Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1992
(1992)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 271]
| |||||||||||||
Twee onbekende fragmenten van de Spiegel historiaelGa naar voetnoot(*)
| |||||||||||||
[pagina 272]
| |||||||||||||
tekstgedeelte uit de Eerste Partie. Het andere fragment behoorde oorspronkelijk tot het handschrift in vier kolommen, waartoe ook Leiden, UB, Ltk. 177, het zgn. fragment-Serrure, heeft behoord. Dit fragment is vooral interessant, omdat daarin het einde van de Tweede Partie gedeeltelijk is overgeleverd, een tekstgedeelte dat van elders nog niet bekend was. In dit artikel beperk ik mij tot de codicologische beschrijving van de twee fragmenten en tot de uitgave van het nieuwe tekstgedeelte. | |||||||||||||
I. Het fragment in drie kolommenHet fragment bevond zich op het Rijksarchief Antwerpen in de Verzameling Handschriften, nr. 15Ga naar voetnoot(2). Een aantekening in een moderne hand op de omslag luidt: ‘Perkament, omslag van P.R. [= parochieregister] Merksplas 1604, afkomstig van Pastorij van Merksplas (18 mei 1962)’. Op het fragment zelf staat op de rectozijde in de rechterbovenhoek de volgende aantekening in een 17de-eeuwse hand: ‘Liber mortuorum et coniugatorum ab anno 1604 usque ad 1653, [en bijgevoegd door dezelfde hand] 1635 coniuga [lees coniugatorum]’. Deze aantekening is over een grotendeels onleesbare oudere aantekening geschreven. Daaronder, in de ruimte tussen de tweede en de derde kolom, maakte dezelfde(?) hand een eveneens grotendeels onleesbare aantekening. Rechts onderaan heeft een scribent bij wijze van probatio pennae kringen getrokken. Het perkament heeft duidelijk gediend als omslag voor een lang smal registertje. De rectozijde was daarbij naar buiten gekeerd. Dit blijkt uit de donkere kleur van het perkament op de rectozijde en uit de verticale plooi over het midden van het blad. Op de versozijde is het perkament veel lichter van kleur en minder vuil. De versozijde vertoont lichte vlekken, waarschijnlijk resten van lijm. Uit het onderzoek van de originele parochieregisters van Merksplas op het Rijksarchief te Beveren werd duidelijk dat het fragment als omslag van Parochieregisters Merksplas, inv. nr. 1bis heeft gediendGa naar voetnoot(3). Dit blijkt niet alleen uit de afmetingen van het betreffende register, maar vooral uit de resten van blauwe inkt die zich op de papieren omslag bevinden als gevolg van de oorspronkelijke band. Aan de voorkant gaat het om een deel van de lombarde M en een paragraafteken en op de achterkant om een volledige lombarde A. Zoals bij andere hergebruikte stukken perkament was op het blad een stuk papier gekleefd, zodat het geheel een stijve kaft vormde. Het register is 95 mm breed en | |||||||||||||
[pagina 273]
| |||||||||||||
315 mm hoog. Het is aangelegd geworden in 1604 met voor de overlijdens aantekeningen tot 1653. Het tweede deel bevat de registratie van huwelijken van 1605 tot 1636. Dit komt volledig overeen met de aantekening op het fragment. Van welk handschrift dit fragment afkomstig is en waarom het als omslag van het parochieregister gebruikt is geworden, is niet duidelijk.
Het perkament van het fragment is van goede kwaliteit. Er zijn verscheidene gaatjes in het perkament, maar die zijn waarschijnlijk het gevolg van het latere gebruik als omslag. Nergens zijn de gaatjes dichtgenaaid. De rectozijde van het blad is de vleeszijde. Het fragment is bovenaan 207 en onderaan 206 mm breed en 312 mm hoog. Onderaan en aan de zijkanten is er vermoedelijk perkament weggesneden, maar afgaand op de bladspiegel moeten de huidige afmetingen niet veel kleiner zijn dan die van het oorspronkelijke handschrift ooit zijn geweest.
Het blad is in drie kolommen beschreven. Bovenaan zijn de prikken van de liniëring bewaard gebleven. Onderaan en aan de zijkant moet er perkament zijn weggesneden, want daar zijn er geen prikken te bespeuren. De liniëring met loodstift is zeer verzorgd. Horizontaal zijn er per bladzijde eenenvijftig lijnen getrokken voor vijftig regels tekst. Geen enkele horizontale lijn overschrijdt de afschrijving. Tussen de kolommen loopt de liniëring door. Verticaal zijn drie kolommen afgeschreven, met een hoofdletterkolom van 4 mm, door een ruimte van 1 mm van de rest van de regel gescheiden. De prikken geven enkel het begin en het einde van de tekstkolom aan, zodat er dus zes in totaal zijn. De overige verticale lijnen lopen zonder prikken evenwijdig met de andere. De hoofdletters bij het begin van een regel zijn steeds keurig binnen de hoofdletterkolom geschreven. Uitzonderingen hierop zijn de wat grotere hoofdletters op de bovenste regel van elke tekstkolom en de gekleurde lombarden bij het begin van een nieuw kapittel. Meermalen waren de kolommen te smal en diende de kopiist het einde van de versregel buiten de kolom te schrijven. Soms zijn de laatste woorden van het vers dicht bij elkaar geschreven. Viermaal bevindt de laatste lettergreep zich boven de regel. Eenmaal is de nummering van een kapittel onder de regel geschreven.
Over de opbouw van de oorspronkelijke codex is niet veel te zeggen. Aan het fragment moeten ongeveer 15.000 regels uit het begin van de Eerste Partie zijn voorafgegaan. Met de gegeven opmaak zou dit fragment dus fol. 50 kunnen geweest zijn. In de rechterbovenhoek van de rectozijde staat tussen de prikgaatjes van de tweede tussenmarge een 16de-eeuwse(?) aantekening: ‘1’. Dit zou een foliëring kunnen zijn, maar waarschijnlijk maakt dit toch deel uit van de grotendeels onleesbare notitie die er vlak onder staat. Hoe het handschrift verder was opgebouwd, is niet uit te maken. Het fragment vertoont geen sporen van custoden of recla- | |||||||||||||
[pagina 274]
| |||||||||||||
men. J. Biemans deelde mij mee dat er hem geen fragmenten bekend zijn, die uit hetzelfde handschrift afkomstig zijn.
Het schrift is een littera textualis uit de eerste helft van de veertiende eeuw. De kopiist heeft haast uitsluitend in het begin van een vers van hoofdletters gebruik gemaakt. Uitzonderingen daarop zijn enkele plaatsen, waar hij de naam Cipio met een kapitaal geschreven heeft. De hoofdletters in het begin van de eerste regel van elke kolom zijn iets groter dan die in het begin van elk vers. De i's zijn aangestreept. Om de tekst binnen de kolom te kunnen schrijven heeft de kopiist veelvuldig gebruik gemaakt van afkortingen, zoals de nasaalstreep, de krul voor r met klinker en bovengeschreven klinkers. Interpunctie komt nauwelijks voor. Punten zijn vooral gebruikt om Romeinse cijfers aan te geven. Slechts op enkele plaatsen zijn verbeteringen aangebracht door een contemporaine hand, misschien dezelfde als de schrijfhand.
In het bewaarde fragment is gebruik gemaakt van drie hulpmiddelen om de tekst te structureren. Het begin van elk kapittel is aangegeven door een rood opschrift, gevolgd door een Romeins cijfer. De daaropvolgende regel begint telkens met een lombarde. Tussen het einde van een kapittel, het rode kapittelopschrift en de eerste versregel van het volgende kapittel zijn geen regels opengelaten. Bij elke lombarde bevindt zich een representant. Vijf lombarden zijn twee regels hoog en één lombarde, een I, vier regels. De lombarden zijn afwisselend rood en blauw en respectievelijk met blauwgrijs en rood penwerk versierd. Tenslotte zijn enkele versregels met een paragraafteken gemarkeerd. Ook de paragraaftekens zijn afwisselend rood en blauw.
Het fragment bevat Eerste Partie, Boek V, kapittel 31, vv. 61-kapittel 36, vv. 20Ga naar voetnoot(4). Het vertoont soms betere lezingen dan de uitgave van De Vries en Verwijs. De varianten zijn vooral redactioneel van aard. De eigennamen zijn af en toe correcter dan in de voornoemde uitgave. | |||||||||||||
II. Het fragment in vier kolommenHet fragment berustte op het Rijksarchief Antwerpen in de Verzameling Handschriften, nr. 40. Onder dit nummer bevinden zich losgemaakte perkamenten fragmenten, afkomstig uit de nalatenschap-J.B. Stockmans. Het fragment in kwestie, dat blijkbaar als omslag van een register heeft gediend, moet echter later zijn toegevoegd, zoals uit een aangehecht | |||||||||||||
[pagina 275]
| |||||||||||||
briefje blijkt. Volgens de aantekening hierop zou het blad afkomstig zijn uit: ‘K.A. [= kerkarchief] Oostmalle’. In het parochiearchief van Oostmalle bevindt zich echter geen enkel register, waarvan dit blad als omslag kan hebben gediend. Ook het nakijken van de verzameling parochieregisters en het oudgemeentearchief van Oostmalle leverde niets opGa naar voetnoot(5). Navraag bij voormalige archivarissen van het Rijksarchief te Antwerpen bracht eveneens geen licht in deze zaak. Hieruit besluiten dat het fragment niet uit het parochiearchief van Oostmalle afkomstig is, is enigszins voorbarig. Bij gebrek aan nadere gegevens kunnen we slechts concluderen dat het niet als omslag gediend heeft voor een van de registers in het parochiearchief. Het zou tot dit archief kunnen behoord hebben als een los stuk en kort na de aankomst op het Rijksarchief bij de andere fragmenten in de handschriftenverzameling zijn ondergebracht. Een andere mogelijkheid is dat de aantekening op het aangehechte briefje geen betrekking heeft op dit blad en het fragment heeft gediend als omslag voor een register uit een ander archieffonds. Ook kan het zijn dat het fragment wel deel uitmaakte van de Verzameling Stockmans maar dat het briefje eigenlijk hoort bij een ander fragment in dezelfde portefeuille.
Het blad heeft gediend als omslag voor een register met harde kaft. Het fragment is in het midden in tweeën geplooid. De randen van het blad zijn om de platten gevouwen geweest. De hoeken van het blad zijn schuin afgesneden om het omplooien te vergemakkelijken. Om de omslag op zijn plaats te houden, is het perkament waarschijnlijk vastgekleefd. Dit blijkt uit papierresten op die zijde van het perkament die naar binnen was gekeerd. Het register moet 170 mm breed, 225 mm hoog en 15 mm dik geweest zijn. Aan de platten waren lederen koordjes bevestigd, waarmee het register kon worden dichtgeknoopt. Als gevolg hiervan zijn er acht gaatjes in het perkament. Onderaan zijn nog stukjes touw bewaard. Hier en daar is er door die gaatjes licht tekstverlies ontstaan. Latere aantekeningen op het perkament zijn er nauwelijks. Op de versozijde staat ter hoogte van de oorspronkelijke band een nauwelijks leesbaar rekensommetje in een hand van ca. 1700. Daaronder heeft een moderne hand in potlood enkele rekensommetjes gemaakt.
Het fragment omvat iets meer dan één vierde van een dubbelblad, nl. de onderste helft van het tweede blad van een dubbelblad. Links is de plooi | |||||||||||||
[pagina 276]
| |||||||||||||
van de oorspronkelijke binding nog te zien met daarnaast nog een lange strook tekst, telkens echter maar ongeveer een halve versregel bevattend. Het fragment is 395 mm breed en 260 mm hoog. Vermoedelijk mat het blad oorspronkelijk [480] bij 340 mm. De bladspiegel is 275 mm breed en [370 mm hoog. In de buitenmarge van het blad zijn de prikken voor de liniëring bewaard gebleven. In de benedenmarge bevinden zich geen prikken. De liniëring is niet meer zichtbaar.
Het blad is beschreven in vier kolommen. Door vergelijking met de uitgegeven tekst van de Spiegel historiael is het mogelijk om het aantal regels per kolom te berekenen. Hiertoe kan echter alleen het begin van het fragment dienen, nl. het smalle strookje met de halve versregels. De tekst van het fragment is immers afkomstg uit het Zevende Boek van de Tweede Partie, waarvan het einde niet is overgeleverd. Het grote stuk tekst is nu net afkomstig uit het einde van het Zevende Boek en bevat een tot nu toe niet gekende passage. Op de rectozijde van het strookje met halve versregels staan uit Tweede Partie, Boek VII, kapittel 12, de vv. 129-166. De versozijde bevat uit hetzelfde boek, kapittel 17, v. 112 tot kapittel 18, v. 19. Het aantal tussenliggende regels laat zich berekenen als 8 + 134 + 56 + 84 + 134 + 111 versregels + 13 rubrieken = 532 regels. Hieruit volgt dat er zich op de verdwenen bovenste helft van het blad gemiddeld 40,85 regels hebben bevonden ofwel 82 regels per kolom, aannemend dat een enkele maal een versregel over twee regels werd geschreven.
Uit de afmetingen, het aantal regels per kolom en het schrift blijkt dat het fragment tot dezelfde codex als het Leidse fragment heeft behoord. Op basis van de codicologische kenmerken van de twee fragmenten is het mogelijk meer te weten te komen over dit handschrift. Met behulp van de tekstuitgave valt te berekenen hoeveel regels er tussen de ene en de andere helft van het dubbelblad ontbreken.
Het aantal versregels voor kap. 50 tot 63 is berekend op basis van een gemiddelde van 93,8 verzen per kapittel. Deling van het totaal aantal tussenliggende regels (5323) door het aantal regels per dubbelblad (1312) geeft 4,057 tussenliggende dubbelbladen. Rekening houdend met eventuele fouten in de schatting van het aantal versregels per kapittel, is de uitkomst van deze berekening als zeer nauwkeurig te beschouwen. Dat de schatting veeleer aan de hoge kant is, komt voort uit het feit dat in | |||||||||||||
[pagina 277]
| |||||||||||||
dit handschrift het Zevende Boek drie kapittels meer telde dan in de inhoudstafel van het Weense handschriftGa naar voetnoot(6). Dit was vermoedelijk slechts een kwestie van opmaak, waarbij enkele lange kapittels gewoon in tweeën werden gesplitst. Ik denk dat ik op basis van deze berekening zonder veel aarzeling mag stellen dat er zich tussen de twee helften van het huidige dubbelblad nog vier dubbelbladen of acht folia hebben bevonden.
Over de plaats van het Antwerpse fragment in de oorspronkelijke codex is nog meer te zeggen. Vooreerst was het dubbelblad waartoe het fragment heeft behoord, hoogstwaarschijnlijk het buitenste diploma van de katern. Een katern bestaat immers gewoonlijk uit niet meer dan vijf dubbelbladen. Een bijkomend argument wordt geleverd door een oorspronkelijke aantekening in de benedenmarge van de versozijde ter hoogte van het begin van de tweede kolom. In zwarte inkt staat daar het twee regels hoge Romeinse cijfer: ‘XV’. Dit is ongetwijfeld een katernnummering. In dat geval is het huidige fragment het buitenste bifolium van de vijftiende katern geweest. Ik neem bovendien aan dat deze katern meteen ook de laatste katern was van de oorspronkelijke band. Hierop wijst het feit dat de kopiist op de laatste pagina het grootste gedeelte van het perkament blanco heeft gelaten. Wanneer we het laatste kapittelopschrift in het bewaard gebleven stuk tekst vergelijken met de inhoudstafel - zoals die in het Weense handschrift is overgeleverd - blijkt dat het hier gaat om het laatste kapittel van Boek VII van de Tweede PartieGa naar voetnoot(7). Dit kapittel eindigde in de bovenste helft van de tweede kolom. De rest van de pagina, nl. de onderste helft van de tweede kolom en de volledige derde en vierde kolom, is door de scribent blanco gelaten.
Om meer te weten te komen over de opbouw van de oorspronkelijk codex, waartoe het Antwerpse en het Leidse fragment behoord hebben, is het nodig beide fragmenten in een zinvol geheel te plaatsen. Het Leidse fragment bevat een tekstgedeelte uit Boek VI van de Tweede Partie en moet dus het Antwerpse fragment in de codex zijn voorafgegaanGa naar voetnoot(8). Enkele aantekeningen in de bovenmarge zijn door Lieftinck en na hem | |||||||||||||
[pagina 278]
| |||||||||||||
door Deschamps ten onrechte als de oorspronkelijke foliëring geïnterpreteerd. Biemans heeft scherpzinnig opgemerkt dat het moet gaan om de aanduiding ‘II Pars, Liber VI’, die grotendeels onleesbaar isGa naar voetnoot(9). Daarom kunnen deze aantekeningen voor de reconstructie van de oorspronkelijke codex geen informatie opleveren. In de veronderstelling dat er zich tussen het Leidse fragment en het Antwerpse ongeveer 2700 regels bevonden hebben, reken ik op ongeveer vier tussenliggende bladen. Vier bladen van acht kolommen van elk 82 regels bevatten samen 2624 regels, minder dus dan het geschatte aantal tussenliggende regels. Om hierover meer te kunnen zeggen, is het nodig iets te weten over de opmaak van het handschrift, in het bijzonder over de manier waarop de scribent Boek VII begon. In de berekening is er een verschil van 80 à 90 regelsGa naar voetnoot(10) tussen het aantal regels, geschat op basis van de editie De Vries en Verwijs, en het maximum aantal mogelijke regels in het geval van vier tussenliggende bladen. Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat degene die verantwoordelijk was voor de opmaak van het handschrift, onder invloed van de opmaak van de Eerste Partie de inhoudstafel van de afzonderlijke boeken in de Tweede Partie, die in de legger van de editie van De Vries en Verwijs vooraan in elk boek staan, ook in de Tweede Partie vooraan heeft samengebracht. In dat geval komt het aantal regels en het mogelijke aantal regels op basis van vier bladen overeen uit.
Hoe het handschrift er verder precies uitzag, valt niet uit te maken. Uitspraken hierover zijn min of meer speculatief. Bij een zeer verzorgde codex als deze, kunnen we ervan uitgaan dat de opbouw van het handschrift regelmatig, althans goed gepland was. Als de regel van Gregory is gevolgd, moet bij de opmaak van het handschrift - ingeval van een regelmatige katernopbouw - het Leidse fragment ofwel het eerste blad van het tweede dubbelblad van een ternio of het tweede blad van het middelste dubbelblad van een quinio zijn geweest. Nu bevat het Leidse fragment een aantekening, die meer informatie kan geven over de opbouw van de oorspronkelijke codex. In de benedenmarge van de rectozijde staat met rode inkt onder de vierde kolom in een cursieve hand: ‘ki’ of ‘kj’. Dit wijst op een systeem van nummering, waarbij elke katern met een letter werd aangeduid, en binnen de katernen de bladen met Arabische of Romeinse cijfers werden genummerdGa naar voetnoot(11). Als die interpretatie van de aantekening juist is, gaat het waarschijnlijk om een systeem, waarbij de nummering werd uitgevoerd per dubbelblad i.p.v. per | |||||||||||||
[pagina 279]
| |||||||||||||
blad, zodat enkel de eerste helft van elke katern werd genummerd. In het Antwerpse fragment, dat een blad is uit de tweede helft van een katern, komt die nummering immers niet voor. Deze interpretatie van de aantekening in het Leidse fragment kan ik echter moeilijk in overeenstemming brengen met de vaststelling dat dit fragment waarschijnlijk afkomstig is uit de veertiende katern van de oorspronkelijke codex. De nummering ‘ki’ verwijst normaliter naar het eerste (dubbel)blad van de tiende katern.
Naar de voorafgaande katernen kan ik - gezien de schaarse en deels tegenstrijdige informatie - slechts gissen. Het ligt voor de hand dat de codex minstens de gehele Tweede Partie van de Spiegel historiael bevatte. Gezien de situering van de twee fragmenten in de veertiende en de vijftiende katern, vermoed ik dat de codex eveneens de volledige Eerste Partie bevatte. Dat betekent dat de katernen 1 tot en met 14 ongeveer 68.000 regels omvatten. Deze schatting geeft aan hoe dik de totale codex en dus ook de katernen 1 tot en met 14 kunnen geweest zijn. Een codex, opgebouwd uit uitsluitend quinionen, is bijvoorbeeld onmogelijk, omdat het aantal voorafgaande bladen - en daardoor ook het mogelijke aantal regels - dan veel te groot zou geweest zijn. Zo'n codex van 15 quinionen zou 150 folia geteld hebben en meer dan 124.000 regels hebben bevat. Ook een regelmatige codex, samengesteld uit 14 quaternionen en een quinio op het einde, zou te groot geweest zijn voor de tekst van de Eerste en de Tweede Partie. Hieruit moet ik dus afleiden dat het gedeelte van de codex met de katernen 1 tot en met 14 niet regelmatig was, in die zin dat er tenminste twee soorten katernen werden gebruikt. Het meest waarschijnlijk lijkt mij - maar bewijzen kan ik niets - dat de codex, afgezien van de laatste katern, uit een aantal quaternionen en een beperkt aantal ternionen of binionen was samengesteldGa naar voetnoot(12). Mogelijk werden de ternionen of binionen gebruikt bij het einde van de Eerste Partie en het begin van de Tweede Partie. Dit zou de kopiist in staat hebben gesteld de Eerste Partie op het laatste blad van een katern te beëindigen en de Tweede Partie op een nieuwe katern aan te vangen.
Zolang geen betere verklaring is gevonden voor de codicologische kenmerken van het Leidse fragment en de plaats van dit fragment binnen de oorspronkelijke codex, blijft elke reconstructie van het oorspronkelijk handschrift in zekere mate hypothetisch. Op basis van de bovenstaande berekeningen lijkt mij het volgende evenwel plausibel. Het Leidse fragment en het Antwerpse fragment zijn allebei afkomstig uit hetzelfde handschrift, waarvan het eerste deel de Eerste en de Tweede Partie van | |||||||||||||
[pagina 280]
| |||||||||||||
de Spiegel historiael omvatte. Dit eerste deel bevatte waarschijnlijk 114 folia, verdeeld over een aantal katernen van 4 dubbelbladen, een klein aantal katernen van 2 of 3 dubbelbladen en een afsluitende vijftiende katern van 5 dubbelbladen. Het Leidse en het Antwerpse fragment zijn dan respectievelijk afkomstig uit de veertiende en de vijftiende katern. Het Leidse fragment zou dan fol. 100 en het Antwerpse fragment fol. 105 en 114 zijn geweest. Daar de kopiist de laatste pagina grotendeels blanco liet, waren de Eerste en de Tweede Partie mogelijk in één band ingebonden. Waarschijnlijk behoorde die band tot een stel van twee of drie boekdelen, die te zamen de gehele Spiegel historiael omvatten.
Het Leidse en het Antwerpse fragment zijn door dezelfde hand geschreven. Vooral vergelijking van de hoofdletters geeft hierin uitsluitsel. Typisch is de a met een verticale aanzethaal, de kapitaal d (i.p.v. een unciale d), de twee soorten t (rond en hoekig), de verdubbelde s, en de j met een verdikking links in het midden van de schacht. Voor de letter h in het begin van een regel gebruikt de kopiist nooit een hoofdletter. De kopiist heeft weing gebruik gemaakt van afkortingen. Als afkortingen gebruikt hij bijna uitsluitend de nasaalstreep en de krul voor de letter r met klinker. Door het zuinige gebruik van afkortingen maakt het handschrift een rustige en verzorgde indruk. Lieftinck en Deschamps dateerden het schrift op basis van het Leidse fragment ca. 1400. Samen met Biemans zou ik het veeleer rond het midden van de veertiende eeuw of zelfs vroeger willen plaatsen.
De kapittels zijn voorafgegaan door een rood opschrift, gevolgd door een kapittelnummer in Romeinse cijfers. De eerste versregel van een kapittel begint met een lombarde van twee regels hoog, afwisselend rood en blauw. De rode lombarden zijn met blauw penwerk versierd. De inkt die voor de blauwe lombarden werd gebruikt, was blijkbaar van een andere samenstelling, want de inkt van het penwerk is naar groen verkleurd en die van de lombarden heeft zijn kleur behouden. De blauwe lombarden op dit fragment vertonen geen penwerk. Op het Leidse fragment zijn de blauwe lombarden vergezeld van rood penwerk. Als we met de lombarden in de niet bewaarde bovenste helft van de pagina rekening houden, is de afwisseling tussen rood en blauw in dit fragment niet regelmatig. Cursieve representanten zijn links van de lombarden nog gedeeltelijk zichtbaar.
In het Antwerpse en in het Leidse fragment bevinden zich geen paragraaftekens. Wel staan er links van de kolom soms twee puntjes als representanten voor aan te brengen paragraaftekens.
In de eerste helft van het Antwerpse fragment, nl. op het eerste blad van de quinio, zijn de hoofdletters in de hoofdletterkolom apart rood doorstreept. In de tweede helft van het Antwerpse fragment, alsook in het | |||||||||||||
[pagina 281]
| |||||||||||||
Leidse fragment, zijn de hoofdletters in de hoofdletterkolom ondoorstreept gebleven. | |||||||||||||
III. TekstuitgaveIk heb geopteerd voor een diplomatische uitgave van het grote tekstgedeelte van het fragment in vier kolommen. Deze tekst omvat het einde van de Tweede Partie en was tot nog toe onbekend. Het tekstgedeelte in het begin van dit fragment is zeer onvolledig en is bovendien reeds uitgegeven naar het Weense handschrift (cf. supra).
Sommige letters in de tekst zijn verdwenen, doordat er zich als gevolg van het gebruik als omslag kleine gaatjes in het perkament bevinden. Letters die door mij aangevuld zijn, staan tussen vierkante haken. De representanten van paragraaftekens zijn door paragraaftekens weergegeven. Doordat enkel de onderste helft van het blad bewaard is gebleven, ontbreken er tussen de tekstgedeelten telkens veertig regels, een stuk dat ongeveer even lang is als de stukken die hier worden uitgegeven. Daardoor is de betekenis van de tekst niet altijd duidelijk. Als gevolg hiervan komen ook onvolledige verzen en zinnen voor. Een vergelijking met de Latijnse tekst van het Speculum historiale is hier zeker aangewezen. Bij Vincentius van Beauvais is de overeenkomstige tekst te vinden in Pars II, liber XVI, cap. 93-100. Omdat de reconstructie van dit tekstgedeelte op basis van het fragment in zekere mate op hypothesen moet steunen, heb ik van tekstcommentaar of woordverklaring afgezien. Wel heb ik, rekening houdend met de rijmparen in de omliggende tekstgedeelten en in vergelijking met de Latijnse tekst van Vincentius van Beauvais, aangegeven waar in de niet bewaarde tekstgedeelten nieuwe kapittels beginnen. De folionummers zijn hypothetisch en op de bovenstaande berekeningen gebaseerd. In de kapittels waarvan het begin niet is overgeleverd, heb ik de verzen doorlopend genummerd, maar de nummers tussen vierkante haken geplaatst.
(fol. [114] ro, kol. 1) [...]Ga naar voetnoot(a)
Monec sone leet die sterte mine
Gramscap nie in ghere maniere
So ist goet sijn goedertiere
| |||||||||||||
[pagina 282]
| |||||||||||||
¶ Een abt ian vraghede enen andren
[5][regelnummer]
Die .xi. iaer hadde ghehad sijn wandren
Buten allen lieden inder woestine
Wat hi micte dat profijt sine
Die sonne sach mi eten nie
Sprac hi ende ian sprac no gram mie
[10][regelnummer]
¶ Een monec plach dicken gram te sine
Ende liet daer om der moneke mine
Ende ghinc wandren allene
Om te hebben gramscap ghene
hem sturte eens sijn water uat
[15][regelnummer]
Ende hi uollede weder dat
Noch sturte het; ende noch daer nare
Doe wart hi zeker wel gheware
Dat die viant dat al wrochte
Die hem gramscap te uoren brochte
[20][regelnummer]
Doe keerde hi daer hi was te uoren
Ende warp uan hem alden toren.
¶ Een oude seghet een monec sal
Den goeden iachthont slachten al
Die als hi den hase versiet
[25][regelnummer]
Jn sijn lopen ontsiet niet
Voer hi den hase heuet gheuaen.
Dus soude den monec niet weder staen
Als hi dat cruce wel vername
Voer hi ten ghecruusten quame
[30][regelnummer]
hine soude sijn lopen niet laten werren
Om gheen verdriet om gheen vererren.
[rubriek] Vanden ghetemperden te versmaden .lxiiij
EenGa naar voetnoot(a) broeder was ter onsuuerheit
Becuert dat hi heuet gheseit
Jn biechten enen ouden.
Diene sere heuet ghescouden.
5[regelnummer]
So dat hi uel in wan hopen.
Ende es vten cloestre ghelopen.
¶ Bi gods wille ghesciede het dus
Dat die abt apollonius
Quam te desen die hem vraghet
10[regelnummer]
Watten vten cloostere iaghet
| |||||||||||||
[pagina 283]
| |||||||||||||
(fol. [114] ro, kol. 2) 50[regelnummer]
[...]
Ende haelden haren broeder weder
¶ Een oude seghet siestu iemen neder
Vallen bider sonden ghewout
Ne lech op dien ghene scout
55[regelnummer]
Maer op den ghenen d[iet] verwi[nt]
Ende sech wee mi dese es ghescint
Sijns dancs also als ic ben
Ende bewene di ende hen
En soec helpe anden hoghen.
60[regelnummer]
Want wi wale warden bedroghen
¶ Pastor die abt seghet
Wiltu in rusten sijn gheweghet
Jn allen zaken segghende stic
Te di zeluen wie ben ic
65[regelnummer]
Ende niemen ne iugiere
None hebbe onwaerd inghere maniere
¶ Priester hiet enen broeder gaen
Vte sire cellen die hadde mesdaen.
So moet ic dat zelue doen.
70[regelnummer]
Sprac die abt Bessarioen.
Want ic een sondare ben
Des so moetic gaen met hen.
[rubriek] Van quaden begripe lxv.
EenGa naar voetnoot(a) broeder te wetene begheerde
An abt pennen van groter waerde
Dat hi hem des gheue raet
hoe hi bescuwe te segghen quaet
5[regelnummer]
Best van sinen euen kerstijn
Dus was die antworde sijn
Jc ende sijn naeste sijn vormen .ij.
Als ic mine vorme bescouwe mee.
Dan dandre ende si mi dan dinct
10[regelnummer]
Dat su van sconeit es gheminct
So sal mijns broeder vorme sijn
Scone in die oghen mijn
Maer can ic niet sien an mi
Ene dinc die lelic si
15[regelnummer]
Jc sal an minen broeder sien
| |||||||||||||
[pagina 284]
| |||||||||||||
Dat ic te lachterne sal plien
Jc ne sal van niemen segghen quaet
Begripic mijns selues daet
¶ Pastor seghet in alre stonde
20[regelnummer]
(fol. [114] ro, kol. 3) [...]Ga naar voetnoot(a)
So dat hine mere nacht dede
Vallen in die onsuuerhede
Doe sprac op die quade sathan.
Ende helsede den ghenen dan.
[5][regelnummer]
Ende [set]te hem op thoeft sine crone
Ende seide hi hadde ghewrocht wel scone.
¶ Sente Panthonius seide dese wort
hi hadde die duuele dicken ghehort
Spreken van haerre quader art
[10][regelnummer]
Die si togheden ten ghenen waerd
Die gode dienden ende alre meest
Daden si ten moneken hare uolleest
So dat daer een seide ic vechte an
Enen al te harden man.
[15][regelnummer]
Want welke tijt dat icken cure
Valt hi met versuchtene zure
Ter beden ende so moetic vlien
Met groter confusen van dien
¶ Een ander sprac ic hebbe in handen.
[20][regelnummer]
Enen die wel ontfaet mijn vanden
Jc makene gram in meneghen doene
Ende traech in orisoene
Als hi sine zalme lesen soude
Doe icken slapen also houde
[25][regelnummer]
¶ Een oude seghet hen comen niet
Die vlieghen anden pot die siet
Maer inden lawen dat si vallen.
Ende bevulen al met allen.
Die duuele na die maniere
[30][regelnummer]
Den monec ontsteken met gods viere
| |||||||||||||
[pagina 285]
| |||||||||||||
Vlien ende si uolghen naer
Den lawen ende maken onclaer
[rubriek] Vandes vleisces temptatie .lxvij.
HetGa naar voetnoot(a) soude met handen siere moeder
Ouer ene beke helpen .i. broeder
Die met sinen clede sine hande bewant
Die moeder vraghedem thant
5[regelnummer]
Twi hijt dade hi seide tote hare
Dat wijfs lechame al vier ware
Want als ic quame ane di
Andre wijf quamen te voren mi
¶ Een helighe abedesse hiet sare.
10[regelnummer]
(fol. [114] ro, kol. 4) [...]
Die ionghelinghe die ghe[.]e[.]eGa naar voetnoot(b)
Die dat wijf daer senden wouden.
Om te verdulne den ouden.
Su hads hem oec belof ghedaen.
[5][regelnummer]
Den ouden vraghet si om haer saen.
hiGa naar voetnoot(c) seide siet hoe heuet verbrant
Mine vingre die dochter vanden viant
Siet waer su slaept als sise begonden.
Ontwecken ende nopen hebsise doot vonden.
[10][regelnummer]
Maer onse here heuet haer ghegheuen
Bides goets mans bede haer leuen
Ende soe quam ten goeden ende
Ende menech diet bekende
¶ Een monec ghedoghede grote pine
[15][regelnummer]
Vander luxurien venine
Ende quam dicken tote enen goeden
Ouden dien hi bat met oetmoeden
Dat hi vor hem dade sine bede.
Dat die goede man gherne dede
[20][regelnummer]
Ende dicken es dit ghesciet
Ende als die goede man versiet
| |||||||||||||
[pagina 286]
| |||||||||||||
Dat die ander bleef also vort
Ende god sine bede niet ne hort
Des ward hi droeue harde sere
[25][regelnummer]
Nachts vertoghedem onse here
Want ghenen monec sittende hi bekent
Ende quade gheeste hem omtrent
Jn messeliker wiue ghedane
Daer die monec ghenoechte nam ane
[30][regelnummer]
Ende gods enghele sach hi al bloot
Te hem waert toghen onwaerde groot
Dat hi niet ne uel ter bede
Die goede man versach tier stede
Dat des monecs rokeloosheit
[35][regelnummer]
hem dat quaet al heuet bereit
hier na sprac die goede man.
Aldus ghenen monec an.
Broeder hen mach niet ghescien
Dat di onsuure pense vlien
[40][regelnummer]
Altoos bi enechs menscen bede
Dune wilt pinen ende bidden mede
Of die zieke onganser spise
(fol. [114] vo, kol. 1) [...]Ga naar voetnoot(a)
¶ Orosius maect ons bekent
Rowe tegle es quaet fundament
Maer gheheel met groten viere
Die heuet wel des steens maniere.
[5][regelnummer]
¶ Sirus seghet die sonder leuet
Temptatie andie sonde hi cleuet
¶ Agathon die abt goet
Ons dit te verstane doet
Hen es passie ghene so fel
[10][regelnummer]
Als betrouwen alte wel.
[rubriek] Van boeten alte wel .lxix.
EenGa naar voetnoot(b) broeder vraghede enen ouden vroet
Wat hem best te doene stoet
Want vule ghepense name hem tleuen
| |||||||||||||
[pagina *1]
| |||||||||||||
Fig. 1: Rijksarchief Antwerpen, Verzameling Handschriften, nr. 147. Fol. [114] ro, met gedeelte van fol. [105] vo. - Schaal: 84/100.
| |||||||||||||
[pagina *3]
| |||||||||||||
Fig. 2: Rijksarchief Antwerpen, Verzameling Handschriften, nr. 147. Fol. [114] vo, met gedeelte van fol. [105] ro. - Schaal: 84/100.
| |||||||||||||
[pagina 287]
| |||||||||||||
Die oude heuet dus raet ghegheuen
5[regelnummer]
¶ Als een wijf wille spenen haer kint
Neemt su dat su bitter vint
Ende smaert hare borst daermede.
Als tkint wille sughen na sine zede.
Ende het die bitterheit heuet beseuen.
10[regelnummer]
So wille het die borst begheuen
Du doe dus als di comt in
Quaet ghepens smere dinen sin
Met pensene om die bitter doot
Ende om die tormente groot
15[regelnummer]
Die men om sonden moet ontfaen.
Di sal al quaet ghepens vergaen.
¶ Een oude seghet na die maniere
Dat scuwen ghevenijnde diere
Dese bittre crude sterc
20[regelnummer]
Also verdriuen dit wel marc
Alle ghepense van vuulheden.
Vasten met uerenster beden.
¶ Abt penne die seghet also.
Die duuel es niewer af so vro
25[regelnummer]
Als dat een sine ghepense quade
Niet openbaerd in goede rade
¶ Die abt euagrius hi seghet
Sin die in dolinghen leghet
Die brinct weder in goeder stede
30[regelnummer]
Lesen. waken ende ghebede
Vuul bernende bagaren.
(fol. [114] vo, kol. 2) [...]
|
|