Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1992
(1992)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 209]
| |||||||||||||
J.J. Slauerhoff en Columbus
| |||||||||||||
[pagina 210]
| |||||||||||||
3[regelnummer]
Naar 't land dat hij verwachtte, aldoor later,
4[regelnummer]
Maar vast, als aan 't eind van 't bestaan de dood.
II 5[regelnummer]
Hij wist, zonder berichten en bewijzen,
6[regelnummer]
Het nieuwe werelddeel te liggen aan
7[regelnummer]
Een verre kim, en anders zou 't verrijzen
8[regelnummer]
Tijdens zijn naadring, diep uit de oceaan.
III 9[regelnummer]
Met door geen wrevel aangetast geduld
10[regelnummer]
Werd iedren dag de afstand uitgerekend,
11[regelnummer]
Op de nog leege kaarten aangeteekend,
12[regelnummer]
En geen verwachting door de ruimt' vervuld.
IV 13[regelnummer]
Een enkel maal stond zijn gelaat verstoord,
14[regelnummer]
Wanneer de kleine Pinta achterbleef
15[regelnummer]
En hij des avonds in zijn dagboek schreef:
16[regelnummer]
‘Wind vast, 't volk ontevreê, van land geen spoor.’
V 17[regelnummer]
Wanneer hij eenzaam zat in de kampanje
18[regelnummer]
Kwamen soms oproerkreten doorgedrongen;
19[regelnummer]
Hij vreesde dood noch leegte, alleen gedwongen
20[regelnummer]
Terug te keeren naar 't gehate Spanje.
VI 21[regelnummer]
Toen eindlijk - op een ijle grijze lijn -
22[regelnummer]
Vreemd slank geboomte als met pluimen wuifde,
23[regelnummer]
En 't volk na lang bedwongen doodsangst juichte,
24[regelnummer]
Stond hij gebukt door diep verborgen pijn.
VII 25[regelnummer]
't Wondend besef van wat hem had gedreven;
26[regelnummer]
Niet het begeeren van schatrijke ontdekking,
27[regelnummer]
't Verlangen voort te zeilen steeds; zijn leven
28[regelnummer]
Wist hij nu doelloos, eindeloos van strekking.
VIII 29[regelnummer]
Hij droeg een voorgevoel van ballingschap:
30[regelnummer]
Na ongenade een lange kerkerstraf,
31[regelnummer]
Bevlekte glorie en gebroken staf,
32[regelnummer]
't Oud hoofd gebannen in een monnikskap;
IX 33[regelnummer]
Reeds vastbesloten, in dien eersten stond,
34[regelnummer]
Op een klein schip met weinigen te vluchten;
35[regelnummer]
Reddend in 't eeuwig wijken van de luchten
36[regelnummer]
Een waan van ruim: de wereld is niet rond.
Wat de historische exactheid van Slauerhoffs verhaal over Columbus betreft, blijken de verwachtingspatronen die de niet gewaarschuwde lezer bij een eerste lectuur van het gedicht opbouwt, geleidelijk grondig ontregeld en op het eind helemaal verstoord te worden. De dichter vervormt de historische figuur van Columbus in het licht van zijn eigen problematiek. Hij doet dat om te beginnen al door Columbus in de tweede strofe voor te stellen als de man die erop uit was om een werelddeel echt te ontdekken, terwijl hij toch maar in westelijke richting uitgevaren is om een westelijke scheepsroute naar Indië de facto uit te tekenen, daarmee de gegrondheid van de toen meer en meer geaccepteerde these uittestend dat | |||||||||||||
[pagina 211]
| |||||||||||||
de aarde rond zou zijn. Hij stootte onverwachts op Amerika, waarvan hij de bewoners ‘Indios’ bleef noemen. Is hij overigens zijn hele leven niet blijven geloven, dat hij in Indië aan land was gegaan en dus helemaal niet een nieuw werelddeel had ontdekt? Maar ‘ontdekker van Amerika’ is een zo onontwijkbaar ‘epitheton ornans’ voor Columbus,... Slauerhoff gebruikt het en dikt zelfs nog wat aan.
Slauerhoffs toeëigening van de historische Columbus is nog veel fundamenteler. Vers 24 ‘Stond hij gebukt door diep verborgen pijn’ (met ongetwijfeld een intensiteitsaccent op de geïsoleerde ‘hij’, Columbus) valt als een volkomen verrassing, niet alleen na de vermelding van het gejuich der bemanning die een ‘lang bedwongen doodsangst’ van zich afgooit, maar ook na de herhaalde onderstrepingen van Columbus' ‘verwachten’ (vers 3 en 12), zijn ‘weten zonder bewijzen’ (vers 5), zijn ‘door geen wrevel aangetast geduld’ (vers 9). De man doet de ontdekking van zijn leven en bewijst nu wat hij ‘zonder berichten en bewijzen’ (vers 5) al zo lang zo zeker wist; hij testte bovendien de these der geleerden met succes uit: enig gejuich vanwege de kapitein zou niet misplaatst zijn. Als enige man aan boord gaat hij evenwel gebukt onder ‘diep verborgen pijn’.
Strofe VII lost dat raadsel op en geeft aan hoever Slauerhoff gegaan is in de omvorming van de historische Columbus. De paradoxale ontevredenheid van de ontdekker van Amerika vloeit voort uit het ‘wondend besef’ van zijn eigenlijke drijfveren: in dit moment van zelfrevelatie beseft hij, dat hij niet een spectaculaire en overvloedig lonende ontdekking van een ‘nieuw werelddeel’ (vers 7) wou doen, maar wel in zijn diepste binnenste verlangde altijd voort te kunnen varen, zonder ooit op remmend land te stoten. De beweging, het varen zelf in altijd verder wijkende wateren, en niet het bereiken van een doel, was zijn eigenlijke drijfveer. Daarom is het moment van de ontdekking, evenals van de bewijsvoering van de these zo ‘diep verborgen’ pijnlijk. Dat zijn leven ‘nu doelloos, eindeloos van strekking’ wordt (vers 28), kan gelezen worden als volgt: aanvaren tegen een kust, van welk land ook: van het door iedereen verhoopte Indië of van het door hem ‘verwachte’ nieuwe land, frustreert het verlangen om ‘voort te zeilen steeds’ (vers 27). Zijn leven heeft nu geen streefdoel meer en strekt niet meer naar een einde toe. Er zit geen vaart meer in het zeil. Dat ziet hij nu pijnlijk in.
De laatste strofe expliciteert het wondende besef van strofe VII met de conclusie die Columbus uit zijn frustrerende ‘ontdekking’ trekt: hij zou willen vluchten om ‘in 't eeuwig wijken van de luchten’ (vers 36) een eeuwig vluchtend doel, dat wil zeggen een ‘strekking’ zonder einde of zonder einder achterna te zeilen. Daarmee wil hij ook ‘een waan van ruim’ (vers 36) overeind houden, aldus de these der geleerden waar hij | |||||||||||||
[pagina 212]
| |||||||||||||
het bewijs voor leverde, verloochenend: ‘de wereld is niet rond’ (vers 36). Indien de aarde bolvormig zou zijn, zou hij niet eindeloos voort kunnen zeilen. Daarom negeert hij de these en spiegelt hij zich het nirwana van een onbegrensd te bevaren ruimte voor.
Met die informatie voor ogen verkrijgen bepaalde verzen een geladen Slauerhoffse resonantie. Zo de vergelijking ‘als aan 't eind van het bestaan de dood’ (vers 4). Gezegd wordt: hij was zó zeker van het bestaan van dat land ‘dat hij verwachtte’ als hij vast wist, dat de dood volgt op het leven. Die nogal banale vergelijking wordt door de laatste strofen met bijbetekenissen gemarkeerd: de ontdekking van dat vast verwachte land betekent de dood van zijn streven, zo hij er althans niet in slaagt in zijn ‘waan van ruim’ weg te vluchten. Zo ook vers 9 ‘Met door geen wrevel aangetast geduld’: het grote geduld van Columbus steunt niet zozeer op zijn vaste zekerheid dat hij een nieuw werelddeel gaat ontdekken, maar is veeleer een gevolg van zijn verlangen om niet aan te willen komen. De langdurigheid van de westwaartse tocht bevredigt genoeglijk zijn verlangen om altijd voort te zeilen, zonder doel, zonder eind. Zo nog vers 19: ‘Hij vreesde dood noch leegte’: de lege zee waar maar geen land in opduikt, vreest hij niet, niet omdat hij zeker is van zijn gelijk, maar omdat de niet uit te rekenen of in te vullen leegte zélf voor hem de enig leefbare ruimte is.
Op basis van deze lectuur kunnen we het gedicht schematiseren in een fundamentele oppositie (een soort onderliggende taxonomie) waarvan de elementen de volgende zijn: land (vers 3) staat tegenover water (vers 2), ontdekking (vers 21) tegenover voort te zeilen steeds (vers 27), eind (vers 4) tegenover eindeloos van strekking (21), dood (vers 4) tegenover leven (vers 7). Vanzelfsprekend worden de telkens eerst genoemde termen van die oppositie negatief geconnoteerd. Of nog algemener: ontdekking staat als een tegenvaller tegenover de weigering om te ontdekken; ‘de wereld is een bol’ staat tegenover ‘de wereld is niet rond’; de these ‘de zee is eindig’ wordt verloochend in functie van het ‘eeuwig wijken van de luchten’ in ‘een waan van ruim’. Kortom, de zee is oneindig, en in die waan wil hij met zijn zeilschip vluchten.
Welnu, om allerlei redenen is dit gedicht typisch Slauerhoviaans. Vooreerst zit er het poète maudit-motief in van de vlucht en de afkeer van de begane paden en thesen. (Over de poète maudit in Slauerhoffs poëzie zou zoveel meer te zeggen zijn, maar dat zou ons te ver van ons uitgangspunt leiden, al spreek ik er straks nog even over.) Verder is het Columbus-gedicht een type-voorbeeld van zijn ‘indirecte lyriek’: hij spreekt zich graag in de hij- of de ik-vorm uit via figuren, historische, legendarische of fictieve, die als versluierde zelfvoorstellingen fungeren. De omvorming van een historisch of algemeen gekend gegeven in het licht van zijn eigen | |||||||||||||
[pagina 213]
| |||||||||||||
psychologie en thematiek is ook een Slauerhoffse constante. Columbus is voor hem een amper verhulde rol of masker. Het gedicht ten slotte schetst een ontwikkeling van ontdekkingsreiziger naar zwerver, die in zovele andere gedichten voorkomt. De fazen van die evolutie zijn: een pijnlijke, averechtse, tegendraadse, dwarse zoektocht naar het andere, het nieuwe; de constatering dat ook dat andere niet bevredigt; de conclusie dat alleen de vlucht in de eindeloze beweging zonder specifiek doel of strekking nog enig soelaas kan brengen. Daarmee zijn we de structuur van Slauerhoffs privé-mythe dicht genaderd. Dat verhaal, hoe vaak geprojecteerd in ontdekkingsreizigers en zwervers, liefst dan nog zeelui, symboliseert zijn onbevredigbaar verlangen dat absoluut van strekking is en zich niet aan een concreet einddoel kan laven.
Ik zal die thematiek zo dadelijk nog wat ruimer situeren aan de hand van De ontdekker. Bij wijze van overgang onderstreep ik in Columbus sleutelwoorden als ‘het wijde, nooit bevaren water’ (in vers 2) als symbool van de ongerepte verten, en verder de ‘nog lege kaarten’ (vers 11) en de ‘leegte’ (vers 19), evenals het motief van de eenzaamheid als tol voor het anders-willen-zijn, hier geprojecteerd in Columbus die zich als kapitein moedwillig desolidariseert van zijn juichende bemanning.
Is De ontdekker gestructureerd als sonnet (of althans, het ziet er ongeveer zo uit), dan is Columbus gesteld in het obligate Slauerhoff-kwatrijn met afwisselend omarmend en gekruist rijm, dat hij in zovele episch-lyrische teksten gebruikt. Een aspect van zijn poète-maudit-gedrag is zijn volstrekt nonconformistische, om niet te zeggen anarchistische taal- en tekstbehandeling. Een poète-maudit drijft zijn ongenoegen met het normale, het rationele, het maatschappelijk aanvaarde op tot een afkeer van de gevestigde kunst met haar dwingende regels. Zijn anti-maatschappelijkheid trekt hij consequent door tot in zijn afwijkende schriftuur. Zijn individualisme ‘terzij de horde’, zoals Hendrik Marsman zei, legt hem de creatie van een eigen, zo strikt mogelijk persoonlijke taal op. Zijn dédain ten opzichte van een potentieel publiek uit zich in zijn pesterige cultus van onbegrip en onbegrijpelijkheid. Een radicaal consequente verdoemde dichter moet ten slotte weigeren de bestaande kunstconventies te respecteren. Zijn andersgerichte schriftuur kan het best gedefinieerd worden als dynamiet onder de heersende poëtica's. Vandaar, ook bij iemand als Slauerhoff, de onvertogen breuk met syntactische, semantische en esthetische regels, de cultus van de dubbelzinnigheid en de paradox (zoals in Columbus, vers 28: ‘Wist hij nu doelloos, eindeloos van strekking’), en ook het gebruik van de taal in haar tastbaarheid, in haar auditieve en visuele materialiteit. Vandaar, ook bij Slauerhoff, een voorkeur voor onorthodox materiaal als het lelijke, het obscene, het onbewuste, het fan- | |||||||||||||
[pagina 214]
| |||||||||||||
tasmatische, het groteske. We hebben gezien hoe hij de ontdekking van Amerika omvormt tot een grotesk fantasma.
Op het vlak van prosodie, verstechniek, strofe- en gedichtopbouw blijft Slauerhoff evenwel nog vrij dicht bij het traditionele poëtische systeemGa naar voetnoot(4). In een vroeg kritisch opstel Over het ‘vrije vers’ en versbevrijding in het Nederlandsch schreef hij: ‘Ik wilde niet betoogen dat de strophe meteen moet worden afgeworpen, als de monnikpij van een opgeheven kloosterorde. Als de dichter de vrijheid behouden mag, de regels zoo kort en zoo lang te nemen als bij zijn oogenblikkelijk vers behoort, niet zoals het in schema's voorgeschreven staat, dan kan het goed zijn, het verbond niet onherroepelijk te verbreken voor diegenen welke hun zeer vluchtige denkbeelden hijgend achtervolgenGa naar voetnoot(5).
Formeel gezien is de historische avant-garde van rond de Eerste Wereldoorlog grotendeels aan hem voorbijgegaan. Dat neemt niet weg dat hij zich niet aan metrische schema's hield en zich doorlopend gedroeg als een van onze meest ontuchtige rijmelaars uit het Interbellum. Rijmt het niet, dan assoneert of acconsoneert het maar. Zo tegendraads en averechts sprong hij met overgeleverde vers- en dichtvormen om. Dat is een schriftuurlijk uitvloeisel van zijn legendarische slordigheid. Noemde men hem al niet op school ‘slodderhof’Ga naar voetnoot(6)? M.(enno) t.(er) B.(raak) schreef bij het overlijden van Slauerhoff in Het Vaderland: ‘Een handschrift van Slauerhoff was op zichzelf al een protest tegen de orde der maatschappij, d.w.z. in dit geval der schriftelijke conventie’Ga naar voetnoot(7). Ter Braak kon het weten, want hij heeft deel uitgemaakt van de in 1937 opgerichte commissie die Slauerhoffs Verzamelde Werken moest uitgeven. Die uitgave is een ware lijdensweg geweestGa naar voetnoot(8). Een Franse boekenclub, Le Club du Meilleur Livre, heeft deel 8 nog moeten patroneren. In elk geval heeft de commissie van die uitgave een poespas gemaakt, Slauerhoff waardig. Dat ook zijn Verzamelde Gedichten zo onzorgvuldig uitgegeven zijn, dat moest zijn lot (zijn ‘destinée’) van poète maudit zijn, en die onzorgvuldigheid is grotendeels aan zijn eigen slordigheid te wijten (en niet alleen aan zijn | |||||||||||||
[pagina 215]
| |||||||||||||
‘doktershandschrift’). Er werd zelfs over hem verteld dat zijn gedichten die hij op de schrijfmachine produceerde, onleesbaar warenGa naar voetnoot(9).
Drukfouten liet hij op de proeven achteloos staan. Ooit heeft hij naar Elseviers Maandblad een verhaal gezonden waarin een gedeelte was opengelaten waarbij hij aantekende: ‘Later in te vullen!Ga naar voetnoot(10). Zijn meest gewillige en zorgvuldige tekstbezorger, K. Lekkerkerker, tekende bij het woord ‘müde’ in zijn dagboek aan: ‘kan ook zijn “beide”, of “tweede”, of “merde”...’!
In die slordigheid zit naast een stuk aanstellerij en uitdagende nonchalance ook een dosis berekening. Zijn onvrede met de literator en de literatuur in het algemeen reageerde hij met ‘boosaardig leedvermaak’Ga naar voetnoot(11) rancuneus en sadistisch af in het ‘procédé’ van zijn berekende slordigheid. Hij systematiseerde zijn nonchalant dichten tot een ‘levensbeschouwing’, aldus Menno ter BraakGa naar voetnoot(12); of, anders gezegd, zijn anti-burgerlijk levensgevoel veruitwendigde hij ook in zijn berekend on-esthetisch vers, evenzeer een protest tegen de betweterij van de schoolmeesters als zijn hele provocerende poète-maudit-houding. Zo is zijn omkering van de Columbusgeschiedenis evengoed plaatsbaar en interpreteerbaar binnen zijn universum als de grillige buitenissigheden van zijn prosodie. De ontdekker
I 1[regelnummer]
Hij had het land waarvoor hij scheepging lief,
2[regelnummer]
Lief, als een vrouw 't verborgen komende.
3[regelnummer]
Er diep aan denkend stond hij droomende
4[regelnummer]
Voor op de plecht en als de boeg zich hief
II 5[regelnummer]
Was 't hem te moede of 't zich reeds bewoog
6[regelnummer]
Onder de verten, waarin 't sluimerde,
7[regelnummer]
Terwijl 't schip, door de waterscheiding schuimende,
8[regelnummer]
Op de aanbrekende geboort' toevloog.
III 9[regelnummer]
Maar toen het lag ontdekt, leek het verraad.
10[regelnummer]
Geen stille onzichtbre streng verbond hen tweeën.
11[regelnummer]
Hij wilde 't weer verheimlijken - te laat:
12[regelnummer]
Het lag voor allen bloot. Hem bleef geen raad
13[regelnummer]
Dan voort te varen, doelloos, desolaat
14[regelnummer]
En zonder drift - leeg, over leege zeeën.
| |||||||||||||
[pagina 216]
| |||||||||||||
Ik hervat nu mijn poging tot synthese van Slauerhoffs thematische ‘mythe personnel’ aan de hand van De ontdekker, dat ik nog even toelicht. Een sonnet, zoals gezegd, of althans eentje à la Slauerhoff. Ook hier schrijft hij de twee terzinen aan elkaar; aan welke conventies ook inzake rijmschema's stoort hij zich niet; een volta tussen oktaaf en sextet is er dan weer wel. (Daar kom ik straks op terug.) Elders zal hij voor zijn plezier een vijftiende vers toevoegen of een verweesde rijmklank inlassen.
Hier worden duidelijk twee beelden parallel ontwikkeld: het beeld van de ontdekker en het geboortebeeldGa naar voetnoot(13). De ontdekker-land-relatie wordt metaforisch ingekleed als een moeder-kind-relatie, en ook het schip van de ontdekker komt in de metaforische ambiance van zwangerschap en baren terecht. Oktaaf en sextet worden gescheiden door een fors antithetisch ‘Maar’ in het negende vers: dit ‘Maar’ markeert een verrassende voortgang in het tijdsverloop, want waar de ontdekker zo diep aan dacht en innig van droomde (vers 3), leek niets anders dan ‘verraad’ van zodra de ontdekker het wicht in het volle licht en dus geplaatst binnen de tijd kon aanschouwen (vers 9). Het ontdekte schiet deerlijk tegenover het gedroomde tekort. De ontdekker trekt daar in de laatste drie verzen een conclusie uit die ons de ‘waan van ruim’ van Columbus te binnen roept: nu zijn droom zo verraderlijk werd ontluisterd door de boorling, die aan het daglicht is gekomen en niet meer te ‘verheimelijken’ valt, vindt hij het alleen nog ‘geraden’ om verder te varen zonder denken of dromen van iets dat hij nog zou kunnen ontdekken, en zonder de ‘drift’ om ooit nog iets te willen ontdekken.
De ont-dekking van het geborene is ook hier weer een moment van teleurstelling. Net zoals in Columbus blijft als enige leefbare mogelijkheid over: de beweging zonder meer, het zwerven zonder doel. De sleutelwoorden uit dat gedicht in Eldorado komen in dit sonnet uit Een eerlijk zeemansgraf terug: ‘voortvaren’, ‘doelloos’, ‘leeg’. In vers 14 constrasteert tweemaal ‘leeg’ met tweemaal ‘lief’ in de aanvangsverzen. Beide herhalingen lijken ondanks al Slauerhoffs nonchalance overwogen te zijn geconstrueerd: in het eerste geval wordt het rijmwoord ‘lief’ herhaald in de beklemtoonde aanvangspositie van het tweede vers; ‘leeg’ wordt herhaald op een van de meest strategische plaatsen van het gedicht: in de tweede vershelft van het laatste vers. Het semantisch contrast tussen ‘lief’ en ‘leeg’ wordt nog versterkt door de klankverwantschap.
Mij interesseert nu verder alleen nog de bijdrage van het gedicht De ontdekker, in het verlengde van Columbus, tot de explicitering van Slauerhoffs poëtisch verhaal. Ik sta nog even stil bij de dubbele conclusie | |||||||||||||
[pagina 217]
| |||||||||||||
betreffende het doelloze voortvaren of zwerven. Zwerven blijkt niet de eindfaze te kunnen zijn, want in zovele gedichten slaat die onwil van de zwerver om tot welke binding ook te besluiten, om in een negatief gevoel van onlust. De onrust, die in eindeloze beweging vlucht, wordt aangevreten door een verlangen naar volstrekte rust, met name die van de dood.
Hier hebben we stilaan alle stukken van Slauerhoffs imaginaire verhaal bij mekaar. Ik resumeer er de belangrijkste fazen van:
Dat verhaal wordt, zoals gezegd, aangedreven door een beweging die geen eindpunt kan vinden, door een verlangen dat geen object kan vinden, door een drift die nooit voldaan kan zijn. Het begint met een gevoel van ‘Unbehagen in der Kultur’ en het eindigt er ook mee. De realiteit wordt visionair afgebroken om in een soort lege transcendentie terecht te kunnen komen. Dergelijke ‘leere Idealität’ heeft Hugo Friedrich in Die Struktur der modernen Lyrik een hoofdthema van de moderne lyriek sinds Baudelaire genoemd. Slauerhoff lijkt mij daar een eminent uitbeelder van te zijn. Het komt me voor, dat hij de autoritaire realiteit imaginair afbreekt om zonder enige tegenstand en ongelimiteerd als Het eeuwige schip over eeuwige zeeën voort te kunnen zeilen, in een erotische relatie met een (vrouwelijke) zee - vergelijkbaar met Le Bateau Ivre van Arthur Rimbaud.
Niet toevallig heeft Slauerhoff zijn psychische problematiek getransponeerd in zee- en zeevaartmetaforen. Is de zoektocht over zee niet het eeuwenoude symbool voor innerlijke beweging, evolutie en verandering? | |||||||||||||
[pagina 218]
| |||||||||||||
Het onontdekte land staat voor zuiverheid, oorspronkelijkheid, onaangetastheid. In De ontdekker wordt die connotatie nog versterkt door de secundaire ‘overlappende’ metafoor van moeder-kind-geboorte die oorspronkelijkheid en onschuld oproept. Door de combinatie van de ontdekkersmetafoor met het geboortebeeld verkrijgt het verlangen in Slauerhoffs poëzie iets regressiefs: het gaat om een verlangen naar het ongerept paradijselijke, naar het rijk van de oorsprong en de onschuld dicht bij de moeder. Ook het beeld van het verzinken in de diepzee heeft een duidelijke baarmoederlijke connotatie: de dood in ‘het eeuwig stilstaande water’ als terugkeer naar de moederschoot. Van zodra het ont-dekte land niet langer het innerlijk gedroomde land is, bestaat het binnen de tijd en wordt het door zogenaamde beschaving aangetast; van zodra de nu eenmaal niet terug te duwen boorling ont-dekt wordt, doet zich de scheiding met de moeder voor. Beide beelden - ontdekking en geboorte - maken duidelijk dat de terugkeer naar de oorsprong, naar de zuiverheid per definitie onmogelijk is. Slauerhoffs gedichten pogen altijd opnieuw de oorspronkelijke staat van onschuld op te roepen en lopen uit op de constatering dat dat regressieve project onmogelijk te realiseren valt.
Dat conflict met het realiteitsbeginsel - om het met een Freudiaanse term uit te drukken - kan alleen in de absolute rust van de dood-in-dediepzee in ‘een eerlijk zeemansgraf’ beslecht worden. Zó radikaal heeft hij dat conflict tussen het absolute droomverlangen en de frustrerende ont-dekkingen-bij-dag beleefd. In de tussentijd en in het tussengebied eindeloos voortzeilend tussen de wateren van herkomst en bestemming, kon hij alleen maar zeggen (en obsessioneel herhalen): ‘Alleen in mijn gedichten kan ik wonen’. Zijn oeuvre heeft stem gegeven aan een fixatie die vrij uitzonderlijk is in de geschiedenis van de twintigste-eeuwse Nederlandse poëzie. |
|