Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1913
(1913)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 300]
| |
Kleine verscheidenheden.I.
| |
[pagina 301]
| |
zijn? - In het Fr.: Tinter (sonner à glas) en Sonner à volée (bij Froissart; zie bij Littré, vo volée, hist.). En zou SlaenGa naar voetnoot(1) ende luwen niet hetzelfde zijn als Cloppen (Klippen, Kleppen, bij De Bo) ende luden uit de teksten hieronder?
J. Gailliard, Inser. fun. Fl. Occ., Bruges, Eglise de Notre-Dame, p. 35, col. 1: ‘Item den clocluders van cloppene ende ludene metten meesten ghelude, telken vanden voors. vier jaerghetiden, te vigelien, comendacien ende zielmessen alsoot behoort, xvi gron., comt tsjaers v.s. iiij d. gron.’ (Testament van Lodewye van Brugghe, heere vanden Gruuthuse, 1474.) Id., p. 326: ‘(ten jaerghetyde van Colaert Fevers... Item de klokluuders, van cloppene ende luudene, acht schellen par.’ (1449.) Id., p. 350, col. 2: ‘Den clocluders van onser voorseyde kerke, van te ludene tgroote gheluud ten voorseyden jaerghetyde ende te cloppene, ghelye men in ghelycken jaerghetyden ghecostumeert es te doene....’ (1496.)
Men neme overigens in aanmerking, dat die teksten het celebreeren betreffen van jaargetijden of van jaarlijksche diensten voor overledenen.
Er kan over een doode met een, met twee of met meer klokken ‘geweend’ wordenGa naar voetnoot(2). Het Cloppen metten mees- | |
[pagina 302]
| |
ten ghelude zal dan ook op het Klippen of ‘weenen’ met al de klokken der kerk wijzenGa naar voetnoot(1). Zulks zal ook wel het geval zijn met den volgenden tekst, die ontleend is aan de akte waarbij een ‘solempne jaerghetyde’ over de ziel van Cornelis Bollaerdt, in de Sint-Gilliskerk te Brugge gesticht werd:
Le Beffrol (W.H. James Weale, I, 210: ‘Wanof de kerke, van te doen cloppene metten meesten ghelude, zal ontfanghen vj grooten...’ (1477.)
Groot gheluud was het plechtig Feestgelui geheeten. Naar de boven vermelde akte van 1477, moest het feest ‘van der Visitacie van Onser Vrauwe’ in genoemde Sint-Gilliskerk, ‘al metten groten ghelude’ aangekondigd worden. (Le Beffroi u.s., I, 209.) Men zei ook 't Meeste gheluud:
J. Gailliard, op. cit., blz. 348: ‘Ende alle de selve (solempne) messe gheduerende, te ludene tmeeste ghelude... Met de meeste ghelude ende dobbelslachGa naar voetnoot(2)... Ende beede de meeste clocken als dan te ludene...’
‘Pro magno pulsu’ heet het hieronder:
Id., op. cit., blz. 403, kol. 1: ‘Campisonis, pro magno pulsu.... - Campisonis, ut pulsetur majori pulsu, scilicet cum Bonifacio et Catarina...’
***
Zonderling genoeg, in den volgenden tekst treffen wij, met de bedoeling van feestgelui, de uitdrukking Luden ende beyaerden aan: Annales du Cercle archéologique d'Audenaerde, III, 208: ‘Op desen dach doet men een ghesonghen misse van Ste Beernaert, beset by Beernaert van Braecle...: den priester die de messe zynct, iiij st. p; diaken ende subdiaken...; den coster, van luden ende beyaerden, iiij st. p; den predicant, iiij st. p.’ (Vóór 1566.)
De vraag is: Wat moet eigenlijk door Beyaerden verstaan worden? | |
[pagina 303]
| |
Beteekent dit woord, zooals wij in ons Gloss. à l'Invent. Archives Bruges gezegd hebben en zooals Verdam, vo Beiaerden schrijft: De klok luiden, of, in tegenstelling met Luden, verschillende klokken te gelijk luiden, die te zamen een accoord vormen, Fr. Sonner à toute volée, Westvl. Trebbelen? Wij meenen het niet.
Men lette in de eerste plaats op hetgene volgt:
J. Gailliard, op. cit., blz. 509: ‘Item Johannes van den Hantvate dedit campisonis, ut sepe ad missam sabbatiam confraternitatis Beate Marie armonisent cum campanis, vulgariter beijaerden, ante quam pulsent cum maiori campana que dicitur Maria, lij solidos parisienses redditus assignatos supra mensam pauperum hujus ecclesie.’
Naar aanleiding van het woord Armonisare (Harmonisare) uit dien tekst, schijnt het op het eerste zicht, dat alleen van een ‘Akkoord-gelui’ kan spraak zijn. Edoch, indien men den tekst meer van nabij nagaat, dan blijkt het Beijaerden hier een soort klokgelui te zijn, dat het groot feestgelui, het luiden met de groote klok, - cum maiori campana que dicitur Maria -, of het solemneel gelui, voorafging. Zou dit ‘Armonisare cum campanis, vulgariter Beijaerden’ geheeten, niet hetzelfde zijn als het Fr. Carillon, of zooals Littré, vo Carillon zegt: Battement de cloches à coups précipités et cadencés; van daar de uitdrukkingen: Sonner le carillon, Sonner à double carillon. Het zou dus, het Fr. Carillonner zijn. Hoe typisch, het gebruik van dit woord in het voorbeeld uit de XVIe eeuw, door Littré en door Godefroy aangehaald: ‘Elle ne sortit des prisons que premièrement le bourreau n'eust bien carillonné sur son dos’.
Men lette nu op de onderstaande teksten:
Despars, Cron. van Vlaend., I, 288: ‘Consenteerden tghemeente alle die clocken ende schellen te luyden ende te beyaerdene met ghelijcker blijtscepe ende triumphe, als men tzelve over een weerdich helich martelare ende vrient Gods gewonen es van doene...’ ‘Ende men beyaerde in alle de kerken van Brugghe...’ (Kr. van Brugge.) - ‘Ter oorsaecken van dit mirakele, men beyaerder tot Saffelare zeer feestelick.’ (Door De Bo aangehaald.) ‘Den beyaerder voor het beyaerden van de misse van de H. Besnijdenisse, Dry coningen ende wekelijcke Woensdaegsche misse, x guldens.’ (Uit Ord. Albertine, Antw. 1618, bij Stallaert, vo Beijaerden.) | |
[pagina 304]
| |
Het Boeck van..., blz. 15: ‘Item, up den 8sten dach van Oust anno 79 (1479) doe quam ons princesse toot Sente Donaes te vespertyden met hueren state... ende de gheheele college van de kerke.. die zongen daer Te Deum laudamus, metten vullen koore, ende alle over huer knyen voor Onzer Liever Vrouwe, ende metter (te lezen: Men) lude ende beyaerde metter vullen gheluude, zoo als daer toe diend.’ Id., blz. 408: De ‘pays van Thours’ wordt den 6 December 1490, te een uur na noen, te Brugge met de meeste plechtigheid ‘ter Halle’ afgekondigd: ‘Ende men beyaerde in alle de kerken van Brugghe, tooten 10 hueren in den nacht ter heeren van dezen voorzeyden payze...’ Id., blz. 418: Op 2 Januari 1491, ‘zo was binder stede van Brugghe ghehouden ende ghetoocht groote heere, weerdichede, chyerhede, heerlicke tryomphen’ ter eere van den Roomschen koning: ‘De 4 hoordenen, ende de 7 prochye kerken, ende voord al handere kerken ende cappellen, groote ende cleen, zy luudeden ende beyaerdeden alle de... nacht tooter middernacht ende der hoover....’ Staatsarchief te Brugge, Acquisitions nr 1419: ‘Item, den coster van beyaerdene up den heleghen sacraments dach, hem betaelt 8 s. Item, den costere vors., van up den sacraments dach de kerke te stroyen met biesen ende lissche, ende dat hy up Sente Loys dach beyaert, betaelt 4 s.’ (Uit de Rekeningen der kerk van Ingelmunster, over 1492-1493. Teksten, door den heer K. van den Haute, onderarchivaris van den Staat te Brugge, medegedeeld.) Audenaerdsche Mengelingen, VI. 275: ‘Int jaer xiiijcxix was beset, dat men beyaerden soude in Sente Woubourghen kercke, alle Saterdaghe voor Onse Vrouwen messe, drye poosen, ende voor den avondlichte dry poosen.... Den coster die beyaerden sal, elcx jaers xxxix sch. par...’ Id., VI, 295-296: ‘Item betaelt Jan Peereboom ende Gheert Mondekins, beede ondercosters van Sente Wouborghen kercke... voor dluden ende beyaerden ghedaen up den dach ende tsnavons te vore, als men de processie generale drouch...’ (1544.)
Andere teksten dienen hier nog in aanmerking te komen. Wij lezen in de Excellente cronycke (Antwerpen, 1531), fol. c.vj vo, kol. 2, dat, ter gelegenheid van de blijde inkomst van den hertog Philips te Brugge, in het jaar 1440: ‘Item alle dye clocken vander stede luyden ende beyaerden hoghelijc ende chierlic, van dat onse gheduchte here began der poorten te ghenakene tot dat hi in syn hof was ende heerlicken daer ontfanghen was...’ | |
[pagina 305]
| |
Door de stichtingsakte (10 Maart 1394 o.s.) van zekere plechtige misGa naar voetnoot(1) in de Sint-Donaaskerk te Brugge, was bepaald als volgt: ‘Item den clocludere, de welke ghehouden ende schuldich zal zyn te ludene ende te beyaerdene van den beghinsele tote der elevatie van der messe voorseit, achtien sceleghen parisise...’ (Zie bij L. Gilliodts-van Severen, Le Carillon de Bruges, blz. 12.) Bij den zelven heer L. Gilliodts-van Severen, op. cit., blz. 13, is er nog spraak van de stichting van eene mis, in de Sint-Gilliskerk te Brugge, tot dankzegging voor de zegepraal door den hertog Jan Zonder Vrees, den 23 September 1408, op de Luikenaars behaald. De mis moest met de meeste plechtigheid gecelebreerd worden: ‘Eene solenneelike messe met dyakene ende met subdyakene, met orghenen, met beyaerden ende metten besten ornamenten...’ Jacob Nieulandt, poorter van Brugge, had, in de kerk van Sint-Michiels bij deze stad, zekere plechtigheid gesticht, ter eere van het Allerheiligste Sacrament. Bij akte van 10 April 1551, verleden voor de schepenen van Brugge, verbinden zich de kerkmeesters, ‘ter heere van Gode van hemelrycke ende weerden Heleghen Sacramente, 't voorn. weerde Heelich Sacrament by mynen heere den prochiepape vander zelver kercke te doen uutreecken ende stellen up den hooghen houtaer binder zelver kercke ende dat alle vespertyden de octave vanden voorn. weerde Heleghen Sacramente gheduerende ende alsdanne tlof van den voorn, weerden Heleghen Sacramente aldaer te doen zynghene metter collecte daertoe dienende naer costume; voort ten zelven dienste te leveren twee tortssen ende die te doene ende laten barnen int uutreecken ende besteden van diere, metgaders twee wassen keerssen ten voorn. oultare, te leveren twieroock, ende te doen luudene ende beyaerdene ghelyc men costumierlic es ghewuene van doene...’ (Staatsarchief te Brugge, Fonds van het Brugsche Vrije, kerk van Sint-Michiels, Charters, oud nr 7458, voorloopig blauw nr 3035.)
Het valt niet eens te betwijfelen, dat hier van beiaarden of beieren, met de huidige beteekenis van dit woord, hoegenaamd | |
[pagina 306]
| |
geen spraak kan zijn. Het is overigens niet aannemelijk, dat ‘alle de kerken van Brugghe’, dat nl. ‘de 4 hoordenen, ende de 7 prochye kerken ende voord al handere kerken ende cappellen’ dier stad, te dien tijde ‘carillons’ of beiaarden zouden bezeten hebben, evenmin als het ten huidigen dage het geval is.
Beieren - aldus luidt het in het Nederlandsch Woordenboek - beteekent: Op klokken spelen, Een klokkenspel laten hooren. Daarbij gaat ongetwijfeld de bedoeling van beiaerdspel, zooals dit heden nog bekend isGa naar voetnoot(1). Edoch, naar L. Gilliodtsvan SeverenGa naar voetnoot(2), zou Beyaerden geweest zijn ‘la sonnerie de deux ou trois cloches, tintant en cadence’ en zou dit luiden met het Fr. Triceler of Trizelier gelijk te stellen zijn. Roquefort, Diet, de la Langue romane, zegt op Treseler, Treselir, Tresiller, Trisoler, Trisoller, Trisonner: ‘Carillonner, Sonner les cloches dans les grandes fêtes de l'année. Dans les lieux où l'on employait quatre cloches pour carillonner, on a dû dire d'abord QuadrillonnerGa naar voetnoot(3), et l'on a dit, par la même raison, Trisoler, Trisonner etc., dans les lieux où il n'y en avoit que trois’. Mellema, Prompt., vertaalt Beiaerden door Sonner à carillon, of, zooals elders, Sonner en carillon.
Aldus komen wij tot Carillonner terug. Naar Schiller u. Lübben, Mittelndd. Wtb., is Beiern: Die eine Seite der Glocke mit dem Klöppel anschlagen; beim Lauten - voegen die lexicografen daarbij - wird die Glocke selbst bewegt: Es geschieht entweder um den Anfang des Gottes- | |
[pagina 307]
| |
dienstes zu bezeichnen, oder um sonst irgend ein auffälliges zeichen zu geben. - Bij M.A. Thibaut, Wtb. der Französischen und Deutschen Sprache (1880), Beiern: Sonner les cloches (avec un marteau).
Ik was te Weeze (Rijnprovincie), in 1887. De processie van het Allerheiligste Sacrament, door honderden inwoners gevolgd, doortrok de straten der lieve gemeente. Het zonderling gelui van de klokken der kerk, een indrukwekkend feestgelui nochtans, trof mij zeer: men zou gezegd hebben dat aanhoudend met hamers op de klokken geslagen werd. Inderdaad, naar ik toen uit den mond van een inwoner der gemeente vernam, was men op den toren aan 't beiern: Mannen, daartoe aangesteld, sloegen, werkelijk als met hamers, herhaaldelijk en zeer snel op de verschillende klokken der kerk, echter zonder de minste inachtneming van akkoord. En toch was dit gelui als een soort beiaardspel, dat, in elk geval, een oprecht treffend feestkarakter had. Op zulk gelui of klokkenspel, kan alleen Beyaerden, uit onze teksten toegepast worden. Bij Hatzfeld et Darmsteter, Dict. langue franç., Carillon: Sonnerie de cloches vive, allègre: les cloches sonnaient en carillon; Sonner à double, à triple carillon. - Carillonné: En parlant des grandes fêtes de l'Église, Annoncé par le carillon des cloches: c'est fête carillonnée. Vandaar, les Fêtes carillonnées, of de vier hoogdagen. Godefroy, Dict., haalt, vis Carillon en Careignon, benevens de uitdrukking Sonner au carillon, zeer belangwekkende teksten aan: ‘Il manda a la ville de Senlis de rendre grâces a Dieu de cet accord, ce qui fut fait a l'heure même, avec prières et carillons de cloches et feux de joie.’ (J. Vautier, Hist. des choses faites en ce roy., 388.) ‘Pour faire le quarellon, v.s.’ (1345, Arch. hospit. de Paris, II, 154.) ‘Les cloches sonoient a quarregnon’ (Chron. de S. Denis.) Weze nog vermeld, uit Renart, 3340 (Méon): Les sainsGa naar voetnoot(1) sone de grant air | |
[pagina 308]
| |
Op drie manieren van luiden wordt hier gewezen, t.w. op kleppen, op ‘trebbelen’ en op beiaarden. Men weet dat Trebbelen eigenlijk is met drie klokken luiden die akkoord zijn. Zie bij De Bo: het verschilt van Beiaarden, zegt overigens die lexicograaf. Of vroeger Beiaarden wezenlijk voor Trebbelen gebruikt werd, zooals De Bo zegt, is ons niet gebleken. | |
152. - Ad clepsidram vendere.Deze uitdrukking komt voor in den hieronder volgenden tekst uit de rekening der stad Brugge (Ontvangsten), over het jaar 1294: ‘Receptum commune. De pipa vini scabinis Brugensibus apud Dordrecht presentata, et Brugis ad clepsidram venditurGa naar voetnoot(1), xx lb. (Aangehaald in Le Carillon de Bruges, door L. Gilliodts-van Severen, blzz. 17-18.) Te welke gelegenheid die ‘pipa’ wijn door de stad Dordrecht, ten jare 1294, aan de Schepenen van Brugge werd geschonken, is ons niet te weet gekomen. Maar, dat dit vat in openbare veiling ‘verkocht’ werd is volkomen mis. Van ‘Sablier’, of Zandlooper, is er hier ook geen spraak en, met het oog op dien tekst, is het derhalve verkeerd te beweren, dat ‘chez nous la clepsydre à eau fut remplacée par le sablier, qui était employé encore pour les ventes en 1294’, evenals later, bij het uitgaan van een brandende kaars veilingen gehouden werden. Trouwens, Ad clepsidram vendere is anders niet dan het Vendere ad clecedram seu brocham, of het Verkoopen ten tappe, waarover wij in onze Keure van Hazebroek, IV, 356-358, breedvoerig gesproken hebben. Genoemde tekst zegt alleen, dat de bedoelde ‘pipa vini’ te Brugge bij den tap werd verkocht en 20 pond heeft opgebracht. Edw. Gailliard. |
|