid der keurraden, die tot nog toe meestal uitsluitend zijn samengesteld geweest uit ‘geleerden’, die de taal van de meerderheid der Belgen weinig of niet kenden, en daardoor niet in staat waren om in 't Nederlandsch geschreven werken met volkomen kennis van zaken te beoordeelen en dus, van een algemeener standpunt gesproken: een volkomen onpartijdig oordeel te vellen. Hoe betreurenswaardig en onbillijk de heerschende misstanden zijn, valt vooral in het oog bij prijskampen die, zooals b.v. die voor de philologische wetenschappen, een al te groot gebied, een al te groot getal met elkander onvergelijkbare wetenschappelijke disciplinen omvatten. Het gevolg daarvan is, dat verschillende vakken in den keurraad niet, ofwel dat elk vak slechts door één specialiteit kan vertegenwoordigd zijn. Hoe zou een keurraad, waarin alleen orientalisten, hellenisten en latinisten zitting hebben, behoorlijk kunnen oordeelen over werken verschenen op het gebied der Romaansche of op dat der Germaansche philologie? Gesteld nog, dat een dergelijke keurraad samengesteld zij uit één orientalist, één hellenist, één latinist, één romanist, één germanist, dan nog zou hij niet de vereischte waarborgen opleveren, daar het toekennen van den prijs, op den keper beschouwd, zou afhangen van het oordeel van één man. Uit alles blijkt ten overvloede, dat de inrichting van onze Staatsprijskampen verouderd is. Die inrichting is de weerspiegeling van lang vervlogen toestanden, toen de beoefening der wetenschap tot een veel geringer gebied beperkt was en meestal in het Fransch geschiedde. Maar sedert de laatste dertig jaar worden hoe langer hoe meer ALLE vakken van wetenschap in | |||||||||
[pagina 521]
| |||||||||
ons vaderland beoefend, zoowel in het Nederlandsch als in het Fransch. Door onze Grondwet wordt aan alle Belgen gelijkheid voor de wet gewaarborgd. Het is billijk, het is rechtvaardig, het is noodzakelijk, dat dat beginsel ook gelde op het gebied der wetenschap. De Koninklijke Vlaamsche Academie acht het derhalve een onafwijsbaren plicht, zich tot tolk te maken van de meeningen en wenschen die op dat stuk tot uiting komen in belangstellende en belanghebbende kringen, en heeft de eer te verzoeken,
A) dat tot een herziening van de inrichting der Staatsprijskampen zou worden overgegaan; B) het bij die herziening daarheen te leiden 1o dat de helft der leden van elken keurraad zal worden benoemd uit een dubbele voordracht, op te maken door de Koninklijke Vlaamsche Academie; 2o dat, naast de bestaande, een tienjaarlijksche prijskamp zal worden ingericht voor elk der volgende vakken:
met dien verstande, dat, wat de twee laatste betreft, de eene met de andere om de vijf jaar zou afwisselen.
In de hoop en het vertrouwen, dat deze overwegingen en voorstellen van Uwentwege een gunstig onthaal zullen genieten, verblijven wij, met verschuldigden eerbied,.... | |||||||||
Mededeelingen namens Commissiën.1o) Bestendige Commissie voor Middelnederlandsche Taal- en Letterkunde. - De heer K. de Flou, secretaris, legt het hieronder volgende verslag ter tafel, over de morgenvergadering door de Commissie gehouden: Zijn aanwezig de heeren: Prof. Dr. C. Lecoutere, voorzitter; Mr. Jhr. Nap. de Pauw, Edw. Gailliard, Prof. Dr. | |||||||||
[pagina 522]
| |||||||||
Willem de Vreese, Kan. Amaat Joos en Th. Coopman, leden, en K. de Flou, lid-secretaris. Het verslag over de Juni-vergadering wordt goedgekeurd.
Aan de dagorde staat: Kleine Verscheidenheden. Mededeelingen door den heer Edw. Gailliard. - Aflijf; Bewachten (= Bewaken); In faulten van; Stellinghe (in zake van panding); Onverlet staen ende ombegrepen (bij overgave van leenen); Verdiendelic man.
- Er wordt besloten deze aanteekeningen in de Verslagen en Mededeelingen te laten opnemen. - (Door de Academie in pleno vergaderd goedgekeurd.)
De heer Dr. W. de Vreese leest eene nota over oude kleedij van magistraatspersonen en handelt verder over bijzonderheden deswegen, nl. over de woorden gestrept, strepte en gestriept.
Er wordt beslist alsboven.
2o) Bestendige Commissie voor Nieuwere Taal- en Letterkunde. - De heer Th. Coopman, secretaris, legt het hieronder volgende verslag ter tafel, over de morgenvergadering door de Commissie gehouden:
Zijn aanwezig: Prof. Dr. Julius Mac Leod, voorzitter; eerw. Dr. Jan Bols, ondervoorzitter; Prof. Mr. J. Obrie, Prof. Dr. W. de Vreese, Is. Teirlinck, Dr. Jac. Muyldermans, Omer Wattez, Dr. L. Simons, leden, en Th. Coopman, lidsecretaris. Het verslag over de Juni-vergadering wordt goedgekeurd.
Aan de dagorde staat: 1o) Ter opneming in de Verslagen en Mededeelingen, door de heeren Dr. A.-J.-J. Vandevelde en Dr. Hugo van Beresteyn aangeboden verhandeling: Repertorium der werken over Levensmiddelen, door Belgische Schrijvers (1887 tot 1912) in het licht gegeven. - Door het Bestuur naar de Commissie om advies verzonden. - Verslag door de heeren Dr. J. Mac Leod en Is. Teirlinck. | |||||||||
[pagina 523]
| |||||||||
a] Verslag van den heer Dr. J. Mac Leod.Het werk van de heeren Dr. A.J.J. Vandevelde en Dr. H. van Beresteyn bestaat uit eene bibliographische lijst van de geschriften die in de vijf en twintig laatste jaren door Belgische schrijvers over de studie der levensmiddelen werden uitgegeven. Enkele werken, waarin geschiedkundige inlichtingen voorkomen over vroegere verordeningen betreffende den handel in levensmiddelen en de vervalschingen, worden in deze bibliographie vermeld en besproken. De vermelde titels zijn zeer talrijk (meer dan duizend) en op de gewone wijze gerangschikt volgens de namen der schrijvers in alphabetische orde. Het tweede deel van het werk bestaat uit eene alphabetische lijst der onderwerpen: voor elk onderwerp worden de geschriften aangeduid waarin het besproken wordt. Het werk dat aan de Koninklijke Vlaamsche Academie ter uitgave wordt aangeboden is de 14e mededeeling uit het Stadslaboratorium en de Voedingsvakschool te Gent. Het is de vrucht van een ontzaglijke som arbeid, en het vormt een onmisbare vraagbaak voor de zeer talrijke ambtenaren en geleerden die zich met de studie der levensmiddelen bezighouden, niet alleen in ons land, maar ook in het buitenland. Ik heb de eer aan de Academie voor te stellen het werk van de heeren Vandevelde en van Beresteyn in hare Verslagen en Mededeelingen op te nemen. | |||||||||
b] Verslag door den heer Is. Teirlinck.Ik hoop, met den geachten eersten verslaggever, dat de Academie deze merkwaardige bibliographische lijst in haar Verslagen en Mededeelingen zal gelieven op te nemen.
- De Commissie beslist aan de Academie voor te stellen, genoemde verhandeling in de Verslagen en Mededeelingen te laten verschijnen. - (Door de Academie in pleno vergaderd goedgekeurd.)
2o) Taaltoestanden in Luiker Duitsch-België. Verhandeling aan de Academie, ter opneming in de Verslagen en Mededeelingen, door den heer J. Langohr aangeboden. (Zie boven blz. 284.) - Verslagen door de heeren Mr. Prayon van Zuylen en Dr. L. Simons: | |||||||||
[pagina 524]
| |||||||||
a] Verslag van Mr. A. Prayon-van Zuylen.Het Land van Overmaas is het voormalige hertogdom Limburg. Immers, met dat hertogdom heeft de tegenwoordige Belgische provincie Limburg niets te maken Men hadde deze eerder Loon moeten heeten, want haar grondgebied komt nagenoeg met dat van het vroegere graafschap Loon (Looz) overeen, hetwelk tot het Land van Luik behoorde en dus buiten de Spaansche of Oostenrijksche Nederlanden viel. Limburg bevatte een Waalsch kwartier (Herve, enz.), waarmede wij ons hier niet hoeven onledig te houden. In het overige en grootere gedeelte van het hertogdom is de volkstaal een Nederfrankische tongval. Het behoort dus tot ons taalgebied, behalve een klein hoekje van Nederlandsch-Limburg (beoosten de bekende Benrather lijn), waar een Middelduitsch dialect wordt gesproken, met dat der stad Aken zeer nauw verwant. In 't politiek opzicht is echter het Land van Overmaas een Polen in 't klein. Het werd onder drie verschillende staten verdeeld - België, Nederland en Pruisen. Men kan zelfs het onzijdig gebied van Moresnet als een vierden staat beschouwen, evenals van 1815 tot 1846 de kleine republiek Krakow alles wat er van het eertijds zoo machtige Polen overbleef, vertegenwoordigde. Wat onze taal betreft, mogen wij de door Duitschland ingepalmde streek als voor goed verloren aanzien. Zij wordt even onherroepelijk verduitscht als andere brokken der oude Nederlanden, die in den loop der twee of drie laatste eeuwen van het gemeenschappelijk vaderland werden losgerukt en volkomen Duitsch zijn geworden, al is de plaatselijke tongval Nederfrankisch of Nedersaksisch gebleven. Bij voorbeeld: Oppergelder, Kleef, Lingen, Oost-Friesland. Op Eupen, Kettenis, Lontzen, Astenet, enz. moeten wij dus, het bevalle ons of niet, een kruis maken. Het aandeel van Noord-Nederland daarentegen is veilig genoeg. Maar dat van België verkeert in het nijpendste gevaar. Ik herhaal het, het Waalsche kwartier ter zijde gelaten, spreekt de geheele streek een Dietschen tongval, maar alleen in het uiterste Westen, in de vier gemeenten van het Voeredal, langs de Hollandsche grens, is nog onze taal die van kerk en school. Overal elders werd zij als beschaafde voertaal door het Hoogduitsch vervangen. En het bestuur, dat kan men wel beseffen, is uitsluitend Fransch. Tusschen die twee overmachtige vijanden gaat het Nederlandsch onvermijdelijk versmacht worden. De wezenlijke vraag is: zal het Belgisch Land van Overmaas Duitsch of Fransch worden? En de toestand is des te hachelijker, daar die afgelegen hoek, van Vlaamsch-België geheel afgesneden, met het Vlaamsche land geen betrekkingen heeft, terwijl de Vlamingen er weinig of niets van weten en er zich nog minder over bekreunen. | |||||||||
[pagina 525]
| |||||||||
Dus al wat van aard is om onze belangstelling in die verloren brok van ons vaderland te wekken en ons met de toestanden aldaar beter bekend te maken, dient ons in alle opzichten welkom te wezen. Om die reden heb ik met genoegen vernomen dat de Koninklijke Vlaamsche Academie reeds op 15 November 1911 in princiep besloten heeft de zeer belangrijke bijdrage van Dr. Langohr in haar Verslagen en Mededeelingen te zullen opnemen. Over de wijzigingen en verbeteringen sedertdien door Schrijver aan zijn werk gebracht kan ik moeilijk oordeelen, daar ik het oorspronkelijke handschrift niet gezien heb. Ik moet mij dus ermede vergenoegen het opstel, zooals het thans is, in zijn geheel te beschouwen. Daar ik persoonlijk met een gedeelte van het besproken gebied, namelijk met de Dietsch-Waalsche grensstreek ten Noordoosten van Herve, vrij goed bekend ben, kan ik misschien beter dan anderen een verlicht oordeel vellen. En ik aarzel niet te verklaren dat, m.i., het werk van den heer Langohr ten volle verdient gedrukt te worden, niet alleen omdat het, alles goed ingezien, voldoende mag heeten, maar ook omdat het van aard is om wezenlijk nut te stichten. En dit blijft toch de hoofdzaak. Ik ga zelfs verder. Het spijt mij dat een bijdrage, die door velen zou dienen gelezen te worden, in de Verslagen en Mededeelingen gaat als 't ware begraven worden, want die uitgave, hoe verdienstelijk ook, wordt in den regel alleen door specialisten geraadpleegd. En het beschavend werk, dat aan de Academie door 's Lands Regeering werd toevertrouwd, geldt niet alleen een engen kring geleerden. Ook met de opbeuring van het gansche volk en met het aanwakkeren van het nationaal bewustzijn is onze zending verbonden. Ik geef dus aan mijn geachte medeleden in bedenking of het niet verkieslijker ware het opstel in den vorm van een afzonderlijk boekdeel (kleiner formaat) uit te geven. Met de kaart en de illustraties zou het er zeer aantrekkelijk uit zien en, ik wil er niet aan twijfelen, gretig worden gelezen. Aangaande het werk zelf is het niet noodig hier in omstandige bijzonderheden te treden. De taalgrens - daar kan ik voor instaan - is zeer juist aangegeven. De aardrijkskundige beschrijving is niet minder nauwkeurig en zeker lezenswaardig, want het land is schilderachtig en verdient beter bekend en vaker bezocht te worden. Eindelijk zijn de vergelijkende statistieken van het hoogste belang. Waar Schrijver zich op taalkundig gebied waagt is hij misschien niet zoo rotsvast en een strenge rechter zal zeer zeker beslissen dat wat hij voor oogen heeft door geen meester in het vak werd geschreven. Maar is dat wel onontheerlijk? Naar mijn bescheiden oordeel - | |||||||||
[pagina 526]
| |||||||||
want zelf ben ik geen gepatenteerde taalkundige -, geeft ons Schrijver ten beste al wat in een werk van dat soort waarlijk van belang is. En meldenswaardige misgrepen heb ik in zijn opstel niet ontdekt. Overigens, laat ons practisch en redelijk blijven. Al is het onze wensch - en onze plicht - het peil der uitgaven van de Academie naar vermogen hooger en hooger te doen rijzen, toch mogen wij niet vergeten, zooals ik hoogeraan aanstipte, dat wij niet alleen voor geleerden en vakmannen te zorgen hebben. Onze werkkring is vrij wat uitgebreider. En daarbij dienen wij ons het parabeltje van den splinter en den balk altijd te herinneren. Wij zijn in Vlaanderen gelijk schipbreukelingen die met hetgeen wij op het land waar wij gestrand zijn kunnen vinden, ons uit den slag moeten helpen. Onze kleeren (lompen wellicht!) werden door Poole niet gesneden, evenmin als die onzer vrouwen door Paquin geschapen. Maar zij beschutten ons tegen regen en koude en dit volstaat - voor 't oogenblik. Later zullen wij weer bij Petronius Arbiter kunnen te rade gaan. Edoch, niet te gauw! More haste, less speed, luidt het Engelsche spreekwoord. Eveneens, wanneer wij ons bouwvallig huis, waarbinnen het waait en regent dat het een vreugde is, gaan herstellen, zullen wij ons niet allereerst met de versieringen van de salons bezig houden. Wij zullen beginnen met hetgeen voorhanden is te bezigen om dak, deuren en vensters dicht te maken. En brengt ons iemand daarvoor een plank, die niet zoo onberispelijk glad geschaafd is als men het wenschen zou, wij zullen hem niettemin van ganscher harte dank zeggen en de hoop uitdrukken dat zijn voorbeeld door velen moge gevolgd worden. Ik besluit tot spoedige uitgave van Dr. Langohr's werk. P.S. Op de kaart is er een karton het Duitsch gedeelte van Luxemburg voorstellende. Ik vraag mij echter te vergeefs af waarom Dr. Langohr alle plaatsnamen in het Fransch schrijft? Er zijn maar twee uitzonderingen: Aarlen (Arlon) en Metzig (Messancy). En daarbij dient nog opgemerkt te worden dat Aarlen een naam is die alleen in de taal van Vlaamsche schoolmeesters bestaat. De meeste Vlamingen kennen allen de Fransche benaming Arlon en deze wordt door hen doorgaans gebezigd. De plaatselijke Duitsche naam is Arl of Arel. Ik aanzie het als volstrekt noodig dat die stuitende fout verdwijne en op het kaartje de plaatsnamen in het Duitsch worden vermeld. | |||||||||
b] Verslag van den heer Dr. L. Simons.Op de fietstoertjes, sedert een jaar herhaalde malen in de omgeving van Henri-Chapelle ondernomen, was ik in de gelegenheid het heuvelachtige weidenlandschap te bewonderen en uit den mond | |||||||||
[pagina 527]
| |||||||||
van de landlieden met gretig oor het klankvol dialect op te vangen, waarvan de meeste woorden en zegswijzen aan een Noord-Limburger geen zwarigheid aanbieden. Om dit dubbel belang, dat die merkwaardige streek mij inboezemde, was ik benieuwd het werk van den Heer Langohr in te zien, dat zulk een verrassend licht doet opgaan over dien, helaas, maar al te zeer verwaarloosden uithoek van het Nederlandsche spraakgebied. Daar zijn studie al tweemaal het onderwerp heeft uitgemaakt van het onderzoek der Commissie voor Nieuwere Taal- en Letterkunde, daar buitendien in het laatste verslag van 15en November 1911 tot de uitgave werd besloten, mag ik veilig mijn taak bekorten en mij bij het gunstig advies neerleggen van mijn geachten medebeoordeelaar den Heer Prayon-van Zuylen. Hiermee is echter niet gezegd, dat ik niets heb af te dingen, dat ik alles onvoorwaardelijk goedkeur; integendeel, de vorm laat veel te wenschen over, en wat het zakelijke betreft zijn er sommige stellingen, die gewaagd mogen heeten, enkele zelfs, die niet kauscher zijn. Gewaagd is b.v. de bewering blz. 49, waar gesproken wordt van de voorschriften uit den Karolingischen tijd ten doel hebbende het volk de godsdienstige waarheid in zijn eigen taal voor te houden: ‘Hoe hoog wij in 't verleden met het ontstaan der parochie Montzen ook mogen opklimmen, de taal van den kerkdienst (kansel, preekstoel?) is er misschien nog (noch?) het latijn, en zonder twijfel, volgens kerkelijk voorschrift, niet een vreemde, aan het volk onbekende taal, maar de volkstaal, de oorspronkelijke moedertaal, de bepaalde vertakking (ik cursiveer) van het Limburgsch dialect in de Montzener streek geweest.’ Hetgeen hierop neerkomt, dat het Montzener dialect al in de 10e of 11e bestond. 't Is mogelijk, maar hoe dat bewezen? In een oorkonde uit het jaar 1075 wordt blz. 52 Munzhic met Montzen vereenzelvigd. 't Is koren op des schrijvers molen, maar het is en blijft een bloote gissing. Met evenveel recht kan ik het dorp Muntzenich, in de nabijheid van Montjoie, voor het oude Munzhic aanzien. Er zijn ook valsche beweringen. Blz. 30 lees ik, dat het Montzener dialect met veel Hoogduitsche elementen vermengd is, en blz. 41 worden deze opgenoemd. Ik moet bekennen, dat de oogst vrij karig is. Hij bestaat hoofdzakelijk in een paar woorden, waaronder muzik (muziek) met zijn vrouwelijk geslacht ook Nederlandsch is, terwijl eenige andere ook oorspronkelijk Limburgsch kunnen zijn; immers het is zeer waarschijnlijk, dat er een Limburgsche vorm van het Middelnederlandsch | |||||||||
[pagina 528]
| |||||||||
bestaan heeft. Ook wordt er geen rekening gehouden met het feit, dat in elke taal, in elken tongval, vreemde woorden binnengedrongen zijn. Deze weinige woorden geven dus niet het recht ons van de vele Hoogduitsche elementen te spreken. Zonder twijfel, Schrijver had het oog op den Umlant, welke in de Limburgsche dialecten evenzeer ontwikkeld is als in het Duitsch, en welken hij dan ook tot de Hoogduitsche bestanddeelen rekent. Dit is echter glad verkeerd, want de Umlaut bestaat wel degelijk in het Nederlandsch, al heeft hij daar niet zoo ver om zich gegrepen. En waarom zou de Umlaut geen Limburgsch van huis uit kunnen zijn? Indien derhalve van de Hoogduitsche elementen in den Montzener tongval niet veel overblijft, dan vraag ik mij af, met welk recht het dialect van Aubel buitengesloten wordt, ‘dat door zijn geringer getal Hoogduitsche elementen van het dialect van het Duitsch-Belgisch gebied eenigszins afwijkt’. (Blz. 7).
Nog een aanmerking: De plaats, welke het Luiker Limburgsch of Nederlandsch inneemt onder de verwante tongvallen, is niet scherp genoeg afgebakend. Naar blz. 31 vlg. zijn er twee groepen in Luiker Duitsch België (N.B. dat Luiker Duitsch België is een verkeerde benaming) t.w. de Noordelijke groep met Montzen als kern en de Zuidelijke groep met de twee gedeeltelijk Waalsche gemeenten Baelen en Membach. Doch die tweede groep strekt zich bijna uitsluitend op Pruisisch grondgebied uit, dus buiten de provincie Luik. Het Luiker Nederlandsch vormt dus niet een zelfstandig geheel, maar is een onderdeel van een grooter geheel. Hoe heet dat? Schrijver had er ten minste een woord van dienen te reppen, ja, ik had er vast op gerekend bij hem een uitkomst te vinden omtrent den zonderlingen naam van het Limmergiersch. Immers bij het naslaan van mijn vroeger nota's tref ik dezen naam, dien ik, als ik het wel voorheb, tegenkwam in de voorrede tot het ‘Wörterbuch der Eupener Sprache’, door A. Tonnar en W. Evers, 1899. Volgens Dr. Wenker, zoo lees ik er, zijn er negen dialecten in de Rijnprovincie, waaronder het scherp afgescheiden Limmergiersch. Dit wordt gesproken niet alleen in de door den Heer Langohr genoemde Duitsche en Belgische gemeenten (waaronder ook Aubel), maar ook op Nederlandsch grondgebied in sommige plaatsen als Noorbeek, Slenaken, Gulpen, Vylen enz. Tot hier mijn nota's. Het Limmergiersch is dus een onderdeel van het Limburgsch. § 5, waar over den invloed van de volkstaal op het Fransch gesproken wordt, mag een plaatsje aan de onfransche samenstelling Henri-Chapelle ingeruimd worden. | |||||||||
[pagina 529]
| |||||||||
Hier zou ik het bij kunnen laten, want ik heb het werk maar vluchtig doorloopen. Nochtans al komt den schrijver onbewimpeld alle lof toe, omdat hij zich het beschaafde Nederlandsch, een voor hem eigenlijk vreemde taal, zoo goed heeft eigen gemaakt, toch mag ik niet in gebreke blijven hem op de noodzakelijkheid te wijzen van taal en stijl nog eens te herzien. Hoe blanker het aangezicht, hoe meer ieder vlekje in 't oog loopt. Zulke vlekjes zijn: Plan der bespreking (verhandeling), - middelmatig (gemiddeld) getal, - de volkstelling van 1840 omhelsde (behelsde, omvatte) de jaren 1831-1840, - wel zijn die oneindige (uitgestrekte, onafgebroken) weilanden op den duur wat eentonig in (van) kleur, maar hoe verschillend in grootte en vorm, hoe grillig in den aard der doorgangen (overgangen). Ook wordt leukweg gezegd, dat Altenberg met zijn zinkmijnen een ‘onzijdige twistappel der mogendheden’ bleef; en dat Welkenraad ‘wast op reusachtige wijze door het druk verkeer van spoorwegambtenaars en grenstoldienaars’. Als de een of andere spotvogel dat ‘verkeer’ maar niet minder ernstig opvat!
- De heeren verslaggevers besluiten tot de opneming in de Verslagen en Mededeelingen, mits inachtneming door den schrijver van de aan- en opmerkingen door hen gedaan. - De Commissie sluit zich daarbij aan. (Door de Academie in pleno vergaderd goedgekeurd.)
3o) Ter opneming in de Verslagen en Mededeelingen aangeboden verhandeling: Taaltoestanden in de gemeente Aubel (met Kaart), door den heer Langohr, leeraar aan het Athenaeum te Tongeren. - Naar de Commissie om advies verzonden.
- Na kennis van het stuk genomen te hebben, beslist de Commissie, mits nadere goedkeuring der Academie, het in de Verslagen en Mededeelingen te laten opnemen. - (Door de Academie in pleno vergaderd goedgekeurd.)
4o) Kleine Verscheidenheden. - Mededeeling van den eerw. heer Dr. J. Bols: Noi siamo Fiammingi.
- De Commissie beslist tot de opneming in de Verslagen en Mededeelingen. (Door de Academie in pleno vergaderd goedgekeurd.) | |||||||||
[pagina 530]
| |||||||||
3o) Bestendige Commissie voor het Onderwijs in en door het Nederlandsch. - (Vergadering zonder bezwaar voor 's Lands Schatkist.) - De heer Gustaaf Segers, secretaris, legt het hieronder volgende verslag ter tafel, over de morgenvergadering door de Commissie gehouden:
Zijn aanwezig de heeren: Kan. Dr. Jac. Muyldermans, voorzitter; Prof. Dr. Julius Mac Leod, ondervoorzitter; eerw. Dr. Jan Bols, Prof. Dr. W. de Vreese, Prof. A. de Ceuleneer, Prof. Mr. Julius Obrie, Kan. A. Joos, eerw. Dr. Hugo Verriest en Prof. Dr. C. Lecoutere, leden; en Gustaaf Segers, lid-secretaris. Het verslag over de Juli-vergadering wordt goedgekeurd.
Aan de dagorde staat:
Voorstel van Prof. A. de Ceuleneer: De Voertaal van het Lager Onderwijs en het Wetsvoorstel over dit onderwijs. - Bespreking. - De heer Segers zet zijne ontleding voort van het laatst verschenen Driejaarlijksch Verslag over den staat van het Lager Onderwijs in België, gedurende het 23e driejarig tijdvak, 1909, 1910, 1911. Hij handelt vooral over het onderricht der moedertaal, over het gebruik der voertaal, over het aanleeren der tweede taal in de lagere scholen en in de Normaalscholen. Spreker meent dat aan de Wetgevende Macht zou dienen gevraagd te worden, dat in de Nederlandsch sprekende gemeenten het Nederlandsch, in de Franschsprekende het Fransch, en in de Duitschsprekende het Duitsch, de voertaal van het onderricht der lagere en Normaalscholen zou zijn. Hij denkt echter dat het niet op den weg der Academie ligt deze vraag te doen. Na eene lezing dienaangaande door den heer Ad. de Ceuleneer, beslist de Vergadering zich bij de voordracht van den heer Segers aan te sluiten
- De Commissie beslist tot de opneming van de lezing van den heer Segers in de Verslagen en Mededeelingen. (Door de Academie in pleno vergaderd goedgekeurd.) | |||||||||
[pagina 531]
| |||||||||
Letterkundige mededeelingen,door den heer Prof. Dr. C. Lecoutere, over de hieronder volgende werken:
1o) Geschiedenis van Geeraardsbergen, door V. Fris, leeraar aan het Koninklijk Athenaeum, te Gent. Bekroond door de Koninklijke Academie van België met den Prijs Bergmann. (Gent, J. Vanderpoorten, 1911.) ‘Mijn doel is geweest, zegt de schrijver in zijn Voorwoord, in deze korte geschiedenis aan mijne medeburgers een doorloopend overzicht der wisselvalligheden van Geeraardsbergen mede te deelen: daarom hebben wij den tekst niet doorspekt met allerlei oorkonden of uittreksels van kronieken.’ Niet voor den vakman, den geschiedkundige van beroep heeft hij zijn werk geschreven, maar voor elk belangstellenden lezer; of nu zijne beweringen den onmisbaren steun vinden in de bronnen, welke ons inlichten over de lotgevallen van Geeraardsbergen, dat wil hij, gelijk van zelf spreekt, gaarne laten onderzoeken door eenieder, die dat zou wenschen; hij onthoudt zich daarom geenszins van de noodige verwijzingen naar die bronnen; doch, gaat hij voort: ‘Al de onuitgegeven handvesten, uittreksels van registers of stadsrekeningen, die wij als belangrijk beschouwen, en waarop ons verhaal hier en daar steunt, zullen wij uitgeven in de Handelingen en in de Bulletijns der Maatschappij van Geschieden Oudheidkunde te Gent: zulks zal ons werk ontlasten van een lijvig aanhangsel’. Er valt tegen die opvatting, dunkt me, niets ernstigs in te brengen. Ondanks de vele aanteekingen en verwijzingen onderaan de bladzijden, die bezwaarlijk konden vermeden worden, is het werk van den heer Fris zeer leesbaar en aantrekkelijk genoeg voor wie zich gelegen laat aan de geschiedenis van het land waarin hij leeft. De schrijver vermijdt de lange uitweidingen over zaken van ondergeschikt belang; zijn verhaal is vlug en geenszins dor noch droog; de lotgevallen der stad worden, telkens waar dit nuttig blijkt, in verband gebracht met de geschiedenis van het gewest, waartoe Geeraardsbergen heeft behoord, of met die van het land zelf, zoodat overal, ook voor den gewonen lezer, de noodige duidelijkheid heerscht. Die duidelijkheid wordt nog bevorderd door het plan, dat de heer Fris volgde; | |||||||||
[pagina 532]
| |||||||||
na een bondige inleiding over de beschrijving der stad, de vorming en natuur van den bodem, de gesteltenis der streek vóór de stichting van Geeraardsbergen (blz. 9-23), vertelt hij, met de passende uitvoerigheid, de politieke geschiedenis, van de stichting der stad af tot op onze dagen (blz. 24-268); daarna handelt hij over de instellingen van Geeraardsbergen (blz. 269-401) en wijdt het laatste gedeelte van zijn boek aan de beschavingstoestanden: kerkelijke geschiedenis, weldadigheid, schoone kunsten en onderwijs, feesten en vermakelijkheden, overleveringen (blz. 402-474). En wat nu de wetenschappelijke waarde van het werk betreft, daarover kan ik kort zijn en tevens beslist spreken - wat voor iemand, die niet tot het vak behoort, geen kleine buitenkans mag heeten. De heer Fris heeft, als geschiedkundige, zijne sporen al lang verdiend; wij weten dus reeds bij voorbaat, dat hij ernstigen arbeid zal leveren. Maar bovendien, de Koninklijke Academie van België heeft onlangs (zie Académie royale de Belgique. Bulletin de la classe des lettres enz., 1913, p. 12-15) aan zijn boek den ‘prijs Bergmann’ toegekend en daardoor de degelijkheid van deze monographie openlijk erkendGa naar voetnoot(1). Zeer gaarne voldoe ik dus aan den wensch van den geleerden schrijver, een exemplaar van zijn Geschiedenis van Geeraardsbergen aan de Koninklijke Vlaamsche Academie aan te bieden.
2o) Geschiedenis van het Onderwijs te Hasselt, door Cyriel De Baere, doctor in de wijsbegeerte en letteren, leeraar aan het Koninklijk Atheneum te Hasselt. Eerste deel. (Hasselt, St.-Quintinus-drukkerij, 1913.)
Er zal wel niemand wezen, die weigeren zal den schrijver van dit werkje gelijk te geven, waar hij zegt, dat er misschien niets belangwekkender is dan ‘na te gaan, hoe in eene stad of gemeente, hoe klein ook, de geestesopleiding der jeugd ontwikkelde; hoe de inwoners, van den kleinsten ambachtsman tot den rijksten burger in zich voelden opwellen en steeds machtiger opborrelen de zucht naar meer kennis en grondige wetenschap; hoe die zucht bevrediging vond in de onderwijsgestichten, die in | |||||||||
[pagina 533]
| |||||||||
den loop der eeuwen wortel schoten en ja, wel eens kwijnden midden het overwoekerende onkruid van twist en krijg, maar machtiger dan ooit oprezen als rust en vrede in 't land weer heerschten. Voor ons, die midden de studeerende jeugd verkeeren - de schrijver immers is leeraar aan het Koninklijk Athenaeum te Hasselt - hare gebreken leeren kennen, maar ook hare hoedanigheden waardeeren,... voor ons levert zulke studie dubbel belang op.’ Of, in vroegeren tijd de inrichting van het onderwijs te Hasselt in eenig opzicht merkwaardig mag heeten en of de geschiedenis er van daar van meer beteekenis is geweest dan elders, dat zijn zaken, die hier niet verder in aanmerking moeten komen. Het feit, dat wij tot dusver, ondanks twee werkjes die er over geschreven werden, nog zeer onvoldoende zijn ingelicht over de inrichting en de geschiedenis van het onderwijs in de hoofdstad van Limburg, rechtvaardigt ten volle de onderneming van den Hasseltschen leeraar. Doch het boekdeel, dat ik in zijnen naam aan onze Koninklijke instelling aanbied, behandelt geenszins het onderwerp in zijn geheelen omvang; slechts een eerste gedeelte er van. ‘Wij verdeelen deze verhandeling over de geschiedenis van het onderwijs, zegt de schrijver, in vier deelen, overeenkomstig de politieke gebeurtenissen, die zich in den loop der eeuwen binnen onze gewesten voordeden.’ Dit eerste deel nu bespreekt de lotgevallen van het onderwijs, lager en middelbaar, onder de graven van Loon en de prins-bisschoppen van Luik; de overige deelen zullen de toestanden onderzoeken onder de Fransche overheersching, onder het Hollandsch bewind en ten slotte onder België's onafhankelijk bestaan. De heer de Baere heeft met veel ijver alle bronnen, gedrukte of andere, bestudeerd; maar met geleerdheid wil hij niet pralen. Zoo eenvoudig mogelijk zet hij uiteen wat hij heeft mede te deelen en ontziet zich de moeite niet, den lezer als het ware eenigszins in te wijden ten einde hem ‘een klaarder inzicht te geven in de feiten, die met onze scholen in verband staan’. Inderdaad, hij richt zich minder tot den vakman, dan tot ‘den leek, die iets meer zoekt te weten van hetgeen binnen de muren zijner stad door den loop der eeuwen omging’. Wij hopen, dat zijn werkje de belangstelling zal vinden, die het verdient. | |||||||||
[pagina 534]
| |||||||||
Dagorde.1o) Commissie voor Prijsvragen. - Verslag door den heer Th. Coopman, secretaris der Commissie. - Vaststelling van de uit te schrijven prijsvragen en bepaling der toe te kennen prijzen. - (Ingevolge art. 50 van de Wet der Academie, werd het verslag gedrukt en, den 18 Juli, aan de heeren werkende Leden vertrouwelijk medegedeeld.) - Van het verslag wordt door den Bestendigen Secretaris lezing gegeven.
De Vergadering neemt de hierna volgende prijsvragen aan: | |||||||||
Voor 1915.
| |||||||||
Voor 1916.
| |||||||||
[pagina 535]
| |||||||||
Voor 1917.
| |||||||||
Voor 1918.
| |||||||||
Voor 1919.
| |||||||||
[pagina 536]
| |||||||||
Voor 1920.
| |||||||||
Voor 1922.
|
|