tweede fase zo nodig ook nog eens de lezer van de tekst wou gaan onderzoeken. Daarbij hebben we niet alleen de schrijver en de manieren waarop literaire teksten tot stand komen uit het oog verloren, wij zijn er zelfs mee opgehouden om de oude filologische methoden te onderwijzen. Ikzelf ben daar een afschrikwekkend voorbeeld van. Op geen enkel ogenblik van mijn overigens uitstekende opleiding in Antwerpen, Dublin en Toronto, werd ik geconfronteerd met de methoden en technieken van de editiewetenschap. Alles wat ik over editie en tekststudie weet, heb ik zelf bij elkaar moeten sprokkelen. Maar ik sta al bijna vijftien jaar aan de andere kant van de barrière en de meeste van onze studenten letteren studeren nog altijd af zonder te weten hoe zo'n schrijver eigenlijk te werk gaat en hoe je dat als wetenschapper kan onderzoeken. Dat was ook een van de redenen waarom we met Genese begonnen zijn, en ondanks enkele lovenswaardige initiatieven hebben we daar te weinig werk van gemaakt. Dit is jammer want het zijn die jonge germanisten en romanisten (die we sinds kort ook niet meer ‘filologen’ mogen noemen), die als licentieverhandeling het grootste deel van het basiswerk voor edities en genetische studies zouden kunnen doen. De reden waarom we ons daar niet op hebben kunnen concentreren heeft alles te maken met de andere problemen die aan de orde zijn, maar daar ga ik het niet over hebben. Want dan begin ik weer te klagen en dat is nu net wat ik beloofd had niet te doen.
Waar ik wel wil over praten is wat we ondertussen, en nagenoeg geheel op eigen kracht (wat we zelf doen, doen we namelijk beter), met de werkgroep Genese en sinds vorig jaar ook in samenwerking met de Koninklijke Academie wel hebben bereikt. Dat is uiteindelijk toch heel wat:
Ten eerste hebben we de belangrijkste betrokkenen bij elkaar gebracht. Er is nu een dialoog tussen de onderzoekers onderling en tussen de onderzoekers en de verantwoordelijken van bibliotheken en archieven. Er moet nog heel wat gebeuren om de verschillende initiatieven rond teksteditie die nu al bestaan beter te coördineren.
In beperktere mate zijn er ook prille contacten met gelijkaardige organisaties in het buitenland: uiteraard voornamelijk het Constantijn Huygens Instituut waarvan wij de voorzitter graag hier als spreker begroeten. Daarbij moet ook nog gezegd worden dat door het ontbreken van een Instituut, Vlaanderen uit de boot gevallen is in een groot Europees manuscript en brievenproject. Malvine begint in de lente van dit jaar te werken, met organisaties uit Frankrijk, Noorwegen, Denemarken, Oostenrijk, Spanje, Duitsland en Zwitserland. Niet uit Vlaanderen en niet uit België.