Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde. Jaargang 2005
(2005)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Max Havelaar, een ‘historische’ roman?
| |||||||||||||||||||||||||||||||
1. TineEduard Douwes Dekker huwde op 10 april 1846 met Everdine van Wijnbergen. Hij reisde met haar naar Lebak op Java in 1855. Hij was toen een ‘man van vijfendertig jaren’, zal hij zeggen in het portret van Max Havelaar. Tine | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
speelt een bescheiden maar mooie rol in Max Havelaar, samen met haar zoontje Edu, die in de roman ook Max heet. Aan haar wordt het boek opgedragen in de eerste editie van 1860 met alleen maar: ‘Aan E.H.v.W.’ Ook in het Onuitgegeven toneelspel, als symbolische proloog toegevoegd, is zij herkenbaar in de figuur van Barbertje. Zij was van bescheiden afkomst en sociaal zo hoogverheven was zij niet. Zolang hij bij haar gebleven is, behandelde hij haar met zijn typische ‘air protecteur’.
Wanneer Max Havelaar uitbundig de lof zingt van de zeer mooie ‘vrouwen van Arles’, voelt ze zich wat onwennig. Douwes Dekker moest zich immers door een vrouw en door vrouwen ‘umschwärmt’ voelen. Pas met zo'n vrouw die hem aanbad, kon hij zich creatief uitleven. Tine was voor hem sexueel niet aantrekkelijk genoeg, ze was voor hem veel te koel van temperament.Ga naar voetnoot1 Hij beschrijft haar in Max Havelaar als een toonbeeld van wijsheid, maar zo doende heeft hij haar ook uit zijn leven weggeschreven, wat na Lebak afdoende gebleken is. Een inspiratiebron voor zijn schrijven is Tine nooit geweest, hoewel zij toen hun huwelijk was kapotgegaan, in zijn brieven ‘een steeds engelachtiger gestalte’ heeft gekregen.Ga naar voetnoot2 Echte Muzen voor zijn creativiteit waren Indische meisjes zoals Si Oepi Keteh, of een jonge vrouw als Adinda. Hij liep in zijn Sumatra- en Lebaktijd al rond met zijn moderne emancipatie-ideeën, waarmee hij Indische vrouwen van hun onderworpenheid meende te moeten bevrijden.
In haar Indonesische roman Heren van de thee, uitgegeven in 1994, vertelt Hella Haasse over een familie op een theeplantage in Parakan Salak in de 19e eeuw. Douwes Dekker, ‘die zich tegenwoordig Multatuli noemt’, zo staat er,Ga naar voetnoot3 is via de nicht Tine van Wijnbergen een aangetrouwde neef van de familie Kerkhoven. Toen hij na Sumatra met zijn vrouw in Nederland was, is hij vaak op bezoek geweest bij de familie. Ze moeten hem dus vrij goed kennen. Het beeld dat ze van hem ophangen, is allesbehalve positief. Omdat hij uit de ambtenarij weg wou, is hij ooit in Parakan Selak in hun bedrijf komen rondneuzen voor een job, maar hij had geen flauw benul van theecultures of van zaken doen, stak geen hand uit, zat maar wat in een hoek te lezen en amuseerde zich met rond te wandelen met de dames. En het was echt bedroevend te zien hoe hij nicht Tine met mooie praatjes aan zich bond. ‘Het | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
was hem om geld te doen. Hij heeft jarenlang gedacht dat zij nog een erfenis te wachten had’.Ga naar voetnoot4 Hij was een fantast, een charlatan, zo wordt daar gezegd door familieleden die dat niet hebben van horen zeggen. Hij moet als grandseigneur in een duur hotel gelogeerd hebben, en als het op betalen aankwam, was zogenaamd zijn portefeuille gestolen. En hoe leeft hij nu na Lebak? Zijn vrouw en kinderen heeft hij aan hun lot overgelaten, hij reist rond met zijn maîtresse en laat zich huldigen als de redder van de Javanen.
En de arme Tine? Hij flirtte met andere meisjes waar zij erbij stond. Zij was veel te onderdanig, zij liet over zich heen lopen. Dat beeld van haar, door onpartijdige buitenstaanders opgehangen, klopt wel met de zwijgzame, onderdanige, alles verdurende Tine die we in de Havelaar zo discreet zien optreden. Dat beeld blijkt historisch grootstendeels correct te zijn. Maar wat hij verzwijgt, spreekt boekdelen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
2. Vóór LebakMax Havelaar biedt al wat informatie over Dekkers leven vóór de Lebakaffaire van 1856. In de Droogstoppelhoofdstukken zien we onder meer dominee Wawelaar aan het werk, onder meer met een preek. In Droogstoppels woning heerst de combinatie handel-religie. Dat waren situaties die Douwer Dekker vanaf zijn jeugd in Amsterdam gekend heeft. Zijn broer Pieter is dominee geworden en hijzelf ging zelfs ter voorbereiding van een klerikale loopbaan een tijdje naar de Latijnse school. (Misschien heeft hij daar al het vers van Horatius leren kennen, waar hij zijn schuilnaam Multatuli aan ontleende: ‘Multa tulit fecitque puer, sudavit et alsit, abstinuit Venere et vino’. Die schuilnaam zal zijn uithangbord worden.)
In de Havelaar wordt ook over Dekkers vroegere koloniale loopbaan gesproken. Op 7 oktober 1842 werd hij in Natal benoemd, maar werd daar wegens een kastekort ontslagen. In de roman heeft hij het ingewikkelde incident met zijn overste Andreas Victor Michiels (Van Damme in de Havelaar) wat vereenvoudigd en zijn eigen rol mooier gemaakt dan die in feite geweest is. Hij ontkent het kastekort niet, maar hij profileert het ook niet. Daar is hij al bezig met een bewuste afwijking van de historische realiteit, tot eigen glorie. En toch werd hij ontslagen en naar Padang voor één jaar overgeplaatst. Daar verbleef hij ook niet lang en keerde naar Nederland met | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
verlof terug. Ik vermeld die verdraaiingen eventjes, omdat ze ons op belangrijke zaken in Lebak voorbereiden.
In Natal had hij ook al kennis gemaakt met Si Oepi Keteh, aan wie hij het verhaal van de Japanse Steenhouwer heeft verteld. Si Oepi Keteh noemt hij ‘een mijner menigvuldige eerste liefden’. Mimi Hamminck-Schepel, zijn tweede vrouw, schreef jaren later dat Si Oepi Keteh inderdaad zijn eerste vrouw geweest is. Hij noemde haar Clio, naar de muze van de geschiedschrijving, maar ook van de roem en het heldendicht. Zo'n heldendicht zou zoveel jaren later zijn Max Havelaar worden. Tussen Natal/Padang en Lebak ligt een verlof in Nederland, waar hij als een liefdadige Christus is rondgegaan. Inmiddels is hij in Gorinchem toegetreden tot een vrijmetselaarsgenootschap. Hij kwam naar Lebak terug als verlichte geest. | |||||||||||||||||||||||||||||||
3. De ‘adat’Een belangrijk aspect van Douwes Dekkers optreden als assistent-resident in Lebak is zijn gedrag t.o.v. de ‘adat’, dat ingewikkelde systeem van inlandse gewoonten en regels, waar zowel de inlandse regent als de Nederlandse bestuurders zich moesten aan houden. De kern én de afloop van het Lebakconflict hebben met de naleving van de ‘adat’ te maken.
Eduard Douwes Dekker was van nature een beschermheer van verdrukten. Een hele tijd vóór Lebak had hij in Nederland de roman van Eugène Sue, Les Mystères de Paris, gelezen, of liever: verslonden en met zijn eigen structuren geassimileerd. Daarin speelt zekere Rodolphe de rol van een Robin Hood als helper van armen en ongelukkigen in de sloppen van Parijs. Dekker wilde als ambtenaar in Nederlands Indië ook zo'n apostel zijn. Hij wilde niets anders dan ‘den Rodolphe uithangen’. Hij droomde van ‘macht om goed te doen’ en dat zou hij tot zijn scha en schande in de Oost ook gaan uitvoeren.
Laten we ons het toenmalige koloniale regime met zijn ingewikkelde hiërarchie als volgt voorstellen. Aan de top staat koning Willem III, die zoals het een koning past, er voor niets tussen zat en allicht de brieven van Douwes Dekker, laat staan de hele Havelaar nooit gelezen heeft. Minister van Koloniën was J.J. Rochussen, een oud Gouverneur-Generaal. Een Raad van Indië controleerde o.m. alle benoemingen in het koloniale bestuur. Gouverneur-Generaal was A.J. Duymaer van Twist die op Buitenzorg in Batavia op zijn pensioen wachtte en het zelfs vertikte om de ontslagen Eduard Douwes Dekker in Buitenzorg in audiëntie te ontvangen, gehaast als hij was om in | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Nederland te gaan rusten. De bestuurlijke omschrijvingen van de kolonie werden residenties genoemd; een daarvan was Bantam met als onderdeel Lebak, waar Rangkas-Betoeng de hoofdplaats van was. Resident in Dekkers tijd in Lebak was C.P. Brest van Kempen, die in Serang woonde. In de Havelaar heet hij Slijmering. In Rangkas-Betoeng verbleef Eduard Douwes Dekker met zijn vrouw Tine en zoontje Edu. De vrouw van zijn voorganger Carolus, Slotering in de roman, woonde nog in de buurt van Dekkers woning. Dekkers naaste medewerkers waren de controleur Langevelt van Hemert, alias Verbrugge, en commandant Collard, alias Duclari. Het belangrijkste inlandse hoofd was de regent Raden Adhepati. Rond hem zien we zijn familieleden en ondergeschikten zoals bij voorbeeld de Djaksa, een soort politieman.
Met de meeste figuren in dat systeem heeft Dekker amok gemaakt en wat hij over die meningsverschillen in zijn boek vertelt, strookt soms helemaal niet met de feiten. Maar het hele systeem van beheren en beheerd worden zat verstrengeld in procedures van zwijgen en verzwijgen, terwijl hij precies móest spreken in zijn boek.
Het hele Nederlandse kolonisatiesysteem steunde op een fundamentele dubbelzinnigheid en op de medeplichtigheid van de Nederlandse regering, in Batavia en in Den Haag. De bezetter had de inlandse hoofden nodig om ze te doen produceren, maar weigerde hen ook voldoende te betalen om hen van de knevelarij af te houden. In vele gevallen moest de overheid dan ook de ogen sluiten, en de meeste hoofden volgden dat voorbeeld: verstoken van degelijk onderwijs, met talrijke familieleden ten laste, en gewoon de mindere man als ver beneden zich te beschouwen en te behandelen, volgden zij het voorbeeld van het Nederlandse Gouvernement en trachtten zij zich ten koste van de inlander te verrijken.
Net vóór de Lebak-affaire kwam in Nederland in aansluiting bij de herziening van de grondwet op 2 september 1854 een ‘Reglement op het beleid der regering van Nederlandsch Indië’ tot stand, waarin de algemene bestuursbeginselen voor de kolonie werden vastgelegd. Sociale progressieven maakten toen hevig bezwaar tegen volgende zinsnede in de memorie van toelichting: ‘Ned. Indië is een wingewest, dat behoudens de welvaart der inheemsche bevolking, aan Nederland moet blijven verschaffen de stoffelijke voordelen, die het doel waren der verovering’.Ga naar voetnoot5 Oppositie daartegen kwam er vooral van de vroegere dominee in Batavia, W.R. van Hoëvell, die Dekker nog zou | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
inspireren voor zijn verhaal over de Japanse steenhouwer. Ook de vroegere Gouvemeur-Generaal Rochussen, toen al lekker in Nederland nagenietend in het Droogstoppelse Driebergen, was van mening, dat men tegelijk de welstand der bevolking kon bevorderen én de winsten van de Nederlandse kolonisator veilig stellen. Van Hoëvell wilde ook het stelsel van gedwongen staatsculturen vervangen door een stelsel van particulier initiatief, de zogenaamde ‘vrije arbeid’, waar Multatuli later ook een geschrift aan zal wijden. Die discussies hadden plaats tijdens Dekkers verlof in Nederland, van 1852 tot 1855. Dan vertrok hij naar de kolonie, waar zich spoedig het Lebakdrama af zou spelen.
Hij had zich voorgenomen volkomen volgens dat in wezen dubbelzinnige, maar toch uitvoerbare regeringsreglement te handelen. Hij had daarvoor de eed afgelegd. Hem was van overheidswege op het hart gedrukt ‘de bevolking tegen hare eigene onderworpenheid en de hebzucht der hoofden te beschermen’, en ‘die vaderlijke zorg voor de bevolking (te) beschouwen als een eersten plicht’.Ga naar voetnoot6 Havelaar zal ook zeggen dat het niet volstaat zich daartoe onder ede te verbinden; de gezindheid om het welvaren van de inlander te beschermen is belangrijker. Tegen misbruiken door de hoofden, van wie de nazaten overigens erfrecht bezaten, was in Artikel 55 van dat regeringsreglement geen enkele sanctie voorzien. Het zou hem bijzonder moeilijk vallen sancties te bedenken en te doen uitvoeren. Op Java zaten de hoofden geniepig verscholen achter een waas van dubbelzinnige instructies. En Max Havelaar handelde gewoonweg volgens het reglement, wat zijn ontslag na korte tijd tot gevolg had. Wat administratief in orde kon zijn, was niettemin in zijn ogen een ethisch vergrijp: ‘zo zag hij het en schreef het’.Ga naar voetnoot7 Hij ging in Max Havelaar zijn gedrag in Lebak voorstellen als een toonbeeld van ideaal ambtenaarschap, terwijl hij zijn slordige nalatigheden subtiel verzweeg of onder een vloed van fraaie worden bedekte. Kwalijk is het hem bekomen.
Hij werd in Lebak benoemd op 4 januari 1860, arriveerde daar op 22 januari en sprak de hoofden een paar minuten toe (hoogstens een zestal minuten). Die korte speech heeft hij in Max Havelaar uitgeschreven als de Rede tot de Hoofden van Lekbak, een retorisch pronkstuk zoals er nooit een werd uitgesproken, ook niet door hem. Dat had ook niet gekund in het Bantamse Soendanees, want die taal van de inlanders in Lebak verstond hij ternauwernood. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Dat hij klagers ontving en te woord stond, zoals in Max Havelaar staat, is eveneens grootstendeels verzonnen. In de Max Havelaar spreekt hij zich over het koloniale regime drie keer uit: op het eind van hoofdstuk V, in hoofdstuk XIV en in hoofdstuk XV, dus op het ogenblik dat het conflict in Lebak echt los gaat barsten.
In hoofdstuk V kondigt hij een ‘uitweiding over 't mechanismus van 't bestuur in deze landstukken’ aan en handelt hij over de verhoudingen tussen de personen op de verschillende trappen van de hiërarchie en vooral over de relatie tussen de Nederlanders en de inlandse hoofden. Die relatie ‘is van zeer kiese aard’. Hij moet toegeven dat de assistent-resident eigenlijk onder de regent staat wat zijn invloed bij de Gouverneur-Generaal betreft. De Nederlandse assistent-resident staat van meet af aan tegenover iemand die meer kans heeft verschoond en beschermd te worden dan hij. (Zoals verder nog blijken zal, smeert hij die moeilijke situatie zo nadrukkelijk uit om straks de Havelaarfiguur in een heldhaftig daglicht te plaatsen.) Als assistent-resident is hij een oudere broeder van de jongere broeder, de regent, maar de oudere is zoveel jonger in jaren en dienstjaren, geniet niet het sociale prestige noch het ethische en religieuze gezag van de regent. Zijn delicate positie bestaat erin, dat hij sociaal gezien lager staat en administratief gezien hoger. Het ergste van al is dan nog, dat de jongere broeder, de regent, een beentje vóór heeft bij de ouders, met name de resident en de gouverneur-generaal. Ondanks zijn hiërarchisch hogere rang bevindt Havelaar zich van meet af aan in een minderheidspositie. Dat is van groot belang voor een juist inzicht in de ethische draagwijdte van het conflict: Havelaar zal tegen alle moeilijkheden in toch zijn plicht doen, zoals bij ede beloofd, en... er bekaaid vanaf komen.
Hij weidt zelfs uit over verschillen in hun beider inkomsten. De Nederlander wordt slecht betaald, terwijl het inlandse hoofd verscheidene bronnen van inkomsten heeft, o.m. zoals blijkt uit noot 18, een ‘perspompmechaniek’: hoe meer druk (af-persing) op die pomp, hoe meer winst. In één zin vermeldt hij dat ook Europese ambtenaren iets van die winsten kunnen opstrijken, wat laat vermoeden dat zij het corrupte afpersen tot eigen baat toedekken. Dergelijke zijdelingse aanklacht was zonder gevaar voor Dekker: in Lebak was er geen koffie en dus weinig winst, en Havelaar zelf kon de touwtjes in zijn gezin ternauwernood aan mekaar knopen. Op de suggestie van die gedeelde winst volgt trouwens een bittere aanklacht, die Havelaar zich met al zijn rechtschapenheid wel kon permitteren.Ga naar voetnoot8 Al kreeg hij zelf soms kippen die | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
inlanders hem volgens een aloud gebruik aanboden bij het afleggen van getuigenissen, een kip is toch nog geen buffel.Ga naar voetnoot9
Een verdere factor die de assistent-resident de uitvoering van zijn ethische opdracht bemoeilijkte, was de fatalistische onderworpenheid en de religieuze volgzaamheid van de bevolking. De afschaffing van ‘misbruiken’ werd belemmerd doordat de bevolking die traditiegetrouw ‘lieve gebruiken’ noemde en daarmee had leren leven.
Die eerste voorstelling van de ‘adat’ eindigt met een ode aan de plichtsvervulling. Op Havelaar rust de plicht van bescherming en vaderlijke zorg, al is de onderworpenheid van de bevolking een zware handicap, evenals de moeilijkheid om getuigen te vinden die een aanklacht tegen de regent zouden durven steunen.
Verzonnen zijn ook de verre tochten die Havelaar ter inspectie van zijn gewest zou hebben gemaakt. De opvolger van de regent Raden Adipati Karta Nata Negara, de heer Raden Toemenggoeng Soeta Anjoen Anjoen, heeft destijds aan G. JonckbloetGa naar voetnoot10 verklaard, dat Havelaar altijd op zijn bureau in de officiële documenten zat te snuffelen. Op zulke slechte wegen kon hij overigens 's nachts geen tochten maken.
Verzonnen is ook dat er in Lebak ‘oproer dreigde bij Havelaars vertrek’. De gewone man kende hem nauwelijks en zijn voortdurende korzeligheid maakte hem ongenaakbaar voor al wie inlander heette. Dat Havelaar na zijn vertrek op de eerste wisselplaats een talrijke menigte uit Rangkas-Betoeng voor het laatst mocht begroeten, is ook wel heel onwaarschijnlijk.Ga naar voetnoot11
Over Max Havelaars zuinigheid hadden wij het al. In de laatste hoofdstukken wordt gesproken over zijn ‘schrale dis’ (p. 307), en kleine Max moet op een stromat slapen (p. 314). In hoofdstuk XIV worden slangen rond en in het huis van de Havelaars vermeld. De uitweiding over hun erf is goed geplaatst: ze hebben geen geld om het te onderhouden en willen geen misbruik maken van de inboorlingen door ze voor zich te doen werken op hun erf. De functionaliteit van Havelaars lange erfbeschrijving is duidelijk: ze stelt misbruiken in het licht en Havelaar heeft nooit gebruik gemaakt van zijn recht om de inlanders te betichten. En de kleine Max mag niet buiten spelen en Tine kan geen bloemen kweken.... Wat een opoffering! | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Grenzend aan het erf van Max Havelaar lag er wel een vlakte vijf à zes voet beneden de woning, maar dat kan nooit ‘een spookachtig ravijn, een sombere bergkloof geweest zijn’, waarlangs klagers 's nachts naar zijn woning opkropen, aldus G. Jonckbloet.Ga naar voetnoot12 De afwezigheid van dat ravijn werd ook door andere Multatuli-kenners, zoals Eddy Du Perron, bevestigd. Ikzelf heb ooit het geluk gehad Rangkas-Betoeng te mogen bezoeken, ik wandelde er langs de Djalan Multatuli naar wat er overblijft van Havelaars erf, maar een ravijn, nee, dat heb ik niet gezien.
De vraag is, waarom Multatuli zo uitvoerig de historische administratieve condities van Max Havelaar beschrijft. Die toelichtingen vervullen verscheidene functies in de roman. Hij geeft vooreerst de nodige administratieve toelichting om de Lebak-affaire te kunnen begrijpen. Dat is nodig voor een Nederlandse lezer die de misstanden niet kent, die meent dat alles goed gaat in Indië, als de regering een reglement publiceert en de ambtenaren de eed moeten afleggen, als steeds maar optimistische berichten uit Batavia naar Nederland gezonden worden, en vooral als er maar genoeg winsten gemaakt worden door de Nederlandse Handelmaatschappij. Met zijn toelichtingen wil Dekker die valse denkbeelden wegnemen, hij wil de historische waarheid ontsluieren (zoals wij zagen: op ‘zijn gelijkhebberige wijze’).
Dat alles bereidt ons voor op het conflict, dat ontbrandde uit toestanden die helemaal anders waren dan de Nederlander dacht. Het brandstichtende van de roman ligt in de ontsluiting van een verdekte waarheid. Wie zich tegen de corruptie verzette, zoals Havelaar deed, vloog tegen de lamp. De hele pamflettaire draagkracht van de roman zit al in de nadrukkelijke uiteenzetting over bij voorbeeld de door de regering niet betwiste inkomsten van de regent. Die documentaire informatie is altijd subjectief gekleurd en staat ten dienste van het pleidooi: alle informatie dient zijn geëngageerd betoog! De beklemtoning van de bijna onoverkomelijke bestrijding van verankerde misbruiken werpt een verheerlijkend licht vooruit op de heroïsche plichtsvervulling van Max Havelaar.
De onderworpenheid van de inlanders vergroot de moeilijkheid nog, alsof hij een schaap uit een groeve moet trekken en dat schaap hem met schaapachtige blik aankijkt, hem aanblatend: ‘Ik lig hier goed!’ De ingewikkelde gebruiken en de instemming van de lijdzame bevolking werken hem immers tegen. Dat verleent zijn optreden een humanitair verheven karakter. Hij treedt op als verlicht despoot met moderne ideeën over een ethisch gefundeerd | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
anti-kolonialisme, al zit hij in een knelpositie: naar boven, naar de Resident en de Gouverneur-Generaal toe, evenals naar zijn zogenaamde jongere broeder, de regent, die sterker is dan hij, en naar beneden toe, naar de inlander die zo weinig van hem wil weten. Wat een situatie voor een zendeling die ‘den Rodolphe wil uithangen!’ De verknechte inlander wantrouwt zijn beschermheer.
Dat er een gedode man dreef in de rivier,Ga naar voetnoot13 dat Saïdjah en Adinda de dood vonden in een opstand in de Lampongs, is echter niet meer dan de waarheid, al waren er in 1860 in Nederland weinigen die dat wilden geloven. Hij zegt dat er ‘vele Adinda's waren en vele Saïdjah's, en dat, wat verdichtsel is in 't bijzonder, waarheid wordt in 't algemeen’.Ga naar voetnoot14 Die karakterisering van de wat delicate middenpositie van het Saïdjah-verhaal tussen fictie en non-fictie moge gelden voor de hele Max Havelaar.
De zogenaamde feitelijke informatie in hoofdstuk V, waar we mee kennismaken éér we Havelaar zelf aan het werk gezien hebben, blijkt bij nader toezien een springplank voor de ophemeling van de held. Hier is een zelfverheerlijkende pleiter al aan het woord. De springstof van de aanklacht zit al in die doelgerichte, gekleurde informatie. Dat blijkt tenslotte de taktiek van het hele boek te wezen. Alles wordt aangespannen op het Havelaar-geval, alles idealiseert bij voorbaat. De ode aan de plicht waar hij hoofdstuk V mee afsluit, heeft een sterk voorbereidend karakter. De plicht en de roeping vlechten al een aureool rond de held Havelaar. De zeer verheven, opzettelijk archaïserende, bijbelse stijl brengt ons in een zeer hoogstaande, ethische sfeer, de sfeer van het verheven zendingsbewustzijn.Ga naar voetnoot15 Die profetische roeping vergoedt de ethische idealist voor zijn slechte betaling.Ga naar voetnoot16 Hij gloeit van genot, bedwelmt zichzelf aan het vuur van de plicht en wenst geen andere beloning.Ga naar voetnoot17 Hier verschijnt al de figuur van de ware Don Quijote, de offerende idealist, die verder in hart en ziel zal geportretteerd worden.
De afloop van het conflict wordt in hoofdstuk V ook al voorafgebeeld. Er is al sprake van een ontslag.Ga naar voetnoot18 De regering zal liever een assistent-resident ontslaan dan een regent in een lastig parket brengen. Een regent wordt overigens | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
zeer zelden aangeklaagd, en ‘ik deed het!’ Die haast bovenmenselijke, moeilijke situatie vereist een enorme verantwoordelijkheid en moed, om, zonder steun van het regime, naar de eed te handelen. Ik leg even de nadruk op de uitstekend gekozen plaatsing van die beschrijving van het regime: vóór de held verschijnt, zijn de paden al geëffend. Er werd al begonnen met zijn bewieroking door de scherpe contrastwerking tussen de moeilijkheid van de taak en de grootheid van het plichtsbesef. De intrede van de gladiator Max Havelaar wordt hier magistraal voorbereid door de doelgerichte stemmingmakerij rond de taak die hij te vervullen heeft.
Een nieuwe excursus van 8 bladzijden over het regime in hoofdstuk XIV, nog eens korter hernomen in hoofdstuk XV, bevestigt dat nog eens allemaal, terwijl de catastrofe van het ontslag stilaan in de lucht hangt. Sarcastisch vermeldt de verteller dat het ondenkbaar is, dat een hoge beambte zoals de resident partij zou trekken voor afpersing en knevelarij. Waarom geeft de resident geen gehoor aan de klachten van zijn onderhorige, de assistent-resident? Het antwoord is, dat men niet gaarne naar boven bericht over misstanden waar men zelf schuld aan heeft. De berichtgeving naar Batavia baadt in een ‘gekunsteld optimismus’ (p. 214). Men wil als lastpost de rustige rust niet storen. Zelfs Carolus, Havelaars voorganger, die zou vergiftigd zijn, diende geen officieel rapport in. Een andere reden voor dat stilzwijgen zijn de procenten op de verkoop van koffie aan Europa. Ook dat is een reden ‘om te buigen en te verdraaien’.Ga naar voetnoot19 De derde reden is, zoals al gezegd in hoofstuk V, de bescherming van de hoofden door de Regering, die liever tien residenten zou ontslaan dan één inlandse regent.Ga naar voetnoot20
Het besluit uit die nieuwe uitweiding is klaar en duidelijk: de toestand in Lebak is rot van hoog tot laag, de Javaan wordt alleen beschermd op papier, eden worden in de lucht gezworen. Havelaar echter heeft geen papieren eed nodig, hij is de rechtschapenheid zelf, de morele code staat in zijn ziel geprent, zijn inborst is edel. Ondanks de moeilijke toestand zal hij grootmoedig zijn plicht vervullen. De functie van die herhaalde schetsen van de vervalsing door het Nederlandse wanbestuur is alleen de verheerlijking van de held van Lebak: hier treedt nu eens eigenlijk een onkreukbare aan die, zuiver op de graat, het corrupte spel niet mee wil spelen.
Geen twee zonder drie, alvast wanneer Dekker het in Max Havelaar over het regime heeft. Op het eind van hoofdstuk XV komt hij ten derden male naar | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
buiten met een toelichting bij het regime net vóór het conflict zelf gaat behandeld worden. Hij vervolledigt vooreerst het portret van de resident die corrupt en traag ‘schippert’; waar Multatuli een striemende aanklacht aan vastknoopt.Ga naar voetnoot21 Hij kan werkelijk niet bij een rustig exposé blijven, hij moét doorstoten naar zijn waarheid. De informatie over het regime loopt over in een aanklacht. Dat is de taktiek van het hele boek: de feitelijkheid doet dienst als voetschabel om zijn eigen grootheid te belichten en zijn bittere aanklacht in het gezicht van zijn corrupte opponenten te slingeren. Geen documentaire inlassing is onbewogen geschreven. Altijd staat Douwes Dekker daar achter met zijn denkbeelden, zijn bitterheid, zijn gal.
Hier wordt ook gezegd, dat de bevolking arm is en vlucht. Hij zal die bevolking verder personifiëren in het gruwelijke verhaal van Saïdjah en Adinda. Hier beklemtoont hij nog eens haar slaafse onderworpenheid. Zelfs de Djaksa sluipt bij hem ongezien binnen.Ga naar voetnoot22
En nog maar eens: liever ontslaat men een Nederlands ambtenaar dan men een inlands hoofd straft. Dat alles schept de sfeer van corruptie, halfheid, geschipper, ambtenaarlijke sleur en middelmatisme, waarin de heldenfiguur straks tot haar recht kan komen. Er ontbrak nog een figuur in dat defilee van huichelaars: de Gouverneur-Generaal, die hier met zijn slaperigheid satirisch uitgebeeld wordt. De Gouverneur-Generaal Mr. A.J. Duymaer van Twist had hem op 4 januari 1856 tot assistent-resident in Lebak benoemd, zonder de normale benoemingsprocedure langs de Raad van Indië te volgen. Duymaer van Twist moet iets in die begaafde en gedreven jongeman gezien hebben en verwachtte kennelijk een en ander van hem. Maar helaas, hun wederzijds vertrouwen werd in drie maand schromelijk beschaamd. Daarmee is de ring nu rond: alle schakelfiguren in de hiërarchie van het regime werden nu voorgesteld, nu kan de afwikkeling van het conflict beginnen. De functies van die excursies over het regime zijn duidelijk: zij scheppen voor Max Havelaar een allergunstigst klimaat op basis van dat contrast tussen de bureaucratische halfheid en profijtjesjacht van zijn superieuren, en in zijn figuur een schier bovenmenselijke plichtsvervulling, desnoods ten koste van zijn eigen welzijn en dat van zijn gezin.
Het zeer riskante waagstuk van Lebak bestond erin, de onkreukbare idealist te willen spelen in het geschetste corrupte kader. Zijn tegenstanders, die niet | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
wensten ‘gestoord’ te worden, kon hij met het grootste gemak overtroeven op zijn terrein: dat van de maximaal volbrachte plicht.Ga naar voetnoot23
Welke is nu de historische waarheid van die door Multatuli geschetste situatie? Verscheidene getuigen - sommigen zelfs heel dicht bij de Lebak-affaire in 1856 - bevestigen wat Max Havelaar zegt over het gedrag van de Regent Raden Adipati Karta Nata Negara. Hij zoog inderdaad zijn volk uit en knevelde het op verscheidene manieren, hij stal buffels en vergiftigde zijn vijanden.Ga naar voetnoot24 Dat Multatuli suggereert dat de regent zijn voorganger Carolus inderdaad vergiftigde, verwondert de insiders niet. Die Carolus, die het Bantamse Soendanees sprak als een inboorling en met een vrouw van de streek gehuwd was, had een hele hoop bezwaarschriften verzameld, toen hij ziek werd en overleed... Tot uren in de nacht snuffelde Douwes Dekker in die papieren naar het bewijs van zijn vergiftiging. De regent onder Carolus en Douwes Dekker moet zich schuldig hebben gemaakt aan talrijke knevelarijen, maar hij had zo'n grote, zelfs magische invloed op de bevolking, dat niemand en zeker de Nederlandse regering niet, hem ooit iets heeft durven kwalijk nemen. De regent verplichtte de inboorlingen het gras op zijn erf te snijden, waar Max Havelaar zich terecht tegen verzette, maar hij slaagde er niet in de overtreder voor dat misgrijp te laten vonnissen. En toch schetst hij op twee plaatsen in Max Havelaar al bij al een niet zo negatief, maar eerder een ambivalent beeld van zijn belangrijke tegenstrever, de regent.
In hoofdstuk VI stelt hij in een portret van de regent de hoofdman voor als sympathiek, tactvol, aristocratisch, hoofs, dus op het eerste gezicht een faire, beleefde tegenstander die volgens de regels van het spel zal spelen. Hij stelt zijn opponent dus sympathiek voor, wat zijn eigen functie des te delicater maakt! Dat staat weer ten dienste van de idealisering van Max Havelaar, die een mooie, maar delicate rol toebedeeld krijgt. Was de regent zonder meer een schurk geweest, dan was Havelaars optreden niet zo heldhaftig. Douwes Dekker predikt bovenal oprechtheid en hij wil de regent ook oprecht uitbeelden.Ga naar voetnoot25 Iets van zijn eerbied voor de exotische natuurmens, de Javaan, straalt af op zijn sympathie voor een knevelaar als de regent! (Zó anti-bourgeois is de romanticus Multatuli wel). De genuanceerde, zo objectief mogelijke voorstelling van de tegenstrever zet zijn morele daad nog luister bij: het is niet | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
prettig je jongere broeder, die je acht en sympathiek vindt, te moeten aanklagen. Dat is dus maar weer een geraffineerde taktische zet om Havelaar er des te groter te doen uitkomen, gezien het al te kiese karakter van zijn opdracht. Na zijn ontslag zal hij in een brief aan de Gouverneur-Generaal zelfs schrijven, dat hij medelijden had met de regent.Ga naar voetnoot26
In hoofdstuk XV komt Dekker nog eens terug op de oorzaken van de uitbuiting door de regent. Weer stelt hij objectief en begrijpend diens moeilijke situatie voor en hij somt er alle aspecten van op, zonder de knevelarij natuurlijk te verontschuldigen. Maar toch begrijpt hij de beweegredenen van die oude man. Dus speelt hij maar weer de troef van de objectiviteit uit, hij chargeert niet door zijn macht om zijn sociaal prestige te kunnen ophouden. Die objectiviteit dient de opluistering van Havelaar, die allereerst mens was en het daardoor zo lastig kreeg. In dergelijke passages zien we andermaal dat alles zijdelings en ondergronds bijdraagt tot de bewieroking van Havelaar.
Er stak iets gelijkaardigs in hun beider naturen, zoals J. Saks schreef: ‘Er bestond een geestelijke en zedelijke familieverwachtschap tussen den “jongeren” en den “ouderen broeder”; trotsch en berooid allebei, twee hidalgo's, moesten zij, door hunne uiteenlopende begrippen omtrent het mijn en dijn tegenover de inlanders, met elkaar in botsing komen; wat de een niet kon nalaten te verdrukken, kon de ander niet nalaten te beschermen. Maar zij stonden daarbij tegenover elkander de pair à pair, als twee geboren potentaten, een oostersch vorst tegenover een westersch verlicht despoot’.Ga naar voetnoot27 Het onderzoek naar de achtergronden van het Lebak-conflict, uitgevoerd door Brest van Kempen, stelde Dekker volledig in het gelijk...
Maar het kwaad was geschied: op 11 maart 1856 wil de Raad van Indië aan Dekker op zijn verzoek eervol ontslag uit Rangkas-Betoeng verlenen met een overplaatsing in dezelfde functie in het district Ngawi, maar die verplaatsing weigerde Dekker te aanvaarden. Hij vraagt zijn ontslag uit 's lands dienst en krijgt dat op 4 april 1856, precies 3 maand na zijn benoeming in Lebak. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
4. De romanVan dat hachelijk stukje uit zijn leven in de kolonie heeft hij nu drie en een half jaar daarna zijn Max Havelaar gemaakt. Over het schrijven van dat dikke boek tussen 16 september en 13 oktober 1859 in Brussel hoef ik hier niet te lang te handelen. Hij werkte en spaarde eraan gedurende drie jaar, azend op eerherstel dat niet kwam. Hij had zelfs lid van de Raad van Indië willen worden, wat hem manifest geweigerd werd. Ik vermeld alleen de brief van Tine in augustus, die zij schreef op bevel van haar zus en van haar zwager, en waarin zij zinspeelt op een scheiding. De directe aanleiding om de in drie en een half jaar her en der bijeengeraapte papieren tot een roman om te werken, is een brief van de zwager Johan van Heckeren geweest. Die raadde Tine aan te scheiden van Dekker. Dat is de brief die Droogstoppel leest in hoofdstuk XVIII. Dat was de ‘tik’ die het schrijven in het estaminet ‘Au Prince Belge’ in gang zette.
Op 22 september 1859 schrijft hij aan Tine: ‘Ik ben namelijk sedert vele dagen bezig met het schrijven van een ding dat misschien wel drie delen groot wordt’ en dat ‘ding’ zal ‘opgang maken’.Ga naar voetnoot28 Elders verklaart hij dat hij het ‘in zeventien dagen’ heeft opgeschreven.Ga naar voetnoot29 De volledige tekst was in handen geraakt van Jacob van Lennep, die de auteursrechten veroverd had en voor de eerste druk de eigennamen en de data afkortte (b.v. Leb., of 18.2). Multatuli's reactie daarop onderstreept het historische karakter van de roman: ‘Juist, het weglaten der data maakt M.H. tot een roman, - maar 't is geen roman.’ 't is eene geschiedenis; 't Is eene memorie van grieven; 't is eene aanklacht, 't is eene sommatie! En dat dit alles in den beginne op een roman lijkt, is slechts om 't ding verkoopbaarder te maken dan verwacht worden kan van iets officieels.Ga naar voetnoot30
Hoe de Havelaar uitziet, moge blijken uit volgend schema:
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Havelaars geschiedenis begint inderdaad als een roman met het subliemste bedrog dat ooit in een Nederlandse roman heeft plaatsgehad. Zekere Sjaalman biedt aan een vroegere makker, de makelaar Batavus Droogstoppel, een pak met documenten aan, waaruit de jonge Duitse klerk Ernest Stern met de hulp van Droogstoppels zoon Frits de Havelaargeschiedenis zal samenstellen. Die kunnen we vanaf hoofdstuk V lezen, zogezegd geschreven door Stern, het meest onwaarschijnlijke, eigenlijk onbestaande personage.Ga naar voetnoot31 Het boek wordt afgesloten door Multatuli zelf. Dat is het derde ik, na het Droog-stoppel-ik en het Stern-ik. Voor het Droogstoppel - ik zou een Amsterdamse makelaar Robert Voûte model hebben gestaan.Ga naar voetnoot32 De keuze van de ondertitel Koffieveilingen van de Nederlandse Handelmaatschappij brengt een toendertijd actueel onderwerp ter sprake: de kolonie zorgde voor één derde van het staatsbudget.Ga naar voetnoot33
In de hele roman gaan fictie en non-fictie een onlosmakelijk verbond aan. Sjaalman, de man die het pak aan Droogstoppel bezorgt in Amsterdam, Havelaar in Lebak en de schrijver Multatuli zijn één en dezelfde persoon; zo herkent de lezer ook in Everdine Huberte van Wijnbergen, in juffrouw Sjaalman in Amsterdam en in Tine in Lebak één en dezelfde vrouw. Zo is de autobiografische roman wel perfect geregisseerd.
Multatuli stond erop dat de lezer gewoon aannam dat ‘alles waar gebeurd is’. Later schreef hij: ‘Nu weet de regering en alle Indische menschen heel goed, dat ik het schrijf maar het volk moet in twijfel staan of het een roman is, - wél op waarheid gegrond maar toch verdicht en opgesierd. De zaken die ik meedeel zijn toch zóó dat men er over moet twisten óf het waar is. Niets zal mij liever zijn dan dat men het betwijfelt. Daarop kan dan gebaseerd worden het uitgeven van bewijzen’.Ga naar voetnoot34 Wat hij zowel Batavus Droogstoppel als Ernest Stern laat vertellen, is allesbehalve fictie, al introduceerde hij daarmee een genre ‘dat op niets lijkt’, en al zei een kenner als D.H. Lawrence over de structuur van het boek: ‘As far as composition goes, it is the greatest mess possible’.Ga naar voetnoot35
Al bij al is Max Havelaar eerder dan een historische roman een ‘persoonsverheerlijking van zijn schrijver’ geworden,Ga naar voetnoot36 waarin de ‘biografische corre- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
latie’, anders gezegd de mate van congruentie met de historische feiten eigenlijk van weinig belang is voor de waarde van het boek als zodanig. Havelaar is er het middelpunt van en de functie van de omringende figuren, niet het minst die in het omarmende Stern-verhaal, dienen alleen om de facetten van die edelstenen des te glanzender te doen stralen.Ga naar voetnoot37 Met A.L. Sötemann mogen we de Max Havelaar een ‘autohagiografie’ noemen.Ga naar voetnoot38 Of nog anders gezegd: ‘De roman-vorm is in laatste instantie verguldsel voor de pil die Multatuli zijn landgenoten wil doen slikken’.Ga naar voetnoot39
Max Havelaar werd de belangrijkste Nederlandse roman uit de 19de eeuw. Hoe gering zijn invloed op het bestuur van de kolonie moge geweest zijn, het boek werd gelezen. En in meer dan veertig talen vertaald, en verfilmd, enzovoort. In juni 2002 stond het in een referendum van de Maatschappij voor Nederlandse Letterkunde nummer één op de lijst van alle Nederlandstalige werken. Ik ben heel blij dat ik een heel stukje van mijn onderzoeks- en doceertijd daaraan heb mogen besteden. |
|