Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde. Jaargang 1998
(1998)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 321]
| |||||||||||||||||||
De bello orthographico
| |||||||||||||||||||
[pagina 322]
| |||||||||||||||||||
leest zal merken dat ik mij wat de wijziging van de Nederlandse spelling betreft uitspreek voor één van de twee polen. Ik wil daarbij wel opmerken dat ik tot mijn conclusie gekomen ben op basis van een objectieve studie, en niet op basis van niet-wetenschappelijke argumenten (eigenbelang, ideologie, etc.).
Alvorens nu een aantal argumenten pro en contra te bekijken, dient eerst de spellingoorlog gesitueerd te worden. Een korte schets van de geschiedenis van de Nederlandse spelling lijkt mij dan ook op zijn plaats. | |||||||||||||||||||
2. Een beknopte geschiedenis van de nederlandse spellingDe Nederlandse spelling is van in het begin (‘hebban olla vogala...’) een fonematische spelling geweest (cf. infra). Daarmee wijkt het Nederlands niet af van de omringende talen. Dat een spelling echter niet fonematisch hoeft te zijn, wordt o.a. bewezen door de Chinese talen, die grotendeels logografisch (en dus semantisch) weergegeven worden.
Het basisprincipe van een fonematische spelling is dat elk foneem door één letter wordt weergegevenGa naar voetnoot4. Aangezien er echter wat de uitspraak betreft zeer veel dialectische variatie bestaat, betekent dat dan ook dat verschillende dialecten anders gespeld zullen worden. Dat was dan ook de feitelijke situatie in het Middelnederlands. Hét Middelnederlands bestond immers niet: het is slechts een verzamelnaam voor de verschillende Nederlandse dialecten uit die tijd. Die dialecten hadden elk hun fonologische eigenaardigheden, die er dan ook voor zorgden dat de spelling varieerde van dialect tot dialect (Hogenhout-Mulder 19852:22-27), en zelfs van schrijver tot schrijver. Een uniforme spelling voor het Nederlands kon dan ook maar ontstaan na de standaardisatie ervan.
Die Nederlandse standaardtaal ontstond reeds in de 17de eeuw, maar toch zou het tot het begin van de 19de eeuw duren voor er een eerste uniforme, officiële spelling kwam: de spelling-Siegenbeek, ontworpen door de Leidse hoogleraar Matthijs Siegenbeek (1804). Deze spelling kreeg echter heel wat tegenwind: van schrijvers zoals Bilderdijk en Thijm bijvoorbeeld, en na 1815 en het Congres van Wenen vooral van Belgische tegenstanders van de vereniging met Nederland, die alles wat uit het Noorden kwam a priori verfoeiden. | |||||||||||||||||||
[pagina 323]
| |||||||||||||||||||
Na de onafhankelijkheid van België werd er in de jonge staat dan ook gepleit voor een nieuwe spelling. Een heuse spellingcommissie zette zich aan het werk. Dit resulteerde in 1844 in de spelling-Willems, naar commissievoorzitter Jan Frans Willems. Men zag echter snel in dat uniformiteit in de spelling gewenst was voor het hele Nederlandse taalgebied (de plooien van de onafhankelijkheidsstrijd waren ondertussen min of meer gladgestreken), en daarom werd in 1851 op het derde Taal- en Letterkundig Congres te Brussel besloten om een spelling te ontwerpen die zou gelden voor zowel België als Nederland. Dit resulteerde dan in de spelling-de Vries en te Winkel (te Winkel 1863), die nog steeds de basis vormt voor onze huidige spelling. Het is dus aangewezen om deze spelling van naderbij te bekijken.
De spelling-de Vries en te Winkel ging nog steeds uit van het fonematische basisprincipe, dat ‘het principe van de beschaafde uitspraak’ werd genoemd, omdat de norm voor de spelling de uitspraak van de standaardtaal (het ‘beschaafd’ Nederlands) was. Op dit basisprincipe werden (en worden nog steeds) 3 systematische uitzonderingen gemaakt, m.n. het principe van de gelijkvormigheid, het principe van de analogie, en het etymologische principe.
Het principe van de gelijkvormigheid zorgt er bijvoorbeeld voor dat <hoet> vervangen wordt door <hoed>, omdat het meervoud <hoeden> is. Een uitzondering hierop vormen de labiodentale fricatieven /v/ en /f/: ondanks het feit dat <duiven> het meervoud is, schrijven we in het enkelvoud <duif>. Ook de dentale fricatieven volgen dit principe niet: <huizen>, maar enkelvoud <huis>Ga naar voetnoot5.
Het principe van de analogie zorgt ervoor dat woorden naar analogie van andere woorden gespeld worden: <stationsstraat> vanwege <stationsplein>.
Een verhaal apart vormt het etymologische principe: dit stelt dat woorden in hun spelling hun etymologische oorsprong moeten weerspiegelen. Zo kan verklaard worden waarom we nog steeds het onderscheid maken tussen <ei> en <ij>, ook al stellen ze dezelfde tweeklank voor: ze gaan etymologisch op verschillende klanken terug. Hetzelfde geldt voor <au> en <ou>. Maar ook het onderscheid in open lettergrepen tussen <o> en <oo> enerzijds en <e> en <ee> anderzijds was een etymologische kwestie, net als <sch> in auslaut (die ging | |||||||||||||||||||
[pagina 324]
| |||||||||||||||||||
namelijk terug op /sk/). Dit etymologische principe is vanaf het begin ten zeerste gecontesteerd geweest. Een aantal gevolgen ervan zijn dan ook al weggewerkt: <mensch> werd <mens>, en <hoopen> werd <hopen>.
Men kan zich afvragen waarom überhaupt dit principe gehandhaafd werd. Voor een deel is dit te verklaren vanuit het linguïstische klimaat omstreeks 1863. De 19de eeuw is namelijk de bloeiperiode van de historische taalkunde: de periode van de Wet van Grimm, de proto-Indo-europese fabel van Schleicher, en de neogrammatici. Tevens is het de periode van het ontstaan van de wetenschappelijke etymologie en het opzetten van een aantal grootschalige taalhistorische projecten, zoals de OED en zijn Nederlandse tegenhanger, het WNT. Het feit dat de Vries en te Winkel de vaders zijn van dit ‘museum van het Nederlands’, verklaart ten dele waarom zij een etymologisch principe in hun spelling introduceerden: zij waren namelijk etymologen.
De spelling-de Vries en te Winkel werd vrij algemeen aanvaard, ook al waren er weer een aantal schrijvers die in de contramine waren, en consequent in de spelling-Siegenbeek bleven spellen. De bekendste van deze spellingconservatieven was de beroepsquerulant Conrad Busken Huet.
Opvallender was de kritiek van een aantal onderwijzers en linguïsten, met als belangrijkste naam Roeland Anthonie Kollewijn. Deze leraar Nederlands publiceerde in 1891 zijn voorstellen tot vereenvoudiging (Kollewijn 19163). Daarbij bekritiseerde hij voornamelijk het etymologische principe, op basis van zijn overtuiging dat de taalhistorische geleerdheid van de Vries en te Winkel bij het onderwijs voor onnodige moeilijkheden zorgde.
Kollewijns publicatie deed een polemiek ontstaan, die zijn ‘hoogtepunt’ kende in de jaren dertig van deze eeuw. Toen het ernaar uitzag dat een aantal voorstellen van Kollewijn in de spelling opgenomen zouden worden (o.a. het vervangen van de uitgang <sch> door <s>) spraken sommigen van een spelling strijdig met de christelijke wereldbeschouwing, of over verziekt cultuurbolsjewisme. Dat nam niet weg dat er voor het eerst (na zo'n 80 jaar) een aanpassing kwam aan de spelling van de Vries en te Winkel.
Op basis van die hernieuwde spelling werd er in 1954 een nieuw ‘groen boekje’ gepubliceerd (Woordenlijst van de Nederlandse Taal 1954). Een commissie had daarin o.a. een regeling uitgewerkt voor de spelling van bastaardwoorden. Dé twistvraag daarbij was of men bastaardwoorden met de Griekse <k> dan wel met de Latijnse <c> zou spellen. De commissie kwam | |||||||||||||||||||
[pagina 325]
| |||||||||||||||||||
er niet uit: de Vlamingen kozen voor <kultuur>, de Nederlanders voor <cultuur>. Het compromis was dan de invoering van 2 soorten spelling: de voorkeurspelling en de progressieve spelling. Er was echter totaal geen systeem te ontdekken in deze regeling, aangezien soms <k> de voorkeurspelling was (in <publikatie> en <kopie> bijvoorbeeld), en soms <c> (in <colporteren> en <fotocopie>). Gevolg: een grote onvrede en het hernieuwd oplaaien van het spellingdebat.
Zo ontstonden een aantal verenigingen, die pleitten voor een spellinghervorming. Het bekendste voorbeeld werd opgericht in 1963: de Vereniging voor Wetensgappelike Spelling (VWS), die samen met een aantal andere organisaties de krachten bundelde in de Aksiegroep Spellingvereenvaudiging, ontstaan in 1972.
Ondertussen was in 1963 de commissie-Pée/Wesselings geïnstalleerd, die zich moest bezighouden met de spelling van bastaardwoorden. Toen deze commissie haar eindvoorstellen (o.a. het volledig vernederlandsen van vele bastaardwoorden) publiceerde (Pée et al. 1969) brak er een storm van verontwaardiging los. Bekend zijn de hevige reacties van Mulisch, maar ook bijvoorbeeld de Antwerpse burgemeester Craeybeckx (1972) ging zich bijzonder emotioneel met de zaak bemoeien.
Het is echter bekend van stormen dat zij overwaaien, en na de oprichting van de Taalunie in 1980 dacht men dat de tijd rijp was voor een nieuwe poging. Na het voorbereidende werk van de Werkgroep ad hoc Spelling, die een grondig onderzoek wijdde aan de haalbaarheid van mogelijke voorstellen, werd op 11 juni 1990 een nieuwe spellingcommissie aangesteld. Deze commissie, de commissie-Geerts, diende zich bezig te houden met de bastaardwoorden, de verbindingsletters en de diakritische tekens, en formuleerde dan ook een aantal voorstellen hieromtrent. Slechts een beperkt deel van die ideeën werd echter overgenomen door de politiek verantwoordelijken (Spellingbesluit 1994). Het gevolg is dan ook dat er grote ontevredenheid heerst over de aanpassingen die op 1 september 1997 ingang gevonden hebben: er is nog steeds inconsistentieGa naar voetnoot6, en een aantal problemen is gewoonweg niet behandeld. Het valt dan ook te verwachten dat de spellingaanpassing van 1997 in de geschiedenis geboekstaafd zal staan als een gemiste kans. In ieder geval is de spellingvrede nog niet getekend. Hervormers en behoudsgezinden | |||||||||||||||||||
[pagina 326]
| |||||||||||||||||||
slijpen de messen, en maken zich op voor de volgende ronde. Daarbij zullen de argumenten die in de rest van dit artikel aan bod komen vermoedelijk weer veelvuldig opduiken. | |||||||||||||||||||
3. De argumenten pro spellingwijziging3.1. Een eenvoudigere spelling is gemakkelijker te lerenElke spellingwijziging moet uiteraard een spellingvereenvoudiging met zich meebrengen. Het moeilijker maken van de spelling lijkt in niemands geest op te komen, behalve dan in die van mensen als Herman Pleij (cf. infra). De spellinghervormers pleiten allemaal voor een spelling die meer fonologisch is, een spelling die dichter bij de uitspraak ligt. Het voornaamste argument pro is dan dat zo'n wijziging een grotere leerbaarheid zou meebrengen. Dit zou o.a. betekenen dat er meer tijd vrijgemaakt kan worden voor het onderwijs van taalvaardigheid, en dat het (functioneel) analfabetisme zou teruglopen.
Haast niemand lijkt de idee dat een meer fonologische spelling leerbaarder is aan te vechten, ook al is er weinig onderzoek gedaan naar hoe leerbaarder die nieuwe spelling dan zou zijn. Op basis van het gezond verstand kan men overigens niet anders dan tot de conclusie komen dat een fonologische spelling inderdaad gemakkelijker te leren valt. Zo'n spelling zou het onnodig maken de onderscheiden <ou>/<au>, <ei>/<ij> en <c>/<k> aan te leren. Ook het spellen van een <t> waar men een /t/ hoort is een stuk gemakkelijker dan het zich eigenmaken van eigenaardigheden als ‘hij had’, ‘gij hadt’, ‘vind je’ en ‘jij vindt’. Dit leerbaarder zijn van een hervormde Nederlandse spelling wordt echter niet door directe wetenschappelijke evidentie ondersteund. Zo'n onderzoek is vrijwel uitgesloten: je kan moeilijk een aantal zevenjarige kinderen isoleren, en hen een niet-officiële spelling leren, om vervolgens de resultaten te vergelijken met hun ‘officieel-spellende’ leeftijdsgenoten. Bovendien is het maar de vraag of je ouders zal vinden die zo gek zijn om hun toestemming te geven voor de deelname van hun kind aan dit onderzoek.
Maar is het wel nodig dat onze spelling leerbaarder wordt? Ja, zo zeggen de voorstanders van spellingwijziging. Dat de Nederlandse spelling moeilijk leerbaar is blijkt o.a. uit het volgende citaat: In Van onbegrensd belang, het Rapport van de Taakgroep Nederlands (1992), wordt op p. 32 een onderzoek weergegeven naar de spelvaardigheid van leerlingen | |||||||||||||||||||
[pagina 327]
| |||||||||||||||||||
van groep acht van de basisschool. De gemiddelde leerling maakt in schrijfopdrachten vier spelfouten per honderd woorden. Misschien lijkt dat op het eerste gezicht weinig. Maar het betekent wel dat zo'n leerling zestien fouten, waaronder ook werkwoordfouten, zou maken per getypte pagina A4. Een sociaal onacceptabel hoog aantal. (Verhoeven s.d.: 10) In dat opzicht spreekt het volgende citaat boekdelen: If, in our first school contacts with writing, we were taught a scientifically accurate phonemic spelling, [...] we would have very little trouble and would learn to use such a spelling in a year or two, as do Italian or Hungarian children. (Hall 1960:42) Het is een vaststaand feit dat de Italiaanse en de Hongaarse spellingsystemen zeer fonologisch zijn. Hall lijkt dus door dit citaat het leerbaarder zijn van een meer fonologische spelling te bevestigen, maar helaas (voor de voorstanders van spellingaanpassing) vermeldt hij geen controleerbare bron waaruit inderdaad blijkt dat Italiaanse en Hongaarse kinderen weinig spellingproblemen hebben, en hun spelling in twee jaar leren. Het zou in ieder geval interessant (en relatief gemakkelijk) zijn om na te gaan hoe het zit met de spel- en leesvaardigheid van Italiaanse en Hongaarse kinderen. Als blijkt dat die hoger liggen dan bij Nederlandse en Vlaamse kinderen, dan is er inderdaad wetenschappelijke evidentie gevonden voor de stelling dat een meer fonologische spelling gemakkelijker leerbaar is.
Een vergelijking tussen Nederlandstalige en Italiaanse of Hongaarse kinderen bestaat bij mijn weten niet, maar wel is er een studie gedaan naar de leesvaardigheid van Italiaanse en Amerikaanse kinderen (Lindgren et al. 1985). Uit die studie bleek dat 7,3% van de Engelssprekende kinderen leesmoeilijkheden had, tegenover slechts 3,6% van de Italiaanssprekende kinderen. Een zeer fonologische spelling is dus blijkbaar, wat het lezen betreft althans, makkelijker te leren dan een spelling die vele uitzonderingen op het basisprincipe kent.
Voorstanders van spellingwijziging wijzen erop dat de door de grotere leerbaarheid vrijgekomen onderwijstijd nuttig besteed kan worden, omdat er minder tijd aan de vorm en dus meer tijd aan de inhoud kan worden gewijd (de linguïst Ewald den Blaauwen in Trouw, 25/03/1989; de onderwijzer Piet Bos in het Brabants Nieuwsblad, 02/03/1989). In plaats van de leerlingen ‘lastig te vallen’ met dictees, zouden de onderwijzers zich dan kunnen bezighouden met het onderricht in taalvaardigheid. | |||||||||||||||||||
[pagina 328]
| |||||||||||||||||||
Belangrijker is echter het feit dat een gemakkelijker spelling het functioneel analfabetisme zou doen teruglopen. Functionele analfabeten zijn mensen die met moeite eenvoudige, korte zinnen kunnen lezen/schrijven, en langere zinnen gewoonweg niet aankunnen. Dit is uiteraard een serieuze maatschappelijke handicap. Balk-Smit Duyzentkunst (1985) heeft immers overtuigend aangetoond hoe belangrijk het schrift is in onze westerse (administratieve) maatschappij. Haar conclusie is dan ook gerechtvaardigd: zonder de beheersing van het schrift kan een mens onmogelijk volwaardig functioneren. (Balk-Smit Duyzentkunst 1985:16)Ga naar voetnoot7 Het aantal functionele analfabeten in België en andere westerse landen ligt overigens veel hoger dan men verwacht. Zo spreken Goffinet en Van Damme (1990:28) van maar liefst 308.000 (semi-)analfabeten in 1981 in België! Hun problemen liggen op het gebied van het lezen, maar nog meer op het gebied van het schrijven (Goffinet en Van Damme 1990:30). Ook Balk-Smit Duyzentkunst komt tot die vaststelling: De recente activiteiten met alfabetiseringsprogramma's hebben aan het licht gebracht dat absoluut analfabetisme toch relatief zeldzaam is, maar dat velen die de kunst van het lezen redelijk beheersen, de techniek van het schrijven niet goed meester zijn. Dat wil gewoonlijk \ zeggen dat zij niet kunnen spellen. (Balk-Smit Duyzentkunst 1985:16-17) Het feit dat niet of slecht kunnen spellen een grote handicap is moge ook blijken uit het volgende citaat: In de spellingdiscussies wordt vaak gewezen op het onevenredig gewicht van de sociale sancties die op spelfouten gesteld zijn in sollicitatiebrieven. Zelden is dat directer en onbeschaamder tot uitdrukking gebracht dan in de sollicitatieprocedure voor een functie bij de VPRO-radio. Vierduizend sollicitanten waren daar. Een citaat uit een verslag van een gesprekje met een lid van één van de sollicitatiecommissies. | |||||||||||||||||||
[pagina 329]
| |||||||||||||||||||
Wat hebben de tegenstanders van spellingwijziging hiertegen in te brengen? Zoals reeds geschreven, zij betwisten niet dat een fonologische spelling leerbaarder is. Zij maken daar echter wel kanttekeningen bij. Zo stellen velen onder hen dat een fonologische spelling dialectgebruikers zal benadelen, omdat er qua uitspraak dialectische verschillen zijn (e.g. Hamans 1972). Dat argument snijdt natuurlijk geen hout, aangezien ook in onze huidige spelling het fonematische principe het basisprincipe is. M.a.w., ook in de huidige spelling moet men spellen volgens de ‘beschaafde uitspraak’, en dus niet volgens de dialectische uitspraak. Een (meer) fonologische spelling zal daar geen verandering in brengen, ook dan blijft de standaardtaal de basis van de spelling.
Wel is het zo dat sommige dialectsprekers, meer bepaald dialectsprekers uit het oosten van ons taalgebied, enkele voordelen die zij hebben op standaardtaalsprekers moeten opgeven, als sommige hervormers hun zin krijgen. In die dialecten maakt men immers nog steeds een onderscheid tussen de uitspraak van <ij> en <ei>, en tussen de uitspraak van <au> en <ou> (Verhoeven 1985:200-201).
Een duidelijk steviger tegenargument is de opmerking dat de discriminatie op basis van spelling (die o.a. bleek uit het bovenstaande citaat van Pollmann) en de hoge graad van functioneel analfabetisme niet aangepakt moeten worden door de spelling te wijzigen, maar door de maatschappij en de didactiek te verbeteren. Mulisch roept dit al jaren in verschillende interviews. De spelling veranderen is in die zienswijze dan wat de Duitsers noemen ‘kurieren am Symptom’.
Daar valt, althans in theorie, weinig op af te dingen. In de praktijk liggen de zaken echter moeilijker. Een betere didactiek kan wellicht de graad van het functioneel analfabetisme terugdringen, ook al is het de vraag hoe die betere didactiek er dan moet uitzien. Maar hoe men de discriminatie op basis van spelling, bij sollicitaties bijvoorbeeld, wil aanpakken is minder duidelijk. Men kan in dat opzicht discriminatie op basis van spelling vergelijken met discriminatie op basis van ras. De visie van Mulisch c.s. lijkt te impliceren dat een wet op racisme niet zou mogen (dat is namelijk ‘kurieren am Symptom’); men moet opteren voor het veranderen van de maatschappij. Los van de vraag of racisme überhaupt al uit de maatschappij kan verbannen worden, kan niemand ontkennen dat dit een werk van (zeer) lange adem wordt. Ondertussen mensen het slachtoffer laten worden van deze discriminatie lijkt mij immoreel. Hetzelfde geldt voor discriminatie op basis van spelling: eer de maatschappij veranderd is zullen vele mensen het slachtoffer geworden zijn van hun spellingmoeilijkheden. | |||||||||||||||||||
[pagina 330]
| |||||||||||||||||||
Het antwoord van de tegenstanders luidt dan: ja, maar er zijn ook nog andere manieren om te discrimineren. Wanneer morgen de officiële spelling slecht wordt en de slechte spellers dus automatisch goed kunnen spellen, dan zullen er andere zaken zijn waarop diezelfde mensen gediskrimineerd worden: hun woordkeus, hun briefpapier, hun handschrift, hun schrijfgerei, hun stijl, hun interpunktie, de breedte van hun kantlijn, hun adres. (Harry Mulisch in De Gelderlander, 03/03/1989) Het is natuurlijk zo dat bij een sollicitatie uiteindelijk een keuze gemaakt moet worden voor één kandidaat. Waar het om gaat is op welke basis die keuze gemaakt wordt: op basis van louter formele kenmerken (<intervieuw>), of op basis van inhoudelijke kenmerken (de beroepservaring etc.)? Natuurlijk is het in theorie mogelijk dat een sollicitatiecommissie nog andere formele kenmerken vindt waarop ze kan discrimineren, maar het blijft zo dat een gemakkelijker spelling de leden van die commissie minder mogelijkheden op dat gebied geeft, en hen verplicht meer aandacht te schenken aan de werkelijk relevante informatie van de sollicitatiebrief. Bovendien doet de tegenargumentatie van Mulisch c.s. niets af van de opmerking dat een gemakkelijker spelling meer tijd zou vrijmaken voor het onderwijs in taalvaardigheid.
Een andere strategie van de behoudsgezinden is de problemen weglachen of minimaliseren. Zo zegt de uitgever Theo Sontrop dat het onzin is de spelling aan te passen aan mensen die niet in staat zijn de huidige spelling onder de knie te krijgen. Het is veel belangrijker rekening te houden met de dragers van de cultuur dan met mensen die hoogstens een keertje een bestelling noteren voor de bakker. (Theo Sontrop in Het Haarlems Dagblad, 02/03/1989) De kampioen van deze strategie is echter de letterkundige Herman Pleij. Die komt zelfs tot de conclusie dat een moeilijker spelling gemakkelijker is. Nu weet iedereen langzamerhand dat de nieuwe onlogica van een logischer spelling het helemaal niet eenvoudiger zal maken om te leren spellen. Sterker nog, een kind zou het gemakkelijker hebben wanneer we juist de spelling lastiger, fraaier en nog onlogischer zouden maken. Dat onthoudt namelijk veel beter, want grillige afwijkingen griffen zich geriefelijker in het geheugen dan een logische reeks grijze gehaktballen. (Herman Pleij in Het Parool, 11/03/1989) | |||||||||||||||||||
[pagina 331]
| |||||||||||||||||||
Als dit argument al opgaat dan is het uitsluitend geldig voor de zeer courante woordenschat, omdat de taalgebruiker dergelijke frequente woorden vaak tegenkomt. Maar het zou hier dan echt wel gaan om een zeer beperkt aantal woorden. Merk overigens op dat Pleij hoegenaamd geen evidentie aandraagt voor deze hypothese.
Verder put Pleij zich voornamelijk uit in het belachelijk maken van de gehele spellingproblematiek: Cultuur moet het vanzelfsprekend afleggen tegen betraande kindergezichtjes. 's Nachts worden de kleinen immers gillend wakker van kwaadaardige dt's en zich stiekem verdubbelende klinkers. (Herman Pleij in Het Parool, 11/03/1989) In het licht van de bovengenoemde cijfers i.v.m. functioneel analfabetisme, en de getuigenissen verzameld door Goffinet en Van Damme (1990), lijkt dit soort humor wel van een bedenkelijke soort. | |||||||||||||||||||
3.2. Spellingaanpassing is nodig om een te grote afstand tussen schrift en taal tegen te gaanEen tweede mogelijk argument pro is het feit dat als er niet nu en dan een spellingaanpassing komt, de afstand tussen schrift en taal te groot wordt. Dit is niet wenselijk, aangezien het schrift een manier is om gesproken taal weer te geven. De weergave dient dan ook zo getrouw, zo goed mogelijk te zijn.
Het is een feit dat taal evolueert, en dat op al haar deelgebieden. Zo duiken er meer en meer gestrande preposities op (syntactisch gebied), is er een komen en gaan van woorden (semantisch gebied), en zijn de laatste honderden jaren heel wat onregelmatige werkwoordsvormen regelmatig gemaakt, en omgekeerd (morfologisch gebied).
Maar ook op het gebied van de uitspraak zijn er veranderingen. Zo neemt het gebruik van de huig-/R/ sterk toe, en verdringt zij geleidelijk de tongpunt-/r/. Voor de spelling is dat echter geen probleem, aangezien de /R/ en de /r/ in het Nederlands twee allofonen zijn, en dus als oppositie geen deel uitmaken van het fonologische systeem van het Nederlands.
Anders ligt het natuurlijk als er fonologische veranderingen optreden. Als de spelling dan niet aangepast wordt, groeit de afstand tussen schrift en taal, en | |||||||||||||||||||
[pagina 332]
| |||||||||||||||||||
wordt de spelling (nog) moeilijker, want (nog) onregelmatiger, (nog) verder verwijderd van het basisprincipe.
Waartoe dit kan leiden blijkt uit de spelling van het Engels. Doordat de spelling van het Engels niet geregeld aangepast is, is men nu tot een situatie gekomen waarbij de 41 fonemen van het Engels met gebruikmaking van 26 letters op 561 verschillende manieren gespeld worden (Geerts 1985:175). Dit leidde dan tot de beroemde ‘<ghoti> = <fish>’-grap van de schrijver George Bernard Shaw.
Een voorbeeld van zo'n afwijking tussen schrift en taal die historisch gegroeid is is het woord <feel>, dat als /fi:l/ wordt uitgesproken, en niet als /fe:l/. Nochtans was die laatste uitspraak de uitspraak voor de Great Vowel Shift (15de eeuw), en weerspiegelde de spelling in oorsprong dus de uitspraak. Door de taalverandering is deze spelling echter achterhaald. Zulke voorbeelden zijn voor het Engels in overvloed te geven; ook voor andere talen trouwens, zoals het Frans. | |||||||||||||||||||
4. Argumenten contra spellingwijziging4.1. Wat eerder geschreven is wordt ouderwetsAls er één belangengroep is die door de decennia heen de discussie rond spellingwijziging overheerst heeft, dan is het wel die van de schrijvers. Het merendeel van hen is tegen elke vorm van spellingverandering. In vroegere tijden waren de kampioenen van het literaire verzet tegen spellingwijziging Bilderdijk en Busken Huet (cf. supra, 2.), recenter onderscheidden zich vooral Harry Mulisch en wijlen Willem Frederik Hermans. Zij vormen echter maar de voorhoede van een indrukwekkend leger literaire tegenstanders van spellingverandering. Een mooi overzicht van de belangrijkste oudere strijders vindt men in het boek van Craeybeckx (1972). Tot de nieuwe tegenstanders behoren o.a. Benno Barnard en Geert van Istendael.
Dat wil echter niet zeggen dat alle schrijvers tegenstanders van spellingwijziging zijn. Zo was Willem Wilmink lid van de VWS, en vond ik dit veelzeggende citaat in een roman van Marcellus Emants. Het gaat hier om een woord vooraf bij zijn roman ‘Inwijding’, waarin hij het tweede argument pro (cf supra, 3.2.) aanhaalt. | |||||||||||||||||||
[pagina 333]
| |||||||||||||||||||
Wat de spelling aangaat, heb ik mij gehouden aan de beginselen voorgestaan door de Vereniging tot vereenvoudiging van de schrijftaal en juist daarom in die vereenvoudiging meer matiging betracht dan mij persoonlik wel aanstond. Het belangrijkste argument dat veel schrijvers aanvoeren is dat een spellingwijziging alle literatuur die in de oude spelling geschreven is ouderwets maakt, waardoor die literatuur minder gelezen zal worden. Uiteraard worden zij bij deze zienswijze gesteund door de literaire uitgevers, die één front vormen met hun tekstleveranciers. ‘Absoluut rampzalig’, noemt Asscher [werkzaam bij uitgeverij Meulenhoff, TDS] de plannen. ‘Boeken die wat de inhoud betreft nog zeer levend kunnen zijn, doen alleen al door het taalgebruik gedateerd aan.’ Als voorbeeld noemt hij het werk van de Franse schrijver Emile Zola dat nu nog heel leesbaar is. De oorspronkelijke teksten van zijn tijdgenoot Couperus daarentegen, doen verouderd aan door het gebruik van de naamvals-n, de dubbele ‘oo’ en ‘sch’ op plaatsen waar wij nu een ‘o’ of een ‘s’ gebruiken. (Maarten Asscher in Het Haarlems Dagblad, 02/03/1989) En om het ‘literaire front’ te sluiten doen ook de hoogleraren, bij monde van de reeds geciteerde Herman Pleij, hun duit in het zakje: Maar de moedwillige vervreemding van het geschreven verleden begint spastische vormen aan te nemen. Meningen en mentaliteiten hebben zich gevormd met behulp van literatuur. Wij zijn de kinderen van Beatrijs en Knier, Max Havelaar, Gijsbrecht, Reynaert en Uilenspiegel. Zonder hen en al die anderen zouden we nu anders denken en handelen dan we doen. (Herman Pleij in Het Parool, 11/03/1989) Vanuit zijn academische toren blijkt Pleij niet te beseffen dat de meeste mensen zich niet aan de bovengenoemde literatuur wagen (hoezeer men dit ook moge betreuren). Sommigen zijn zelfs niet in staat om die literatuur te lezen (cf. supra, 3.1., i.v.m. functioneel analfabetisme), in welke spelling ook. Anderen, die toch af en toe een boek in de hand nemen, beperken zich tot | |||||||||||||||||||
[pagina 334]
| |||||||||||||||||||
de hedendaagse literatuur, die uiteraard in de hedendaagse spelling geschreven is. Zij die zich bezighouden met oudere literatuur hebben geen problemen met spelling, en kunnen zonder probleem die oudere werken in de toenmalige spelling lezen.
Bovendien kiest Pleij ook de verkeerde voorbeelden. Zo zou het opheffen van de gelijkvormigheidsregel spellingen opleveren als <mont> i.p.v. <mond>, en <hant> i.p.v. <hand>. Laten dit nu twee spellingen zijn die ik in een willekeurig gekozen fragment uit de ReynaertGa naar voetnoot8 gevonden heb (verzen 1536 en 1537), zodat zo'n spellingwijziging de mensen niet zou vervreemden van de Reynaert, maar hun spelling juist dichter bij die van de Reynaert zou brengen. Hetzelfde geldt, mutatis mutandis, voor de Max Havelaar van Multatuli: hij gebruikt consequent <k> voor bastaardwoorden, i.p.v. <c>.
Dit argument gaat uiteraard wel maar voor een aantal teksten op, en het is inderdaad zo dat een echte spellinghervorming, een voorstel dat dus verder gaat dan de <d>/<t>- en <c>/<k>-kwestie, een spelling zou opleveren die fundamenteel afwijkt van de spelling die Couperus c.s. gebruikten.
Maar maakt een spellingaanpassing een boek noodzakelijk minder toegankelijk? Volgens M.K.A. van den Berg, docent Nederlands aan het Alberdingk Thijm College te Hilversum, niet: Voor tal van middelbare scholieren zijn ‘Het stenen bruidsbed’ en ‘De aanslag’ misschien ook al gedateerd, omdat allerlei facetten zonder uitleg niet duidelijk zijn, of het nu gaat om het bombardement op Dresden of de grote vredesdemonstratie. Zolang er nog leerlingen zijn die Couperus lezen of van Van Lennep genieten, geven zij te kennen dat ‘ouderwets en stoffig’ - woorden van Mulisch - niet een automatisch gevolg zijn van een veranderde spelling. Zij hebben veel beter dan Harry Mulisch in de gaten wat het verschil tussen het complexe fenomeen ‘taal’ en ‘spelling’ is. (M.K.A. van den Berg in Gooi en Eemlander, 07/03/1989) Vanuit mijn eigen leeservaring, van ‘De Vlaschaard’ van Stijn Streuvels bijvoorbeeld, kan ik dit bevestigen: het ouderwetse zit hem meer in de woordenschat en de syntactische constructies, dan in de spelling, die voor de mensen die naar dit soort boeken grijpen toch geen probleem vormt. Onderzoek naar de factoren die een boek ouderwets maken zal ongetwijfeld een duidelijker beeld opleveren van deze problematiek. | |||||||||||||||||||
[pagina 335]
| |||||||||||||||||||
Ten slotte dient ook nog opgemerkt te worden dat die klassiekers uit onze literatuur die ook nu nog gelezen worden (in scholen bijvoorbeeld) vaak herdrukt worden, zodat deze werken na een spellingaanpassing herspeld uitgegeven kunnen worden. | |||||||||||||||||||
4.2. Er wordt aan de taal gemorreldVolgens sommige schrijvers is het veranderen van de spelling gelijk aan het veranderen van de taal. Opnieuw is Harry Mulisch daarbij de luidst roepende (de meest schrijvende). Hij is er zich van bewust dat linguïsten er anders over denken (Mulisch 1985:35), maar blijft toch bij zijn oorspronkelijke mening.
Zoals reeds vermeld, is het de opinie van linguïsten dat spelling slechts een weergave van gesproken taal is, en ook met dat doel ontstaan is. De eerste manier om taal vast te leggen was het maken van grottekeningen, en geleidelijk is men van concrete tekeningen naar abstracte letters geëvolueerd.
Zo is onze <A> bij de Feniciërs ontstaan, maar werd ze oorspronkelijk op haar kop gespeld. Wie de <A> ondersteboven bekijkt ziet een abstracte tekening van een runderkop. Het woord voor ‘runderkop’ bij de Feniciërs was iets als /alef/, en na een tijdje werd het teken voor /alef/ het teken voor de eerste klank daarvan, de /a/. Daarna is het teken gekanteld (de Griekse alpha) en uiteindelijk onze <A> geworden. Nu weten weinigen nog dat telkens als zij een <A> schrijven, zij dus eigenlijk een omgekeerde runderkop tekenen.
Spelling is dus slechts een abstracte weergave van taal. Mulisch twijfelt daar echter grondig aan: Is het werkelijk zo eenvoudig? Of heeft de positivistische cirkelzaag in het voorbijgaan misschien toch een paar vingers afgezaagd? Hoezo, dit betekent heel iets anders? Als dat inderdaad zo is, dan is het bewezen dat spellingverandering taalverandering is. Maar in de fonologische | |||||||||||||||||||
[pagina 336]
| |||||||||||||||||||
spelling verandert de betekenis van Mulisch' ‘kleine trouvaille’ (Mulisch 1985:35) hoegenaamd niet, ze wordt alleen maar ambigu. Zowel de actieve als de passieve interpretatie zijn in die nieuwe spelling dan mogelijk, net zoals dat het geval is als je de titel van Mulisch' boek uitgesproken hoort.
Mulisch zou hierop kunnen antwoorden dat een nieuwe spelling dus ambiguïteiten, en daardoor verwarring, veroorzaakt. Maar ambiguïteit is nu eenmaal kenmerkend voor taal. Neem een andere titel uit Mulisch' geest ontsproten: ‘De Aanslag’. Wie het boek gelezen heeft, of de film gezien heeft, weet dat het hier om een moord door het verzet gaat, maar voor hetzelfde geld zou het over een pianiste kunnen gaan, of over een belastingbiljet.
En zo gaat het maar door met de sofismen in Mulisch' artikel (Mulisch 1985). Een volledige behandeling daarvan zou een artikel op zich vragen. Erg polemisch wordt het echter op bladzijde 37: En nu zou de konkrete manier, waarop iets geschreven wordt, namelijk de spelling, plotseling in de wereld der ‘willekeurige afspraken’ liggen? Bij de verkeersborden en de regels van het cricketspel, of krikketspel? Het verwarren van spelling en taal is overigens iets dat veel voorkomt in lezersbrieven aan kranten (cf. infra, 4.7.).
Een geheel andere strategie dan Mulisch volgt Molewijk (1992). Hij gebruikt het argument dat spelling geen taal is juist als een argument in de strijd tegen spellingaanpassing. Immers, als spelling geen taal is, maar slechts de weergave ervan, dan zijn taalkundigen geen spelling(des)kundigen. Dus hebben hun argumenten even weinig waarde als de mening van gelijk wie.
Dat argument wordt echter ontkracht door Verhoeven: Dat spellingdeskundigheid niet bestaat is een wel erg betwistbare opvatting. Ook als men spelling niet beschouwt als een deel van de taal, maar als een weergave ervan, dan nog ligt het voor de hand de taalkundige te beschouwen als iemand die over die weergave iets kan zeggen. Hij kent de taalkundige concepten die in | |||||||||||||||||||
[pagina 337]
| |||||||||||||||||||
de spelling tot uitdrukking gebracht kunnen worden. Zo is ook een landkaart slechts een weergave van de geografische werkelijkheid, maar toch wordt het maken ervan overgelaten aan een bepaald soort geografen, de kartografen. (Verhoeven s.d.:7) | |||||||||||||||||||
4.3. Een spellingwijziging kost geldEen argument contra dat duidelijk meer gewicht in de schaal legt dan de twee voorgaande, is het argument dat een spellingwijziging geld kost. De vraag is dan: hoeveel? In de loop der jaren is men met wel zeer verschillende cijfers op de proppen gekomen. Daarom achtte de Werkgroep ad hoc Spelling het noodzakelijk om een objectieve studie uit te laten voeren. Professor Krens, verbonden aan de economische faculteit van de Erasmus-universiteit te Rotterdam, nam die taak op zich (Krens s.d.).
Krens (s.d.:l) stelt in zijn nota dat over de financiële gevolgen van een spellingwijziging geen exacte uitspraken mogelijk zijn, omdat er teveel onvoorspelbare factoren zijn. Wel is het mogelijk om tot indicatieve uitspraken te komen. Die zijn samengevat in het volgende citaat: Uit het voorgaande is gebleken dat uitgevers bij een wijziging van de spelling met een kopersstaking worden geconfronteerd die hoofdzakelijk door het voorraadverlies financiële consequenties heeft. Tegenover dit verlies staat evenwel, en dat stellen de uitgevers meestal niet aan de orde, dat van een spellingwijziging ook een omzetverhogend effect uitgaat. Immers na een spellingwijziging zal de vraag naar materiaal in de nieuwe spelling een stuk stijgen. Hierdoor zal het verlies dat de uitgevers opvoeren aanzienlijk gecompenseerd worden. De kosten voor de uitgevers lijken dus al bij al mee te vallen. Dat blijkt ook uit de verkoop na de bekendmaking van de spellingaanpassing van 1997. De uitgevers van naslagwerken, en dan vooral van het groene boekje (Sdu) en de dikke Van Dale (Van Dale Lexicografie) doen zelfs gouden zaken (‘Nieuwe spelling zorgt voor miljoenenomzet’, De Morgen, 12/12/1995).
Het hoeft dan ook geen verbazing te wekken dat de uitgevers, de literaire uitgevers uitgezonderd, weinig problemen hebben met een spellingwijziging. Wel pleiten zij eensgezind voor een ruime spellingwijziging. | |||||||||||||||||||
[pagina 338]
| |||||||||||||||||||
Spellingwijziging in etappen acht hij [een uitgever, TDS] uit de boze: dan worden de uitgevers telkens op kosten gejaagd en spellingrust zal uitblijven. Daarom moeten alle thans hangende kwesties [bedoeld worden o.a. ‘de ei/ij-spelling, de au/ou-spelling en de spelling van de werkwoordelijke vormen’, TDS] tegelijk worden opgelost. (KNUB 1966:1) Daar staat wel tegenover dat een beperkte spellingwijziging minder maatschappelijke weerstand zal oproepen (cf. infra, 4.7.). Toch zijn er volgens de uitgevers genoeg redenen om tot een ruime wijziging over te gaan. Eerst en vooral het feit dat alleen een ruime spellingwijziging de beoogde spellingvrede tot stand kan brengen, want: Halve maatregelen mogen op de korte baan minder grote offers vragen - zij stellen echter slechts nieuwe, evenzeer onbevredigende regelingen in het vooruitzicht. (KNUB 1964: bijlage C) Naast het bereiken van een periode van spellingvrede is een tweede argument pro een ruime wijziging het feit dat een grotere wijziging bij de gebruiker een grotere behoefte aan vervanging zal doen ontstaan (Krens s.d.:3), wat dus de kosten van de uitgevers grotendeels kan compenseren. Een ander financieel argument voor een ruime wijziging is dat een ruime wijziging minder geld vergt dan een hele reeks kleine wijzigingen (KNUB en VBVB 1966:z.p.).
Tevens wordt er nog een extrafinancieel argument voor een ruime wijziging aangedragen door de uitgevers: [Wij hebben] ervaren dat er sinds 1954 een grote onverschilligheid ten aanzien van de spelling van de Nederlandse taal is ontstaan. Buiten beroeps-neerlandici, correctoren of secretaressen schijnen slechts weinigen de moeite te nemen zich de (onvolledige) spellingswijziging [sic] 1954 eigen te maken. Dat dit argument klopt merkte ik in mijn directe omgeving, waar ik te horen kreeg dat men blijft spellen zoals men het geleerd heeft, en de spellingwijziging van 1997 dus niet volgt, ‘omdat er toch maar weinig veranderd is’. | |||||||||||||||||||
[pagina 339]
| |||||||||||||||||||
4.4. Het woordbeeld wordt aangetastEén van de meest gehoorde argumenten contra is het feit dat een wijziging het woordbeeld aantast. Uiteraard is de verandering van het woordbeeld waaraan men gewend is het grote nadeel van elke verandering. Daar staat echter tegenover dat dit slechts een tijdelijk nadeel is: de volgende generaties leren namelijk de gewijzigde spelling, en hoeven hun woordbeeld niet aan te passen.
Nu is het wel zo dat een verregaande spellinghervorming het aantal morfemen met twee woordbeelden aanzienlijk zou doen stijgen. Een spelling die het gelijkvormigheidsprincipe wil afschaffen zou het constante woordbeeld <bed> vervangen door twee woordbeelden: <bet> in het enkelvoud, <bed> in het meervoud. Tegenstanders van spellingwijziging zeggen dan dat het herkennen van twee woordbeelden voor één morfeem vertraging oplevert bij het lezen. Deze stelling lijkt bevestigd te worden door een onderzoek van van Heuven (1991). Hij bood een aantal woordparen aan, bestaande uit het enkelvoud en het meervoud van een Nederlands woord, en vroeg aan zijn proefpersonen of beide woorden vormen zijn van hetzelfde substantief. De reactietijden waren sneller bij woordparen die het gelijkvormigheidsprincipe volgen (<bord>/ <borden>), dan bij afwijkingen van dit principe (<duif>/duiven>).
Eerst en vooral moet echter opgemerkt worden dat deze test nagaat of het gelijkvormigheidsprincipe van nut is bij het lezen. Het probleem situeert zich echter vooral op het gebied van het schrijven (cf. supra, 3.1.). Of zoals Rijsdijk (s.d.) het, tamelijk idiosyncratisch, verwoordt: Nu tragt men weer de gelykvormeghytsregel goet te praten met de bewering, dat wetensgappelek onderzoek heeft aangetoont, dat wy - by het LEZEN - van die regel gemak zauden ondervinden:... en wy LEZEN veel meer dan wy sgryven!’ Dat laatste is juist; maar de sgoen wringt niet by het lezen. [...] In het belang van deze mensen [Nederlandstaligen met een beperkte opleiding, TDS], dient in de eerste plaats het gemakkelek SGRYVEN bevordert te worden. (Rijsdijk s.d.:15) Bovendien is het maar de vraag of het gelijkvormigheidsprincipe inderdaad het lezen vergemakkelijkt. Verschillende onderzoeken suggereren het tegendeel van wat van Heuven (1991) stelt. Volgens Kempen (1994:7) bekomt van Heuven andere resultaten doordat zijn methodologie verkeerd is: bij het lezen komt het immers aan op woordherkenning, en niet, zoals in van Heuvens onderzoek, op bewuste beoordelingen i.v.m. spellingaspecten (het feit of er sprake was van twee verschillende medeklinkers of niet). | |||||||||||||||||||
[pagina 340]
| |||||||||||||||||||
Kempen (1994:7) besluit dan ook dat het gelijkvormigheidsprincipe het lezen niet vergemakkelijkt. Daarmee is echter niets gezegd over de rol van dit principe bij het spellen. Volgens Kempen (1994:8) is het echter zeer onwaarschijnlijk dat het gelijkvormigheidsprincipe het spellen gemakkelijker maakt, en ik sluit mij daar volledig bij aan, net als Zuidema (1991:132). Voor zover ik daar zicht op heb zijn het niet woordparen als <duif>/<duiven> en <baas>/<bazen> die spellingproblemen opleveren, maar juist die woordparen die wel het gelijkvormigheidsprincipe volgen.
Het afschaffen van het gelijkvormigheidsprincipe lijkt dus de lezer niet te benadelen, en de schrijver te bevoordelen. Wel zal de generatie die de spellinghervorming invoert moeten gewennen aan behoorlijk wat nieuwe woordbeelden, en daar zal die generatie niet opgezet mee zijn. Op deze laatste vaststelling kom ik later terug (cf. infra, 4.7.). | |||||||||||||||||||
4.5. Er ontstaan meer homografenBij de bespreking van één van Mulisch' sofismen (cf. supra, 4.2.) gaf ik reeds aan dat een verregaande spellinghervorming tot meer homografen zal leiden. Woorden zoals <eis> en <ijs> zullen dan namelijk op dezelfde manier gespeld worden: als <eis> bijvoorbeeld.
Zulke woorden zijn echter al homofonen, en functioneren in die hoedanigheid perfect in de gesproken taal. Dit heeft uiteraard te maken met de context. Na een spellingwijziging kan een op zichzelf staande vorm als <eis> op twee manieren geïnterpreteerd worden, maar in de context <zei wou een portie eis> is er geen sprake meer van ambiguïteit.
Overigens zal het aantal homografen alleen aanzienlijk toenemen bij een gelijkschakeling van <ei> en <ij>. De gelijkschakeling van <t> en <d> op het woordeinde leidt niet tot overdreven veel homografen. De gelijkschakeling van <au> en <ou> levert zelfs slechts enkele homografen op (bv. <gauw>/<gouw>). | |||||||||||||||||||
4.6. Door een spellingwijziging verdwijnt de etymologische informatie van de spellingIk gaf reeds aan dat er heel wat etymologische informatie in de huidige spelling zit. Zo is de alternantie <ij>/<ei> etymologisch gefundeerd: <ij> gaat terug op /i./, <ei> o.a. op /ai/. Het wegvallen van deze alternantie zou nu de etymologische afkomst van heel wat woorden versluieren. | |||||||||||||||||||
[pagina 341]
| |||||||||||||||||||
Op zich klopt dat wel, maar daar moeten toch een aantal bedenkingen bij gemaakt worden. Zo is het aantal spellers dat weet heeft van bijvoorbeeld het feit dat <ij> teruggaat op /i./ bijzonder klein. De meeste spellers interesseren zich daar niet eens voor. Zij die zich wel voor etymologie interesseren hebben niet genoeg aan deze informatie (soms is de informatie zelfs verkeerd! (cf. van den Toorn 19803:138)), en moeten toch gespecialiseerde werken raadplegen om een oudere vorm te reconstrueren. En ten slotte is het natuurlijk zo dat de spelling niet ontworpen is voor (wel: door) etymologen. | |||||||||||||||||||
4.7. Het probleem van de maatschappelijke aanvaardbaarheid: sommige veranderingen zijn niet populairEen gegeven dat een belangrijke rol speelt in het debat over spellingwijziging is de maatschappelijke aanvaardbaarheid. Wie daar niet van overtuigd is hoeft alleen kennis te nemen van de briefwisseling tussen de verschillende comités, raden en commissies die betrokken waren in de discussie rond de spellingaanpassing van 1997. In die briefwisseling wemelt het van verwijzingen naar maatschappelijke aanvaardbaarheid. Een aantal voorbeelden: Aangaande de c/k-problematiek ziet het Comité van Ministers in dat er inzake maatschappelijke aanvaardbaarheid grote bezwaren verbonden zijn aan het ‘alternatief voorstel’. (Comité van Ministers 1993:2) Deze aandacht voor de maatschappelijke aanvaardbaarheid zal wel voornamelijk bepaald worden door het feit dat de uiteindelijke beslissing i.v.m. spellingwijziging genomen wordt door een aantal ministers (lees: politici). En dezen zijn nogal gevoelig voor maatschappelijke aanvaardbaarheid: onpopulaire beslissingen kosten namelijk stemmen. | |||||||||||||||||||
[pagina 342]
| |||||||||||||||||||
Om de wensen van het publiek te kennen werd een grote enquête uitgevoerd (Heijne en Hofmans 1988). Daaruit bleek een vraag om eenvormigheid en consequentie, en een afwijzen van ingrijpende veranderingen. Met deze richtlijnen is dan ook rekening gehouden bij de spellingaanpassing van 1997.
Op het eerste gezicht kan deze manier van werken alleen maar toegejuicht worden: een spellingwijziging gaat namelijk iedereen aan, niet alleen de beperkte groep van uitgevers, journalisten, schrijvers, onderwijzers en linguïsten. Toch kunnen een aantal kanttekeningen gemaakt worden.
Zo is er in het publieksonderzoek sprake van inconsistentie: woorden die aan dezelfde regel onderworpen zijn werden toch anders beoordeeld, zodat een deel van het publiek zelf zondigde tegen de door haar geëiste consequentie (Raad Nederlandse Taal en Letteren 1993:5). Dit heeft ongetwijfeld te maken met het feit dat vele niet-experts zich laten leiden door emoties. Nu zijn in dit debat emoties niet op hun plaats.
Helaas duiken ze toch meermaals op. Een voorbeeld uit een lezersbrief: Ten tweede vraag ik me af wie er in feite gebaat mee is als onze spelling weer eens herzien wordt. Je sticht verwarring, handboeken moeten aangepast worden, wat geld kost, je creëert afschuwelijke woordbeelden en onze taal wordt en [sic] luier en armer van. (M.G. in Het Belang van Limburg, 05/03/1989) Wie echter denkt dat zulke emotionele, subjectieve argumenten alleen bij niet-experts voorkomen heeft het mis. Een neerlandica schrijft ongegeneerd: Dat levert meteen het tegenargument in het debat, althans voor mijzelf: ‘actie’ of ‘vacantie’ met een k vind ik gewoon lelijk en ik heb dus een persoonlijke voorkeur voor de c. (Angenies Brandenburg in Het Utrechts Nieuwsblad, 06/03/1989) Het feit dat niet-experts niet gehinderd worden door enige kennis blijkt ook uit het feit dat spelling constant verward wordt met taal: de misvatting die in 4.2. reeds behandeld is. Een voorbeeld daarvan vinden we in de bijdrage van M.G. (cf. supra). Een ander voorbeeld is het volgende citaat uit een lezersbrief: Het Duits kent nog steeds vier en het Pools zes naamvallen [sic, het Pools kent zeven naamvallen, TDS]. En als wij straks ‘het gebeurd’ en ‘hij speeld’ mogen schrijven, dan leren de Franse kindertjes nog steeds moeilijke werkwoorden te vervoegen. | |||||||||||||||||||
[pagina 343]
| |||||||||||||||||||
Zouden wij minder hersens hebben dan de Duitsers, Fransen en Polen? Om nog maar te zwijgen van de Chinezen. (J.S. in Het Dagblad Noord-Limburg, 06/03/1989) Veel belangrijker dan het feit dat niet-experts heel wat emotionele argumenten in het spellingdebat hanteren, is het feit dat de mensen die aan de enquête deelnamen natuurlijk de mensen zijn die door een spellingwijziging getroffen worden. Natuurlijk zijn zij tegen ingrijpende veranderingen, iets anders was niet te verwachten. Men had even goed kunnen vragen wat het publiek vindt van belastingverhogingen.
De waarde van het publieksonderzoek lijkt mij dan ook gering: uitspraken van het publiek i.v.m. de wenselijkheid van spellingwijziging mogen geen argument zijn in het spellingdebat. Wel kunnen ze een richtlijn zijn bij het voorstellen van wijzigingsvoorstellen. | |||||||||||||||||||
5. Conclusies5.1. er is nood aan meer intellectuele eerlijkheidEen eerste conclusie die ik zou willen trekken uit deze studie is het feit dat meer intellectuele eerlijkheid noodzakelijk is. In het spellingdebat duiken manifeste sofismen met de regelmaat van de klok op. Een deel daarvan is ongetwijfeld het gevolg van een gebrekkige kennis van zaken, maar sommige sofismen lijken mij ook bewust gemaakt. Het zijn dan ook nog vaak die sofismen die de media halen. | |||||||||||||||||||
5.2. Er is nood aan meer onderzoekHeel wat argumenten die in het spellingdebat gehanteerd worden zijn niet gebaseerd op onderzoek. Het wordt dan ook tijd dat er wat meer onderzoekstijd wordt gespendeerd aan de verschillende aspecten van spelling(wijziging). Alleen op die manier kan men een patstelling vermijden; alleen op die manier kan de spellingoorlog beslecht worden. | |||||||||||||||||||
5.3. Een ruime spellingwijziging lijkt noodzakelijkAls ik de argumenten pro afweeg tegen de argumenten contra, dan wegen de argumenten pro een stuk zwaarder door. Een spellingwijziging lijkt mij dan | |||||||||||||||||||
[pagina 344]
| |||||||||||||||||||
ook noodzakelijk. Deze spellingwijziging moet echter ruim zijn: alleen dan is een periode van spellingvrede mogelijk. Uiteraard zal zo'n ruime spellingwijziging de eerste jaren heel wat ongenoegen met zich meebrengen, maar dat ongenoegen zal vrij snel wegebbenGa naar voetnoot9, en wat zal volgen is een lange periode van spellingvrede. Uiteraard is het maar zeer de vraag of die ruime spellingwijziging er de eerste jaren zal komen: eerst en vooral moeten er politici gevonden worden die het lef hebben om deze beslissing te nemen, maar bovendien is het ten zeerste de vraag of er na het failliet van de spellingaanpassing 1997 (een failliet toegegeven door minister Van den Bossche, Het Nieuwsblad van 06/05/1996) snel een nieuwe aanpassing zal komen. Ik durf het betwijfelen.
Hoe die ruime spellingwijziging er dan moet uitzien is een ander paar mouwen. Om daar een verantwoorde uitspraak over te doen is meer en degelijker onderzoek nodig. | |||||||||||||||||||
6. Referenties
| |||||||||||||||||||
[pagina 345]
| |||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||
[pagina 346]
| |||||||||||||||||||
|
|