Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1913
(1913)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 250]
| |||||||||||||||||||||
Zesde Prijsvraag.
| |||||||||||||||||||||
1o) Verslag van den heer Th. Coopman.Eene prijsvraag stellen is ze, ten minste gedeeltelijk, kunnen beantwoorden. Dit heb ik herhaaldelijk ondervonden, en de uitgave van een volledig Vak- en Kunstwoordenboek behoort tot de droomen van mijn leven. Toen ik pas vijftien jaar oud was, kwam ik met vader eenmaal 's weeks in het koffiehuis In den Hert, Koningstraat (rechtover het gebouw der Koninklijke Vlaamsche Academie), waar ik het geluk had telkens Rens en Snellaert aan te treffen en met hen te redekavelen, te luisteren naar hun wijs woord over de Vlaamsche Beweging en haren invloed. Vader speelde domino met zijnen gezel bakker Wayenberghe van Sint-Jacobs, bakker Ottevaere van het Steendam enz... Mijne eerste bladzijden over het Bakkersbedrijf, die ik nog heb, dagteekenen van dien tijd. In het handschrift, tref ik nog bladzijden aan, geschreven op 16-17jarigen ouderdom, toen ik voorzitter was van den Zetternamskring, in de Sodaliteit, Meire, nabij de Hoogeschool. Onnoodig te zeggen hoe onbeholpen al die regelen waren, evenals die gewijd aan den smid en aan den blikslager, geschreven met medewerking van Domien Tessens, die eene groote blikslagerij had, in de Dampoortstraat. | |||||||||||||||||||||
[pagina 251]
| |||||||||||||||||||||
Tot het zaakrijkste en verreweg het beste behoort het lijvig manuscript (met het Fransch, het Hoogduitsch en gedeeltelijk het Engelsch) over de Bouwkunst, opgesteld met de hulp van den ervaren aannemer Alex. Serck, Visscherij. Dit, voor hetgeen ik noemen mag, het kortstondig Gentsche tijdperk...
***
En nu ligt voor mij, onder kenspreuk: Eigen brood bovenal, eene verklarende Nederlandsche vakwoordenlijst van het Bakkersbedrijf. Een best, schoon werk, dat den vervaardiger veel tijd en moeite heeft gekost; veel geldelijke opofferingen gevergd voor het aankoopen van de bronnen. Alle staan aangewezen bij verkorting in het manuscript. Wil ik de voornaamste opnoemen?
‘Wat de gewestwoorden betreft’, zegt schrijver, ‘wij zijn bijna overtuigd van dezer volledigheid, want alle uitgegeven idiotica hebben wij van A tot Z aandachtig nagezien...’ Deze voert hij als kopwoorden aan, niet al te zeer op den klank af, | |||||||||||||||||||||
[pagina 252]
| |||||||||||||||||||||
maar in eenen meer letterkundigen vorm, en verwijst daarbij naar eene algemeen Nederlandsche benaming, als deze bestaat. Dat is puik werk; geen dialect is overwegend; want alle komen tot hun recht. Mag ik op eenige wijzen?
Eindelijk op de Keure van Hazebroek van Edw. Gailliard, alsmede op de Ambachten en Neeringen van Brugge, door J. Gailliard. Het Noorden heeft zijne plaats. Laat mij wijzen op 1o Boekenoogen's Zaansche volkstaal; - op 2o Draaijers Woordenboekje van het Deventersch; - op 3o Gallée's Woordenboekje van het Geldersch- Overijselsch; - op 4o het Woordenboek der Groningsche volkstaal van Molema; - op 5o Proeve van Bredaasch taaleigen; - op 6o het Roermondsch dialect van L. Simons enz. enz. Voorwaar, aan zoo iets had ik mij niet verwacht... Aan 2700 woorden!... De Nederlandsche en Fransche woordenboeken laat ik buiten tel; ook de Hoogduitsche en Engelsche. Immers, beide laatste talen werden niet gevraagd. Waarom? Wel, ik heb het niet gedurfd. Ik vreesde te veeleischend te zijn. En toch zijn ze daar. Het Duitsch is lief, en het Engelsch mooi, maar niet volledig. De Schrijver zal het wel aanvullen. Is hij een man van het vak? 't Kan zijn, doch het geeft er niets toe. Zijne zaak is dat ik hem den uitgeloofden prijs toeken en dat ik hoop dat mijne Medeleden mijne gedachte zullen deelen. | |||||||||||||||||||||
2o) Verslag van den heer Frank Lateur.De inzender van ‘Eigen Brood bovenal’ zal zich mogen verheugen door vakmannen beoordeeld te zijn geworden! Ik heb zijne Verklarende Vakwoordenlijst van het bakkersbedrijf met veel aandacht, belangstelling en voldoening gelezen. | |||||||||||||||||||||
[pagina 253]
| |||||||||||||||||||||
Wat men van zoo iets vragen mag is: volledigheid, orde en nauwkeurigheid. Voor 't eene gelijk het andere, meen ik, heeft de inzender gezorgd en aan zijn werk zullen taalkundigen zoowel als vakmannen, hun voordeel kunnen doen. - Het is eene afgedane taak en het werk is volop weerdig bekroond te worden. | |||||||||||||||||||||
3o) Verslag van den heer Gustaaf Segers.In mijnen kindertijd dacht ik er stellig niet aan eene woordenlijst over het bakkersbedrijf op te stellen. Veel minder kwam het in mij op, dat ik zulke lijst zou te beoordeelen hebben. Vóór en na den schooltijd moest ik vader in de bakkerij helpen: brood afwegen, uitdragen, en met den voerman wischhout halen. De woorden boezemden mij toen weinig of geen belang in; ik had genoeg te doen met op de zaken te letten. Doch juist daardoor, denk ik, werden de woorden onafscheidelijk met de zaken verbonden, werden de uitdrukkingen onuitwischbaar in mijnen geest geprent. In de bakkerij moet goed uit de oogen gezien worden. Men moet scherp luisteren; een oogenblik verstrooidheid, een licht verzuim, een enkel misverstand volstaan om heel het baksel te doen mislukken. Men zal dus begrijpen van welk overwegend belang, in het bakkersbedrijf, de juistheid der benamingen is. De woorden van Descartes hebben mij dikwijls om hunne diepe waarheid getroffen: ‘Il me semblait que je pourrais rencontrer beaucoup plus de vérité dans les raisonnements que chacun fait touchant les affaires qui lui importent, et dont l'événement le doit punir bientôt après, s'il a mal jugé, que ceux que fait un homme de lettres dans son cabinet et qui ne lui sont d'autre conséquence que peut-être il en tirera plus de vanité qu'elles seront plus éloignées du sens commun, à cause qu'il aura dû employer plus d'esprit et d'artifices à tâcher de les rendre vraisemblables’Ga naar voetnoot(1). De woorden van den Franschen wijsgeer verplaatsen mij terug naar de ouderlijke bakkerij. Zij komen mij onweerstaanbaar vóór den geest, terwijl ik onze Kempische landbouwers en ambachtslie aan het werk zie en afluister. | |||||||||||||||||||||
[pagina 254]
| |||||||||||||||||||||
Natuurlijk stellen zij het grootste belang in hun werk, dat zeer uiteenloopend is. Dezelfde mensch heeft verschillende zaken te doen en te benoemen. Het is zijn leven. Hij vermoedt het bestaan van eene vreemde taal niet. De moedertaal is bij hem, meer dan bij een ander, de natuurlijke weerspiegeling, ja de verstoffelijking van zijn geestes- en gemoedsleven, waarin het regelen van zijn werk, het uitoefenen van zijn bedrijf eene hoofdrol speelt. Daarbij komt het, dat de vaktaal der ambachtslie zoo juist en tevens zoo schilderachtig is. Het dialect moet er noodzakelijk eene voorname plaats in bekleeden. Zelfs moet de persoonlijke geaardheid van den ambachtsman hier haren invloed doen gelden. Aldus heeft men, in niet weinig werkhuizen, bijzondere benamingen voor werktuigen en verrichtingen, die sporen dragen van het eigenaardig karakter, de levensopvatting enz. van den ambachtsman. Jammer genoeg kunnen dergelijke woordenlijsten niet, of althans slechts op zeer onvolledige wijze, opgemaakt worden. Anders is het gesteld wat de plaatselijke benamingen en uitdrukkingen betreft. De zeden en gewoonten, de hoofdbezigheid der bewoners, het uitzicht van het land: dit alles heeft noodzakelijkerwijze zijnen stempel op de vaktaal, op de vaktaal der ambachtslie vooral, gedrukt. Op de vaktaal van het bakkersbedrijf is de invloed van de voedingswijze der bewoners noodzakelijkerwijze overwegend. Deze invloed is in het handschrift ‘Eigen brood bovenal’ duidelijk; 't is eene groote verdienste. Des te meer valt het in het oog, dat de plaatsen, waar de dialectische uitdrukkingen gehoord worden, niet overal opgegeven zijn. De schrijver zal stellig deze leemte aanvullen. Ik heb het werk met de grootste belangstelling, met het levendigste genot, gelezen en herlezen. Is het mij ook toegelaten te zeggen, dat het mij niet het minst heeft getroffen, omdat het mij mijne ‘schon lang entschwundenen Jugendtage’ herinnert? Zeer vele dialectische uitdrukkingen brachten mij naar het vaderhuis terug; zij riepen de streelendste beelden in mij wakker. Andere uitdrukkingen hoorde ik nooit: dit had ook zijne bekoorlijkheid. Om vele redenen mag het handschrift hoogst merkwaardig genoemd worden. Volledig is het niet; dergelijke werken kunnen niet volledig zijn. Naar mijn oordeel is ‘Eigen brood’ echter | |||||||||||||||||||||
[pagina 255]
| |||||||||||||||||||||
vollediger dan de meeste vakwoordenboeken, die wij bekroond hebben. Het bevat tal van juiste, schilderachtige uitdrukkingen, die ik tot nog toe in geene boeken aantrof. De omschrijving laat zelden te wenschen over; soms kon zij vollediger zijn. Zeer zeker hebben wij met een ernstig, echt wetenschappelijk werk te doen. In zijn Voorwoord zegt de schrijver, dat hij zich veel inspanning, veel tijd heeft getroost, en niemand, die het handschrift leest, zal dit betwijfelen. Enkele opmerkingen teekende ik op: de schrijver zal er wellicht gebruik van kunnen maken. Appelbroodje zou te Hoogstraten Ballebuze heeten. Ik heb dit woord nooit gehoordGa naar voetnoot(1). Geen enkel onzer bakkers kent het. Wij zeggen appelbrooiken, ook wel ‘appelpolleken’. Een klein tarwen broodje is een polleken. Vader bakte voor de kinderen een polleken. ‘Brood’: Voedsel uit gekneed en gebakken meel bestaande; 't reeds gekneed, maar nog niet gebakken deeg; 't brood in den oven doen; een brood, zekere hoeveelheid hiervan in een bepaalden vorm gebakken; hoeft, bargoensch. Fr. Pain. Hgd. Brot. Eng. Bread, loaf. In Limb. Roggebrood, in tegenstelling met Mik (tarwebrood). De bepaling van het voornaamste voedsel van den mensch is te onvolledig. Ik verwijs den schrijver naar het prachtig artikel: Brood in het Woordenboek der Nederlandsche TaalGa naar voetnoot(2). Te dezer gelegenheid veroorloof ik mij den schrijver een dubbelen raad te geven. Mij komt het doelmatig voor de aanhalingen zooveel mogelijk in volledige zinnen te geven. ‘Een woord op zich zelf genomen, is een bloote klank, een ijdele abstractie’, zegt Dr. de Vries. ‘Eerst in verbinding met andere woorden wordt het de uitdrukking, het beeld eener gedachte. Eerst als onderdeel van een volzin verkrijgt het ziel | |||||||||||||||||||||
[pagina 256]
| |||||||||||||||||||||
en leven. Om derhalve den zin en de kracht van een woord in waarheid te verklaren, moet men het te beschouwen geven in den kring en in het verband, waarin het zijn wezen openbaart’Ga naar voetnoot(1). In een vakwoordenboek hoeven zooveel aanhalingen niet voor te komen als in het Woordenboek der Nederlandsche Taal, doch om de schakeeringen, aanschouwelijk voor te stellen, is het noodig daar niet te karig mede te wezen. Met de figuurlijke beteekenis der woorden en uitdrukkingen wordt in Eigen Brood bovenal geene rekening gehouden. Ook mis ik ongaarne de volksspreuken en toespelingen, aan het bakkersbedrijf ontleend. De woorden Broodaanbidder, Broodaanbidding zou ik weglaten. Ik heb die nergens gehoord. Zoomin in het ‘Woordenboek der Nederlandsche Taal’ van De Vries, als in het Woordenboek van Weiland, of in de Idioticons van Vervliet en Cornelissen, Joos of Teilinck komen zij voor. De Schrijver van ‘Eigen Brood bovenal’ heeft het mis, wanneer hij denkt dat mik tarwebrood is. Ook lees ik: ‘Kram(m)ik, m. en v. Zie koekebrood en boekweitbrood. Krammikelbroodje is te en om Leuven een allerfijnst tarwebroodje’. Wel mogelijk. Kemnpische kramik wordt op de volgende manier gemaakt. Men zeeft roggemeel met eene heel fijne zeef. De bloem wordt met tarwebloem gemengd. Uit dit mengsel bakt men mik, kramik, boerenkramik. 't Is lekker goed, dat moogt ge gelooven. Dat het woord ook in Holland bekend is, en de zaak daar gewaardeerd wordt, bewijst een voorval uit mijnen kindertijd. Een neefje uit Amsterdam was bij den Kempischen bakker te gast. De mikken boterhammen waren naar neefjes tand. ‘Oome’, hoor ik hem nog met een sterk gekleurden Hollandschen tongval vragen, ‘is 't nogal mik op mik?’ De Schrijver van Eigen brood geeft het woord ‘koekdeeg, deeg voor koeken, enz. peperkoekdeeg; koekebrood, brood van bloem, eiers en melk, soms boter, suiker, krenten of rozijnen’. Niet geheel en al juist. Wij gebruiken het woord koeken als hoedanigheidsw. Koeken brood, koeken deeg, koeken boterhams; tarwebrood, deeg, boterhams, zonder iets daarbij. | |||||||||||||||||||||
[pagina 257]
| |||||||||||||||||||||
's Zondags kregen wij koeken boterhammen; 's werkendags, half en half (eene roggen tegen eene koeken snede). Natuurlijk waren de boterhammen ‘in hun hemd’, zonder kaas, eiers of vleesch daarbij. ‘Stuifmeel, o. Verstuivend meel, ook stofmeel, duist molenstof. Fr. folle farine, Hgd. Staubmehl, Eng. Meal dust’. In onze streek is stuifmeel, stofmeel iets heel anders. De molenaars (de meulders) rekenen zooveel kilos maalloon per hectoliter. Doch de meulders hebben geen al te goeden naam. Er wordt beweerd dat zij gaarne wat diep scheppen. Dat is stofmeel, om terug te krijgen wat door het stuiven verloren gaat. ‘Bakkershout, o. Brandhout, bestaande uit berken-, populier-, beukenhout of ander gekloven en gebost (geboscht?) without’. Ik heb nooit den oven heet zien stoken dan met dennen wischhout of mutsaard. Bakkershout is dan ook dennenhout. Berken boomen zijn in België zeldzaam; berken rijs dient om bezemen te binden; beuk is te kostelijk, en populieren zijn sieraadboomen. Hun hout heeft weinig of geene waarde. ‘Bakzak. Zak, waarin gewoonlijk de bakte graan of meel wordt geborgen’. Neen. De boeren of burgers, die zelf bakken, laten bij den meulder eenen bakzak koren malen, of halen bij den bakker eenen bakzak meel, voor een baksel (zelden voor meer dan een dozijn brooden). Ik vind de woorden melkbrood en mastel niet. Mastellen, mastellekens, zijn kleine, ronde, malsche koekskens, uit tarwebloem, met melk opgemaakt. Echt Kempische kost, dus zeer lekker, zeer deugdelijk. ‘Krentenbrood. o. Een koek met krenten ingebakkken’. Toch niet; wel een heel brood. ‘Krentenkoek, bezenkoek in de Kempen’. Bezenkoek is hier onbekend. Te Lier wordt het woord gebruikt. Bezen(ie)koeken heeten ook familiekoeken. ‘Heef, in Brabant, o. bij Vondel. ‘Zie Zuurdeeg’. In de Kempen wordt het woord heefGa naar voetnoot(1) algemeen gebruikt. Het is daar m. | |||||||||||||||||||||
[pagina 258]
| |||||||||||||||||||||
‘Ik mag t'avond niet vergeten den heef te zetten’, plag vader te zeggen. ‘Ik moet nog mengen’, zei hij ook wel. Om den heef te zetten, nam hij eenen klomp deeg van het vorig baksel, schudde er een paar kilos roggemeel op, goot er eenen emmer heet water op, mengde, en liet den heef in den trog gisten. 's Anderendaags schudde hij daar meel op voor gansch het baksel, ik moest heet water uit het fornuis gieten, en vader begon te kneden.
Ik vraag verschooning om de al te groote uitvoerigheid van dit verslag. Er zal uit blijken dat ik het handschrift Eigen brood bovenal met de grootste, met de levendigste belangstelling heb gelezen, wat elkeen zal begrijpen. Evenals mijne uitstekende collegas en vrienden: de heeren Coopman en Lateur, stel ik voor Eigen brood bovenal met goud te bekronen. |
|