Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde. Jaargang 2007
(2007)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 191]
| |
Omar Khayyam en zijn Rubaiyat (bij wijze van inventaris)
| |
[pagina 192]
| |
pas toen ik me in de late jaren zeventig intens in Leopold ging verdiepen ging ik beseffen wat ‘Oostersch’ en de titels van de reeksen kwatrijnen ‘Uit de Rubaijat’, ‘Soefisch’ en ‘Omar Khayyam’ betekenen. | |
2. Omar Khayyam en Sadegh HedayatOndertussen is me wel duidelijk welk een curieus fenomeen in de Westerse poëzie hier aan de orde is.
Voor 1859, het jaar dat de Engels-Ierse erudiete vertaler Edward FitzGerald (1809-1883) onder de titel The Rubáiyát een selectie van 75 kwatrijnen van Omar Khayyam liet drukken op 250 exemplaren bij Qaritch, een kleine uitgever in Londen, hadden weinigen in het Westen ooit over Omar Khayyam gehoord.
Omar Khayyam is omstreeks 1048 of 1050 na Christus in Nishapur (Perzië, het huidige Noord-Iran) geboren en er gestorven in 1131 of 1139. Over zijn leven is zo weinig bekend dat de wildste fantasiën mogelijk werden.
De bekendste Iraanse (Perzische) literator Sadegh Hedayat (1903-1951), schrijver van o.a. de modernistische roman De blinde uil (1937), heeft het leven en de kwatrijnen van Omar Khayyam grondig bestudeerd.Ga naar voetnoot1 Hij stelt dat volgens de vele kwatrijnen de auteur zowel theoloog, naturalist, atheist, mysticus, optimist, pessimist, reïncarnationist, opiomaan, gedrogeerde, losbandige, yogi, ongodsdienstige, schurk en heilige moet zijn geweest. Bovendien ook nog filosoof, mathematicus en astronoom. Hedayat besluit dat een en ander niet kan kloppen. Het oudste manuscript, het Bodleian manuscript, dat in Oxford berust, dateert van 1460, dus van drie eeuwen na de dood van Khayyam. Het bevat 158 kwatrijnen waarvan een aantal volgens Hedayat niet van hem kunnen zijn. Zelf neemt hij er in zijn uitgave van The Rubaiyat (vertaald in het Frans als Les Chants d'Omar Khayyam - ‘rubai’ betekent lied, ‘Rubayyat’ zoiets als Liedboek) 143 op waarvan er volgens hem 34 misschien niet van Omar Khayyam zijn. Volgens Arouzi, tijdgenoot en oudleerling van Omar Khayyam, was Khayyam een astronoom. Een andere zogezegde oud-leerling Beyhaghi, noemt hem de evenknie van de geleerde Avicenna: prediker, filosoof, volmaakt mens maar met een somber en | |
[pagina 193]
| |
opvliegend karakter. Hij citeert tal van werken van hem: over geneeskunde, filosofie, theologie, geschiedenis, wiskunde, astronomie. Khayyam zou ook een uitermate betrouwbare kalender hebben opgesteld. Over zijn poëzie rept Beyhaghi met geen woord. Hedayat vermoedt dat Khayyam die poëzie verborg uit angst voor het fanatisme van het volk. Hij zou nog tijdens zijn leven gedwongen zijn geweest naar Mekka op bedevaart te gaan en na zijn dood zouden zijn geschriften en opvattingen goddeloos, pervers en in strijd met de Koran zijn geacht. Maar ondertussen hadden de kwatrijnen die aan hem werden toegeschreven zich opgestapeld (tussen de 80 en de 1200). Elke mollah (voorganger binnen de sjiitische geloofsgemeenschap) die zijn geniepige nachtelijke zuippartij in een kwatrijn herdacht, schreef dat toe aan Omar Khayyam, uit schrik voor beschuldigingen, beweert Hedayat. Pas een halve eeuw na zijn dood wordt Khayyam door Nadjmédin Razin als dichter vermeld maar meteen ook verketterd op basis van de volgende door Razin geciteerde kwatrijnen (ik citeer ze in de Franse vertaling van Farzaneh en Malaplate): Le cercle que nous traversons
Ne laisse rien voir, ni son début, ni sa fin.
Nul ne dit le mot juste:
D'où venons-nous, où allons-nous!
Le Maître qui composa lui-même les éléments
Pourquoi les condamna-t-il à l'imperfection?
Si leurs images se révélèrent laides, à qui la faute?
Et si belles, pourquoi chercher leur ruine?
J.T.P. De BruynGa naar voetnoot2 vertaalde ze zo: De rondgang van ons komen en ons gaan,
daar vind je geen begin, geen einde aan.
De ware zin heeft niemand nog verstaan:
vanwaar dit komen en waarheen dit gaan?
De Schepper heeft het samenstel gesmeed,
en daarna in zijn delen weer ontleed.
Was het niet goed? Waarom heeft hij gebroken
de vormen door Zijn eigen hand gekneed?
| |
[pagina 194]
| |
Razin kende blijkbaar het werk van Khayyam goed, maar als mysticus (soefi), verzette hij zich ertegen. Hedayat besluit dat Khayyam geen mysticus, geen gelovige maar een bestrijder van de soefi's moet zijn geweest. Volgens Hedayyat bestaat er maar één document (‘Mouness-al-Ahrar’, wat betekent ‘Gezellen van de vrije Mensen’) dat authentieke kwatrijnen van Khayyam citeert: 14 namelijk. Die veertien hebben Hedayat, samen met het Bodleian manuscript, geholpen om alle kwatrijnen te weren die twijfelachtig zijn: om te beginnen alle kwatrijnen die een mystieke idee, of een mystiek woord bevatten. Er is ook geschreven dat Khayyam dronk, slordig was en in zijn jeugd ongelovig, maar dat hij later het geluk vond op de weg naar God. Zich baserend op die 14 filosofische kwatrijnen spreekt Hedayat ook die opvatting tegen: de volgens hem niet authentieke kwatrijnen beantwoorden aan de smaak van de sjiitische mollahs en de mystieke soefi's. Hedayat betoogt dat Khayyam zijn hele leven trouw is gebleven aan zijn filosofie: hij was materialist, pessimist, agnosticus en later, enigszins genuanceerder, een ontgoocheld fatalist die wilde doorgaan voor optimistisch. Alle kwatrijnen die wijzen op bezopenheid, amourettes, vulgariteit, opiomanie of onrijpheid zouden volgens Hedayat niet van Khayyam zijn.
De meeste vertalers hebben zich daar niet aan gestoord en vrolijk alles vertaald wat aan Omar Khayyam is toegeschreven. Vandaar dat er vertalingen zijn van ruim 500 kwatrijnen... | |
3. Vertalers en vertalingen van de ‘Rubaiyat’Ga naar voetnoot3De Engelsen Thomas Hyde en Sir William Jones hadden een halve eeuw voor FitzGerald Omar Khayyam al bestudeerd en kwatrijnen van hem vertaald. Ook de Duitser Hammer-Purgstall had in 1818 al werk van hem vertaald. En lang na FitzGerald zijn er honderden vertalers aan het werk geweest. Vandaag zijn ze dat nog.
De Engelsman A.G. Potter heeft een bibliografie gemaakt van de uitgaven van de hele Rubaiyat of ruime gedeelten ervan tot 1929. Hij vermeldt er ca. 1300 in veertig talen. Er wordt vermoed dat er vandaag zo'n 2500 moeten zijn. ‘In vrijwel elke taal van de wereld maar niet in het Chinees,’ beweert Johan van Schagen. En na 1929 tot vandaag zouden er in het Deens 8 zijn, in het Duits 36 (o.a. een vertaling van Klabund), in het Engels 30 (o.a. een | |
[pagina 195]
| |
vertaling van Robert Graves), in het Frans 41 (o.a. vertalingen van Yves-Gérard le Dantec en Pierre Seghers), in het Esperanto 5, in het Italiaans 13, in het Nederlands 29, in het Noors 2, in het Portugees 3, in het Spaans 42 en in het Zweeds 10. In 1971 schatte Ali Dashti het aantal boeken en artikelen over Omar Khayyam op meer dan tweeduizend. Tevens zijn er ook nog zo'n honderd muzikale composities, o.a. van Hindemith en Penderecki. En ook de ‘parodieën’ zijn legio: in het Engels alleen al liefst 43 o.a. een vrij scabreuse van Mark Twain die pas in 1981, zeventig jaar na zijn dood, gepubliceerd is.
Zoals al vermeld was Edward FitzGerald de eerste belangrijke vertaler en hij is eigenlijk nog steeds de belangrijkste. Zijn vertalingen - hij gebruikte enkel in zijn eerste vertaling van de The Rubaiyat ‘Translated’, later werd dat ‘Rendered into English Verse’ - zijn volgens de enen gedurfd en geniaal, volgens de anderen schaamteloos vervalst. Maar iedereen erkent dat het resultaat ‘van een verbluffende poëtische schoonheid is’. Voor FitzGerald was vertalen: herscheppen! Het was zijn vriend Edward Byles Cowell die Latijn, Sanskriet en Perzisch had gestudeerd, die FitzGerald 158 Perzische kwatrijnen bezorgde. Cowell had ze overgeschreven uit het Bodleian manuscript dat zich in Oxford bevond en dateert van 1460-1461, dus van drie eeuwen na de dood van Omar Khayyam. Later schreef Cowell nog heel wat kwatrijnen over uit het Calcutta manuscript dat 492 rubais bevatte en enkele eeuwen jonger is dan het Bodleian manuscript. Het boekje van FitzGerald werd niet verkocht en hij gaf de hele voorraad aan de drukker die hem als oud papier wegdeed. Zestig jaar later, in 1929, werd in de Verenigde Staten voor een exemplaar van de eerste druk achtduizend dollar betaald en in Londen veertienhonderd pond sterling. FitzGerald werkte voort aan de kwatrijnen en voegde er nog 35 aan toe, wat de tweede editie van 1868 op 110 bracht. Hij publiceerde die weer in eigen beheer. In 1872 kwam dan een derde druk met 101 kwatrijnen. Pas in de vijfde druk, die in 1889 postuum werd uitgegeven, komt de naam van de vertaler voor. Ondertussen had de Amerikaanse criticus en uitgever Th.S. Perry in 1869 in Philadelphia het boekje ontdekt en wereldkundig gemaakt. De naam Omar Khayyam werd bekend en The North American Review publiceerde in datzelfde jaar 39 Franse kwatrijnen van J.B. Nicolas in het Frans met een Engelse vertaling van Charles Eliot Norton. In Engeland was de symbolistische schilder-dichter Dante Gabriël Rossetti de ontdekker van FitzGeralds vertaling. Zo begon de triomftocht van FitzGerald en van Omar Khayyam, die herhaaldelijk verwisseld werden.
FitzGerald had in zijn Rubaiyat gekozen voor het panoramische gedicht: een dag met Omar Khayyam, van voor de ochtendstond tot diep in | |
[pagina 196]
| |
de nacht. Daarmee bedoelde hij tegelijk ook een jaar, een mensenleven, een tijdvak.
Na FitzGerald zijn er Duitse, Franse en Engelse vertalers gevolgd die een heel andere volgorde van de kwatrijnen maakten en vaak ook een nieuwe indeling: kwatrijnen die beslist van Omar Khayyam zijn, die waarschijnlijk van hem zijn, die uit zijn dichterschool komen, die van zijn leerlingen zijn, van zijn tegenstanders enz.
Ondertussen was The Rubaiyat van Omar Khayyam (eigenlijk van Edward FitzGerald) vertaald in het Frans en het Duits maar ook in het Latijn, Keltisch, Oud-Javaans, Arabisch. Soms kwam er ook wel een vertaling rechtstreeks uit het Perzisch. Een enkele keer werd FitzGeralds herschepping zelfs opnieuw in het Perzisch vertaald. Gezaghebbende stemmen zoals Salman Rushie of Dag Hammarsjköld beweerden zelfs dat FitzGeralds vertaling beter is dan Khayyams origineel...
In het Engels komt na FitzGerald ook E.H. Whinfield. In 1882 publiceerde hij 253 kwatrijnen van Omar Khayyam, zich baserend op de Franse editie van J.B. Nicolas uit 1867, de Lucknov-editie van 1878 en het Bodleian manuscript uit 1460. In 1883 publiceerde hij zelfs een reeks van 508 kwatrijnen, tweetalig Perzisch-Engels. Er is ook een dame-vertaler, de enige, vermoed ik: Mrs. H.M. Cadell die in 1890 de Rubaiyat vertaalde.
Jan Hendrik Leopold heeft de vertalingen van Whinfield uit 1909 (én ook van de Duitser Rosen, eveneens uit 1909) gebruikt voor zijn reeks van 30 kwatrijnen Uit de Rubaijat uit 1911.
In het Frans is de bekendste vertaler J.B Nicolas die consul en tolk was in Perzië en in 1861 al, amper twee jaar na FitzGerald dus, 464 kwatrijnen in het Perzisch met een prozavertaling in het Frans liet verschijnen. En in 1909 publiceerde hij 395 naar thema gerangschikte kwatrijnen. Hij interpreteerde Omar Khayyam volgens de pantheïstische extaseleer van de Islam. Er zijn Claude Anet en Mirza Muhammad die in 1920 een prozavertaling publiceerden. Er is ook Franz Toussaint die in 1924 170 kwatrijnen in proza vertaalde. De Franse vertaling van Armand Robin uit 1958 wordt nog steeds herdrukt.
In 2003 heeft de Nederlandse vertaler Hans van Rossum vertaald naar Franz Toussaint. De Nederlandse dichter Jan Hendrik Leopold heeft de reeks van 24 kwatrijnen Omar Khayyam uit 1924 naar Anet en Muhammad vertaald.
In het Duits zijn bekende vertalers: Von Schack in 1879 met 336 kwatrijnen, Bodenstedt in 1881 met liefst 467 kwatrijnen en de schrijver Klabund in | |
[pagina 197]
| |
1917 met 95 kwatrijnen. De bekendste vertaling is evenwel die van de Duitse diplomaat in Perzië Friedrich Rosen, die in 1921 korte tijd minister van Buitenlandse Zaken in het Duitse Rijk is geweest. In 1909 publiceerde hij 93 kwatrijnen, in 1912 uitgebreid tot 122 kwatrijnen, nog later tot 152. Deze uitgave werd regelmatig herdrukt als deeltje in de Insel-Bücherei, het laatst in 2002. In 1925 publiceerde Rosen in een Perzische uitgave 13 van de 14 kwatrijnen die Hedayat vermeldt als zijnde absoluut zeker van Khayyam en 329 kwatrijnen uit twee recent ontdekte manuscripten van 1321. Die bleken later echter van circa 1500 te zijn. Rosen vertaalde rechtstreeks uit het Perzisch. Zoals al vermeld gebruikte Jan Hendrik Leopold naast Whinfields vertalingen ook die van Rosen voor zijn reeks ‘Uit de Rubaijat’. | |
4. Vertalers in het NederlandsDe vertaler Johan van Schagen heeft in 1995 een inventaris opgemaakt van alle vertalingen van 12 en meer kwatrijnen in het Nederlands.Ga naar voetnoot4 Van 1910 tot 1995 zijn het er 30. En sinds 1995 zijn er nog bij gekomen, in elk geval de tweetalige (Engels-Nederlands) vertaling door W. Blok, die van Dirk Meursing, die van Hans van Rossum.
De volgende vertalers vertaalden naar FitzGerald: in 1910 Chr. Van Balen: 76 kwatrijnen; in 1944 Ponticus, oorlogsschuilnaam van de dichter H.J.W.M. Keuls: 42 kwatrijnen en in 1947: 48 (en 2 naar Klabund); in 1946-47 Theo van Raalte: 91 kwatrijnen; in 1947 Johan van Schagen: 83, in 1954: 93 en in 1995: 115; in 1951 de Vlaming Maurits De Donker: 111 kwatrijnen; in 1955 J.A. Vooren: 130 naar het Bodleian ms., 70 naar FitzGerald en 113 naar andere bronnen en in 1966: 158 naar het Bodleian ms., 116 naar FitzGerald en 310 naar andere bronnen; in 1960 Johan Weiland: 115 kwatrijnen; in 1967 Henri van Praag: 13 kwatrijnen naar een op FitzGerald gebaseerde Duitse vertaling van Preconi; in 1979 Lucas Metsier: 78 kwatrijnen; in 1989 Dirk Jorritsma: 75 kwatrijnen; in 1994 Geert Bremer: 45 kwatrijnen; | |
[pagina 198]
| |
in 1997 W. Blok 101 + 15 kwatrijnen; in 2002 J.T.P. De Bruyn in Een karavaan uit Perzië: 12 kwatrijnen, ongetwijfeld vertaald uit het Perzisch; in 2003 Hans van Rossum: 170 rijmloze zesregelige verzen naar de Franse vertaling van Franz Toussaint. in 2005 Dirk Meursing: 194 kwatrijnen naar FitzGerald en anderen.
Sommige van de genoemde uitgaven zijn geïllustreerd, sommige tweetalig Engels-Nederlands en bijna alle zijn ze voorzien van in- of uitleidingen en noten.
De overige Nederlandse vertalers en ook de Vlamingen A.W. Grauls, R. Cnudde en Lambert Jagenau werkten naar andere buitenlandse vertalingen.
In 1911 publiceerde, zoals al vermeld, Jan Hendrik Leopold in De Nieuwe Gids 29 kwatrijnen van Omar Khayyam ‘Uit de Rubaijat’ naar E.H. Winfield en Fr. Rosen; in 1926 ‘Oostersch’ waarin naast ‘Uit de Rubaijat’ ook de reeks ‘Omar Khayam’ is opgenomen: dat zijn 24 kwatrijnen naar Claude Anet en Mirza Muhammad.Ga naar voetnoot5 In 1913 vertaalde P.C. Boutens 100 kwatrijnen naar diverse, vaak onduidelijke bronnen: het Bodleian manuscript, Amerikaanse en mogelijk Duitse omzettingen maar ook de Franse vertaling van J.B. Nicolas. Recent is ontdekt dat Boutens ook J.H. McCarthy en Heron-Allen heeft gebruikt. In 1919 vertaalde A.W. Grauls 19 kwatrijnen naar Klabund. In 1931 vertaalde Willem de Mérode 100 kwatrijnen naar Fr. Rosen, A. Fr. Graf von Schack en M.R. Schenck. In 1937 vertaalde Frits Pijl als enige 29 kwatrijnen rechtstreeks uit het Perzisch en in 1947 126 kwatrijnen eveneens uit het Perzisch. In 1937 vertaalde R. Cnudde 31 kwatrijnen, naar eigen zeggen uit het Perzisch maar vermoedelijk uit een Duitse bron. In 1986 vertaalde Lambert Jagenau 24 kwatrijnen zonder vermelding van zijn bronnen. In 1989 vertaalde H.G.S. Snijder 124 kwatrijnen naar Fr. Toussaint en M.M. Fouladvand. | |
[pagina 199]
| |
5. J.H. Leopold en P.C. BoutensOnder de vertalers in het Nederlands springen uiteraard de namen van belangrijke dichters naar voren: Jan Hendrik Leopold, P.C. Boutens; Willem de Mérode, H.W.J.M. Keuls. Zij hebben vrij veel van Omar Khayyam vertaald. Anderzijds blijken ook Adriaan Roland Holst, Slauerhoff en Anthonie Donker een paar kwatrijnen van Omar te hebben vertaald. En Martinus Nijhoff en Edgar Du Perron hebben waarderend over hem geschreven.
Welk soort Omar Khayyam die dichters elk afzonderlijk neerzetten, meestal wel aansluitend bij hun eigen dichterschap, zou een aparte studie en uiteenzetting vergen. Omar Khayyam kan, net als in de buitenlandse vertalingen, zowel epicurist (van Wein, Weib und Gesang) zijn, Villon-achtige dichter en zuivere mysticus (soefi), met alle mogelijke gradaties daartussenin.
Ik ga nu in op de twee belangrijkste dichters-vertalers: Jan Hendrik Leopold en Pieter Cornelisz Boutens.
J.H. Leopold kende Omar Khayyams werk blijkbaar al vrij lang. Hij heeft de laatste twintig jaar van zijn leven (hij stierf in 1925) vnl. Perzische dichters vertaald. Maar in zijn ‘Vroege gedichten’ staat al een gedicht dat ‘Oostersch’ heet en ook duidelijk oosters geïnspireerd is. Het staat in een blauw schoolschrift waarvan het eerste vers ‘Idylle’ de dagtekening 1887 draagt. Misschien heeft zijn vroeggestorven studiegenoot en vriend, de oriëntalist Gerlof Van Vloten, wiens boek Oosterse Schetsen en Vertalingen hij op 5 juni 1900 juichend besprak in NRCGa naar voetnoot6, hem ingewijd in de Oosterse problematiek. In zijn Herinneringen aan Leopold schreef zijn leerling Schmidt-Degener dat Leopold hem in een brief in 1904 de ontdekking van Omar Khayyam had gemeld.Ga naar voetnoot7 En op 17 maart 1906 publiceerde Leopold, eveneens in de NRC, een stuk over Omar Khayyam, een recensie namelijk van Life of Omar al-Khayyami by J.K.M. ShiraziGa naar voetnoot8. Leopold blijkt de vertaling van FitzGerald goed te kennen. In zijn nalatenschap is trouwens een uitgave van FitzGeralds The Rubaiyat uit 1898 gevonden maar hij heeft die niet gebruikt. Leopold roemt hogelijk de dichter Khayyam en ziet ‘overeenkomst tussen dezen Oosterschen man der wetenschap en den Joodschen wijsgeer in ons zeventiende eeuwsche land’, hij bedoelt Spinoza, van wie hij de beginbladzijden van | |
[pagina 200]
| |
Verhandeling over de Verbetering van het VerstandGa naar voetnoot9 omstreeks dezelfde tijd vertaald heeft en over wie hij twee kritieken heeft geschreven.Ga naar voetnoot10 Hij verwijst ook naar Prediker en naar de grote rol die het beeld van de pottenbakker en zijn maaksels speelt zowel in de bijbel (Jeremia, 18.6, Paulus Rom.6.19) als bij Omar Khayyam én bij Spinoza. Hij heeft het over ‘de wrevel en het klagen op der menschelijke onvoldaanheid en teleurstelling over den tweespalt tussen den ingeboren drang naar het redelijke en de niet beantwoordende werkelijkheid; het klagen over 's menschen bestaan, waarin een zin niet is te ontdekken, de wanhoop over alle betere verlangens die hun doel toch niet bereiken mogen en gedoemd zijn verspild te worden en te loor te gaan. (...) in al de vreugde is zoo goed de innerlijke spijt, de grimmige bitterheid te horen, juist als zij zoo luide prijst den beker en het zingenot, het vluchtige oogenblik, het eenig zekere dat den mensch gegeven is.’ In dit citaat schetst hij zowel zijn levensvisie als een soort zelfportret en identificeert hij zich vrij sterk met Omar Khayyam, die volgens hem geen sceptisch levensgenieter en evenmin een mysticus (een soefi) is geweest. In feite komt Leopold vrij dicht bij de visie van Sadegh Hedayat op Omar Khayyam. Leopold vertaalde dan ook vooral die kwatrijnen uit de Rubaiyat waarin hij zichzelf herkende. De reeks kwatrijnen Uit de Rubaijat verscheen het eerst in De Nieuwe Gids in 1911; de reeks Omar Khayam' in Oostersch (1924).
Er is een wat onzinnige discussie gevoerd over de vraag of Leopold al dan niet een ‘plagiator’ was omdat hij zogezegd de Oosterse gedichten als eigen werk had gepresenteerd.Ga naar voetnoot11 Maar de reeksen kwatrijnen hebben toch als titels ‘Uit de Rubaijat’ en ‘Omar Khayyam’. En wat de overige gedichten uit Oostersch betreft: in een brief van 27 augustus 1921 aan de uitgever van Kunera Pers, waar Oostersch in 1924 zou verschijnen, schreef Leopold: ‘Boven dit gedicht (hij bedoelt “Emir Khosrau” of “Hafiz” W.S.) en boven die van Saadi heb ik de herkomst aangegeven omdat ik meende dat die aan den gewonen lezer misschien bekende grootheden waren; boven de andere niet om hem niet met namen lastig te vallen, die toch niets zeggen en om zelf niet den schijn van uiterlijk vertoon op te lopen.’ En bij de publicatie in 1924 van Oostersch heeft hij in de inhoudsopgave dan toch ‘de namen der Oostersche dichters en hunne levensjaren’ vermeld. Het is Dr. R.I. Leopold geweest die in 1926, kort na de dood van zijn oom Verzen. Werken van Dr. Jan Hendrik | |
[pagina 201]
| |
Leopold 1865-1925. Tweede bundel erg slordig en zonder enige bronvermelding heeft uitgegeven.
Uiteraard was Leopolds betrokkenheid enorm groot en zijn deze Oosterse verzen echt ook herscheppingen. Leopold noteerde trouwens volgende citaten van Schopenhauer: ‘Gedichte kann man nicht übersetzen, sondern bloss umdichten’ en van Goethe: ‘Was da ist, das ist mein. Und ob ich es aus dem Leben oder aus dem Buche genommen, das ist gleichviel, es kam bloss darauf an, das ich es recht gebrauchte.’ Zijn Omar Khayyam is een epicurist die het determinisme aanvaardt en zich afwendt van godsdienst en goden, die de wereld noch geschapen hebben noch ingrijpen in zijn ontwikkeling. Zijn uitsluitend doel is het nastreven van het geluk en de hoogste wijsheid is het beheersen van de vrees door het inzicht en het vermogen om onlust te vermijden en te genieten van lust. Vooral in de reeks ‘Omar Khayam’ wordt het levensgenot bezongen: de wijn als symbool van genietingen, levensroes maar niet eenzijdig zinnelijk of zintuiglijk. Dit kan er op wijzen dat Leopold zelf in filosofische zin geëvolueerd was van stoïcisme naar epicurisme...
P.C. Boutens en J.H. Leopold, allebei classici, waren op hetzelfde moment Omar Khayyam aan het vertalen - al is het niet onmogelijk dat Boutens eigenlijk via Leopolds vertalingen bij Omar Khayyam is terechtgekomen. Dat was in de periode dat Boutens de bundel Verzen van Leopold heeft laten drukken en uitgeven - tegen Leopolds zin - bij Verbeke in Brugge in 1912. Een onduidelijke historie. Naar het schijnt hebben ze elkaar maar één keer ontmoet en dat enige contact kan men bezwaarlijk vriendschappelijk noemen. Boutens had voorgesteld om Leopolds verzen uit te geven en Leopold reisde naar Den Haag om te achterhalen wat voor iemand Boutens wel was. Boutens heeft Leopold, in een brief aan Ary Prins, beschreven als ‘een wonderlijk eenzelvig man’, ‘wat doovig’ en met ‘iets ijselijk afgestorvens’ over zich. Hij wilde er al meteen vandoor gaan. En Boutens' bekende zakelijkheid had Leopold vol misprijzen tot Annie Salomons doen zeggen: ‘Die man sprak over geld’.
Volgens Rianne Batenberg in haar scriptie Op hun gevleugelde gedachten,Ga naar voetnoot12 houdt Boutens het in zijn vertaling Rubayyat,Ga naar voetnoot13 als symbolist die schrijft voor ingewijden, op suggestief taalgebruik, vage suggestieve bewoordingen daar | |
[pagina 202]
| |
waar bij andere vertalers vrij concrete formuleringen staan. Zo biedt hij mogelijkheid tot diverse interpretaties. Ook gebruikt hij neologismen, ambiguïteiten, meerduidige adjectieven, personificaties en syntactische elementen als inversie en enjambement. Hij lijkt het mysterieuze karakter van de kwatrijnen te hebben willen versterken. En hij heeft tevens een tendens naar platonisering. Zo gebruikt hij markante beelden uit Plato's Phaidros die hij vijf jaar voor zijn vertaling van Rubaiyat, in 1909, heeft vertaald. Hij maakt zodoende een synthese tussen klassiek en Perzisch. Hij heeft zijn Rubaiyat trouwens ingeleid met een citaat uit Phaidros. | |
6. Een voorzichtige vergelijking van vertalingenTot slot citeer ik telkens hetzelfde kwatrijn in een aantal vertalingen, wat misschien een aanzet zou kunnen vormen tot enige vergelijking. Maar men zou dan toch moeten beschikken over de oorspronkelijke Perzische kwatrijnen, liefst in een letterlijke vertaling. Er zijn nogal wat vertalingen rechtstreeks uit het Perzisch met de brontekst ernaast, maar de kennis van het Perzisch is uiteraard niet evident. | |
6.1 FitzGerald en zijn volgelingenEdward FitzGerald heeft kwatrijn XIX in zijn vierde druk van de Rubaiyat (1879) als volgt hertaald: I sometimes think that never blows so red
The Rose as where some buried Caesar bled;
That every Hyacinth the Garden wears
Dropt in her Lap from some once lovely Head.
De hierna volgende vertalers hebben zich allen naar FitzGerald gericht:
6.1.1 H.J.W.M. Keuls in zijn Verzamelde Gedichten (1947): Soms denk ik: nergens bloeit de roos zoo rood
Als waar een Caesar vond een bloed'gen dood,
En waar nu hyacinthen zijn ontloken
Zonk eens een zacht gezicht in aardes schoot.
Keuls maakt ‘every Hyacinth’ tot ‘hyacinthen’; ‘where some buried Caesar bled’ wordt ‘waar een Caesar vond een bloed'gen dood’; en het slotvers | |
[pagina 203]
| |
‘Dropt in her Lap from some once lovely Head’ wordt wel erg vrij vertaald als ‘zonk eens een zacht gezicht in aardes schoot.’
6.1.2 Johan van Schagen vertaalde, eveneens in 1947 (ik citeer zijn vertaling uit de herdruk van 1995): Soms denk ik: nergens bloeit de roos zo rood
Als waar een koning bloedde in zijn dood,
En dat de slankste hyacinth die oprijst,
In een hoofd dat eens het schoonst was, wortel schoot. (19)
Bij Van Schagen wordt ‘every hyacinth’: ‘de slankste hyacinth’; ‘een koning bloedde in zijn dood’ vind ik niet zo mooi; ‘the Garden’ en ‘her Lap’ vallen weg. En het derde en vierde vers lopen ritmisch niet goed.
6.1.3 Maurits De Doncker vertaalde in 1951: Ik denk somtijds dat nergens bloeit zo rood
de roos als waar een Caesar bloedde dood,
dat elke hyacint die tooit den tuin
van iemands lieflijk hoofd droop in zijn schoot.
Een zwak, eigenlijk onduidelijk slotvers. Is ‘zijn schoot’ die van Caesar? Of van de tuin? In het Engels staat er ‘her Lap’...
6.1.4 Johan Weiland vertaalde in 1960: Soms denk ik dat eens konings dode bloed
De schoonste roos der gaarde heeft gevoed,
Een schoon gelaat in aarde schoot ontbonden
De hyacinth zo donker geuren doet. (24)
Weiland maakt van ‘some buried Caesar bled’: ‘eens konings dode bloed’. Hij heeft het over ‘een schoon gelaat’ en hij laat de hyacinth ‘donker geuren’ - bij FitzGerald is er geen sprake van geur.
6.1.5 W. Blok vertaalde tenslotte in 1997: Ik denk dat geen roos roder bloei belooft
dan waar een vorst van 't leven werd beroofd;
dat elk viooltje in de schoot der gaarde
ontgroeide uit een eenmaal lieflijk hoofd. (XIX)
Bij W. Blok wordt ‘blows so red’: ‘roder bloei belooft’; ‘some buried Caesar bled’: ‘een vorst van 't leven werd beroofd’, wat wel erg expliciet is; | |
[pagina 204]
| |
‘hyacinth’ wordt ‘viooltje’ en ‘gaarde’ klinkt wel erg archaisch. Het verband bij FitzGerald tussen ‘red’, ‘the Rose’ en ‘bled’ is grotendeels zoek. | |
6.2. Uit het Perzisch6.2.1 In 1899 al had Mrs. H.M. Cadell dit kwatrijn als volgt vertaald, vermoedelijk uit het Perzisch: Where e'er the tulips or the roses bloom,
Know that they sprout where blood of kings hath flowed;
Each violet tuft that bursts in fresh perfume,
Was once a mole where Beauty's visage glowed. (51)
Zij heeft het niet over ‘the rose’ maar over ‘tulips’ en ook ‘roses’, niet over een ‘hyacinth’ maar over ‘each violet’. Het is dan ook niet onmogelijk dat latere vertalers ook van haar vertalingen hebben gebruik gemaakt. Ze heeft het ook over geur: ‘fresh perfume’ en over ‘a mole’: een moedervlek... Bij latere vertalers komt een schoonheidsvlekje, ‘un grain de beauté’ voor.
6.2.2 Friedrich Rosen, Leopolds ene brontekst, vertaalde dit kwatrijn eveneens uit het Perzisch: Wo aus der Erde Tulpen rot entsprossen,
Ist sicher eines Königs Blut geflossen.
Und wo ein Veilchen aus der Erde blickt,
Hat einst ein holdes Auge sich geschlossen. (XXII)
Rosen heeft heeft het over ‘Tulpen rot’ en over ‘ein Veilchen’. Maar ook over ‘ein holdes Auge’!
6.2.3 Bij Frits Pijl die als enige Nederlandse vertaler, in 1937 en in 1947, Omar Khayyam rechtstreeks uit het Perzisch vertaalde, klinkt dit kwatrijn zo: Wanneer er tulpen in uw tuintje groeien,
doet wellicht bloed van koningen ze bloeien.
En elk viooltje dat de grond ontspruit
stond wellicht eens op schone wang te gloeien.
Geen ‘roos’ zoals bij FitzGerald en al zijn volgelingen en geen ‘hyacinth’ zoals bij de andere Nederlandstalige vertalers, op W. Blok en Van Rossum na. Wel ‘tulpen’ en ‘viooltje’. En een ‘wang’ inplaats van een ‘hoofd’ of een ‘gezicht’ of een ‘Auge’. | |
[pagina 205]
| |
6.2.4 De Fransman Armand vermeldt in zijn Rubayat (1958), recente herdruk 1994, zijn bronnen niet maar wekt de indruk rechtstreeks uit het Perzisch te hebben vertaald. Sur toute plaine où les tulipes s'étendent,
Les tulipes ont surgi du sang d'un roi.
Tout point que peint la violette en jaillissant de la terre
Fut un grain de beauté sur la joue d'une jolie.
Het kwatrijn is bij hem rijmloos, hij herhaalt ‘tulipes’. De roos is vervangen door vele tulpen want ‘les tulipes s'étendent’. Het viooltje wordt ‘un grain de beauté’ op de wang van een (dode) schone - bij Cadell was het een ‘moedervlek’ (a mole) en straks bij Van Rossum zal het een schoonheidsvlekje zijn.
Misschien stond er bij Omar Khayyam echt wel ‘viooltje’ en ook ‘tulp’ of ‘tulpen’ en komen ‘roos’ en ‘hyacinth’ van de inventieve FitzGerald. In Perzië waren tulpen meer verspreid dan rozen en het zullen ook wel rode tulpen zijn geweest. | |
6.3. Naar andere vertalers6.3.1 Whinfield, Leopolds andere bron, baseerde zich op de Franse editie van J.B. Nicolas, de Lucknov-editie van 1878 en het Bodleian manuscript. Zijn vertaling luidt zo: Where ruddy tulips grow and roses red,
Know that a mighty monarch's blood was shed;
And where the violet rears her purple tuft,
Be sure some black-moled girl doth rest her head. (21)
Ook Whinfield heeft het over tulpen (‘ruddy tulips’) maar toch ook over ‘roses red’; niet evenwel over een koning maar over een ‘monarch’; over de ‘purple tuft’ van het viooltje en vóór Mrs. Cadell al over het hoofd van ‘some black-moled girl’ (een meisje met een zwarte moedervlek?).
6.3.2 Jan Hendrik Leopold heeft voor zijn reeks ‘Uit de Rubaijat’ uit 1911 niet naar FitzGerald maar naar Rosen (1909) en Whinfield (ook 1909) vertaald. Leopolds vertaling richt zich duidelijk meer naar Whinfield, al lijkt de vertaling van Mrs. Cadell er even in mee te klinken (where blood of kings hath flowed/ is () koningsbloed gevloten): Waar lila tulpen, rozen rood ontsproten,
Daar is bij wijlen koningsbloed gevloten
| |
[pagina 206]
| |
En onder donkere violen ligt
Een vrouwenhoofd, in zijn zwart haar besloten. (II)
Leopold heeft behoefte aan veel bloemen: naast ‘lila tulpen’, zijn omzetting van ‘ruddy tulips’ ook ‘rozen rood’ en niet één ‘Veilchen’ of ‘the violet’ maar ‘donkere violen’. En ‘ein holdes Auge’ en het hoofd van ‘some blackmoled girl’ wordt ‘een vrouwenhoofd, in zijn zwart haar besloten.’ De zwarte moedervlek van Whinfield is bij Leopold ‘zwart haar’ geworden.
Met dat ‘vrouwenhoofd’ is er wel iets curieus gebeurd: het komt voor bij FitzGerald als ‘lovely Head’ en ook bij volgelingen (ook als gezicht, wang, gelaat) maar nergens is er bij hem sprake van of ‘black-moled’ of ‘eyeball’, ‘oogbol’ wat in een ander kwatrijn bij Leopold ‘oogbal’ zal worden. Leopold heeft dat ongetwijfeld bij Rosen in het geciteerde kwatrijn (‘holdes Auge’) én bij Whinfield (‘black-moled’) en ook nog in een ander kwatrijn bij Whinfield gelezen. Vergelijk maar even kwatrijn 8 van Whinfield met kwatrijn IV van Leopolds Uit de Rubaijat:
Whinfield: Days changed to nights, ere you were born, or I,
And on its business ever rolled the sky;
See you tread gently on this dust-perchance
‘Twas once the apple of some beauty's eye. (8)
En Leopold: Duizende dagen doofden er hun licht
In duizend nachten. Dus uw voet zij licht
Voor dit dof glansloos stof; het was
De stralende oogbal van een vrouw wellicht. (IV)
De ‘grandioze dichter’ Leopold, zoals R.F. Lissens hem naar aanleiding van ‘Cheops’ noemde, maakt van ‘days’ en ‘nights’: ‘duizende dagen’ en ‘duizend nachten’; ‘dust-perchance’ wordt ‘dof glansloos stof’; ‘the apple’ (‘holdes Auge’ bij Rosen) wordt ‘de stralende oogbal’.
6.3.3 Bij Boutens vond ik in zijn Rubaiyat van 1913 een kwatrijn dat hierbij aansluit: O niet om niet veelduizend dagen vloden
Van morgenschemering naar avondroden.
Treed licht op dit bleek stof: 't was zeker eens
De helle oogappel van beminde doode.
| |
[pagina 207]
| |
Vergelijk even de kwaliteit van beide kwatrijnen - Boutens is, volgens mij dan, vrijwel altijd en ik bedoel dan wel in zijn hele werk, de mindere van Leopold. Leopold komt ook nu nog modern over, Boutens daarentegen klinkt gedateerd...
Volgend kwatrijn van Boutens, met een vage overeenkomst wat inhoud en beeld betreft, heeft een wel erg suggestief woordgebruik. Of het ook werkt is een andere vraag: Die hemels rad, die aardes vesten grondde,
Sloeg hoeveel harten met hoevele wonden,
Wat schat, in 't stof van dezen kleinen bal,
Dolf hij aan geurig haar, robijnen monden.
6.3.4 Bij Johan Weiland, die naar FitzGerald vertaalde, klinkt het zo: Een enkle droppel vallend van het glas,
Kon 't zijn, zou vinden door 't verzengde gras
de lange weg en in 't verborgen blussen
het vuur van angst dat eens een oogbal was. (43)
Hier wordt het beeld behouden maar de betekenis gewijzigd.
Bij Sadegh Hedayat tref ik het volgende, min of meer gelijkaardige kwatrijn aan - de door Hedayats gebundelde originele Perzische tekst is door M.F. Farzaneh en Jean Malaplate vertaald in het Frans, waardoor de overeenkomst met het origineel wellicht niet helemaal betrouwbaar is: Aux tulipes la nue vient de donner leur bain,
Debout! Empare-toi de la coupe de vin,
Tes yeux voient aujourd'hui cette belle verdure,
Mais elle de ton corps se nourrira demain. (62)
Bij Khayyam symboliseert ‘de tulp’ altijd de vrouw. En in dit kwatrijn, zoals zo vaak bij Khayyam, wordt ook ‘de wijn’ ter sprake gebracht. Wijn als symbool van het verboden genot! Maar zij die Khayyam ‘heilig’ verklaren stellen dat ‘wijn’ altijd voor ‘God’ staat.
6.3.5 Nog even dit toemaatje: de vertaling, schijnbaar in verzen, van Hans van Rossum uit 2003 naar de Franse vertaling van Franz Toussaint. De klaproos heeft zijn kleur
wellicht onttrokken aan het bloed
van een begraven keizer. Het viooltje werd misschien
| |
[pagina 208]
| |
geboren uit het schoonheidsvlekje
van het stralend gezicht van
een opgroeiend kind. (47)
Hier geen ‘roos’ of ‘tulp’ maar een ‘klaproos’. Ook geen ‘lovely head’ of ‘vrouwenhoofd’. Het ‘viooltje’ werd (misschien) geboren uit ‘het schoonheidsvlekje van het stralend gezicht van een opgroeiend kind’. Zou dat overigens niet ‘op het stralend gezicht’ moeten zijn?
Uit welke taal Toussaint vertaald heeft weet ik niet maar curieus is wel dat Anet en Muhammad, Leopolds model voor ‘Uit de Rubaiyat’, al de volgende prozavertaling ongetwijfeld rechtstreeks uit het Perzisch hebben gemaakt: Où fleurit un coquelicot écarlate - a coulé jadis le sang d'un empereur. - Chaque violette qui sort de la terre - vient du grain de beauté au visage d'un adolescent. (36)
| |
7. De onbegrepen LeopoldTot niet zo lang geleden hing in het rosarium van het museum Boymans-Van Beuningen een mooi portretreliëf van Jan Hendrik Leopold van de hand van Charlotte van Pallandt. Ondertussen is het overgebracht naar het Gymnasium Erasmianum in Rotterdam waar Leopold van 1891 tot 1924 leraar klassieke talen is geweest. Het hangt boven het wat hooghartige en zelfs wat dubbelzinnige kwatrijn dat een zelfportret van Leopold heette te zijn, met een allusie op zijn wereldvreemdheid, zijn miskend en onbegrepen zijn: Ik scheidde; onverstand was allerwegen,
Van al mijn parels werd niet één geregen.
De dwazen! Honderd dingen, nooit beseft
En nooit bereikt, zijn in mij doodgezwegen. (XXIX)
Het is duidelijk dat Leopold hier Rosen niet heeft gevolgd: Ich geh' dahin und lasz die Welt zurück im Streit,
Und hatt' von hundert Perlen doch kaum eine aufgereiht.
Unausgesprochen blieb so manches tiefe Wort,
Weil's doch niemand verstanden hätte meine Zeit. (XCII)
| |
[pagina 209]
| |
Maar op ‘thousend truths’ na is Leopolds kwatrijn een bijna een letterlijke vertaling van Whinfield: I passed away, while men to folly klung,
And of my precious pearls not one was strung;
Ah fools! there died with me a thousand truths
Which never have been told and never sung. (37)
Eigenlijk lijkt dit een klein bewijs dat Leopold inderdaad niet is begrepen. En ook heel lang niet serieus is bestudeerd. Hij die zoveel indrukwekkende gedichten heeft geschreven, wordt herdacht met een kwatrijn dat, hoe knap ook en hoe zeer ook een ‘zelfportret’ lijkend, eigenlijk een vertaling is via via van een kwatrijn van Omar Khayyam. |
|