Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde. Jaargang 1998
(1998)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 253]
| |
Een auteur zonder literatuurgeschiedenis: Walter Thys met Insulensis
| |
[pagina 254]
| |
Het eerste gedicht is een klassiek sonnet (abab, abab, cde, cde) - vele zijn sonnetten in verschillende vormen -; het opent de reeks oproepingen van een rijk verleden met een thema dat het besef van historische filiatie uitdrukt: Vaders.
Thys berekent, dat tussen hem en de eerste vader sedert ‘het begin van onze tijden’ (tweeduizend jaar) 80 vaders staan, drie per drie elkaar nabij. Tachtig is niet veel, het kan ook nog minder zijn. Thys spreekt, zoals hij altijd doet, direct, persoonlijk, geëngageerd. Hij zou ze allemaal samen in één zaal willen zien. Waar zou ik eerst naar kijken? Hun gezicht? Het soort/kleren dat zij dragen? Die voorvaders van hem hebben geleefd in tijden die wij alleen kennen van horen zeggen - een heeft in de tijd van Jan van Eyck geleefd, een ander in de tijd van Charlemagne of van Attila. Zo wordt de tijd concreet en op het individu betrokken, de geschiedenis is onze geschiedenis.
Visioen van Stefan Zweig gaat over de val van Byzantium. De vraag wordt gesteld - mede aan dr. Gysseling, die nu helaas niet meer kan antwoorden - wie iets weet over het woordje Kerkaporta (dat alleen in de Griekse tekst van Doukas staat, een van de 4 belangrijke bronnen over de val van Constantinopel; het woord is wsch. een Grieks woord). Wat zou er gebeurd zijn als het poortje dat een verrader openliet, en waarlangs de Turken in 1453 binnenslopen, gesloten was geweest? Het is een vraag over het ja of nee in de geschiedenis.
Drie heet Gotisch. Thys evoceert het cliché-matig beeld van de zogeheten ‘donkere ME’ en protesteert tegen die vroegere vertekening. Die eeuwen hebben kathedralen en zoveel andere grote kunstwerken nagelaten, (één kathedraal is al genoeg).
Het vierde gedicht is voor Willem Elsschot: zijn blik waarmee hij dóór de lezers boort, het Charlot-trekje om de mond, en iets wat Thys in Elsschots taal ziet: een nog nooit in onze taal vertoond soort ‘mekaniek’ acteren. Thys noemt ook éen vers van Elsschot nog meer ontroerend dan Elsschots proza, ja, zelfs is het vers van Elsschot onovertroffen. Het gedicht eindigt zó:
wat vreemd dat wie uw boeken las, niet vooral heeft getroffen
hoe Laarmans langs uw leven slofte,
gewoonweg op zijn sloffen.
| |
[pagina 255]
| |
Laarmans, symbool van de armelijke tijd van 1933, toen Kaas verscheen.
Beethoven is een mooi gedicht over de componist die, met een cruciaal lijden belast, het hoogste geluk aan de mensheid schenkt in een muziek die hij zelf niet kan horen. Het is een cliché, maar het gedicht is ontroerend.
In Apocalyps roept de dichter de tragiek op van Hiroshima, die meer dan drie miljard jaar nadat het eerste algje aan het leven was begonnen het leven vernietigd heeft. Het einde luidt, met een allusie op de nucleaire wolkpaddestoel, in de mooie vertaling van Christophe Deprés: ‘De l'algue au champignon’, le sujet est trouvé,
c'est pour les tout-petits, le titre d'un herbier,
qu'en leur nom à tous vous ne devrez fermer.
Soldatenkerkhof roept al de gesneuvelde zonen van moeders op, met een referentie aan Käthe Kollwitz, die vader- en moederleed uitbeeldde op het soldatenkerkhof te Vladslo, waar haar gesneuvelde zoon ook ligt.
Het achtste gedicht eert Thomas Morus, die zijn Utopia in Antwerpen laat beginnen, en zijn ideeën met de dood op het blok moet bekopen.
In Bergstal wordt woordgeschiedenis tot cultuurgeschiedenis: het woord cultuur zelf, van kouter (ploegmes, dat verticaal vóor de ploegschaar staat), leert ons het vee dat in de bergstal thuishoort te respecteren, als beginners van onze beschaving die over duizend jaar nog, in Walter Thys' wens, zouden moeten bestaan als model van echtheid, teken van onze oorsprong.
Het tiende gedicht roept J. Huizinga op, hoe kan het anders: de oriëntalist die de westeuropese cultuur beschreef en ontleedde (Henriëtte R. Holst schijnt de naam Herfsttij voorgesteld te hebben).
Ik zie vele van die gedichten als Grafgedichten: de persoon wordt gesitueerd, gekarakteriseerd, zijn werk vermeld, en er volgt een appreciatie (of het hele gedicht is van waardering doortrokken); het is telkens een curriculum vitae en een laudatio in enkele rake regels gecondenseerd.
Het gedicht Droom bevat een nog niet geduide echtgedroomde droom: een surrealistisch beeld (als van P. Delvaux), met een plein, ijle lucht, mysterieuze bouwwerken, heren, een meer. | |
[pagina 256]
| |
Dan volgt een hommage aan de beroemde vooral neo-classicistische schilder Alma Tadema (1836-1912), die met Couperus vergeleken wordt, zijn succes gecontrasteerd met de ellende van zijn tijdgenoot van Gogh. Thys besluit met de gedachte dat mode vaak het succes van schilders bepaald heeft. Hij denkt dat het zo zal blijven.
Dertien is een hommage aan weer een ander kunstenaar, M.C. Escher (1898-1972) (graficus met sterk wiskundige basis), tijdgenoot van Vestdijk, en Fries zoals hij, zoals Huizinga en Mondriaan tijdgenoten waren.
wat een geleerde zoekt, vindt híj intuïtief.
Heilige man Escher, maar duivelskunstenaar.
Goetheanum toont ons Goethe te paard, op reis met de hertog Carl August, naar Bern. In een korte, verrassende droom ziet Goethe het toekomstige Goetheanum. (Het Goetheanum is het grote betonnen bouwwerk in Dornach, 10 km ten zuiden van Basel, uit 1925 (het eerste was afgebrand), ontworpen door Rudolf Steiner, stichter van de anthroposofie (1861-1925). Het is een trefpunt voor anthroposofische activiteiten, ‘Freie Hochschule für Geisteswissenschaft’. Het heeft met Goethe niets meer te maken dan dat het een teken van bewondering is.) Wat bedoelt Thys met de ontmoeting Goethe/Goetheanum? Ziet hij het Goetheanum met goedkeuring of afgrijzen? Hier is exegese nodig.
Straks bespreek ik even Requiem voor Lilienthal en Ingrid Bergman.
Liliane Wouters heeft uitzonderlijk het gedicht over Erasmus vertaald. Het eindigt met
Latijn, Latijn, niets dan Latijn,
zijn enige gebod.
Wanneer hij sterft dan wordt hij pas geboren
en zegt héél zachtjes: ‘Lieve God’.
Le latin, le latin, rien que le latin,
Son seul commandement.
Quand il s'éteint, il se met juste à naître
Et dit très doucement: ‘Lieve God’.
Het mooie Meeuw heeft W. Thys geschreven voor zijn vrouw Elizabeth, en hij heeft het zelf vertaald. Het onderwerp is: kunnen vliegen - die droom van de mensheid. | |
[pagina 257]
| |
Nu komt nog Thomas Merton of zijn broer. Ze kwamen beiden door het vuur om het leven: de eerste was dichter en essayist (1915-1968) en werd zen-boeddhist. Zijn vuurdood kwam door ongeval. De tweede wierp bommen op Mannheim en stortte zelf brandend in zee. Wie van de twee mocht het louteringsvuur overslaan, vraagt de dichter.
Tot slot volgt een lang gedicht voor Breyten Breytenbach, maar daar ik daar niets voor voel zeg ik er niets over.
Requiem voor Lilienthal
Lilienthal, broos Kafka-ventje van tien jaar
Met donker gloeiende oogjes en stekelig zwart haar,
je kwam uit Wenen na de Anschluss, met de rest,
want voor de anderen was je toen de godgevloekte pest.
Je liep zoals naar Ispahan de tuinman vlood
en gleed hier argeloos in de armen van de dood.
Je brabbelde je had een ‘sisterchen’, dat weet ik nog,
maar verder niets, tenzij dat na de oorlog
een kleine advertentie in een Antwerps dagblad zei:
‘Familie Lilienthal gezocht, laatst wonend nr. 15 Belgiëlei’.
Lilienthal, auf-auf, marsch-marsch, je moet eraan,
je as zal beuken in het woud doen voortbestaan.
Lilienthal, o schone naam, kon ik zelf maar zo heten
en op die wijs je weer gestalte geven én vergeten!
Het sonnet - twee kwatrijnen, drie disticha - herdenkt een Joods klaskameraadje van Thys; van het kind blijft zelfs de voornaam niet over.
De regels rijmen paarsgewijs: de dichter en de dood staan tegenover elkaar. Er zijn vijf, zes, of zeven heffingen: zo is er een heftige beweging bij alle beheersing. De stijl is spreektalig: zo is er een oog in oog, onvermomde, alledaagse confrontatie met de wreedheid van het lot, dat een onschuldig jongetje (en zijn ‘sisterchen’) martelt en moordt. Maar de aarde krijgt door zijn lichaam vruchtbaarheid. Hij wordt ervaren als ‘eeuwig’; de dichter eindigt | |
[pagina 258]
| |
met de verbluffende wens, zelf Lilienthal te mogen heten, om die mens weer gestalte te geven en onze misdaad uit te boeten. Dat aangrijpend gedicht zou ik niet willen missen.
Ingrid Bergman
Rijzige gestalte, belichaming van ‘Bergmann 's rule’Ga naar voetnoot1,
in wie een grote innerlijke warmte koel
naar buiten trad en daar opnieuw als warmte werd ontvangen
door wie haar zag acteren. Deze vrouw kon het verlangen
tot loutere bewondering sublimeren. ‘A Woman 's Face’
heeft zij zacht lachend weten te behouden, met daarin iets van vrees,
het waarmerk van héél eerlijken. Zoals haar Skandinaven
die turbulent zich aan ‘Viaggio in Italia’ wilden laven,
kwam ook zij terug. Roem volgde met ‘The Inn of the Sixth Happiness’
en de Oscars ‘Anastasia’ en ‘Murder on the Orient Express’.
Het was ‘A Matter of Time’ tot aan haar dodelijk lijden,
haar ‘Autumn Sonata’, waar zij droef lachende zich heen liet leiden.
Niets zó schoon in haar als dat nobel aangezicht,
maar schóner nog de naglans die het heeft verlicht.
is een ontroerde herinnering aan een mooie en pathetische vrouw. Ze had, zegt Thys, de gave het verlangen van de man te sublimeren tot bewondering. Haar innerlijke warmte trad koel naar buiten en werd door de toeschouwer weer als warmte ontvangen. Heel knap worden de titels van enkele van haar films gebruikt om haar levensloop te kenschetsen. Dit hoofse, sierlijke parlando-vers is een teder-gevoelige hulde: hoe een vrouw, alleen door de film gekend, een man kan treffen en verheffen, hem verschijnen als de vrouw door haar intuïtief geraden wezens-kenmerken.
Zullen we nu de naam van Walter Thys voor onze Parnassus bewaren? Zullen we Insulensis lezen, en dan herlezen? Ja. Want er zijn subtiliteiten in die een eerste lectuur niet openbaart. De bundel zou met talrijke onontbeerlijke noten | |
[pagina 259]
| |
moeten voorzien worden. Voor lezers van vandaag - die de cursus van professor Thys niet gevolgd hebben - is het verband tusen Stefan Zweig en Byzantium niet zo vanzelfsprekend, is de Spieghel Historiael een auteursnaam waard, is Laarmans niet een buurman, is Käthe Kollwitz maar een vage bekende, is het citaat ‘tussen droom en daad’ en ‘zoals naar Ispahan de tuinman vlood’ niet actueel. En zo zijn er vele, vele allusies die moeten opgehelderd worden, wil de lectuur vruchtbaar zijn.
Deze bescheiden en onbekende tekst is de autobiografie van een geletterd mens met een veelzijdige psyche. De vriendschappelijke tweetalige culturele samenwerking tussen professor en studenten is voorbeeldig. Het experiment, elk gedicht door een van de studenten, medewerkers of collega's te laten vertalen, is uniek. Thys vertelt me dat Insulensis, door een Franse universiteit vervaardigd, een Frans ISBN nummer draagt: waarschijnlijk is dit het enige Nederlands boek dat zich zo onderscheidt. Het europees kader is weids, geestverruimend en exemplarisch. Het uiteindelijke doel van die europeeshumanistische cultuur is verzoening en vrede. We mogen deze groep gedichten dan ook zien als een boodschap van een europese attitude: wij hebben samen een geestesleven dat meer is dan de som van de delen. Sommige standpunten (bv. het beschrijven van de ‘middeleeuwen’ als donker (waartegen Thys zich trouwens richt), of de verering voor de Utopia, of voor Zweig of voor Huizinga, behoren nu al enigszins tot de historie: des te meer horen ze geboekstaafd te worden.
Het vers, zonder veel klank-recherche, is soepel en verrassend, en, vooral, het heeft een sympathieke welwillende toon. Ik denk niet dat de bundel gestructureerd is, dat de gedichten om een bepaalde reden in die volgorde optreden. Het structureren zou chronologisch of thematisch kunnen, of op nog andere manieren: formeel bv., maar dat is niet gebeurd - tenminste, ik zie het niet. De gedichten staan er, m.i., zoals in onze geest: dans le désordre. Dit bevordert het natuurlijke, het ongedwongene.
Ik wil besluiten met de Franse versie (van Willeke Deridder) van de utopie van Thomas Morus, die, al is ze zeker absoluut niet integraal nastreefbaar, toch in die laatste regel hier door iedereen zal beaamd worden:
Thomas More rêvait d'une telle patrie
Avec de justes rois et de grandes familles,
Un phylarque à leur tête, veillant à leur bonheur
Et soucieux d'éviter la guerre et ses horreurs.
|