Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde. Jaargang 2007
(2007)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |||||||||||||||||
Willem en Willems: twee vaders van de Vlaamse Beweging?
| |||||||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||||||
Eén van die bevindingen is de directe aanleiding tot de publicatie van deze bundel (en de organisatie van het bijbehorende colloquium) geweest, namelijk de vaststelling - vooral op grond van de research van Jetje de Groof en Eline Vanhecke - dat de taalpolitiek van Koning Willem I tijdens de periode van het Verenigd Koninkrijk (1814-1830), in tegenstelling tot wat daar meestal over te lezen valt, niet is mislukt (Willemyns & De Groof, 2004). | |||||||||||||||||
2.In de historiografie van het Nederlands wordt Willem en wordt de hereniging vrij stiefmoederlijk behandeld. Van der Meer (1927, cxvi-cxvii) vermeldt alleen het verzet tegen de ‘Hollandse spelling’ maar geeft geen details over de taalwetgeving en de manier waarop die wel of niet werd toegepast. Constant Peeters die in de, nochtans beknopte, inleiding tot zijn ‘Nederlandsche Taalgids’ vaak met scherpe blik de lotgevallen van het Nederlands in België beschrijft, gelooft, bij alle lof voor Willems streven, niet dat het veel gebaat heeft. ‘De vijanden van Koning Willem’, zegt hij, ‘hebben er onze onwetende vaderen toe gekregen in 1829 en 1830 te petitionneeren tegen het ambtelijk gebruik van hun eigen taal!’ (Peeters 1930, xiv). Over eventuele positieve resultaten van Willems taalpolitiek zegt hij niets.
Hoewel de naam Willem I in het register bij De Vooys (1970) niet voorkomt, wijdt hij wel drie bladzijden (165-168) aan ‘de vereniging van Zuid- en Noord-Nederland’, waaruit blijkt dat hij goed op de hoogte was van wat in zijn tijd was gepubliceerd, maar veel was dat niet (De Vooys' tekst is van 1951, ook in de editie 1970). Brachin (1977, 45) is uiteraard kort, maar wijst erop dat onder Willem en dank zij de vernederlandsing van de scholen de leiders van de Vlaamse Beweging werden gevormd. Meer zegt hij daar niet over. Van der Wal (1992, 380) heeft voor het Verenigd Koninkrijk een halve bladzijde over in haar 494 bladzijden tellende boek. In het grote overzichtsboek ‘De geschiedenis van de Nederlandse taal’ (Van den Toorn e.a. 1997) wordt uiteraard in het artikel van Geerts (563-596) over ‘Het Nederlands in België’ over Willem en het VKN gesproken, maar dat artikel is een soort ‘aanhangsel’, zoals er ook een is over het Afrikaans. In het ‘reguliere’ artikel over ‘Nieuwnederlands (circa 1650-1880)’ van De Bonth e.a. (361-454) wordt er met geen woord over gerept. Janssens en Marynissen (2003, 109) wijzen erop dat Willem I ‘een politiek van vernederlandsing [voerde], zelfs in het Franstalige Wallonië, want hij wilde door zijn taalpolitiek ook de nationale eenheid bevorderen’. Maar, zo zeggen ze ‘De hereniging van | |||||||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||||||
Noord en Zuid onder Willem I is geen succes geworden’. Hoewel niet expliciet gezegd wordt dat dat gebrek aan succes ook voor de taalpolitiek gold, kan men de tekst moeilijk anders verstaan.
Het in 1993 verschenen Het verhaal van een taal. Negen eeuwen Nederlands (De Vries, Willemyns & Burger, 1993) is allicht de eerste taalgeschiedenis waar een foto van Willem I is in opgenomen. Hoewel ik daar al op het belang van Willems taalpolitiek voor de latere Vlaamse Beweging heb gewezen wist ik toen nog niet genoeg om er een van de gebruikelijke historiografie afwijkende beschrijving van te geven. Dat is gedeeltelijk wel gebeurd in Het verhaal van het Vlaams (Willemyns, 2003), maar ook dat boek is nog te vroeg verschenen om al onze recentste resultaten te bevatten. | |||||||||||||||||
3Ik wil nu, ter inleiding, eerst een paar woorden zeggen over het taalhistorische kader en de vroegere research.
Toen, als gevolg van de Spaanse Successieoorlog, de Zuidelijke Nederlanden in 1713 aan de Oostenrijkse Habsburgers werden toegewezen, werd Vlaanderen, vanuit Wenen net als vanuit Madrid voorheen, in het Frans bestuurd (Deneckere, 1975). Op het lokale niveau echter bleef Nederlands de ambtstaal, ook van de Staten van Vlaanderen en Brabant. Uit Deneckeres (1954) beschrijving blijkt dat veel meer sociale druk dan wettelijke dwang de motor van de voortschrijdende verfransing in het 18de eeuwse Vlaanderen is geweest. In oktober 1795 werden de Zuidelijke Nederlanden door Frankrijk geannexeerd. Toen Napoleon vanaf 1804 het gebruik van het Frans formeel oplegde, werd daarmee in Vlaanderen, in het bestuurlijke en gerechtelijke apparaat, het Frans nog belangrijker dan voorheen. Jetje de Groof heeft echter aangetoond, dat vooral buiten de grotere steden, de verfransing veel meer in de teksten dan in de realiteit bestond.
Het Verdrag van Parijs (30 mei 1814) bekrachtigde de hereniging der Nederlanden. Op 16 maart 1815 nam Willem officieel de koningstitel aan. Belangrijk is, dat hij vooral op de taaleenheid rekende om de door de Geallieerden verlangde ‘réunion intime et complète’ te realiseren: ‘Een geheel volk, reeds vooraf door zijn zeden, taal en nijverheid en door zijn herinneringen met ons verbroederd, komt ons tegemoet’, zo zegt hij in een rede tot de Tweede Kamer (Willemyns 2003, 188). Een KB van 1819 maakte van het Nederlands de verplichte taal voor het hele openbare leven in de Vlaamse | |||||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||||
provincies met ingang van 1 januari 1823. Aangezien het KB enkel gold in het gebied waar het Nederlands van oudsher de streektaal was, volstond die overgangstijd ruimschoots. | |||||||||||||||||
4De pogingen van Willem I om de Zuidelijke Nederlanden weer te vernederlandsen werden tot voor kort als een mislukking beschouwd. Zelfs vorig jaar nog heeft Wim Daniëls (2005, 47) het, heel kras, over een ‘fiasco’ en bevestigt hij: ‘Willems taalpolitiek mislukte jammerlijk’. Hij volgt daarin de twee grote specialisten van dit tijdvak, de linguïst Deneckere (1954) en de historicus De Jonghe (1967) die er van uit gingen dat Koning Willems taalpolitiek, door de sterke verfransing onder Napoleon, gedoemd was te mislukken vooraleer ze goed en wel van start was gegaan.
4.1 De Jonghe (1967, 267-268), die als eerste op grond van uitvoerig bronnenmateriaal Willems taalpolitiek analyseerde, komt tot een pessimistische slotbeschouwing: ‘In het vertrouwen op de staatsmacht en niet op de tijd... ligt de grondoorzaak voor zijn mislukken. Een mislukken dat, in de gegeven omstandigheden, fataal was’. Toch zal Willem, wiens verdiensten De Jonghe overigens uitbundig roemt, wel iets bewerken, namelijk ‘Zaden te hebben gestrooid die in het Vlaanderen van na 1830 “het leven gered en de toekomst verzekerd hebben”’ (die laatste woorden zijn een citaat van Leo Picard).
Deneckere (1954, 346) van zijn kant, schetst allereerst een somber beeld van de situatie van het Nederlands tijdens de Franse annexatie en komt tot de volgende conclusie: ‘Entamée dans de telles conditions, la politique linguistique de Guillaume Ier était vouée à un échec certain’ [Omdat ze in zulke omstandigheden aangevat werd, ging de taalpolitiek van Willem I een duidelijke mislukking tegemoet]. Nadat hij een kort overzicht heeft gegeven van de aanzienlijke politiek, sociaal, religieus en linguïstisch geïnspireerde tegenkanting tegen Willems taalpolitiek besluit hij ‘Ainsi la politique de néerlandisation de Guillaume Ier apparaît condamnée avant même qu'elle n'entre en vigueur’ [Zo komt het dat de vernederlandsingspolitiek van Willem I tot mislukken gedoemd was, vooraleer ze goed en wel van start ging] (Deneckere 1954, 348). Het is echter wel zo dat de periode na 1823, toen Willems taalpolitiek werd toegepast, buiten het chronologische bestek van Deneckeres studie valt en hij dus geen bronnen meer aanhaalt om die uitspraken te staven. | |||||||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||||||
Alleen al omdat we nu weten (De Groof, 2004) dat de verfransing onder Napoleon veel meer in de teksten dan in de realiteit te vinden is, verliezen die uitingen natuurlijk veel aan overtuigingskracht. Bovendien heeft het onderzoek van zowel Jetje de Groof (2004) als Eline Vanhecke aangetoond dat Willems KB perfect uitgevoerd en geïmplementeerd werd (De Groof & Vanhecke, 2004).
In het gerecht bleek bij de voorbereidende rondvraag al dat in heel Vlaanderen maar heel weinig magistraten niet aan de taaleisen konden voldoen. Een aanzienlijk gedeelte van de magistratuur begon al Nederlands te gebruiken voor dat verplicht was en uit alle archiefstukken blijkt (en Isabel Rotthier heeft er in het raam van het academieproject over ‘Talige aspecten van gerecht, onderwijs en politiek in het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden’ veel van gecontroleerd) dat de wet vanaf 1 januari 1823 overal en op alle niveau's strikt werd toegepast. Ook in de Brusselse rechtbanken werd de wet overigens goed nageleefd.
Ook wat openbare administratie betreft heeft ons onderzoek overtuigend aangetoond dat officieel Vlaanderen, openbaar Vlaanderen zo goed als volledig in het Nederlands functioneerde vanaf 1823 en dat ook hier vele gemeenten de nieuwe taalwet vooruit waren. De grotere steden wachtten meestal tot 1823 vooraleer ze - probleemloos - de wet toepasten (Willemyns & Vanhecke, 2003). De competentie in het Nederlands van de klerken was dus tijdens de Franse overheersing niet verloren gegaan.
Vanaf 1825 begon de oppositie tegen de algemene politiek van Willem I te groeien. Aanvankelijk werd de taalwetgeving niet in de grieven van de oppositie tegen Willem I opgenomen (dit wordt ook uitvoerig aangetoond in o.m. De Jonghe 1967, 229 vv en François 1992, 132-133). Hierin zou later verandering komen en wel in voldoende mate om de Koning in 1829 en nog eens in 1830 tot ‘toegevende’ besluiten te inspireren. Interessant voor ons is dat van deze toegevende maatregelen amper gebruik werd gemaakt (gedetailleerde onderzoeksresultaten in Van Goethem, 1990). Van Goethem zegt expliciet dat klaarblijkelijk ook de elite in Vlaanderen het vanzelfsprekend vond dat Nederlands de officiële taal was. De Jonghes bewering (1967, 262) dat het KB van 4 juni 1830 Vlaanderen ‘prijsgaf aan de verfransing’, blijkt dus niet te kloppen, iets wat overigens ook Wils (1977, 86) al had gezegd. Ook Deneckeres (1954) bovengenoemde opvatting als zou de taalpolitiek in het gerecht tot falen gedoemd zijn geweest, was dus onjuist.
Er werd door Willems regering enorm veel aandacht aan het onderwijs besteed (De Vroede, 1983). In het lager onderwijs ging veel zorg naar de | |||||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||||
opleiding van goede leerkrachten, het samenstellen van geschikte programma's en het invoeren van nieuwe leerboeken en -methodes. De taalmotivatie van de leerlingen werd nog meer gestimuleerd door de beslissing om van het Nederlands ook de voertaal in het middelbaar onderwijs te maken. In het jaar 1829 verlieten de eerste leerlingen die hun volledige middelbare studies in het Nederlands hadden gedaan, de school. Er werd niets onverlet gelaten om voor een goede beheersing van het Nederlands te zorgen. Een typisch voorbeeld is wat er met de voorbereidende klas op het einde van de lagere school gebeurde. De bedoeling was eigenlijk dat die klas zou voorbereiden op de latere studies; na 1823 evolueerde dit voorbereidend jaar tot een voorbereidende klas Nederlands (De Groof, 2004). Zo verzekerde men zich ervan dat iedereen de lessen in de latere jaren zou kunnen volgen en niemand nog het excuus zou kunnen inroepen onvoldoende Nederlands te kennen. Dus: ook in het onderwijs werd de taalwet perfect geïmplementeerd en jaar per jaar werd, ondanks het probleem van vele buitenlandse leraars en het gebrek aan schoolboeken, op het Nederlands als voertaal overgeschakeld.
Vreemd genoeg werden andere maatregelen om de taalbeheersing van de bevolking te verbeteren niet genomen. Ambtenaren, magistraten en advocaten die vanaf 1823 aan de taalvoorwaarden dienden te voldoen, konden niet op overheidsinitiatieven rekenen om zich in het Nederlands te bekwamen. Dit is des te vreemder omdat de overgangsjaren 1819-1823 expliciet daarvoor waren bedoeld. In het domein van de prestigeplanning heeft Willem in Vlaanderen weinig ondernomen: er is geen campagne geweest om het Nederlands te promoten en de attitudes ten aanzien van de volkstaal te veranderen (De Groof, 2004).
4.2 Samenvattend: t.a. v. de vraag of Willems taalbesluit kon worden uitgevoerd en in de praktijk geïmplementeerd, blijkt uit alle gegevens dat zo goed als alle betrokkenen over de nodige taalkennis beschikten om ze uit te voeren en dat de taalwet inderdaad in alle domeinen (onderwijs, administratie, justitie) zonder noemenswaardige problemen werd toegepast.
Wat de uiteindelijke doelstelling, de ‘ontfransing’ van Vlaanderen betreft, ook die werd bereikt. Officieel Vlaanderen, openbaar Vlaanderen functioneerde in het Nederlands. Eind 1823 was de ‘één land - één taal’ politiek van Willem perfect geslaagd.
In beide gevallen zijn dit opmerkelijke successen, vooral als men er rekening mee houdt hoe weinig tijd er voor de uitvaardiging en de implementatie van de taalwetgeving is geweest. | |||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||
De twee ‘toegevende’ taalbesluiten van 1829 en 1830 moeten gezien worden in het kader van de algemene oppositie tegen het beleid van Willem I. Taal werd maar een symbool voor de oppositie omdat de taalwetgeving een zo prominent onderdeel van Willems beleid was. Het verzet ertegen berustte niet op noodzaak, want iedereen was in staat om het KB van 1819 uit te voeren, maar ineens wilde men niet meer. De twee voornaamste politieke stromingen in België waren tegen de koning gekant: de radicale en verlichte groep van de liberale bourgeoisie maar ook de reactionaire tegenstanders van een liberale politiek, de lokale machten van voor 1789, vooral de clerus (Willemyns 2003, 185-202). Zo kreeg Willem het van twee kanten te verduren en dat bezegelde zijn lot, te meer omdat hij van zijn noordelijke landgenoten evenmin voldoende steun kreeg. ‘Van zulk een Noorden’, schrijft De Jonghe (1967, 267) ‘dat verstikt in zijn onuitputtelijke pedanterie en inderdaad tussen 1814 en 1830 een laagtepunt zijner historie bereikt heeft en te klein is om de grootheid van een Willem I te begrijpen, kan geen aantrekkingskracht uitgaan’. Het is allicht op grond hiervan dat - ten onrechte zoals we menen te hebben aangetoond - de overtuiging leefde dat Willems taalpolitiek zou zijn mislukt.
Een kleine groep intellectuelen echter die zich nauw verbonden voelden met de moedertaal en die Koning Willems taalpolitiek steunden, grepen gretig de mogelijkheid aan zich in het moderne Standaardnederlands te laten inwijden en bekwamen. Van deze kleine groep ambtenaren, juristen en literatoren zou na de Belgische Omwenteling de impuls uitgaan die de Vlaamse Beweging opstartte, waarmee op lange termijn het hele (taal)uitzicht van Vlaanderen en België veranderde. Zo bekeken is het niet zo moeilijk ook Willem I als een ‘vader’ van de Vlaamse Beweging aan te zien. | |||||||||||||||||
5.Over het bovenstaande zult u, met meer details en nuances, kunnen oordelen na het lezen van de bijdragen in deze bundel die ons inzicht in wat er tijdens het VKN gebeurde nog zullen verdiepen. We hebben geprobeerd vooral die facetten aan bod te laten komen, die totnogtoe nog onderbelicht waren, nl. Wallonië en Noord-Nederland.
Een van Willems realisaties in de Zuidelijke Nederlanden was de oprichting, per KB van 25.09.1816, van een universiteit in Gent, Leuven en Luik. In Luik zijn sinds enkele jaren collega's uit het departement Nederlands bezig | |||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||
facetten van Willems taalpolitiek te onderzoeken die nauwelijks ooit aan bod waren gekomen, namelijk welke plannen Willem met het Nederlands had in Wallonië, wat daarvan in huis is gekomen en tot welke consequenties die hebben geleid, vooral wat het onderwijs betreft. Ook in Luik is men tot de vaststelling gekomen dat heel wat ‘algemeen aanvaarde waarheden’ over de 19de- eeuwse taaltoestand het zicht op hoe het echt was alleen maar belemmeren. Het eerste deel van deze bundel zal daaraan zijn gewijd. Hoe de Walen op Willems politiek, ook zijn vernederlandsingsplannen voor Vlaanderen, reageerden is immers een interessant verhaal dat nog nooit werd verteld.
5.1 Guy Janssens bespreekt leermethoden voor het Nederlands in de Waalse provincies en de invloed van de Franse grammairiens daarop. Algemeen wordt aangenomen dat de ‘grammaire générale et raisonnée’ relatief weinig invloed heeft gehad op de studie en het onderwijs van het Nederlands, maar dat geldt in ieder geval niet voor enkele Luxemburgse en Waalse neerlandici, die in hun taalbeschouwing en leermethoden duidelijk gebruik hebben gemaakt van inzichten, principes en technieken ontleend aan Franse grammairiens uit de traditie van Port-Royal.
5.2 Hoe het na de Belgische secessie met dat onderwijs verder ging vertelt ons Roland Lousberg, die daar een dissertatie over schrijft. Hoe was het onderwijs, en meer bepaald dat van het Nederlands toen georganiseerd? Hij vraagt zich o.m. af wat de plaats van het vak was, welke methoden er gebruikt werden en welke opleiding de toekomstige leraren genoten.
5.3 Kris Steyaert van zijn kant bespreekt een aspect dat voor de taalgeschiedenis heel belangrijk is maar te vaak verwaarloosd wordt, namelijk de literaire historiografie en wel de Nederlandse in de Waalse provincies. We weten dat Johannes Kinker, als loyaal onderdaan van Willem I poogde aan de nieuwe universiteit van Luik diens unificatiepolitiek in de praktijk om te zetten. Minder bekend is Kinkers ‘assistent’ en latere opvolger, Jean François Xavier Würth. Hij is de auteur van de allereerste academische literatuurgeschiedenis en bloemlezing specifiek gericht op de nieuwe ‘Nederlanders’ in de Waalse provincies.
5.4 Het Duitstalige gebied was ten tijde van het VKN uitgebreider dan vandaag, o.m. omdat ook Luxemburg er bij hoorde en in het zgn. Altbelgien nog volop Duits werd gesproken. Of Willem ook voor dat gebied plannen had en zo ja, hoe daarop werd gereageerd, valt tussen de plooien van elke taalgeschiedenis. De Jonghe (1967, 136) zegt: ‘Voor 1830 doet de koning niets om aan de bevoorrechte positie van het Frans in het Duitse kwartier een | |||||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||||
einde te maken’. We zijn blij dat Jeroen Darquennes (KUB) bereid was een blik te werpen op het maatschappelijk taalgebruik in het Montzener Land onder het bewind van Willem I. Samen met het Areler Land en de Bucholzer Ecke maakt het Montzener Land deel uit van Oud-België, het vandaag grotendeels niet officieel erkende Duitstalige gebied dat sinds de onafhankelijkheid in 1830 tot België behoort en de voorbije 175 jaar onderhevig was aan verregaande vormen van Duits-Franse taalverschuiving.
5.5 De volgende bijdrage heeft direct te maken met taalwetgeving in het Nederlandstalige Zuiden.Ga naar voetnoot1 Eline Vanhecke (VUB) legt op dit moment de laatste hand aan haar dissertatie over de kanselarijtaal in de Vlaamse gemeentehuizen tijdens de lange 19de eeuw. In haar bijdrage belicht ze voor ons het taalgebruik in de Vlaamse stadskanselarijen ten tijde van Willem I. Ze heeft indicaties gevonden dat, vooral op het einde van het Verenigd Koninkrijk, vele gemeentebesturen ‘taal’ gebruikten als een middel om hun politieke standpunten, d.w.z. hun volgzaamheid of oppositie ten aanzien van het centrale gezag, te uiten. Niet alleen het gebruik van een bepaalde taal, maar ook dat van een specifiek spellingsysteem was tot op zekere hoogte een indicator van politieke loyaliteit. In haar uiteenzetting staat de wisselwerking tussen de expliciete taalpolitiek van Koning Willem I en het de facto taalgedrag in een groot aantal Vlaamse gemeentebesturen centraal en worden de vermoedelijke motieven ervan toegelicht.
5.6 Het grootste overgebleven raadsel in verband met Willems taalpolitiek is hoe zijn noordelijke landgenoten daar eigenlijk over dachten. Daar is bij ons weten nog geen systematisch onderzoek naar gedaan en het is allicht symptomatisch voor het gebrek aan interesse van de noordelijke taalhistoriografen, dat in het in 2005 verschenen boek van Nicoline van der Sijs over de geschiedenis van het ABN de naam Willem I geen enkele keer ook maar vermeld wordt. Toch is er allicht geen enkele monarch die zich voor het Nederlands verdienstelijker heeft gemaakt dan hij. Gijsbert Rutten van de | |||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||
Universiteit van Leiden, heeft zich bereid verklaard over Willems taalpolitiek en het Noorden een en ander te gaan opzoeken en te proberen een tipje van de sluier op te lichten. Hij heeft onderzocht welke reacties Willems taalpolitiek in het Noorden heeft teweeggebracht en op wat voor manier deze episode uit de taalgeschiedenis functioneert in de literatuur over de vorming van het Standaardnederlands.
5.7 In een afsluitende korte bijdrage staat Wim Vandenbussche (VUB) stil bij de cruciale rol van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden als breekijzer voor een nieuwe 19de-eeuwse taalgeschiedenis. Hij zet krijtlijnen uit voor verder onderzoek en wijst erop dat - zowel in de Vlaamse als de Europese onderzoekscontext - de tijd rijp is voor een diepgaande en vernieuwende analyse van Willems taalpolitiek.
Ik hoop dat u daar na het lezen van deze bundel even reikhalzend naar uitkijkt als de auteurs die eraan meewerkten. | |||||||||||||||||
6. Bibliografie
| |||||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||||
|
|