Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde. Jaargang 1998
(1998)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 347]
| |||||||||||
Het Latijn van de praktizijn
| |||||||||||
InleidingGa naar voetnoot2Wie regelmatig rechtshistorische bronnen consulteert, ondervindt vaak problemen bij het interpreteren van oude juridische vaktermen. Het ontbreken van een verklarend woordenboekGa naar voetnoot3 waarin de rechtsterminologie wordt behandeld die men hanteerde in de Nederlandstalige gewesten van de 13de tot de 18de eeuw wordt steeds meer als een gemis ervaren, en hindert het wetenschappelijk gebruik van oude juridische bronnen. Daarom investeert F.W.O. in een project dat tot doel heeft het totstandkomen van een dergelijk woordenboek te realiserenGa naar voetnoot4. Met behulp van de moderne informatietechnologie worden wetgevende en gewoonterechtelijke bronnen, alsook rechtsgeleerde traktaten en gegevens uit de rechtspraak van de beoogde periode gedigitaliseerd om het toenmalig woordgebruik in zijn context weer te kunnen geven. Ter afbakening van de te verklaren lemmata wordt gebruik gemaakt | |||||||||||
[pagina 348]
| |||||||||||
van een vijfde soort bron: de juridische woordenboeken en glossaria die dateren van vóór 1800.
Dit artikel kwam tot stand als gevolg van een prospectie naar het aantal en de bruikbaarheid van de oude lexica. Naast een opsomming en een omschrijving van hun inhoud, wordt ook stilgestaan bij de reden waarom deze boeken op de markt kwamen, en voor wie ze waren bestemd. Aan de hand van een voorbeeldlemma (reliefGa naar voetnoot5) wordt duidelijk dat ‘de’ rechtstaal als dusdanig niet bestaat. Rechtskundige begrippen horen weliswaar thuis in een bepaalde ‘betekenissfeer’, maar kennen geen eenduidige verklaring. De concrete zin van het woord hangt te zeer af van de periode, de context of het geografisch gebied waarin het gebruik ervan voorkomt. Bij het raadplegen van een verklarend juridisch woordenboek moet men dan ook rekening houden met de bronnen waarop het boek is gebaseerd of de achtergrond van de auteur, en beseffen dat de inhoud ervan niet noodzakelijk overeenkomt met wat men in andere bronnen aantreft. Door het groeperen van de oude woordenboeken, kan men echter een vollediger beeld schetsen van de oude rechtstaal.
De hier opgesomde juridische glossaria zijn bronnen die grotendeels in de vergetelheid zijn geraakt. In leeszalen van archieven en bibliotheken worden ze niet meer als referentiewerk bij het consulteren van bronnen aangeboden, terwijl ze ook als historische bron meestal over het hoofd worden gezien. Die verwaarlozing heeft tot gevolg dat een overzicht van, of onderzoek naar dit genre tot nu toe niet bestond en dat het soms moeilijk is gebleken een exemplaar van de hier vermelde boeken terug te vinden. In het kader van het bovengenoemde project, zullen ze echter allen worden gedigitaliseerd en als een soort ‘mini-woordenboek’ langs het internet te raadplegen zijnGa naar voetnoot6. | |||||||||||
Historiek van het genreAan het ontstaan van het juridisch woordenboek kan men geen exact jaartal verbinden. Onze vraagstelling situeert zich in een periode waarin de maatschappij en de wetenschap in een stroomversnelling waren terechtgekomen. | |||||||||||
[pagina 349]
| |||||||||||
De opkomst van het humanisme, de uitvinding van de boekdrukkunst, interesse voor de volkstaal, de herontdekking van het Romeinse recht en de groeiende invloed van de jurist in bestuur en bureaucratie zijn factoren die de genese van het rechtswoordenboek in de hand hebben gewerkt. Het genre ontstond echter niet uit het niets. Het begrip ‘woordenboek’ heeft zijn eigen ontstaansgeschiedenis.
Vroege voorlopers van onze woordenboeken zijn de middeleeuwse geglosseerde teksten. Daarin werden woorden (glossen) door de lezer of gebruiker van een handschrift tussen de regels of in de rand geschreven, ter verduidelijking of als vertaling van begrippen in het Latijnse manuscriptGa naar voetnoot7. Ook de juridische wetenschap kende een rijke traditie van glossaria, waarin men de overgeleverde Romeinse rechtsregels becommentarieerdeGa naar voetnoot8. In deze glossaria kwamen de trefwoorden nog voor in de vorm, en vaak ook in de volgorde van de tekst waarop ze gebaseerd waren.
De eerste woordenboeken waren bestemd voor het onderwijs in het Latijn. Zij waren gericht op het vertalen van en naar de volkstaal. In 14de en 15de-eeuwse handschriften zoals het Glossarium Bernense en HarlemenseGa naar voetnoot9 werden de Latijnse termen alfabetisch opgesomd, gevolgd door hun vertaling. In de 16de eeuw verschenen systematische woordenboeken. De woorden daarin zijn zakelijk ingedeeld: termen uit dezelfde sfeer zijn er groepsgewijs in samengebracht. Met Cornelis Kiliaan krijgt de Nederlandse lexicografie er een dimensie bij. Zijn Etymologicum teutonicae linguae (1599) zou lange tijd een voorbeeld blijven voor latere woordenboeken. Met het Latijn als internationale geleerdentaal wordt in zijn woordenboek getracht de Nederlandse termen te verklaren, niet te vertalenGa naar voetnoot10. Toch bleef de publicatie van woordenboeken in de 17de en 18de eeuw hoofdzakelijk gericht op het vertalen uit of naar een vreemde taal. Pas in de tweede helft van de 18de eeuw groeide de | |||||||||||
[pagina 350]
| |||||||||||
belangstelling voor een woordenboek dat uitsluitend op het Nederlands gericht wasGa naar voetnoot11. Explicatieve lexica waren gedurende lange tijd gewijd aan het verklaren van termen uit een bepaalde beroepssfeer, zoals de juridische. | |||||||||||
Het Latijn van de praktizijnIs er ooit een tijd geweest waarin het juridisch jargon zich niet wezenlijk onderscheidde van de gangbare volkstaal? Wanneer en hoe is in onze gewesten een specifieke rechtsterminologie ontstaan? Vanaf welk moment en om welke reden werd het nodig geacht de rechtstaal als dusdanig te moeten toelichten? De vroegste bekende voorbeelden in deze context zijn de zogenaamde MalbergseGa naar voetnoot12 Glossen, waarbij in sommige handschriften van de Lex Salica bepaalde technische uitdrukkingen in het Oudfrankisch werden ingevoegd om de Latijnse tekst aan te vullen en te verduidelijken.
Reeds in de middeleeuwse rechtsbronnen is een zekere tweespalt merkbaar, waarbij de vorst en zijn kanselarij - en later ook de geleerde juristen - zich doorgaans in het Latijn uitdrukten, terwijl het volk en de lokale overheden streefden naar een rechtspleging in de inheemse taalGa naar voetnoot13. De in het Latijn gestelde middeleeuwse privileges bevatten dan ook geregeld Nederlandse rechtstermen, die als dusdanig worden aangeduid met een voorafgaand ‘vulgo’ of een bijgaand ‘vulgariter appellantur’Ga naar voetnoot14. De eerste inheemse rechtstaal situeert men in de 14de-15de eeuwGa naar voetnoot15. Maar, zoals het rechtsleven verdeeld was over een aantal verschillende entiteiten - heerlijkheden, steden, etc. - en ook het volk niet tot één stam behoorde, was ook de rechtstaal niet homogeen. Op het platteland, waar het rurale leven aan weinig verandering onderhevig was, hield men vast aan het recht dat reeds verschillende generaties geldend was, en waarvan de regels gedurende lange tijd mondeling werden overgedragen. | |||||||||||
[pagina 351]
| |||||||||||
Naar taalgebruik uit zich dat in een haast dichterlijke stijl met veel symboliekGa naar voetnoot16, waarbij rijm (vb. name ende fame), alliteratie (vb. styven ende starken) en tautologie (vb. nut ende profyt) dienst deden als geheugensteun. De steden kenden een moderner recht, waarbij aan de concrete noden van een dynamische samenleving tegemoet werd gekomen door het vaststellen van nieuwe rechtsvoorschriften. De middeleeuwse stadskeuren werden ad hoc opgesteld, en missen elke vorm van systematiek. Dit verklaart waarschijnlijk waarom het oud-vaderlandse recht zo ontvankelijk bleek voor de invoer van het Romeinse recht, dat zich als een logisch geheel in onze gewesten aandiende en vanaf de 16de eeuw niet meer uit de staatkunde en de rechten weg te denken was. Met de Romeinse logica en systematiek werden ook Romaanse rechtstermen in ons oude recht geïntroduceerd. Zeer snel ontstond er een symbiose van Latijnse en Nederlandse terminologieGa naar voetnoot17, die in een mum van tijd verworden is tot hetgeen wel eens smalend ‘juristenbargoens’ wordt genoemd. Parallel met dit verschijnsel ontstonden woordenboeken van juridische terminologie.
De eerste verklarende lijst van juridische termen heeft met de glossaria gemeen verbonden te zijn aan een bepaald werk. Het Vocabulaer van alle dye vreemde oft walsche termen behandelt alle ‘termen van Franse of Latijnse oorsprong, die genoemd worden in de Somme Ruyrael van Jan BottelgierGa naar voetnoot18. Concreet gaat het om ca. 400 termen, met een beknopte verklaring van hetgeen de auteur daaronder verstaat. Er is geen uniforme weergave van de begrippen: de werkwoorden worden soms in de infinitief, dan weer in vervoegde vorm weergegeven. Bij het hanteren van deze woordenlijst moet men enige fantasie aan de dag kunnen leggen; de alfabetische volgorde is niet absoluut. De begrippen werden gerangschikt per beginletter, maar vermoedelijk in de volgorde en in de vorm van hun weergave in het manuscript. In het Vocabulaer zoekt men bijvoorbeeld tevergeefs naar de verklaring van | |||||||||||
[pagina 352]
| |||||||||||
‘releveren’ of ‘relief’, maar wie zijn voltooid deelwoorden kent, kan onder ‘Gherelieveert’ zien dat de auteur dat begrip verklaart als ‘verlicht’.
Pas in de tweede helft van de 16de eeuw verschijnt op de Nederlandstalige markt een woordenboek dat zich specifiek richt op het begrijpen van de rechtstaal. Met het Tresoor der Duytsscher talen van J. van de WerveGa naar voetnoot19 besteedt een auteur voor het eerst aandacht aan de ‘vaktaal’ die in de juridische sfeer werd gehanteerd. De rechtstermen en vreemde woorden zijn alfabetisch gerangschikt naar de eerste twee letters. In het boek worden ongeveer 6000 termen van vooral Latijnse oorsprong systematisch en met zorg verklaard. We vinden er bijvoorbeeld verschillende toepassingen van het begrip ‘relief’: ‘Relever un vieil procez’, ‘Een slapende proces weder oprechten oft te voorschijn brenghen’; ‘Relief’, m. ‘Overblijfsel, overschot’; ‘Relievement’, m. ‘Een relevement, vryinge ende verlichtinghe van een proces’.
Dat er ook vraag was naar een dergelijk initiatief, bewijzen de vele herdrukkenGa naar voetnoot20. De auteur laat geen twijfel bestaan omtrent de problematiek die hem ertoe heeft aangezet dit boek op te stellen. Hij wilde het gewone volk wegwijs maken in de taalkundige doolhof die de rechtstaal van zijn tijd zou zijn geweest, omdat ‘sy so dicwijlen stonden als verbaest ende voor 't hooft gheslagen, wanneer sy eenighe buytenlandsche woorden hoorden’. De auteur beschouwde het als zijn morele plicht om de drempel te verlagen die was ontstaan tussen de geleerden en de man in de straatGa naar voetnoot21. Hij was ervan overtuigd dat het volk verblind werd door de vreemde woorden, door de procureurs gebruikt om zich onverstaanbaar te maken. Deze overtuiging maakt Van de Werve tot een gangmaker van de ‘taalzuiveraars’. Los van enige sociale drijfveer onderwerpen zij de rechtstaal aan een taalkundige inspectie, waarbij men vreemde invloeden als dusdanig tracht te ontmaskeren en op zoek gaat naar een hanteerbare variant in de moedertaal. | |||||||||||
[pagina 353]
| |||||||||||
Niet alleen de rechtstaal werd door de puristen geviseerd. Onder invloed van het Bourgondische huis was de bestuurlijke taal met Franse en Latijnse woorden doorspekt. De Franse liefdesromans en de dichtkunst van de rederijkers droegen verder bij tot de verbastering van het NederlandsGa naar voetnoot22. Enkele taalliefhebbers zetten zich in om hun spraakgenoten aan te sporen tot een zuiver taalgebruik, in spreek- en in schrijftaal. Het is in deze traditie dat de Rhetorica van Jan Van MussemGa naar voetnoot23 tot stand kwam. De West-Vlaming richtte zich met zijn boek vooral tot ‘jonge Rhetorisiene Practisienen/ Dichters/ Procureurs/ Taellieden/ Clercken/ Notarissen/ Advocaten/ Orateuren...’. Het Vocabularius van sommige vreemde uutlandsche termen oft woorden diemen onder ons Vlaemsche sprake dagelicx userende es wordt aangeboden als een hulpmiddel voor wie zich in zuiver Vlaams wil uitdrukken. Het gaat om 32 bladzijden met vooral Latijnse termen, die alfabetisch opgesomd worden. Zijn bronnen zijn klassieke redenaars (in zijn voorwoord noemt hij Cicero en Quintilianus), maar hij is eveneens schatplichtig aan Nederlandse humanisten zoals ErasmusGa naar voetnoot24. Van Mussem was dokter in de geneeskunde, een vakgebied waarin het Latijn eveneens een prominente plaats bekleedt. Het woordenboek bevat dan ook een flink aantal medische termen. In de juridische sfeer werd eveneens grif gebruik gemaakt van het Latijn, zodat ook de rechtstermen deel uitmaken van Van Mussems Vocabularius. De verklaring die de auteur aan de begrippen geeft, is dan ook niet die van een jurist. Zo verklaart hij ‘advocaet’ als ‘een helper oft patroon’ en ‘relievement’ als ‘een verheffinghe’. De techniciteit van sommige juridische begrippen of hun plaats binnen een gerechtelijke procedure, komt nauwelijks aan bod. Toch maakt deze ‘tekortkoming’ het werk tegelijkertijd waardevol. Terwijl juristen elkaar gemakkelijk kopiëren, zijn de verklaringen die we hier terugvinden, vermoedelijk origineel werk van de auteur, die een andere opleiding had genotenGa naar voetnoot25. Zijn toelichtingen kunnen een indicatie zijn van hetgeen de niet-jurist onder de behandelde terminologie verstond.
Al gauw werden verklarende woordenlijsten van bastaardtermen onmisbaar voor wie zich beroepsmatig met de rechten inliet. Een nieuwe generatie rechtswoordenboeken richt zich niet meer tot de onwetende leek, maar eerder tot de onervaren ‘practisijn’. | |||||||||||
[pagina 354]
| |||||||||||
Tot de groep rechtsbeoefenaars, behoren in zekere zin ook de notarissen. Ook zij begaven zich eind 16de eeuw op de publicatiemarkt met hun vakliteratuurGa naar voetnoot26, met daaraan gekoppeld vaak een verklarende woordenlijst. In deze periode was het notariaat een ambt, waarvoor geen diploma vereist was. De kandidaat-notarissen liepen stage bij een gevestigde notaris en legden na enige jaren een examen af, waarop zij de toestemming kregen voortaan zelfstandig akten te verlijdenGa naar voetnoot27. Zij waren niet juridisch geschooldGa naar voetnoot28 en kenden veelal geen Latijn.
Toen de Antwerpse notaris Jacob Thuys zijn Ars NotariatusGa naar voetnoot29 op de markt bracht, vormde de gebrekkige kennis van het Latijn onder zijn vakgenoten voor hem een drijfveer om daarin een woordenlijst op te nemen tot ‘verclaringhe van diversche so Latijnsche als Fransoysche woorden ende termen / die de practisiens daghelijcx ghebruyken’Ga naar voetnoot30. Het Latijn was als aktetaal in onbruik geraakt, maar nog niet volledig verdwenen. Aan het einde van de 16de eeuw werden notariële akten opgesteld in een soort overgangsvorm; de inhoud werd in de volkstaal weergegeven, maar hoofden slotformuleringen werden in het Latijn gesteldGa naar voetnoot31. De alfabetische woordenlijst van Thuys bevat ongeveer 840 bastaardwoorden, bijna exclusief woorden uit de juridische sfeer. Thuys maant zijn lezers aan tot voorzichtigheid wanneer zij bepaalde termen in hun geschriften opnemen. Hij wijst erop dat vele termen op verschillende manieren kunnen worden | |||||||||||
[pagina 355]
| |||||||||||
geïnterpreteerdGa naar voetnoot32. Hoewel de bronnen niet echt prijsgegeven worden, is de woordenlijst van Thuys terminologisch bijzonder waardevol. De auteur hanteert bij het verklaren van de juridische termen een voor zijn tijd archaïsch taalgebruikGa naar voetnoot33, zodat in dit laat-16de-eeuwse werk nog iets van de Bourgondische periode doorschemert. Van Dievoet en Moors merken op dat verschillende lemmata en verklaringen uit het Vocabulaer van Bottelgier door Thuys werden overgenomenGa naar voetnoot34. Op andere plaatsen moet Thuys zijn inspiratie echter in andere bronnen hebben gevonden; een ‘relevement oft relievement’ is volgens de notaris een ‘ontheffinge’.
Dat dit boek gedurende lange tijd een klassieker onder notarissen bleef, bewijzen de vele herdrukken. Dit succes zette ongetwijfeld ook andere vakgenoten aan hun kennis in boekvorm te verpreiden. Vanaf de zeventiende eeuw komen er verschillende ‘didactische’ referentiewerken voor juristen en notarissen op de markt. De lexicografische productie was in deze eeuw vooral afkomstig uit de Noordelijke Nederlanden.
In 1631 verscheen de Inleiding tot de Hollandsche Rechts-geleertheyd van Hugo de Groot, dat erop is gericht een hand- en leerboek te zijn van het Hollands burgerlijk recht: een werk, dat voortaan tot regel zou kunnen dienenGa naar voetnoot35. Grotius beperkte zich in zijn tractaten niet slechts tot het beschrijven van het recht dat hem bekend was; hij ging ook scheppend tewerk. Het was zijn opzet het recht van zijn tijd te ontleden en terug te voeren tot vaste regels. De Groot schreef zijn Inleiding tijdens zijn gevangenschap op Loevestein. Referentiewerken had hij daar niet bij de hand; voor verwijzingen naar plakkaten en handvesten deed hij een beroep op zijn geheugenGa naar voetnoot36. Hoewel De Groots Inleiding geen verklarende lijst van rechtstermen bevatGa naar voetnoot37, is dit werk | |||||||||||
[pagina 356]
| |||||||||||
van zeer groot belang voor de studie van de oude rechtsterminologieGa naar voetnoot38. Zoals hij de Hollandse rechtsmaterie van algemeen geldende regels wilde voorzien, wilde Grotius ook de daarin gebruikte rechtstaal normeren. De Groot wilde bewijzen dat het Nederlands als wetenschappelijke taal evenwaardig aan het Latijn was. Hij hanteerde in zijn boek systematisch begrippen met een Nederlandse stam, hetgeen hij bereikte door het (her)gebruik van oude ‘Duytsche woorden’ uit handvesten en keuren en door samenvoeging van bepaalde begrippen die bruikbaar en begrijpelijk warenGa naar voetnoot39. Op deze manier vermeed hij het gebruik van uitheemse termen. Omdat zijn woordkeuze in deze materie zozeer verschilde van hetgeen in de rechtswetenschap van zijn tijd gebruikelijk was, zag hij zich echter genoodzaakt om ‘zijn’ rechtstermen in de marge te verduidelijken met hun Latijnse benaming of bastaardvariant. In zijn ijver om het Nederlands als rechtstaal te herwaarderen, maakte De Groot echter te veel gebruik van woorden die ook in zijn tijd verouderd waren. Zijn pogingen om dit begrippenapparaat door zijn vakgenoten te laten overnemen, strandden op een hardnekkige praktijk. Het gebruik van Latijnse en Franse termen was in de rechtstaal van de zeventiende eeuw nu eenmaal goed ingeburgerd, en dat zou nog lange tijd zo blijven. Toch heeft de Inleiding van Hugo De Groot op zijn tijdgenoten veel indruk gemaakt en zien we ook in juridische woordenboeken van latere datum steevast zijn naam opduiken wanneer de auteurs hun bronnen prijsgeven.
Zijn broer, Willem De Groot, pleitte eveneens voor een behandeling van de rechtsmaterie in de landstaalGa naar voetnoot40, maar hij was niet zo gedreven op zoek naar Nederlandse varianten van wel ingeburgerde bastaardwoordenGa naar voetnoot41. Hij beperkte er zich toe om aan zijn werk woordenlijsten met vertalingen van termen toe te voegen die in het boek en ook in de praktijk werden gebruikt. Bij zijn Inleyding tot de practyck van den Hove van Holland voegde Willem De Groot twee registers. Het Register van Latijnsche woorden met hare verklaringe telt zeven pagina's. We vinden er ‘relief’ terug naast ‘herstelling’, als vertaling van | |||||||||||
[pagina 357]
| |||||||||||
het Latijnse ‘Restitutio in integrum’. Het tweede register is gewijd aan de Bastaert-Duytse woorden die in het boek en in de praktijk aan bod kwamen. Het gaat om negen pagina's vernederlandste woorden van vreemde afkomst, die door de auteur van een goed-nederlands alternatief werden voorzien. ‘Relief’ is daarin een term die door Willem De Groot wordt gezien als ‘herstelling, stellinge geheel’. In zijn opzet leeft ook het belerende en het streven naar eenvormigheid dat zijn broer had bezield. Willem De Groot schreef zijn boek eerst in het LatijnGa naar voetnoot42 omdat hij meende dat dat tot eer strekte van zijn vaderland en van nut was voor de (in de Republiek vertoevende) buitenlanders. Zijn vertaling kwam tot stand toen hij besefte hoeveel van zijn landgenoten het Latijn niet machtig waren, en dat een Nederlandse vertaling wellicht goede diensten zou kunnen bewijzen in de stedelijke en plattelandsrechtbankenGa naar voetnoot43 van zijn land.
Het bij de Practique des notarischapsGa naar voetnoot44 van Dirck van der Mast toegevoegde Woordboeck werd aangevuld met een tabel (veertien pagina's) van ‘alle de kunst-woorden der Rechts-geleertheyt van mijn Heer Hugo De Groot, selver kunstelijck in Duyts over-gheset’. Voor het overige bestaat het woordboeck uit een 70 pagina's tellende woordenlijst, waarin de ‘Kunst-woorden des Notarischaps’ - waarvan de auteur op het titelblad gewaagt - slechts een klein onderdeel vormenGa naar voetnoot45. De notaris uit Schiedam, die zelf het Latijn niet machtig was, hechtte vooral belang aan de vertaling van voor hem vreemde termen. Het samenstellen van de woordenlijst en het ‘verduytschen’ van de daarin begrepen termen, gebeurde meer uit liefde voor de ‘Nederduytsche taal’ dan uit praktijkgerichte overwegingen. Het taalkundige aspect kreeg voorrang op het juridische.
Uit de meer linguïstische hoek stamt ook de Woordenschat van Bastaardtwoorden, Konst-woorden en Verouderde woorden van Lodewijk MeijersGa naar voetnoot46. Dit vele malen herdrukte werk richt zich niet tot de rechtstermen in het bijzonder, maar wil de Nederlandse vertaling geven van bastaardtermen en kunstwoorden die men bij ‘wanduitsche schryveren’ terugvindt. Meijers somt op bij wie hij | |||||||||||
[pagina 358]
| |||||||||||
de mosterd haalde: Coornhert, Hooft, De Groot, Huigens, Stevyn,... Naar analogie met de titel is het werk opgedeeld in drie stukken, waarvan het laatste deel bijna geen rechtstermen bevat. Onder de bastaardtermen en kunstwoorden zijn ze wel prominent aanwezig. Ook aan ons voorbeeld-lemma wordt ruime aandacht besteed: ‘relief’, staat er voor ‘opheve, opheffing, verligting, herstelling, herstelbrief, in 't geheel stelling’. Men verleent ‘relief tegens de indebite verheffing’, hetgeen vertaald wordt als ‘herstelling in zijn geheel tegens de onbehoorlyke verkryging van een daagbrief’; ‘relief tegens de indebite interjectie van de appellatie’ is ‘herstelling tegen onbehoorlijke inbrenging des beroeps’ en ‘relief tegens de indebite explotering van de appellatie’ is ‘herstelling in zijn geheel tegens de ontijdige bekendmaking des beroeps’. ‘Relevementen’ zijn ‘wederopheffingen’ en een ‘reliëvement’ is een ‘ontheffing of herheffing’, maar ‘relevatie’ staat voor ‘opheffing, wederopheffing’. Alle nuances worden gegroepeerd onder de infinitief ‘releveren’, ‘opheffen, opbeuren, verheffen, ontheffen, herstellen’. Onder kunstwoorden wordt alleen melding gemaakt van ‘relevare’ en ‘relevare appellationem’, hetgeen vertaald wordt als ‘verheffen’ en ‘verheffen het beroep’.
De arts-jurist Adriaan Koerbagh vond zijn inspiratie eveneens bij de gebroeders De Groot, maar hij nam ook een stuk origineel vertaalwerk op zich, toen hij 't Nieuw woorden-boek der regtenGa naar voetnoot47 schreef. Zijn motivatie komt enerzijds voort uit liefde voor de moedertaal, maar meer nog is het de ergernis over een slecht taalgebruik onder de ‘geding-besorgers en openbaar schrijvers’ die hem ertoe heeft gedreven dit woordenboek op te stellenGa naar voetnoot48. Het woordenboek bestaat uit 344 bladzijden (236 bladzijden vertaling met bijvoegsel) vertaling van rechtstermen, opgesteld in alfabetische volgorde. Als lemmata treft de | |||||||||||
[pagina 359]
| |||||||||||
lezer zowel Nederlandse als anderstalige rechtstermen aan. De auteur verwijst systematisch naar de Latijnse vorm van een bepaalde term, en geeft bij die stam een korte Nederlandstalige verklaring weer. Aldus vinden we bij ‘Relevare appellationem’ de vertaling ‘verheffen het beroep’. De auteur maakt Latijnonkundigen wegwijs in het boek door het weergeven van een anwysing om de vertaaling en uytlegging der bastaart-woorden de welke in de regtsgeleertheyd en regts-vordering gebruykt worden in de woorden-schat of in het byvoegsel te konnen vinden. Hij onderkent verschillende vormen en toepassingen die aan het begrip ‘relief’ verbonden zijn; de term zelf herleidt hij tot ‘restitutio’Ga naar voetnoot49.
In dezelfde periode verscheen de Praxis judiciaria van Gerard van WassenaerGa naar voetnoot50. Deze rechtsgeleerde uit Utrecht schijnt naast advocaat in het provinciale hof ook actief te zijn geweest als notaris. Zijn boeken zijn dan ook erg praktijkgericht en bevatten allerlei voorbeelden en formulieren, die minder ervaren ambtsgenoten moesten helpen in het opstellen van akten of het procederen voor hoven en rechtbanken. Bij een dergelijk handboek voor de praktizijn hoorde uiteraard ook een woordenboek. Het Curieus Woorden-boek van alderhande Konst- en Bastaartwoorden tot de practyck judicieel, ende des Notarischaps, en andere Rechts-oeffeningen seer nodig ende dienstig bestaat uit 76 bladzijden. Van Wassenaer blijft zeer beknopt in zijn verwijzingen en geeft geen bronvermelding. De lemmata staan alfabetisch gerangschikt naar de eerste twee letters, maar behouden daarna vermoedelijk de volgorde van de bijhorende praktijkboeken. In het woordenboek worden termen uit de rechtspraktijk niet gescheiden van die uit het notarisambt. Ook hier lijkt het ‘verduytsen’ een synoniem voor ‘verklaren’. Het woordenboek bevat geen verwijzingen naar andere auteurs of toepassingsvoorbeelden uit de praktijk, maar de lemmata worden wel vrij gedetailleerd in toepassing verklaard. Onder ‘releveren’ begrijpt Van Wassenaer ‘opheffen, verheffen, herstellen’. ‘Relief’ betekent bij hem ‘herstelling in 't geheel, herstel-brief’. Vanuit zijn praktijkervaring wijst hij er vervolgens op dat dit begrip in drie verschillende contexten wordt gebruikt. Het ‘relief tegens in debitie verheffing’ staat voor ‘herstelling in zijn geheel tegens de onbehoorlijke verkrijging van een dach-brief’; ‘relief tegens de indebitie interjectie van de appellatie’ betekent ‘herstelling in zijn geheel tegens de ontijdige | |||||||||||
[pagina 360]
| |||||||||||
inbrenging des beroeps’ en ‘relief tegens de indebitie exploteringe van de appellatie’ wordt gebruikt voor ‘herstelling in zijn geheel tegens de ontijdige bekentmaking des beroeps’. Een ‘relivement’ wordt verklaard als ‘ontheffing’ of ‘verheffing’.
Een derde tijdgenoot die zich op de rechtsterminologie toelegde, was Simon van Leeuwen. Hoewel het niet bekend is of hijzelf ooit notaris is geweest, krijgt de uitoefening van dit ambt in zijn werken toch ruimschoots de aandacht. Het is bij zijn in 1665 gepubliceerde Notarius publicusGa naar voetnoot51 dat hij voor het eerst een woordenboek voegt. Bij de eerste druk verscheen geen lijst van vreemde woorden. Toen het boek reeds een jaar later aan herdruk toe was, en bleek dat derden zonder het consent van de auteur daaraan onvolledige en onzuivere woordenlijsten hadden toegevoegd, reageerde Van Leeuwen met een uit 4000 lemmata bestaand overzicht van kunst- en bastaardwoorden. Aan het begin ervan verklapt de auteur zijn bronnen: Hugo De Groot, Hooft, Huygens, Vondel en anderen, die hij vervolgens heeft vergeleken en bewerktGa naar voetnoot52. Ook hij maakt een onderscheid tussen ‘relief’ - als zijnde ‘opheve, opheffing, verligting, herstelling, herstel-briev’ - en ‘relievement’, wat ‘ontheffing, verheffing’ betekent. Onder de infinitief ‘releveren’ plaatst hij de verklaringen van beide termen: ‘opheffen, opbeuren, verheffen, ontheffen, herstellen’. Van Leeuwen was een zeer productief auteur. Zijn Nederlandsche praktijk, en Oeffening der Notarissen, en andere gemeene Schrijf- en Regt-VorderaarsGa naar voetnoot53 is in feite een herziene uitgave van de Notarius Publicus. Een 18de-eeuwse bewerking ervan door P. Van der Schelling zou geresulteerd hebben in een volledig woordenboek van kunst- en bastaardwoorden, maar wij betwijfelen net als Pitlo de juistheid van deze beweringGa naar voetnoot54. Het laatste boek van Van Leeuwen dat gewijd was aan het notarisambt, de Ars NotariatusGa naar voetnoot55, bevat opnieuw een verklarende lijst van ‘duystere, zo Latijnsche als Françoysche | |||||||||||
[pagina 361]
| |||||||||||
woorden ende termen’. De titel belooft een uitbreiding met ongeveer een derde aan nieuwe lemmata, Pitlo merkt op dat de woordenlijst in feite met een derde is ingekortGa naar voetnoot56.
In de Zuidelijke Nederlanden volgt de Notarius belgicus van Jan Baptiste Huygens hetzelfde patroonGa naar voetnoot57. Het extens vocabulair dat zijn boek vervolledigt, is net zoals dat van Van Leeuwen gebaseerd op de geschriften van Hugo De Groot, Hooft, Vondel etc. Het bevat ca. 3600 verbasterde, gelatiniseerde en Franse termen die naar de eerste twee letters worden gerangschikt en die beknopt, met een of enkele synoniemen worden verklaard. De analogie met het werk van Van Leeuwen valt ook inhoudelijk sterk op. Onder ‘relief’, ‘relievement’ en ‘releveren’ vinden we bij beide auteurs een identieke verklaring, zij het dat Huygens een Zuid-Nederlandse spelling hanteertGa naar voetnoot58.
De lijsten die in het midden van de 17de eeuw werden gepubliceerd, vertonen inhoudelijk vele gelijkenissenGa naar voetnoot59. Vermoedelijk putten de toenmalige rechtsgeleerden uit dezelfde bronnen als zij hun kennis te boek stelden. In de 18de eeuw gaat het op gelijkaardige wijze verder. Er verschijnen bijna geen originele lijsten meer, maar de bestaande woordenboeken van juridische terminologie worden met kleine aanpassingen nog geruime tijd herdruktGa naar voetnoot60.
Een opvallende tendens is, dat de gepubliceerde herdrukken in deze periode niet worden bewerkt door mensen uit het juridisch vakgebied, maar door drukkers die hiermee inspelen op de constante vraag naar dergelijke woordenboeken. De Amsterdamse drukker Jan Boom bijvoorbeeld, die - bemerkende dat de ‘Inleiding tot de Hollandsche Regts-geleerdheit’ | |||||||||||
[pagina 362]
| |||||||||||
opnieuw was uitverkocht - het initiatief nam tot een heruitgave ervan. Het is niet het origineel, maar wel de bewerking ervan door Simon van Groenewegen van der Made uit 1644Ga naar voetnoot61 die hij voor publicatie in aanmerking nam. Van Groenewegen vulde de ‘Inleiding’ aan met wetten en gegevens uit rechtsgeleerdheid en rechtspraak, en duidt ook het verschil aan tussen Romeinse en Hollandse rechten. Deze aanvullingen impliceerden wel, dat de oorspronkelijk in de marge opgetekende verwijzingen naar Latijnse en bastaardtermen naar een bijgevoegd register moesten verhuizen, om plaats te maken voor van Groenewegens bijvoegingen. In een uitgave van 1706 werd aan dit werk ook een zaak- en woordregister toegevoegd. In de hier besproken uitgave van 1727 beslist de drukker de bastaard- en praktijkwoorden opnieuw in de marge te zetten, conform het origineel van 1631. In dezelfde band werd ook een heruitgave opgenomen van het versterf-recht van Hollandt en het aen-leggen en volvoeren der processen, voor de respective Hoven van Holland van Rombout Hogerbeets, wiens werk eveneens werd aangevuld door van Groenewegen. Het geheel sluit af met een Alphabet der Hollandsche regten ofte bladtwyzer en korten inhoud van de inleyding tot de hollandsche regtsgeleerdheyd beschreven door den heer Hugo De Groot. In dit woordenboek wordt de woordverklaring beperkt tot het geven van enkele synoniemen of vertalingen van de lemmata, met verwijzingen naar de toepassing ervan in het Hollandse recht, zoals beschreven in de Inleiding. Onder ‘relief’ vinden we bijvoorbeeld ‘zie Herstelling’. Bij ‘herstelling’ worden de termen ‘relief, restitutie, beneficien en hulpmiddel’ opgesomd ter verduidelijking. Vervolgens lichten contextgebonden voorbeelden uit de tekst toe welke juridische aspecten aan de bovengenoemde begrippen verbonden zijn. Noodgedwongen rijst de vraag, of de bovengenoemde lijst van S. VisseringGa naar voetnoot62 gebaseerd is op het anonieme werk van de Amsterdamse drukker. Vergelijking tussen beide woordenlijsten doet vermoeden dat dat niet het geval is. Hoewel ze er nagenoeg hetzelfde doel op nahielden, zijn er significante verschillen op te merken tussen beide werken. Vissering maakt bijvoorbeeld geen melding van onze voorbeeldterm, en geeft bij ‘herstelling’ slechts een beknopte verwijzing naar ‘restitutio in integrum’. Als taalkundige handleiding bij De Groot's geschrift, zal de lezer in het Alphabet een meer nauwgezette gids aantreffen dan in de woordenlijst die Vissering heeft opgesteld. | |||||||||||
[pagina 363]
| |||||||||||
Een in het oog springende publicatie uit de 18de eeuw is Johan Hubners Staats- en koeranten-tolk of Woordenboek der geleerden en ongeleerden wereldGa naar voetnoot63. De twaalfde druk van dit in het Hoogduits verschenen en in het Oosten verspreide werk werd in 1732 in het Nederlands vertaald en uitgegeven. Ook hier is de bewerking een initiatief van de drukker, die duidelijk een markt zag voor een dergelijk woordenboek. Het boek is bedoeld als hulpmiddel voor de burger die zijn leefwereld wilde verruimen en geeft duiding bij begrippen die in ernstige gesprekken - of naar aanleiding van artikels in de couranten - aan de orde waren, maar waarvan de meeste mensen geen ‘klaar denkbeeld’ hadden. Aan bod komen begrippen uit godsdienst en geestelijkheid, krijgs-, staat- en aardrijkskunde. De auteur staat stil bij het onderscheid in maten en gewichten en geeft speciale aandacht aan woorden van vreemde oorsprong. Het titelblad belooft aldus ook een klare en duidelijke beschrijving van ‘daaglijksche Rechtstermen en andere Kunstwoorden’. In dit meer dan 1000 pagina's tellende boek komen inderdaad veel termen voor die tot de rechtssfeer kunnen worden gerekend. Omdat het origineel Duits is, zijn verklaringen en voorbeelden die betrekking hebben op de Nederlanden beknopt te noemen, maar de informatie die verstrekt wordt over andere rechtssystemen (Keizerrijk, Engeland, Frankrijk) is zeker interessant. Er wordt geen bronvermelding gegeven; elk lemma wordt uitgelegd, omschreven, geduid in zijn context en soms gewoon vertaald. Zo vinden we bij ‘releveren’, ‘betekent opbeuren, te recht brengen’. Van dezelfde stam geeft de auteur vervolgens het Engelse ‘relevium’, of ‘relevatie-geld’, waarvan sprake indien een leenman stierf en een minderjarige zoon naliet. In dergelijk geval werd de koning voogd tot het 21ste levensjaar van de erfgenaam, en had recht op ‘al het overschot, dat niet tot de opvoeding des zoons aangewend word. Daar na wanneer hy de goederen aanvaart, moet hy nog een zekere som naar de ingevoerde tax betalen, want wanneer de vader sterft, is ten eerste het leen vervallen, dat daarna van den zoon weer moet verheft worden’. De Staatsen koeranten-tolk is naar juridische techniciteit niet echt diepgaand, maar verdient als historisch woordenboek zeker de vermelding in dit artikel wegens de internationale oriëntatie en encyclopedische waarde van de inhoud.
Pas in de laatste dertig jaar van de 18de eeuw verdringen nieuwe rechtswoordenboeken de heruitgaven uit het publicatiecircuit. | |||||||||||
[pagina 364]
| |||||||||||
Franciscus Lievens Kersteman kende een bewogen carrière, die hem ook naar Frankrijk en de Zuidelijke Nederlanden voerdeGa naar voetnoot64, en bracht een groot deel van zijn leven al schrijvend door. Onder zijn indrukwekkend oeuvre bevinden zich ook een aantal juridische werken en twee boeken gewijd aan het notariaat. We beperken ons hier tot de bespreking van zijn juridische woordenboeken. In 1768-1773 verscheen te Amsterdam het driedelige Hollandsch rechtsgeleerd woordenboekGa naar voetnoot65, een boek dat in 1777 reeds aan een aanhangsel en herdruk toe was. Dit boek is tot stand gekomen na overleg en reflexie binnen een genootschap van rechtsgeleerden, en is dus een bundeling van hun gezamenlijke kennis. Dat resulteert in een tot dan toe ongeziene volledigheid, die bovendien een eenvoudige en heldere vorm kreeg door de vlotte pen van Kersteman. Het rechtsgeleerd woordenboek handelde over alles wat de toenmalige rechtspleging raakte, en richt zich naar ambtenaren en praktizijns maar ook naar zeevaarders, verzekeraars en kooplieden ‘om op gronden van zekerheid te weten waar na zy zich in allerhande Manieren van Processen hebben te gedragen’. Een zeer praktisch boek dus, waarin naast grondige verklaringen ook technisch-procedurele aspecten worden behandeld en waarin bronverwijzingen niet ontbreken. Zo vinden we onder de stam relief ‘herstelling, een kunstwoord van de Practycq, en een beneficie van rechten hebbende de natuur en eigenschap van Gratie het welk in de provincien van Holland, Zeeland en West-Friesland verzogt en verleent word by den Hoogen-Rade, als representerende in dezen de Hooge Overigheid van den Lande. Ondertuschen word dit Beneficie onderscheiden op twederley wyze; namentlyk in Relievementen die substantieel zyn, en in relieven die niet substantieel zyn, en maar alleen judicieele verzuimenissen betreffen; welke laatste zoort indifferentelyk zoo wel by den Hove provinciaal, als by den Hogen Rade verleent worden’. Na deze algemene verklaring volgt een meer gedetailleerde, waarin wordt toegelicht wat substantiële relieven precies zijn en welk onderscheid men daarin moet maken. De uitleg wordt ondersteund door verwijzingen naar Middelants aantekeningen bij Vromans de foro competenti en de uitgaven van Merula's Maniere van procederen door G. De Haas. De auteur beschrijft ook het object van onderzoek in materie van relief, ten aanzien van welke personen men dit gratieverzoek kan instellen, welke effecten het toekennen ervan heeft en wat de voorwaarden zijn voor het toestaan van relief. | |||||||||||
[pagina 365]
| |||||||||||
De zorg waarmee elk lemma wordt toegelicht, maakt dat het om een zeer lijvig boek gaat. De omvang van dit werk deed Fockema Andreae zelfs besluiten dat het meer om een repertorium gaat dan om een woordenboekGa naar voetnoot66. Hoewel het rechtsgeleerd woordenboek ongetwijfeld zijn nut heeft bewezen in menige huisbibliotheek, had de toenmalige praktizijn misschien meer behoefte aan een handiger formaat, een woordenboek dat hij bij zich kon dragen. Dit is wellicht de reden waarom in 1777 te Amsterdam het practisyns-woordenboekjeGa naar voetnoot67 verscheen, dat hoewel anoniem uitgegeven, eveneens wordt toegeschreven aan KerstemanGa naar voetnoot68. Het bevat ongeveer 4800 lemmata en vertoont sterke gelijkenissen met de bovengenoemde werken van Huygens, van Leeuwen en van Wassenaer.
Thymon Boey is de eerste die de rechtstaal in historisch perspectief bestudeert. Als secretaris van het Hof van Holland heeft hij kennelijk onderzoek verricht in de oude archieven die hij daar ter beschikking had. Aan de publicatie van zijn Woorden-tolkGa naar voetnoot69 gaan dan ook enige ‘rechtshistorische’ traktaten vooraf, die gewijd zijn aan het Hof van Holland onder de grafelijke regering. Het ligt voor de hand dat hij in de oude bescheiden een verschillend taalgebruik opmerkte, en zich vragen begon te stellen naar de evolutie van het taalgebruik in de rechtspraktijk. Hij merkt terecht op dat de rechtstaal onder het Bourgondische huis is verfranst, maar stelt tezelfdertijd dat het zinloos is de ingeburgerde, geïmporteerde terminologie met taalzuivere, maar volstrekt onduidelijke alternatieven te vervangenGa naar voetnoot70. Interessant is dat hij ook oog heeft voor de taalkundige, etymologische benadering voor het verklaren van woorden. De auteur ondervindt dat het kennen van de oorsprong van een juridische term onvoldoende is om de betekenis ervan ten volle te begrijpen, en hoopt in zijn werk aan te tonen dat het juridisch jargon aan verandering | |||||||||||
[pagina 366]
| |||||||||||
onderhevig is. Hij stelt dan ook dat zijn woorden-tolk niet beschouwd kan worden als een volledig ‘Practicaal Woordenboek’, maar dat het - aangevuld met geleerde opmerkingen van ervaren praktizijns - daartoe de basis kan vormen.
In het maken van een woordenboek heeft Thymon Boey er dus bewust een benadering op nagehouden die afwijkt van de in zijn tijd gebruikelijke, en dat komt ook tot uiting bij de verklaring van de door hem toegelichte rechtstermen. Onder releveeren verstaat hij het ‘in het fait van Jurisdictie onder een Regter behooren, en in cas van Leenheffing, beteekent het iemant hulde en mandschap verschuldigt zyn’. Relief is volgens hem ‘een onduitsch woord, dat ontheffing beteekent; men verstaat er door een daat waar door iemant wederom hersteld werd in zijn voorige staat door de gunst van de Souverain, en verbrooken werden de Actens en Contracten, waar in bevonden werden nulliteiten uit de daat zelve of het regt voorkoomende, men vraagt een Mandement in cas relief d'appel, of bevel van een Hoger Regter, uit kragte van het welke men zyn party doet dag beteekenen, en den Regter ter eerster instantie inthimeeren, om door dat middel ontheven te zyn van het vonnis door den zelve ten onzen laste geweezenGa naar voetnoot71’.
Aan het einde van de 18de eeuw verschijnt via de Amsterdamse uitgeverij Allart anoniem het vijfdelige Nederlandsch placaat en rechtskundig woordenboekGa naar voetnoot72. De auteur geeft in het voorwoord aan dit werk te hebben gecompileerd tijdens zijn verblijf - als patriot - in Frankrijk. Met het samenstellen van dit woordenboek wilde de schrijver zich, ondanks zijn verbanning, nuttig maken voor zijn landgenoten. Hij wil hun een zo volledig mogelijk overzicht bieden van ‘'s Lands wetten’. Hij baseert zich, zoals in de titel wordt vermeld, op placcaten, resoluties en ordonnanties die voor de Verenigde Provinciën en de regio Holland-Zeeland in het bijzonder, werden uitgevaardigd. De klemtoon in dit werk ligt dus op het taalgebruik in regelgevende documenten, eerder | |||||||||||
[pagina 367]
| |||||||||||
dan op geschriften van rechtsgeleerden of gegevens uit de praktijk. Er wordt niet aan begripsduiding gedaan; de juridische termen worden contextgebonden weergegeven in citaten (met bronverwijzing), waardoor de toepassing ervan wordt verduidelijkt. De alfabetisch gerangschikte lemmata zijn eigenlijk verzameltermenGa naar voetnoot73. In de opgenomen citaten vinden we verschillende vormen terug van de gemeenschappelijke ‘stam’. Zo worden onder de term ‘relieven’ enige 16de en 17de-eeuwse bronnen weergegeven, waarin melding wordt gemaakt van ‘gereleveerd te worden van fauten’, ‘Relievementen en Requesten Civile’, ‘Relievementen van Contracten’, ‘Relieven van Judicieele verzuimenissen’ en ‘Clausule van relief’.
In het vijfde en laatste deel van zijn woordenboek geeft de auteur te kennen dat hij een vervroegd einde heeft gemaakt aan zijn werkzaamheden, omdat de ‘tegenwoordige omstandigheden een einde gemaakt hebben aan alle provinciale, stedelijke en plaatselijke privilegiën’. Hij doelt daarmee op de reorganisaties die onder Bataafs bewind de oude - sterk autonome - provinciale structuren omvormden tot departementen die onder een centraal gezag ressorteerden. Hoewel deze veranderingen niet lang stand hieldenGa naar voetnoot74, luidden ze toch het definitieve einde in van het Ancien Regime. Kort nadien maken de Nederlanden met de invoering van het Napoleontische systeem de overstap naar het moderne stelsel van bestuur en rechtspraak.
Met het rechtssysteem verandert ook het type van woordenboek dat betrekking heeft op juridische aangelegenhedenGa naar voetnoot75. In juridische woordenboeken maakt begripsduiding steeds meer plaats voor het verwijzen naar wettelijke bepalingen omtrent dat onderwerp. De lexica gaan zich ook beperken tot specifieke takken van het rechtGa naar voetnoot76. De breuk met het verleden is absoluut; in | |||||||||||
[pagina 368]
| |||||||||||
moderne juridische woordenboeken wordt niet naar het oude recht gerefereerd. Wel zoekt men in oude bronnen soms Nederlandstalige alternatieven die worden gebruikt voor de vertaling van Franse wetboeken. Het gevecht om de ont-fransing van de Nederlandse rechtstaal krijgt in de 19de eeuw immers een heel ander elan, vooral in België waar de Vlamingen ijveren voor een gelijke behandeling van hun moedertaal. Dit alles maakt duidelijk, dat de Nederlandse rechtstaal van de laatste twee eeuwen een aparte studie verdient. Een onderzoek, dat wij in de nabije toekomst hopen aan te vatten. | |||||||||||
ConclusieVan bij het begin speelt de tweespalt tussen Latijnse en Nederlandse terminologie een belangrijke rol in de totstandkoming van juridische woordenboeken. De rechtstaal van het Ancien Regime was in onze gewesten immers door de invloed van Romeins recht en onder Bourgondisch bewind een amalgaam van Latijn, Frans en Nederlands. Dit taalgebruik hanteerden de juristen opzettelijk om zich een geleerde status aan te meten, meenden bepaalde schrijvers, die uit plichtsbesef de juridische terminologie trachtten om te zetten in alternatieven die voor het gewone volk begrijpbaar waren. Vertalen om te verklaren bleef ook het motto van de taalpuristen, die uit liefde voor hun moedertaal de rechtsterminologie wilden zuiveren van vreemde invloeden. Wanneer mensen uit de rechtspraktijk zich aan de redactie van een woordenboek begaven, deden ze dat niet uit taalkundige overwegingen. De discrepantie tussen de opleiding van juristen en de praktijk leidde ertoe dat jonge ‘practizijns’ een gids nodig hadden, die hun de techniciteit en toepassing van bepaalde begrippen bijbracht. Voor het notarisambt was zelfs geen voorafgaande studie vereist, hetgeen verklaart waarom meerdere juridische woordenboeken zich speciaal tot die vakgenoten richtten. Omdat de rechtswetenschap en -praktijk in de 17de en 18de eeuw aan weinig verandering onderhevig was, verschenen er gedurende lange tijd geen nieuwe juridischlexicografische werken op de markt. In die periode zijn het de drukkers die voor de heruitgaven en bewerkingen van de bestaande woordenboeken zorgen. De vraag naar juridische woordenboeken nam niet af. Naar het einde van de 18de eeuw toe onderscheiden we twee soorten rechtswoordenboeken. De eerste sluiten aan bij de 17de-eeuwse traditie en worden uitgegeven in zakformaat, zodat de praktizijns die gemakkelijk bij zich konden dragen. De daarin opgesomde lemmata worden met één of twee synoniemen toegelicht. Daarnaast verschenen meer diepgaande studies in de vorm van | |||||||||||
[pagina 369]
| |||||||||||
een woordenboekGa naar voetnoot77. Het zijn veelal meerdelige repertoria die gebaseerd zijn op bronnenstudie en een zo volledig mogelijk beeld schetsen van bepaalde rechtstermen en de toepassingen ervan. | |||||||||||
Bijlage voorbeeld-lemma: relief
| |||||||||||
[pagina 370]
| |||||||||||
| |||||||||||
[pagina 371]
| |||||||||||
Bijlage overzicht Nederlandstalige gepubliceerde rechtswoordenboeken en glossaria pre-1800Ga naar voetnoot78
| |||||||||||
[pagina 372]
| |||||||||||
|
|