Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde. Jaargang 2005
(2005)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 195]
| |
InleidingDe studie van manuscripten en varianten, en van de genese van het literaire werk, staat in de moderne editietheorie en -praktijk in het brandpunt van de belangstelling. Richt de Franse critique génétique de focus bijna uitsluitend op de studie van de manuscripten van moderne auteurs, ook de Duitse en de Angelsaksische richtingen in de editiewetenschap betrekken meer dan ooit handschriftelijke varianten en wijzigingen tussen verschillende drukken van een werk in het onderzoek. Wat de presentatie van het materiaal in een editie betreft, wordt naast de traditionele boekuitgave, ook meer en meer de richting van de elektronische weergave ingeslagen.
Deze bundel presenteert de lezingen van het internationale colloquium Manuscript - Variant - Genese dat op 12 mei 2004 in Leuven plaatsvond op initiatief en onder voorzitterschap van Marcel De Smedt. Het was ongeveer vijftien jaar geleden dat Marcel De Smedt academisch Vlaanderen liet kennismaken met de moderne editiewetenschap op het colloquium De teksteditie in theorie en praktijk (Leuven, 8 november 1989).Ga naar voetnoot1 De lezingen op die studiedag focusten op de editie van teksten uit de negentiende eeuw via de behandeling van de problematiek van de teksteditie (Marcel De Smedt) en een discussie over de verschillen en vooral de overeenkomsten tussen leesedities en wetenschappelijke edities (H.T.M. van Vliet); er waren tevens twee lezingen over het uitgeven van brieven (Ada Deprez en G.J. Hooykaas) en een overzicht van de ontwikkelingen in de boekdrukkunst en hun gevolgen voor het editeren (Marita Mathijsen). Dit colloquium wekte de belangstelling voor de wetenschappelijke uitgave van moderne teksten en briefwisselingen in Vlaanderen en was het eerste in een reeks van colloquia, studiedagen en initiatieven allerhande rond dit thema.Ga naar voetnoot2 | |
[pagina 196]
| |
In september 1993 werd de interuniversitaire werkgroep Genese opgericht als ‘Stichting voor de teksteditie en de genetische literatuurstudie van moderne teksten’. De werkgroep wilde vooral een brug slaan tussen de verschillende actoren en zo een coördinerende rol spelen voor het tekstonderzoek in Vlaanderen. Als academische lobbygroep had ze weinig politieke invloed. Toch slaagde ze erin de mentaliteit in Vlaanderen stukje bij beetje te wijzigen.Ga naar voetnoot3
De oprichting van het Centrum voor Teksteditie en Bronnenstudie (CTB)Ga naar voetnoot4 in de schoot van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde was het eerste structurele, doch bescheiden, antwoord op de noodzaak aan een coherent editiebeleid in Vlaanderen. In samenwerking met de Vlaamse universiteiten en literaire archieven ontplooide het CTB in een recordtijd een diversiteit aan activiteiten, waaronder de editie van Vlaamse literatuur en de organisatie van colloquia en studiedagen.Ga naar voetnoot5 Met internationale partners werden er druk bijgewoonde workshops gegeven in Vlaanderen en AfrikaGa naar voetnoot6 en het CTB wordt vooral gekenmerkt door een actief publicatiebeleid.Ga naar voetnoot7 Op het gebied van het gebruik van geavanceerde ICT in het editiewetenschappelijke onderzoek is het CTB ondertussen uitgegroeid tot één van de leidende internationale centra.Ga naar voetnoot8 | |
[pagina 197]
| |
Vlaanderen is binnen de moderne editiewetenschap actief zowel op het vlak van de praktijk van de teksteditie als op het vlak van de theorievorming. Dat dit steeds gebeurt in een internationaal perspectief is een typisch Vlaamse reflex. In tegenstelling tot pakweg voor de Duitstalige, de Franse, de Anglo-Amerikaanse, de Spaanse en de Italiaanse editiewetenschapper is de internationale vakliteratuur voor de Vlaamse editiewetenschapper immers toegankelijk en begrijpbaar, en de aanwezigheid bij internationale bijeenkomsten wordt als een noodzaak ervaren. Het was dan ook logisch voor de organisatoren van de studiedag Manuscript-Variant-Genese om een internationaal programma samen te stellen. Deze bundel volgt die logica en publiceert de essays die de sprekers op basis van hun lezing hebben geschreven, hetzij in het Nederlands, hetzij in het Engels.
In deze bundel wordt door de zeven auteursGa naar voetnoot9 aandacht besteed aan de studie van teksten in handschrift, van handschriftelijke varianten en van varianten tussen verschillende drukken. De bestudering van de genese van het literaire werk kan immers in belangrijke mate bijdragen niet alleen tot het vaststellen van een betrouwbare auteurstekst, maar tevens tot een betere interpretatie van het werk.
De bundel opent met een artikel van Yves T'Sjoen (Universiteit Gent) die drie edities van Firmin Van Heckes Verzen/Gedichten en een manuscript met elkaar vergelijkt wat volgens de auteur nieuwe perspectieven opent voor de studie van de interne poetica, de compositie en andere aspecten van Van Heckes poëzie. H.T.M. van Vliet onderschrijft T'Sjoens conclusies aan de hand van een genetisch onderzoek van Simon Vestdijks nagelaten manuscripten, typoscripten en gedrukte versies van zijn literaire debuut Terug tot Ina Damman. Dit onderzoek draagt niet alleen bij tot de interpretatie en de evaluatie van de gepubliceerde teksten, maar werpt een nieuw licht op de ontwikkeling van de auteur tegen de achtergrond van het literaire klimaat van zijn tijd. | |
[pagina 198]
| |
Dat contemporaine aspect is van groot belang bij de studie van het werk van Stijn Streuvels, zoals Marcel De Smedt (K.U.Leuven) en Joke Debusschere (CTB) aantonen in hun bijdragen. De Smedt vraagt in zijn studie van de genese van Streuvels' Levensbloesem aandacht voor de contemporaine receptie en kritiek die een grote invloed kunnen hebben op het revisiegedrag van de auteur. Joke Debusschere bestudeert de genese van de Duitse vertaling van Levensbloesem aan de hand van de correspondentie tussen Streuvels en zijn uitgevers en vertalers. Debusschere toont op overtuigende wijze het belang aan van auteurscorrespondenties voor de studie van de genese, productie, betekenis en receptie van hun werk en voor een beter begrip van het contemporaine (literaire) klimaat. Debusschere heeft voor haar studie gebruik gemaakt van de elektronische editie van de correspondentie tussen Streuvels en zijn uitgevers waaraan zij iets meer dan vier jaren heeft gewerkt bij het CTB.Ga naar voetnoot10
Ook aan de Universiteit van Antwerpen worden de mogelijkheden van de elektronische editie voor de genetische interpretatie van literaire werken verkend. Dirk Van Hulle (Universiteit Antwerpen) exploreert de presentatieproblemen van een elektronische editie aan de hand van de elektronische genetische en kritische editie van Samuel Becketts voorlaatste werk Stirrings Still, door de auteur zelf vertaald in het Frans als Soubresauts. Van Hulle mediteert over de status van de variant en de invariant in moderne handschriften en houdt een pleidooi voor nauwere samenwerking tussen de genetische kritiek, humanities computing en de tekstwetenschappen om tot oplossingen te komen voor de genetische, elektronische en kritische representatie van handschriftelijke tekstveranderingen. Domenico Fiormonte (Università Roma Tre, Italië) en Cinzia Pusceddu (University of Edinburgh, UK) presenteren met de Magrelli Genetic Machine een model voor de representatie van de ‘mobile text’. Hun discussie van het Digital Variants project wordt voorafgegaan door een reconstructie van de geschiedenis van dat concept die teruggaat tot de jaren 1930, en een behandeling van de theorieën van de Italiaanse editeur en filoloog Gianfranco Contini. Genetische kritiek, psychologie, editiewetenschap en humanities computing gaan hierbij hand in hand.
De bundel sluit af met een essay van Peter Shillingsburg (De Montfort University Leicester, UK). Shillingsburg stelt aan de hand van de studie van de | |
[pagina 199]
| |
genese, het schrijfproces en het revisieproces van Vanity Fair van W.M. Thackeray vast dat de vele contradicties en onzekerheden in de roman niet te wijten zijn aan de onoplettendheid van de auteur, maar integendeel subtiel bedoelde probleempunten zijn die de lezer binnenloodsen in het morele debat van de roman.
De eerste vier bijdragen verschijnen in het Nederlands, de laatste drie in het Engels. Als tegemoetkoming voor de lezer die het Nederlands niet machtig is, worden op het einde van de bundel voor alle essays samenvattingen afgedrukt in het Engels.
Op het einde van deze inleiding past het nog om de Faculteit Letteren van de K.U. Leuven en het Centrum voor Teksteditie en Bronnenstudie van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde te bedanken voor de steun bij de organisatie van de studiedag en het Bestuur van de Koninklijke Academie in het bijzonder voor het aanbod om de lezingen te publiceren.
Edward Vanhoutte
|
|