| |
| |
| |
Van Hadewijch tot Juan Gelman
Stefaan van den Bremt, lid van de Academie
Juan Gelman ontmoette ik voor het eerst in oktober 2001 op het poëziefestival ‘Encuentro de Poetas del Mundo Latino’ in de Mexicaanse stad Oaxaca. Tijdens latere afleveringen van datzelfde dichterstreffen zag ik hem terug in de stad Morelia, waar in 2005 het festival, dat telkens ook een hommage brengt aan een markant nog levend dichter uit het gastland, in het teken stond van deze Argentijn van oorsprong die intussen als Mexicaan is geadopteerd. Voor mijn medevertaler Guy Posson, die toen ook in Morelia was uitgenodigd, en mezelf was het een gelegenheid om Gelman ons vertaalplan toe te lichten in verband met zijn bundel Citas y Comentarios (letterlijk ‘Citaten en Commentaren’, door ons weergegeven als Plaatsen en Kanttekeningen), en hem vragen te stellen die hij met grote bereidwilligheid beantwoordde.
Plaatsen en Kanttekeningen verzamelt gedichten die in de brontaal eerst in twee afzonderlijke bundels zijn verschenen: Comentarios (1978-79) en Citas (1979). Pas in 1982 werden ze door de Madrileense uitgever Visor samengevoegd tot één boekdeel onder de titel Citas y Comentarios, bestaande uit 109 gedichten.
Telkens als er over de tekst twijfels rezen, hebben we die aan de auteur voorgelegd, zodat we met vrij grote waarschijnlijkheid kunnen poneren dat onze editie de Spaanse originelen, met al hun argentinismen en andere eigenaardigheden, correcter weergeeft dan de eerder in Spanje verschenen uitgaven.
De taakverdeling tussen de vertalers berustte op de afspraak dat, in een eerste werkfase, ik de Comentarios (‘Kanttekeningen’) in het Nederlands zou overzetten en Guy Posson de Citas (‘Plaatsen’). Daarna konden beide betrokkenen onbeperkt kritiek leveren op het werk van hun ploegmaat. In een derde fase was erin voorzien dat die kritiek zou worden benut om de eigen bijdrage interpretatief en stilistisch te verfijnen en de twee delen in woordkeus en versbouw, maar ook qua klank, ritme en beeldspraak beter op elkaar af te stemmen. Het eindddoel was bij de lezer de Nederlandse versie als één consistent geheel te laten overkomen, zonder breuklijnen die de hand van de ene of de andere partner in het spel verraden zouden.
| |
| |
Gelman zag het levenslicht in het jaar 1930. Zijn beide ouders waren Oekraïense joden. In een gesprek dat in een interviewbundel van het Mexicaanse tijdschrift Alforja werd opgenomen zegt hij daarover: ‘Bij me thuis werd er Jiddisch en Russisch gesproken. Ik ben de enige Argentijn uit die familie. Mijn vader en mijn moeder zijn [in 1928] uit de Sovjet-Unie geëmigreerd. Twee jaar later werd ik in Buenos Aires geboren.
Wij woonden in een niet bepaald welgestelde wijk, Villa Crespo, en het leven speelde zich daar af op straat, met voetbal en kattenkwaad samen met andere jongens uit de buurt, met vechtpartijen tegen andere buurten. Ik liep school in het Colegio Nacional de Buenos Aires, een rijksschool, en met vijftien begonnen we met vriendjes uit de buurt naar bals en op café te gaan. Ik groeide op in een wijk met een grote tangotraditie, een gemengde wijk, want er woonden heel wat joodse en Arabische immigranten. Er wordt beweerd dat Borges er een “informant” had, aan wie hij tien pesos betaalde voor elk pittig verhaal dat hij aanbracht.
Mijn ouders waren niet godsdienstig, hoewel mama een dochter, kleindochter, achterkleindochter en achterachterkleinkind van rabbijnen was. Ze vierden de gebruikelijke rituelen en feesten, meer om culturele dan om religieuze redenen.’
In 1956 verschijnt Gelmans debuut Violín y otras cuestiones (‘Viool en andere kwesties’), waarin hij de poëzie van het alledaagse, vanuit zijn straatervaringen in een volkswijk uit Buenos Aires, begint te exploreren. De kindertijd is voor hem, ook op latere leeftijd, de lyrische ader bij uitstek gebleven. ‘Ik ben zelfs gaan denken dat het ware vaderland de kindertijd is die men koppelt aan zijn land.’ Toen Gelman in 1956 debuteerde, stond hij sterk onder de invloed van Raúl González Tuñón, een Argentijns dichter en overtuigd communist; het moet mede onder zijn invloed zijn geweest dat ook Gelman zich tot die politieke strekking is gaan bekennen. Nog later, aan het eind van de jaren '60, werd hij woordvoerder van de links-peronistische guerrillagroep Montoneros.
Die bestreed eerst de dictatuur van generaal Lanusse en na de peronistische verkiezingsoverwinning op 25 mei 1973 - gevolgd door de terugkeer van Juan Perón uit ballingschap op 20 juni 1973 en zijn overlijden in juli 1975 - de regering van zijn weduwe Isabel Perón. Haar minister van ‘Sociaal Welzijn’ José López Rega had de AAA - Alianza Anticomunista Argentina - opgericht om vertegenwoordigers van de arbeidersbeweging en de linkse intelligentsia fysiek uit te schakelen. Nog vóór de militaire coup in
| |
| |
maart 1976, die de beruchte junta onder leiding van generaal Videla aan de macht bracht, had Gelman de wijk moeten nemen naar Italië. Daarmee begon een ballingschap die tot 1988 zou duren en hem ook naar landen als Frankrijk, Italië, Cuba en Spanje zou voeren voordat Mexico, waar hij zijn nieuwe echtgenote Mara zou vinden, zijn tweede vaderland werd.
Intussen zijn tragische gebeurtenissen elkaar in snel tempo opgevolgd. In augustus 1976 zijn Gelmans zoon en schoondochter die toen zeven maanden zwanger was, door onbekenden ontvoerd. Ze zouden spoorloos ‘verdwijnen’, maar niet voordat hun kind ter wereld was gebracht. Ruim tien jaar later zou het Gelman eindelijk lukken de chronologie en de omstandigheden van deze (drie)dubbele misdaad te reconstrueren en nog veel meer jaren zouden voorbijgaan eer hij, met de hulp van zijn Mexicaanse vrouw, zijn door de moordenaars van haar ouders in een pleeggezin ondergebrachte kleindochter kon identificeren en terugvinden (het meisje heeft intussen opnieuw haar ware naam aangenomen).
Over deze sombere periode in Gelmans leven en de manier waarop dit alles in zijn poëzie ter sprake komt, noteert de Mexicaanse auteur Marco Antonio Campos: ‘Bij het afscheuren van de kalenderblaadjes in de jaren '80 beseft Gelman al dat de illusies van een rechtvaardige en menselijker samenleving in Argentinië verloren zijn gegaan. Het is het uur van de nederlaag. Het is het uur waarop men met zijn hart en de doden ergens anders heen trekt. Strijdmakkers verloren hun leven, verschroeid is het gras in de tuin van de utopie en de dromen. Het is tijd om met die dromen te verhuizen naar een andere plek. Dat verre land, Argentinië, dat vaderland dat op aarde is en heel ver weg van de hemel, komt moeizaam weer op adem. De hemel van het land is nog steeds “vol gaten”. [...]
Er is zelfs niet de troost van God. De atheïst Gelman ontdekt in de teksten van Santa Teresa en van San Juan de la Cruz niet de openbaring van het goddelijke, maar wel lezingen van zijn eigen tragedie en van de Argentijnse tragedie. Gedichten die tegelijk gebed tot niemand zijn en originele exegese. De goddelijke ziel openbaart zich, of liever: wordt één met de ziel van al die gevallenen, en de ziel van de atheïst Gelman wordt op christelijke wijze, vol piëteit en uit piëteit, één met al die zielen.’
Op de vraag of mystiek en religie zich laten verzoenen met maatschappelijke betrokkenheid en of ze zijn dichterschap ingrijpend hebben veranderd, antwoordt Gelman: ‘Ongetwijfeld, alles verandert met de tijd, wat je ervaring ook moge zijn. De ballingschap heeft alles in me veranderd. Het valt me
| |
| |
moeilijk aan de weet te komen hoe, maar veranderd ben ik. Wat de mystiek betreft die je vermeldt, dat was een herlezen in ballingschap van de Spaanse mystici en de kabbalisten, zeg maar de joodse mystici, en ook Hildegard von Bingen, Meister Eckhart, de begijn Hadewijch. Ik las hen anders omdat ik ontheemd was en in hen, zoals in mezelf, de afwezige aanwezigheid van wat men liefheeft aanvoelde: voor hen God en voor mij de gevallen strijdmakkers, mijn zoon, de arrestanten die verdwenen, mijn land. En er is, denk ik, nog een gelijkenis die mystiek en poëzie nader tot elkaar brengt: de extase, het buiten zichzelf raken. Daarenboven, in beide gevallen vindt de ervaring haar neerslag in het schrijven. De religie waarin ik echt geloof is die van de menselijke solidariteit. Religie in haar oorspronkelijke betekenis van religare, herenigen. En ik geloof dat het leven heilig is.’
Voor Nederlandstaligen is het een verrassing te ontdekken dat een Argentijns dichter Hadewijch niet alleen gelezen maar zelf rechtstreeks door haar geïnspireerde verzen geschreven heeft. Juan Gelman bevestigde me wat collega Frank Willaert al vermoedde: dat hij onze 13de-eeuwse dichteres heeft gelezen in een Franse vertaling, getiteld Hadewijch d'Anvers, Poèmes des Béguines traduits du moyen-néerlandais par Fr. J.-B. Porion (Paris, Le Seuil, 1954). Collega Frank Willaert - zonder wiens logistieke steun vanuit de medioneerlandistiek en meer bepaald de Middelnederlandse mystiek ik deze lezing niet had kunnen geven - wees me op een aantal frappante overeenkomsten tussen Porions vertalingen en formuleringen van Gelman. Laat ik dat even illustreren aan de hand van de drie door Hadewijch geïnspireerde gedichten van Juan Gelman.
| |
Kanttekening XI (hadewijch)
dat verlangen naar vereenzamen met jou / liefde
die de ziel gevangenzet / liefde
die de ziel voedt en verslindt en verwijdt / vleugel
van jou naar mij / wiekslag van jou
weg van mij / liefde die komt en gaat
in pijn om jou / verdriet om jou / zoetheid
die mijn flenters bet / ze heelt
in gelukzaligheid om jou / waarin zingen
als zomers de verbanningen
van jou / land of koorts / stokje
dat roert in hartzeer en geneugten / liefde
als een knaap met dichtgeknepen ogen
| |
| |
toegedekt met zijn moed / of vrij
in die kerker van jou / schoon lief
jij die liefde schenkt opdat liefde
| |
Comentario XI (hadewijch)
este deseo de soledad con vos / amor
que apresa el alma / amor
que alimenta y devora y extiende el alma / ala
de vos lejos de mí / amor que viene y va
dando dolor de vos / pena de vos / dulzura
que bañás mis pedazos / unidos
en la dicha de vos / donde cantan
de vos / país o fiebre / palito
revolviendo tristezas y deleites / amor
como un niño con los ojos cerrados
envuelto en su valor / o libre
en la cárcel de vos / bello amor
dando su amor para que amor conozca
In dit gedicht van Gelman treffen we formuleringen aan die door Porions vertalingen van enkele Strofische gedichten van Hadewijch ingegeven zijn. Zo is ‘amor// que apresa el alma (liefde// die de ziel gevangenzet)’ een woordelijke weergave van het fameuze ‘Die minne in hachten heeft inghe ghedaen’, bij Porion ‘celle [l'âme] qu'Amour tient emprisonnée’, uit het bekende Lied XVII (‘Als hem die tijt vernuwen sal’).
Verder lijkt ‘amor// que alimenta y devora (liefde// die de ziel voedt en verslindt)’ geïnspireerd door de tweede helft van strofe 5 uit Lied XXXVIII (‘Als ons die linten wert gheboren’), waar Porion vertaalt ‘Vous la dévorez toute entière, vous nourrissez telle autre’ als weergave van ‘Den selken [besitti in uwe woet,/ Dat hi] van binnen al wordt gheten;/ Die selke sijn sachte van u ghevoedt’. Wanneer Gelman zijn vers voortzet met ‘y extiende el alma (en [de ziel] verwijdt)’ heeft hij de mosterd gehaald uit de beginstrofe van Lied XXXI (‘Om grote minne in hoghe ghedachte’), meer bepaald
| |
| |
uit versregels 3-4 ‘Want si met harer groter crachte/ Mine nature maect so wijt (lui dont la force infinie dilate mon essence)’.
Voor versregels 5-6 ‘amor que viene y va// dando dolor de vos (liefde die komt en gaat// in pijn om jou)’ vinden we een model in Lied XLI (strofe 3: ‘Waeromme ghi comt ochte vliet’, door Porion vertaald als ‘votre venue et votre fuite’), maar ook in de beginregel van de eindstrofe van Lied XVII: ‘Der minnen comen troest; hare ophouden versleet (L'amour vient et console, il s'en va et nous atterre)’. De paradox komen en gaan, voeden en verslinden, is ook aanwezig in strofe 8 uit Lied XXXIII: ‘Dats sat: comt minne, menne canse ghedraghen;/ Dats hongher: houtse op, so eest een claghen (Satiété car l'amour vient et nous accable;/ famine car il se retire et nous laisse en pleurs)’.
De eindstrofe van Gelmans Kanttekening XI is dan weer overduidelijk ingeblazen door het slot van Rijmbrief (Mengeldicht) XV:
Ende met minnen minne u minne!
Ay, minne, om minne ghevet dat minne
Die minne al minne volkinne.
Porion vertaalt:
Ah! bel Amour, si j'étais amour
et vous aimais, Amour, avec l'Amour même!
Ah! bel Amour, donnez-moi par amour
que l'amour connaisse pleinement l'amour!
Overigens komen dergelijke obsessionele woordherhalingen bij Hadewijch wel vaker voor, bijvoorbeeld in de Strofische gedichten X (strofe 3: ‘Ende hoe minne die minne met minnen ere’) en XII (strofe 6: ‘Si selen met minnen ane minne een cleven/ Ende selen met minnen al minne doresien’).
Verwijzingen naar Porions Hadewijch-vertalingen zijn ook te vinden in het tweede Hadewijch-gedicht van Gelman:
| |
Kanttekening XIV (hadewijch)
zoet geweld van de liefde / verborgen
die geruststelt / hartzeer
| |
| |
waar ik stierf om te worden geboren / jou kwijt
die ontbloot / lijden als gezondheid / afwijzing
waarin jij heel je zoelte legt / of kalmte
tegen het verdriet / brood
als honger naar jou / afwezigheden
die jij opent / liefkoost / stelpt
| |
Comentario XIV (hadewijch)
dulce violencia del amor / escondida
que tranquiliza / tristeza
como premio o canción / país
donde morí para nacer / no tenerte
que desnuda / sufrir como salud / rechazo
con que entregás tu suavidad / o calma
como hambre de vos / ausencias
que abrís / amás / consolás
Wie op zoek gaat naar Gelmans inspiratiebronnen bij Hadewijch, komt voor Kanttekening XIV uit bij de prachtige Rijmbrief (Mengeldicht) XIII, die helemaal uit een opsomming van paradoxen (die soms ook oxymora zijn) bestaat:
Dat suetste van minnen sijn hare storme;
Haer diepste afgront es haar scoenste vorme;
In haer verdolen dats na gheraken;
Om haer verhongheren dats voeden ende smaken;
5[regelnummer]
Hare mestroest es seker wesen;
Hare seerste wonden es al ghenesen;
Om hare verdoyen dat es gheduren;
Hare berghen es vinden alle uren;
Om hare quelen dat es ghesonde;
10[regelnummer]
Hare helen openbaert hare conde;
Hare onthouden sijn hare ghichten;
| |
| |
Sonder redenne es hare scoenste dichten;
Hare ghevangnesse es al verloest;
Hare seerste slaen es hare suetste troest;
15[regelnummer]
Hare al beroven es groot vromen;
Hare henen varen es naerre comen;
Hare nederste stille es hare hoechste sanc;
Hare groetste abolghe es hare liefste danc;
Hare groetste dreighen es al trouwe;
20[regelnummer]
Hare droefheit es boete van allen rouwe;
Hare rijcheit es hare al ghebreken.
Noch machmen meer van minnen spreken:
Hare hoechste trouwe doet neder sinken;
Hare hoechste wesen doet diep verdrincken;
25[regelnummer]
Hare grote rijcheit maect armoede;
Haers vele vercreghen toent onspoede;
Hare troesten maect die wonden groot;
Hare hanteren brinct meneghe doet;
Hare voeden es hongher; hare kinnen es dolen;
30[regelnummer]
Verleidinghe es wijse van harer scolen;
Hare hanteren sijn storme wreet;
Hare ghedueren es in onghereet;
Hare toenen es hare selven al helen;
Hare ghichten sijn mere weder stelen;
35[regelnummer]
Hare gheloeften sijn al verleiden;
Hare chierheiden sijn al oncleiden;
Hare waerheit es al bedrieghen;
Hare sekerheyt scijnt meneghen lieghen,
Dies ic ende menich dat orconde
40[regelnummer]
Wel moghen draghen in alre stonde;
Dien de minne dicke hevet ghetoent
Saken daer wij sijn bi ghehoent,
Ende waenden hebben dat hare bleef.
Sint si mi ierst die treken dreef
45[regelnummer]
Ende ic ghemercte al hare seden,
So hildicker mi al anders mede;
Hare ghedreich, hare gheloven
Daer met en werde ic niet meer bedroghen.
Ic wille hare wesen al datse si,
50[regelnummer]
Si goet, si fel: al eens eest mi.
| |
| |
Reeds in de eerste vijf versregels zien we overeenkomsten met Gelmans Kanttekening XIV - zeker wanneer we uitgaan van de Hadewijch-vertaling van J.-B. Porion - vanaf versregel 1:
‘Dat suetste van minnen sijn hare storme’ (in de vertaling van Porion: ‘Ce que l'Amour a de plus doux, ce sont ses violences’), wat Gelman zijn beginregel cadeau heeft gedaan: ‘dulce violencia del amor’ (in vertaling: ‘zoet geweld van de liefde’).
Of neem versregel 5: ‘Hare mestroest es seker wesen’ (vertaling van Porion: ‘l'inquiétude d'amour est un état sûr’), wat in Gelmans versregels 2-3 leidt tot: ‘inquietud// que tranquiliza (onrust// die geruststelt)’.
Een mooi voorbeeld is ook versregel 21: ‘Hare rijcheit es hare al ghebreken’ (Porion: ‘ne rien avoir, c'est sa richesse inépuisable’), wat bij Gelman, in versregels 5-6, klinkt als: ‘no tenerte// como riqueza (jou kwijt// en rijk)’. Soms balt Gelman ook samen wat bij Hadewijch-Porion in gespreide orde voorkomt: ‘tristeza// como premio o canción (hartzeer// als loon of lied)’ lijkt geïnspireerd door de woorden ‘bénéfice’, ‘tristesse’ en ‘chant’ uit Hadewijchs versregels
15: ‘Hare al beroven es groot vromen (s'il nous prend tout, quel bénéfice!)’
17: ‘Hare nederste stille es hare hoechste sanc (son silence le plus profond est son chant le plus haut)’
20: ‘Hare droefheit es boete van allen rouwe (et sa tristesse console de tous les chagrins)’.
Hadewijchs versregel 36 ‘Hare chierheiden sijn al oncleiden (sa parure nous dénude)’, blaast Gelman het beeld in: ‘abrigo// que desnuda (mantel// die ontbloot)’. En een beetje verder is ‘rechazo// con que entregás tu suavidad (afwijzing// waarin jij heel je zoelte legt)’ wellicht schatplichtig aan enkele regels uit Strofisch gedicht V (strofe 5: ‘Hoe minne versleet/ Ende ommeveet/ In een hanteren’).
Terug naar Rijmbrief 13, waaruit Hadewijchs versregel 4 ‘Om haer verhongheren dats voeden ende smaken (être affamé de lui c'est se nourrir et se délecter)’ en ook versregel 29 ‘Hare voeden es hongher (sa nourriture est famine)’ een echo krijgen in Gelmans slotstrofe als ‘pan// como hambre de vos (brood// als honger naar jou)’. Dezelfde gedachte is trouwens aanwezig in Strofisch gedicht XXXIII (strofe 8): ‘Dats hongher: houtse op, so eest een claghen’.
In Gelmans eindstrofe lijkt het woord ‘heridas (wonden)’ ingegeven door versregel 6 uit Rijmbrief XIII, waarin sprake is van ‘Hare seerste wonden’ (door Porion in het enkelvoud vertaald als ‘sa blessure la plus grave’).
| |
| |
Veel moeilijker is het om de bronnen terug te vinden van Gelmans derde Hadewijch-gedicht.
| |
Kanttekening XV (hadewijch)
rondtrekken / spreken / vechten voor
het lapjeswerk van de dag / niets dan
werk van jou / die slechts te vinden bent
door wie niet op zoek is / maar
wezen / weten / alle waartoe
prijsgeeft / zon die verdriet
om jou opdroogt / warmte boven
vereenzaming om jou / volheid
zonder begin of einde / speeksel of
voorsmaak van jou waar jij gedijt
als verborgen licht dat verkeert
| |
Comentario XV (hadewijch)
andar / hablar / pelear por
las telitas del día / no son
sino obras de vos / a quien hay
que encontrar no buscando / sino
abandonando ser / saber /
los paraqués / sol que seca
los dolores de vos / calor sobre
la soledad de vos / plenitud
sin principio ni fin / saliva o
sabor de vos donde crecés
como comercio de la luz escondida
Collega Frank Willaert wees me erop dat het verzelfstandigde ‘paraqués’ (substantivering van ¿para qué?, waartoe) vermoedelijk is ingegeven door deze regels uit Strofisch gedicht XLI: ‘Ay minne, hoe selen wi gheleren/ Wies ghi comt ende wies ghi gaet’, meer bepaald door Porions vertaling ‘qui nous dira le pourquoi/ de vos allées et venues’.
| |
| |
Verder kan ik alleen maar vermoeden dat ‘andar’, het woord dat Gelman in deze Kanttekening vooropzet, iets van doen heeft met het werkwoord ‘dolen’ dat een van Hadewijchs sleutelwoorden is en in tal van Strofische gedichten - vanaf het allereerste tot het op vier na laatste - opduikt, vaak in combinatie met ‘avontuere’; ook werkwoorden als ‘dorevaren’ en ‘trecken’ komen voor. Algemeen wordt aangenomen dat Hadewijch van adellijke afkomst was en - wellicht mede vanuit haar vertrouwdheid met de ridderroman - ‘die sinne,/ Die dolen in minne’ (de zielen die in minnedienst omzwerven, zoals ze aan het eind van Strofisch gedicht V worden genoemd) graag uitbeeldde als dolende ridders (in het Spaans ‘caballeros andantes’). De tornada (korte slotstrofe) van Lied VI laat er geen twijfel over bestaan:
Nu sijn si in swaren bande
Ende vreemde in haers selfs lande.
Daer dolen si in de hande
Het ‘dolen’ (‘Na minne te dolen ende hine weet waer’ heet het in Lied XVII, ‘dolen in ene wilde woestine’ in Lied XXII), wat Porion vertaald heeft als ‘vagabonder’, kan door Gelman in ‘andar’ zijn omgezet, hoewel dit werkwoord in het hedendaagse Spaans weinig méér betekent dan ‘lopen, gaan’. Van de Spaanse mystica Santa Teresa de Ávila is bekend dat zij dol was op die ridderromans met hun ‘caballeros andantes’. Voor Juan Gelman die van 1975 tot 1988 op de dool was en zijn heil moest zoeken in Madrid, Parijs, Rome en Havana, vóór hij zich in Mexico-stad ging vestigen, moet ‘andar’ wel een bijzondere bijklank gehad hebben.
|
|