Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1992
(1992)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 163]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Paul de Keyser, mijn herinneringen aan Willem de Vreese
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 164]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lezenswaardig stuk over De Vreese en de B.N.M.Ga naar voetnoot(4). Maar reeds in 1955 had ze zich tot Prof. De Keyser gewend met het verzoek diens herinneringen aan zijn leermeester neer te schrijven. Tot een publikatie van deze tekst is het toen echter niet gekomen en sedert haar overlijden is hij in het bezit van haar dochter, Mevrouw Overdiep-De Vreese, die hem mij destijds liet inzien, zodat ik er gebruik kon van maken voor mijn levensbericht van Prof. De Keyser voor de Leidse Maatschappij (1974)Ga naar voetnoot(5) en voor mijn stuk in het Huldenummer Ada Deprez (1988), ‘Willem de Vreese hoogleraar te Gent (1895-1918). Enkele getuigenissen’Ga naar voetnoot(6).
De tekst van Prof. De Keyser over De Vreese wordt hier thans voor het eerst, met de vriendelijke toestemming van Mevrouw Overdiep-De Vreese, in zijn geheel gepubliceerd.
Prof. De Keyser begint zijn ‘Herinneringen’ met de opmerking dat hij Willem de Vreese veel te danken heeft gehad en vertelt verder hoe hij eerst de naam en daarna de persoon van De Vreese had leren kennen, het laatste vooral sedert 1910, toen Paul de Keyser aan de Gentse universiteit Germaanse filologie ging studeren en De Vreese de promotor werd van zijn doctorale dissertatie waarmee hij op de vooravond van de Eerste Wereldoorlog zijn studie afsloot.
Bedoelde dissertatie is onuitgegeven gebleven, maar de tekst is bewaard en berustte tot voor een paar jaar in het vroegere Seminarie voor Middelnederlands en Volkskunde, waarvan Prof. De Keyser tot zijn emeritaat in 1961 directeur is geweest.
Dank zij de bereidwilligheid van Dr. R. Haeserijn, destijds werkleider bij bedoeld seminarie, kon ik inzage krijgen van de wel eens verloren gewaande dissertatieGa naar voetnoot(7), waarvan de volledige titel luidt: De Geest van Guido - Een kultuur-historische bijdrage tot de kennis van de middeleeuwsche eschatologische Dogmatiek met een parallel-uit- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 165]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gave van al de bekende Middelnederlandsche teksten van den ‘Spiritus Guidonis’. Bij mijn weten is nooit iets gepubliceerd, noch door hemzelf, noch door anderen, uit de dissertatie van De Keyser en dat is jammer, want in de bekende overzichten van onze Middelnederlandse letterkunde is van het eschatologisch geschrift ‘De Geest van Guido’ geen spoor te bekennen.
De uitgave van de zes toen bekende Middelnederlandse teksten van ‘De Geest van Guido’, gevolgd door Den Troost der Sielen int Vaghevier van Cornelis Colombanus Vrancx (ca. 1530-1615)Ga naar voetnoot(8) wordt voorafgegaan door een zowat driehonderd met de hand geschreven pagina's schrijfboekformaat tellende studie bestaande uit twee delen van telkens vijf kapittels voorafgegaan door een Inleiding (pp. 2-13)Ga naar voetnoot(9):
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 166]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het tweede deel situeert ‘De Geest van Guido’ in 1. De geestelijke letterkunde der 14de en 15de eeuw (pp. 142-160), meer bepaald in 2. De eschatologische letterkunde (pp. 161-172). Na een meer algemeen kapittel over 3. De theologische waarde van Vizioenen en Revelatiën (pp. 173-201) wordt in de volgende twee hoofdstukken nader ingegaan op 4. De beteekenis van Guido's Geest (pp. 202-241) en 5. De naklanken van den Geest van Guido (pp. 242-301).
De zes Middelnederlandse handschriften, waarvan er twee ook de in onze middeleeuwse letterkunde beter bekende eschatologische geschriften Tondalus' Visoen en St.Patricius' Vagevuur bevatten en dan ook in de tweedelige editie Verdeyen-Endepols worden beschrevenGa naar voetnoot(12), werden door De Keyser geraadpleegd in de Gentse universiteitsbibliotheek dank zij de tussenkomst van De Vreese, die daar sedert 1911 hoofdbibliothecaris was geworden. De Keyser kon er gedetailleerde beschrijvingen opmaken van deze handschriften en kopieën vervaardigen - of laten vervaardigenGa naar voetnoot(13) - van de tekst van ‘De Geest van Guido’. Bij het opmaken van deze afschriften werd ernaar gestreefd ‘de voorschriften, door Prof. De Vreese in het Voorbericht van Lodewijk van Velthem's Voortzetting van den Spiegel Historiael uiteengezet, na te komen’, aldus De Keyser in zijn Inleiding, die aldaar pp. 9 tot 11 in een tiental punten worden vastgelegd. De teksten zelf worden zonder enige commentaar afgedrukt. De enkele | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 167]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nota's onderaan zijn enkel van paleografische aard. Een lexicologische en grammaticale behandeling van de tekst wordt ‘vooralsnog voorbarig’ genoemd en ontbreekt dan ook geheel.
Nochtans had De Keyser in genoemde Inleiding (d.i. pp. 2-11) het dubbele doel van zijn uitgave van de Middelnederlandse teksten van de Spiritus Guidonis als volgt omschreven: ‘In de eerste plaats eene korte kultuur-historische bijdrage (leveren) tot de kennis van de christelijke, meer bepaald middeleeuwsche escatologische Dogmatiek’ en in de tweede plaats ‘materiaal... verzamelen en bruikbaar maken voor Middelnederlandsche Dialect-studie’.
Dat dit tweede punt niet uit de verf is gekomen mag zijn verklaring vinden in de beperkte tijd waarover hij beschikte: de twee studiejaren van het toenmalige doctoraat waarin, naast de in te leveren dissertatie, examens dienden te worden afgelegd over een uitgebreide stof: Nederlandse en Engelse taal- en letterkunde, filosofie en pedagogie.
Houden we met dat alles rekening, dan kan de dissertatie van De Keyser, ook in de vorm waarin ze in de zomer van 1914 werd voorgelegd, een zeer verdienstelijk werkstuk worden genoemd, dat echter om meer dan een reden (nog) niet voor onmiddellijke publikatie geschikt was. Door allerlei omstandigheden: het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog en De Keysers internering in Nederland en later zijn studie in en belangstelling voor de kunstgeschiedenis, naast zijn rusteloze bedrijvigheid op het administratieve, pedagogische en wetenschappelijke vlak, vooral op het domein van de volkskunde, waar hij bijzonder baanbrekend werk verrichtte, is hij er niet meer toe gekomen zijn studie over de Middelnederlandse vertalingen van Guido's Geest een definitieve of dan toch afgeronde vorm te geven, enigszins te vergelijken met de publikatie van Verdeyen-Endepols over Tondalus' Visioen en St. Patricius' VagevuurGa naar voetnoot(14).
* * *
Na ‘Mijn herinneringen aan Willem de Vreese’, die in feite eindigen met het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog en als een soort vervolg op die tekst, heb ik dan de correspondentie De Keyser-De Vreese afgedrukt, voor zover ik die heb kunnen achterhalen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 168]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ze begint met een briefje van De Keyser van 31 juli 1913Ga naar voetnoot(15), dus na het afleggen van het examen van het eerste doctoraat Germaanse filologie. De Keyser was op 30 juli van dat jaar naar de universiteitsbibliotheek gekomen in de hoop er De Vreese te komen spreken over zijn dissertatie. Toen hij er hem echter niet aantrof schreef hij een briefje aan zijn professor om hem mee te delen dat hij de vakantiemaanden augustus en september had willen gebruiken om het zuiver materiële werk van zijn verhandeling af te maken. In een postkaart van 10 augustusGa naar voetnoot(16) suggereerde De Vreese hem zijn aantekeningen te bezorgen en er dan na inzage ‘op een nader te bepalen dag’ met hem over te ‘confereeren’, wat dan vermoedelijk ook is gebeurd. Nog een jaar later had De Keyser zijn dissertatie voltooid, het doctoraatsexamen afgelegd en was hij tot leraar Nederlands en Engels aan het gemeentelijk atheneum te Schaarbeek aangesteld. Kort daarop onder de wapens geroepen, zou hij, na de val van Antwerpen, voor de verdere duur van de oorlog in Nederland worden geïnterneerd, eerst in het stadje Kampen. Daar ontving hij een brief van De Vreese dd. 22 november 1914. Deze was te Gent door de moeder van De Keyser ervan op de hoogte gebracht dat haar zoon in een interneringskamp in Nederland was ondergebracht en dus aan het oorlogsgeweld onttrokken. De Vreese verheugt zich hierover en richt tot zijn oud-student een verzoek hem, ten behoeve van zijn Bibliotheca Neerlandica Manuscripta, een gedetailleerde beschrijving te bezorgen van twee Middelnederlandse getijdenboeken die in het archief van de R.K. kerk te Kampen berustten. Hij denkt verder aan de mogelijkheid voor De Keyser naar een Nederlandse universiteitsstad te worden overgeplaatst om er te gaan studeren en er voort te werken aan zijn dissertatie. Dat is echter niet gebeurd. De Keyser kwan na Kampen in het interneringskamp van Harderwijk terecht, waar hij van zijn oud-leermeester een postkaart dd. 15 april 1915 ontving. Daarin sprak De Vreese de hoop uit de handschriftenbeschrijvingen uit Kampen te mogen ontvangen en gaf hij De Keyser de raad contact op te nemen met Prof. J.-W. Muller. Zou hij ook te Harderwijk niet eens zijn voelhorens uitsteken? De beschrijvingen van de getijdenboeken werden dan op 13 augustus 1915 te Gent aan De | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 169]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vreese bezorgd door diens oud-student De Neef, die ze uit Nederland had meegebrachtGa naar voetnoot(17).
Verdere correspondentie tussen De Keyser en De Vreese vóór 1927 schijnt er niet te zijn geweest. Wel is er in De Vreeses Journaal sprake van Mevrouw De Keyser, d.i. de moeder van Paul de Keyser, die hem in de Gentse universiteitsbibliotheek kwam opzoeken: op 9 juni en op 7 september 1915 en ook op 1 en 5 februari 1916. Tijdens deze laatste visite bracht zij ‘een aantal boeken van haar zoon terug’. In de jaren die volgen zijn er blijkbaar geen (epistolaire) contacten geweest tussen De Keyser en De Vreese die, zoals we reeds zagen, sedert eind januari 1919 directeur was geworden van de Rotterdamse bibliotheek.
De Keyser van zijn kant was in januari 1927 aan de Gentse universiteit benoemd voor de cursus Middelnederlandse teksten, die destijds aldaar door De Vreese van 1896 tot 1918 werd gedoceerd, en toen was hem van Belgische zijde gevraagd Lodewijk van Velthem's voortzetting van den Spiegel Historiael (1248-1306), waarvan het eerste deel in 1906 door Herman vander Linden en Willem de Vreese was uitgegeven, voort te zetten. In een brief van 20 september 1927 richtte De Keyser zich tot zijn ‘Geachte Leermeester’ om hem te vragen of hij hiertegen geen bezwaar had. Het was namelijk zojuist tussen De Vreese en zijn oud-student Verdeyen tot een scherpe polemiek gekomenGa naar voetnoot(18) en De Keyser wenste in ieder geval iets van die aard te vermijden.
De Vreese beantwoordde de brief pas op 2 september 1928, dus bijna een jaar later en stelde toen voor de aangelegenheid niet per brief maar mondeling te bespreken. De Keyser antwoordde vrijwel onmiddellijk. In een schrijven van 5 september deelde hij De Vreese mee dat hij, toen diens antwoord zo lang uitbleef, met de bewerking van het tweede deel was begonnen, maar hiervan wilde afzien als dat niet met zijn inzichten zou stroken. Op 9 september antwoordt De Vreese er rond voor uit te komen dat hij bezwaar heeft tegen de voortzetting van zijn werk door iemand anders en stelt hij opnieuw een persoonlijk gesprek in het vooruitzicht, ten laatste op het Filologencongres te Nijmegen. Op 18 december komt hij hierop terug en suggereert hij in zijn hoedanigheid van voorzitter van de sectie Nederlands van genoemd congres dat De Keyser er als spreker zou optreden. Deze laatste antwoordde op 30 december 1928 eerder ontwijkend waarna hij op 3 januari 1929 meldde ‘voor de zoo vriendelijk aangeboden spreekbeurt te bedanken’. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 170]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Pas einde januari 1937 zal de correspondentie opnieuw worden opgenomen. Paul De Keyser had in 1936 als 73ste aflevering van de Werken uitgegeven door de Faculteit der Wijsbegeerte en Letteren van de Gentse universiteit een editie van Colijn Caillieu's Dal sonder Wederkeeren of Pas der Doot laten verschijnen en aan De Vreese een exemplaar opgestuurd. Dat De Vreese pas na ‘vele maanden’ reageert moet zijn verklaring vinden in de zware tribulaties met zijn gezondheid: ‘tien maanden lang in 't ziekenhuis’, ‘een reeks groote en kleine operaties’. Hij wenst hem geluk met zijn werk en verheugt er zich over dat hij blijft voortleven in zijn beste leerlingen. Hij deelt hem tevens mee dat hij een uitgave van de Refreinenbundel van Jan van Doesborch ‘onder (z)ijn paperassen heeft liggen’Ga naar voetnoot(19).
Hierop volgt dan nog een uitvoerige brief van De Keyser van 23 februari 1937 waarin hij zijn oud-leermeester verzekert dat de school van De Vreese te Gent niet is uitgestorven.
Een reactie op deze brief ontving De Keyser een vijftal weken later van De Vreeses (tweede) echtgenote, Wantje van de Poll, die toen met haar man te Gent bij familie verbleef. Bij die gelegenheid had De Vreese graag de editie Vorsterman van de Chronike van Vlaanderen (1531) in de Gentse universiteitsbibliotheek geraadpleegd, die echter met de Paasvakantie niet toegankelijk was. We weten ook niet of De Vreese De Keyser in die dagen te Gent heeft ontmoet. Wel woonde De Vreese, samen met zijn echtgenote, aldaar op 4 april 1937 de bijeenkomst van de ex-gandavenses bij. Negen maanden later overleed De Vreese en op 13 januari 1938 was De Keyser, samen met zijn Gentse collega Blancquaert, aanwezig op diens begrafenis te Leiden.
Sedert de zomer van 1914 hebben De Keyser en De Vreese elkaar vermoedelijk niet meer persoonlijk ontmoet en dat verklaart waarschijnlijk ook waarom De Keyser zijn herinneringen daar heeft afgesloten. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 171]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Mijn herinneringen aan Willem de VreeseIk heb aan Willem de Vreese zeer veel te danken, niet het minst dat ik het leraarschap boven een andere loopbaan verkoos, maar ook dat ik het voorrecht genoot door hem te worden ingewijd tot de filologie en meer bepaald tot de middelnederlandse taal- en letterkunde. Toen ik een jongen was van een tiental jaren oud - het moet omstreeks 1900 zijn geweest, kende ik reeds de naam van Willem de Vreese en ziehier in welke omstandigheden. Mijn ouders woonden alsdan in de Brabantdam, niet ver van het voormalig Zuidstation, thans Zuidpark te Gent. Ik meen mij te herinneren dat ook de ouders van Willem de Vreese in de buurt van het Zuidstation gevestigd waren. Mijn ouders waren bevriend met een familie van Hollandse afkomst Van Tricht. De Heer Van Tricht was uit Den Haag, Mevrouw was een Rijnduitse uit Aken, die evenals haar man Hollands sprak. De Heer Van Tricht was naar Gent gekomen als vreemdetalen-leraar (Duits en Engels) - België had hiervoor beroep gedaan op Nederland - samen met de Heer Van Rijn, later leraar aan de Normaalschool te Gent en schrijver van verschillende zeer bekende leerboeken voor het onderwijs van de Duitse taal. Doch de Heer Van Tricht verliet spoedig het onderwijs om in de handel te treden. Hij associeerde zich met een zekere Heer Lucardie, die een bloeiende textielzaak - import van vlas - bestuurde. De familie Van Tricht had drie kinderen, die naar dezelfde school gingen als ikzelf en mijn zusters. Door de kinderen werden de families bevriend en werden Klaas- en Kerstfeesten samen gevierd. In de omgang werd Nederlands gesproken, wat in die tijd nog uitzonderlijk was. In mijn eigen familie werd burger-Gents en Frans gesproken, doch vader en vooral moeder, die onderwijzeres was, kenden beschaafd Nederlands, maar spraken het zelden, omdat het in die tijd als aanstellerig gold voor Gentenaars beschaafd te spreken, zowel Nederlands als Frans. Ik hoor mij nog op bezoek bij een nicht, getrouwd met een professor van de toenmalige Franstalige Gentse Universiteit, omdat ik weigerde Gents en Frans door elkander te spreken, zoals Gentse burgers vaak doen, en trachtte correct Frans aan één stuk te gebruiken, bespotten als de ‘Waal’ van het Arteveldeplein (lag in de buurt van de Brabantdam). Ik was een zeer leergierige knaap, die zeer jong nog de boeken uit de karige ouderlijke bibliotheek verslond. Zeer vlug vond ik door mijn moeder de weg naar de openbare boekerijen van het Willems-fonds. Door mijn moeder kreeg ik ook het voortreffelijk opgesteld ‘Ons Blaadje’ van Nellie van Kol in handen. Wat heeft dat alles te maken met Willem de Vreese? Zeer veel. Willem de Vreese is ongeveer in hetzelfde milieu opgevoed. Op taalgebied heeft hij ook de tegenstand tegen het beschaafd gebruik van het Nederlands in de Gentse kringen moeten overwinnen, op straf voor een pedant en een onsociaal | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 172]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mens te worden beschouwd. Sympathie kan een dergelijk fanaticus van de moedertaal niet vinden bij de franskiljons, maar ook niet bij de onverschilligen op het gebied van taalzuiverheid.
Hoe leerde ik voor het eerst de naam van Willem de Vreese kennen? Bij de familie Van Tricht woonde een tante in van Mevrouw Van Tricht, Mej. Nacken, van afkomst een Rijnduitse, in haar jeugd naar Gent gekomen als gouvernante bij de voorname Gentse familie Claeys-Bouüaert. Die tante had de naam rijk te zijn. Ze bezat inderdaad fortuin en was zeer gezien in een aantal Gentse families. Mijn grootmoeder had Mej. Nacken nog gekend in de tijd toen ze gouvernante was bij de familie Claeys-Bouüaert. Tante Nacken kende eveneens de ouders van Willem de Vreese en stelde belang in de wetenschappelijke suksessen van de begaafde Willem, met wie ze haar moedertaal, Duits, sprak. Na een prijsuitdeling, waar ik een goede plaats had bekomen, o.a. voor het Nederlands, mocht ik van ‘tante’ Nacken een geschenk kiezen. Ik koos een woordenboek. En zie, tante Nacken vroeg aan Willem de Vreese een woordenboek uit Nederland meê te brengen. Ik veronderstel dat Tante Nacken dat aan Willem de Vreese vroeg, omdat ze wist dat hij aan een ‘Woordenboek’ te Leiden werkte. Een tijd nadien kreeg ik inderdaad een woordenboek cadeau, het was het Groot Woordenboek der Nederlandse taal van Van Dale. Ik kreeg Willem de Vreese zelf niet te zien, omdat, zo vertelde tante Nacken, hij uit de trein in Holland was gevallen en gekwetst was in het aangezicht. Ik heb lang gedacht dat het gewicht van het meêgebrachte Woordenboek er de schuld kon van zijn. Ik heb inderdaad later sporen van een litteken dicht bij het oog opgemerkt.
Willem de Vreese had aan tante Nacken gezegd dat ik vlijtig in het woordenboek moest ‘lezen’, niet af en toe één of ander onbegrepen woord opzoeken, maar het woordenboek lezen van A tot Z. Daar ik een gehoorzame jongen was heb ik getracht dat te doen. Ik herinner me niet of ik dat volgehouden heb, maar ik heb wel beproefd een woordenboek samen te stellen. Ik bezit nog een ‘calepin’ met alfabetische kartelrand, waarin ik Gentse woorden en uitdrukkingen optekende, die ik rondom mij hoorde, vooral van mijn grootmoeder van moederszijde, die bij ons inwoonde. Het was mijn eerste poging om naar het voorbeeld van Van Dale aan lexicografie en dan nog wel aan een dialektwoordenboek te doen.
Ik heb later aan dat systematisch lezen van een woordenboek van A tot Z teruggedacht toen ik professor De Vreese hoorde doceren dat om filoloog te worden men een woordenboek moest lezen als een roman.
Toen ik leerling werd aan het Atheneum, heb ik Professor De Vreese in levenden lijve gezien als spreker in het Taalminnend Leerlingengenootschap De Heremans' Zonen en ook in de Gentse afdeling van het Alge- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 173]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
meen Nederlandsch Verbond, waar Dr. Hippoliet Meert de grote animator was. Hij leek mij nogal ontoegankelijk, ofschoon ik zeer onder de indruk kwam van zijn welsprekendheid. Eens heb ik hem samen gehoord op een kongres van de Vlaamse Atheneumstudenten met Dr. Fr. Van de Weghe. Het trof me dat ‘Cies’, dit was de bijnaam van Dr. Van de Weghe, die leraar was aan het Atheneum te Oostende, Willem de Vreese afschilderde als de Gentse volksjongen uit een Gents koffiehuis met een Franse titel (Le Verger vert? De groene Boomgaard), die steeds ‘primus perpetuus’ was en het ver gebracht had door zijn ijver en volharding. Dr. Fr. Van de Weghe was zelf Gentenaar en eveneens een flink taalkundige, doch zonder grote pedagogische gaven. Naar verluidde had hij weinig tucht in zijn klassen te Oostende, maar door zijn meêslepende welsprekendheid oefende hij wel invloed uit op zijn voor de moedertaal gewonnen leerlingen. Ik maakte met mijn moeder verschillende uitstapjes meê van de Gentse afdeling van het Algemeen Nederlands Verbond, waardoor ik een aantal figuren uit de toenmalige Vlaamse Beweging leerde kennen: Prof. J. Vercoullie, Prof. P. Fredericq, Dr. M. Basse, de h.h. Michel Thiery, Oscar Van Hauwaert, Lambrecht Lambrechts, Johan Lefèvre, René de Clercq, Alfons Sevens, Maes, enz. Later leerde ik ook studenten kennen: de gebroeders Maertens, de Van Roy's, vooral Oscar de Gruyter, die me over zijn professoren sprak met de vrijmoedigheid, die hem kenmerkte. Hij maakte de grootste lof van Willem de Vreese als Neerlandicus en flamingant. Behalve als spreker, ontmoette men Prof. De Vreese weinig in de kringen van het Willems-fonds of van het Algemeen Nederlandsch Verbond. Hij had het veel te druk met zijn studie. Hij volgde hierin het voorbeeld van Prof. J. Macleod, die ook weinig in 't openbaar verscheen en verklaarde dat men de Vlaamse beweging beter diende in de studeerkamer dan op straat.
Mijn ouders hadden besloten dat ik voor ingenieur zou studeren en, niettegenstaande ik weinig voelde voor de wiskunde, werd ik naar de moderne humaniora gestuurd. Het was vooral mijn moeder, die zelf in het onderwijs stond, die mij een loopbaan in het onderwijs afraadde.
Mijn ouders kenden van de Universiteit vooral de Bijzondere Scholen van de Faculteit der Wetenschappen, omdat drie zonen van een bevriende familie uit Brussel (Schaarbeek, waar mijn tantes langs vaderszijde woonden) bij ons een kamer betrokken en schitterende studiën van ingenieur van bruggen en wegen deden. In de ogen van mijn ouders moest ik dat voorbeeld volgen. In de vierde van het Atheneum werd ik lid van de Heremans' Zonen, werd flamingant, begon te dichten en te schrijven in het studentenblad: ‘De Goedendag’. Als het er op aan kwam bepaald een richting te kiezen, besloot ik leraar te worden zoals de leraars, die ik aan het Atheneum had leren kennen: Oscar Van Hau- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 174]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waert en Maurits Basse. Maar om leraar te worden zat ik in de verkeerde sectie. Er was echter een precedent: Oscar de Gruyter, die eveneens moderne humaniora had gelopen, maar achteraf examen had gedaan voor latijn en grieks voor de Middenjury. Ik besloot hetzelfde te doen en studeerde aanvankelijk op mijn ééntje latijn en grieks. Mijn moeder ging de Hr. Van Rijn, wiens dame ze door haar omgang met een aantal Hollandse dames goed kende, opzoeken om raad te vragen. De Hr. Van Rijn keurde mijn plan af en raadde mijn moeder aan mij naar de Normaalschool (Germaanse sectie) te sturen. Ik zou wellicht hebben toegegeven, indien mijn moeder zelf niet zo gekant ware geweest tegen het Normaalschoolonderwijs. Ze trok haar stoute schoenen aan en ging Prof. De Vreese raadplegen. Deze verzekerde haar dat, indien ik intelligent was en volhardend, ik gemakkelijk de achterstand zou inhalen en in mijn examen voor de Middenjury zou gelukken, maar ik moest privé-lessen van latijn en grieks nemen en afzien van litteraire arbeid. Ik nam een aantal privé-lessen bij Dr. Hombert, leraar aan het Atheneum, volgde verder de moderne humaniora tot in de eerste en zag niet helemaal af van medewerking aan ‘De Goedendag’. Aldus kwam ik, na een eerste mislukking voor de Centrale jury te Brussel, een tweede maal kwam ik er gemakkelijk door, in de Universiteit te Gent, Faculteit Wijsbegeerte en Letteren, afdeling: Germaanse filologie.
We waren niet zeer talrijk, 'n zestal, onder wie een paar kennissen, o.a. Raymond de Decker en Peter Bonnel, ook nog 'n Zuid-Afrikaan, de latere professor aan de Universiteit te Johannesburg, J.D.A. Krige, die 'n jaar vóór mij hun studie waren begonnen, eveneens Rudolf Hoffmann, de zoon van Prof. Hoffmann, die later docent werd te Indianapolis in Amerika. Robert Foncke en Anton Jacob waren reeds in het doctoraat aangeland en onder de laatstejaars herinner ik mij vaag Adrien Hegmans en Julius Storme. Mijn eigenlijke jaargenoten hebben niet volhard: 'n paar gingen, omdat ze van Brussel waren, o.a. 'n zekere Delatte, naar de nieuwgestichte Germaanse afdeling van de Vrije Universiteit te Brussel, de anderen zagen van de studie af, o.a. de bekende Vlaamse dichter Paul Verbruggen. In het ‘doctoraat’ was ik de énige student van mijn jaar, na mij kwamen George Van Langenhove en Edgard Blancquaert, eveneens Polfliet en Deneve. Van af de candidatuur hebben twee professoren mij geweldig geïmponeerd: Prof. H. Logeman en Prof. W. de Vreese. De anderen mocht ik wel, vooral Prof. J. Vercoullie en Prof. Fredericq. Van Prof. A. Bley heb ik als lesgever veel geleerd, al vond ik hem te véél schoolmeester. Hij moedigde niet aan tot wetenschap, zoals Prof. Logeman en Prof. De Vreese. Ik heb lang geaarzeld of ik Anglist of Neerlandist zou worden. Indien ik ten slotte Neerlandist werd heb ik dat te danken aan Prof. De Vreese, die mijn geestdrift van neofiet deed oplaaien voor de studie der middeleeuwse handschriften. Dit gebeurde evenwel | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 175]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
buiten de eigenlijke kolleges, in de oude Universiteitsbibliotheek van de Ottogracht, waar Prof. De Vreese hoofdbibliothecaris werd benoemd tijdens mijn studententijd. Prof. De Vreese was een boeiend lesgever. Ik zie hem nog in de seminariekamer verschijnen, z'n bundeltje nota's in de hand. Hij begon met een grapje, wanneer hij goed geluimd was, waarin een zeker scepticisme over de morele drijfveer van de mens tot uiting kwam. Hij hield bizonder veel van zogenaamde ‘paradoxen’. Hij had het niet hoog op met de moderne ‘dichters’ en de ‘literatoren’. Zijn lievelingsauteurs waren de duistere, moeilijke, cerebrale verzenmakers: Huygens en Staring, of gekunstelde prozaïsten: Hooft en Potgieter. Hij hield van de brieven van Hooft en van Betje Wolff en Aagje Deken. We zagen niet veel teksten, ze waren steeds zorgvuldig uitgekozen, ook de middelnederlandse, maar we bestudeerden ze grondig met verwijzing naar Franck en Van Helten, doch met talrijke kritische opmerkingen. Aan de hand van zijn verwijzingen moesten we aan zelfstudie doen. En dat deden we. We leerden handschriften beschrijven.
Zijn gesprekken buiten de lesuren in de bibliotheek waren openbaringen voor mij: ik had 'n onbegrensde bewondering voor z'n intuïtie, voor zijn hypothesen, die mij troffen door een ongeëvenaarde redeneringskunst.
Hij was een meester-filoloog, doch naar het mij later toescheen te nuchter, te zakelijk. Hij was vooral een verstandsmens, die onaestetisch was aangelegd. Evenwel was hij niet ontbloot van artistiek kunnen, dat bewees zijn calligrafie en zijn tekenkunst. Wat had hij een prachtige hand! Ook had hij oog voor de miniatuurkunst. Hij was het die mij aanraadde kunstgeschiedenis te studeren om beter aan handschriftenkunde te kunnen doen. Ik ben er dan ook meê begonnen nog vóór 1914, ik volgde met hem de lessen van Prof. Hulin de Loo over de Primitieven. Na de le wereldoorlog zette ik de studie van de kunstgeschiedenis door en werd licentiaat in de kunstgeschiedenis en oudheidkunde. In juli 1914 werd ik doctor in de germaanse filologie op een thesis, waarvan hij de promotor was: een vergelijkende studie van de middelnederlandse handschriften van de ‘Spiritus Guidonis’. Dit werk moest een vervolg zijn op de studie over Tondalus' Visioen van Prof. R. Verdeyen.
Helaas, na mijn terugkeer uit het leger, moest ik de steun en de hulp van mijn leermeester ontberen.
Gent, 1955. Prof. Dr. P. De Keyser | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 176]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Correspondentie De Keyser-De Vreese1
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 177]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 178]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 179]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gij zult niet verwonderd zijn, dat ik U met dat verzoek aan boord kom, omdat Gij weet, dat ik mijn ziel zou geven voor een handschrift, en dat zelfs de oorlog mij niet kan beletten te werken. Ik heb anders zorg en kommer genoeg te dragen - wie is er thans, wie is er ooit vrij van? - maar er is op de wereld maar één geneesmiddel waarop het epitheton souverain werkelijk past, dat is: werken. Van Uw moeder zult Ge vernemen, hoe het hier in Gent tegenwoordig gesteld is, en daaruit kunnen afleiden hoe noodzakelijk het is, dat wij onze gedachten op iets anders vestigen dan op de ellende, die we beleven.
Van Mevrouw De Keyser heb ik gehoord dat Gij mij reeds vier weken geleden geschreven hebt. Uw brief is mij, tot mijn spijt en ergernis, niet toegekomen. Van mijn kant heb ik al lang plan U ook eens te schrijven, maar ik heb er waarschijnlijk nog geen geschikt oogenblik voor kunnen vinden. Nu Uwe Moeder mij laat weten, dat ze U gaat bezoeken, leg ik alle werk te zijde om U dezen eerst te schrijven.
Aldoor heb ik er aan gedacht, of er voor U geen mogelijkheid zijn zou, om naar een Universiteitsstad verplaatst te worden, om 't even de welke, en daar te studeren, college te loopen, en aan Uw dissertatie voort te werken. Bespreek dat punt eens met Uwe Moeder: nadat ik haar bescheid gehoord heb, zal ik zien wat er kan gedaan worden.
Adieu! Waarde Heer De Keyser! mijn allerbeste wenschen voor Uw welzijn met mijn hartelijke groeten. Houd U goed.
t.t. Wdv.
Sedert 6 Oct. heb ik geen berichten meer van mijn zoon Jan.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4
|
Den Heer dr. P. de Keyser | |
Bureau van Onderwijs | |
Kamp Harderwijk | |
Holland | |
Links: de stempels: | |
Prof. Dr W. de Vreese | Prof. Dr. W. de Vreese |
Akkergemlaan, 33. | Spoorsingel 37 |
- GENT - | ROTTERDAM |
- | - |
Rond stempeltype met Bibliotheca Gandavensis. |
5
[Brief]
Gent, den 20en Sept. '27.
Geachte Leermeester,
Naar aanleiding van uw polemiek met Dr Verdeyen zou het mij aangenaam zijn a governo te vernemen of U bezwaren heeft tegen de eventuëele voortzetting van de uitgave van Lodewijk van Velthem's Spiegel historiael door ondergeteekende?
Aanvaard, geachte Leermeester, de steeds dankbare groeten van
Uw oud-student.
Dr P. De Keyser
docent in het Middel-Nederl.
te Gent.
Pacificatielaan, 7.
6
[Brief, getypt]
Bibliotheek en leeszalen der gemeente Rotterdam Rotterdam, 2 September 1928. Nieuwe Markt 1
Den Heer Dr. P. De Keyser. Pacificatielaan 7. Gent.
Geachte Heer de Keyser,
Er zijn vele maanden verloopen sedert gij mij geschreven hebt om mij te vragen of ik bezwaren heb tegen de eventueele voortzetting, door U, van mijn Velthem-uitgave. Ten gevolge van velerlei oorzaken en omstandigheden ben ik niet tot een antwoord gekomen, wat me wel eenigszins spijt, nu ik zie dat uw brief al zoo oud is: de tijd gaat snel. Het lijkt me moeilijk op uw vraag een beslist antwoord te geven, vooral per brief. Als gij voor uzelf, op dit oogenblik, nog geen besluit genomen hebt, zou het u dan niet de moeite waard zijn over deze kwestie eens mondeling met mij te komen spreken. Mijn huis staat voor U open. Mocht deze reis U te ver zijn, dan ben ik bereid U tegemoet te komen.
Met vriendelijke groeten,
Willem de Vreese.
Enveloppe: | Den Heer Dr. P. de Keyser |
Pacificatielaan 7 | |
GENT. (België) (getypt) | |
Poststempel: | 2.IX.1928. |
Versozijde: | Prof. Dr. W. de Vreese |
Spoorsingel 37 | |
Rotterdam. (stempeltje). |
7
[Brief]
Gent, den 5en September 1928. Pacifikatielaan, 7
Geachte Professor,
De Kommissie van de Koninkl. Akademie van België, die de Velthemuitgave patroneert, dringt er sterk op aan dat die uitgave voortgezet worde. Zooals ik u meedeelde heeft men mij belast met de voortzetting ervan, maar daar ik als uw oud-student weet hoezeer u op die uitgave gesteld zijt wou ik daar niet op ingaan zonder u te raadplegen.
Echter bleef uw antwoord lang uit, zoodat ik, op herhaald aandringen van Prof. Pirenne, voorzitter van de Kommissie, aan de bewerking van Deel II begonnen ben.
Persoonlijk vraag ik niet beter dat de door u zoo schitterend ingestelde uitgave ook door u kon voortgezet worden, maar bestaat daar eenige kans op? Uw oud-medewerker, Prof. H. Vanderlinden zal daar, vrees ik, niet voor te vinden zijn, en de Kommissie evenmin.
Voor mij, die thans belast en beladen ben met werk - ik heb wekelijks 6 uren les aan de Universiteit, maar ik ben ook nog werkzaam aan het Atheneum (wegens ambtelijke bezuiniging) - is het voorloopig een minder aangename taak, ook al omdat ik in 't onzekere verkeer omtrent uwe inzichten.
Mocht de voortzetting van de Velthem-uitgave door mijn zorgen dus niet strooken met uwe wenschen, gelieve mij zulks te laten weten, want dan zie ik er liever van af.
Aanvaard, geachte Professor, de verzekering van mijn hoogachting,
P. De Keyser
8
[Brief, getypt]
Bibliotheek en leeszalen der gemeente Rotterdam Rotterdam, 9 September 1928. Nieuwe Markt 1
Den Heer Dr. P. de Keyser. Pacificatielaan 7 Gent.
Geachte Heer de Keyser,
Uw brief van 5 September heeft ons, mijn vrouw en mij, weldadig aangedaan en wij waardeeren hoog de gevoelens waarvan gij te mijnen opzichte blijk geeft.
De veroordeelingen die ik als Vlaming heb opgeloopen, voel ik als een onrecht; de pogingen die men in het werk heeft gesteld om mij als wetenschappelijk man dood te krijgen, voel ik als een infamie.
Velen hebben mij, 22 jaar lang, belangloos, tot voor een hongerloon toe, aan het werk gezien. Ik ben naief genoeg geweest te meenen, dat die velen de logica van mijn leven en de zuiverheid van mijn bedoelingen zouden weten te erkennen, zoo niet te waardeeren.
Een van de dingen die mij het pijnlijkste zijn geweest, is de geschiedenis met de Velthem-uitgave. Ik heb tallooze uren, dagen en nachten besteed aan de voorbereiding en samenstelling van het geheele werk, van die zeer moeilijke uitgave, waarvoor zelfs de grootsten onder de Hollandsche philologen teruggedeinsd zijn. Dat werk heb ik volbracht als een plicht tegenover de wetenschap en tegenover Vlaanderen, ja als een roeping. Gij zult dus begrijpen hoe het mij te moede was, toen ook dat mij ontnomen werd. Herhaaldelijk heb ik het gerucht vernomen dat Verdeyen met de voortzetting was belast; nu blijkt, dat die aan U is opgedragen en verklaart gij u bereid er van af te zien, indien die voortzetting niet mocht strooken met mijne wenschen. Geachte heer de Keyser, nu gij mij die pertinente vraag voorlegt, kom ik er rond voor uit dat ik liever niet heb, dat mijn werk door anderen wordt voortgezet. Na al het werk dat ik voor deze uitgave heb gedaan, meen ik alleen het recht te hebben, het voort te zetten, ten zij ik zelf zou verklaren van die voortzetting af te zien. Gij meent dat er weinig kans op is, dat ik het werk ooit zou kúnnen voortzetten, maar wie weet? Niemand weet immers wat de toekomst in haar schoot bergt. Ik ben elk oogenblik sterfelijk, maar hetzelfde geldt van hen die zich tot mijn vijanden en vervolgers hebben verklaard. Dat
wil niet zeggen, dat ik van oordeel ben dat gij op stel en sprong der Commissie moet kond doen, dat gij van den U opgedragen last afziet. Alleen reeds hierom zou dat verkeerd zijn, omdat het werk waarschijnlijk dan in minder goede handen komt en mijn kansen heelemaal verkeken zijn. Er zijn echter zooveel kanten aan deze kwestie, dat ik er bij blijf, dat wij ze liever mondeling dan schriftelijk moeten behandelen en U in overweging geef, het nemen van een definitief besluit nog uit te stellen en met het werk te temporiseeren, tot dat we elkander gesproken hebben. Al hebt ge veel te doen, ge kunt toch wel eens een of twee dagen vinden om eens naar ons over te wippen. In het uiterste geval kunt ge wellicht nog wachten tot Paschen, als wanneer we elkander te Nijmegen op het Philologencongres allicht zullen ontmoeten. Zooals ik u reeds schreef, ben ik ook bereid u tegemoet te reizen, als dat met het oog op uw belangen noodzakelijk is. Met vriendschappelijke groeten, ook aan Mevrouw Uwe Moeder,Ga naar voetnoot(*)
Willem de Vreese
Wat is er toch gebeurd met Uw dissertatie??Ga naar voetnoot(**)
Enveloppe: | Den Heer dr. P. de Keyser |
Pacificatielaan 7 | |
Gent. (in inkt) | |
Poststempel: | Rotterdam 10.IX.1928. |
9
[Brief, getypt]
Bibliotheek en leeszalen der gemeente Rotterdam Rotterdam, 18 December 1928. Nieuwe Markt 1
Den Heer Dr. Paul de Keyser. Pacificatielaan 7 Gent. (Vlaanderen).
Geachte Heer de Keyser,
Uw artikel over het Renteboek van den ‘Heleghen Gheest’ van St.-Jakobskerk te Gent (1436)Ga naar voetnoot(*) is mij een zeer aangename verrassing geweest. Gij zijt gelukkiger geweest dan ik. Toen ik met Geeraard van Woelbosch bezig was, was het Renteboek ook niet te vinden, en ik heb mij toen maar tevreden gehouden met hetgeen U bekend is. Gij hebt zeker nog wel een overdrukje van uw artikel voor mij? Bij voorbaat dank. Bij gelegenheid moet ge mij ook eens vertellen hoe Gij aan het gebruik van het woord gordelGa naar voetnoot(**) gekomen zijt ter aanwijzing van de beide compartimenten van de miniatuur.
Nu iets anders. Het Hoofdbestuur van het aanstaande Philologen-congres te Nijmegen heeft mij het Voorzitterschap van de Nederlandsche Afdeeling opgedragen. Als zoodanig moet ik de geheele sectie inrichten en dus ook voor de noodige lezingen zorgen. Ik heb daarbij aan U gedacht. Als Ge genegen zoudt zijn te Nijmegen op te treden, laat mij dan weten, zoo spoedig mogelijk, over welk onderwerp Ge zoudt kunnen spreken. Zoodra ik een overzicht heb van de verschillende mogelijkheden, zal ik U laten weten, of het geraamde onderwerp in het kraam past. In de eerste dagen van Januari a.s. is er een vergadering van het voltallig bestuur, waar elke voorzitter zijn voorstellen doet en al of niet fiat op krijgt. In afwachting van Uw bescheid,
met vriendelijke groeten, ook
voor Mevrouw Uw Moeder,
Willem de VreeseGa naar voetnoot(***)
Enveloppe: | Den Heer Dr. Paul de Keyser. |
Pacificatielaan, 7 | |
GENT - Vlaanderen (getypt) | |
Posstempel: | Rotterdam 18.XII.1928 |
10
[Brief]
Gent, 23 Dec. 1928.
Geachte Professor,
Daar ik volop aan het verhuizen ben, verzoek ik u mij eenigen bedenktijd toe te staan met het oog op de lezing voor het aanstaande Philologenkongres te Nijmegen, te meer daar ik voorloopig met geen bepaald onderwerp klaar ben. Mijn vrije tijd - 16 uren les per week! - is al te beperkt.
Een korte studie over de bronnen van J. Lambrecht's Nederl. Spellynghe verschijnt eerstdaags in de ‘Revue belge de philologie et d'histoire’Ga naar voetnoot(*). Ook heeft de vertaling van E. Rooth's bijdrage voor de ‘Verslagen en Mededeelingen’ mij nog al hoofdbrekens gekost. Met de studie over Geeraard van Woelbosch heb ik inderdaad geboft. Dat woord gordel, waaraan u aanstoot schijnt te nemen, is een ekwivalent voor ‘zone’, algemeen in gebruik in de kunstgeschiedenis voor boven elkaar geplaatste tafereelen. Ik geef echter gaarne toe dat de Nederl. kunsthistorische terminologie ver van vast staat. Hierbij gaat een overdrukje van het artikel in kwestie.
Met beleefde groeten,
P. De Keyser
P.S. Na 1 Jan. is mijn adres Egmontstraat, 16, Gent.
11
[Brief, getypt]
Bibliotheek en leeszalen der gemeente Rotterdam Rotterdam, 30 December 1928. Nieuwe Markt 1
Den Heer Paul de Keyser, Pacificatielaan 7 Gent.
Waarde Heer de Keyser,
Dank voor uw briefje, maar..... houd het mij ten goede, dat ik u een beetje plagen moet. Ik zou nl. dadelijk moeten weten, of ge althans in principe aanneemt een spreekbeurt te vervullen. Voor het kiezen van een onderwerp hebt ge nog wel eenige dagen den tijd. Liefst dan een onderwerp uit de taalkunde of uit de folklore (voor de letterkunde ben ik al vrijwel voorzien). De bronnen van Lambrechts Spellijnghe zouden, mijns inziens, een prachtig onderwerp zijn. Kunt ge daarover niet spreken mutatis mutandis niettegenstaande uw artikel in de Revue belge? Deze is nl. niet alleen Fransch, ze is ook weinig of niet bekend in Noord-Nederland.
Wat het woord gordel betreft, ik moet erkennen dat ik averechts geslagen heb om rechts te vernemen. Het Fransche zône is met gordel niet te vertalen. Ik heb me altijd gehouden aan het woord compartiment, zoodra een zône omlijst is, zooals dat in het renteboek het geval is.
In afwachting van uw spoedig bericht, een gelukkig jaar voor u allen.
Willem de Vreese.
Enveloppe: | Den Heer Dr. Paul de Keyser. |
Pacificatielaan 7 of na 1 Jan. Egmondstraat 16 | |
GENT. (België) (getypt) | |
Versozijde: | Prof. Dr. W. de Vreese |
Spoorsingel 37 | |
Rotterdam (stempeltje). |
12
[Brief]
Gent, 3 Januari 1929. Egmontstraat, 16
Geachte Professor,
Daar ik wat overspannen ben ten gevolge van mijn verhuizing - o die boeken! - en overwerk allerhande oordeelen de dokter en mijn vrouw dat ik op z'n minst tot Paschen (komt gelukkig nogal vroeg) moet afzien van eenig intensief werk. Ik zie mij dus, tot mijn spijt, verplicht voor de zoo vriendelijk aangeboden spreekbeurt te bedanken. Ik zal echter mijn best doen naar het kongres te Nijmegen te komen.
Wat de bronnen van Lambrechts Spellijnghe betreft ik deed er een korte mededeeling over op het kongres (Vl. Philologen) te Leuven. (Prof. de Vooys was aanwezig), het artikel in de Revue in kwestie is die eenigszins uitgewerkte kongresmededeeling, het stuk is in het Nederlandsch.
Mag ik, op mijn beurt, u een gelukkig jaar 1929 toewenschen?
Paul De Keyser
P.S. U heeft gelijk, ‘compartiment’ lijkt mij, voor de miniatuur van het Renteboek, beter dan ‘gordel’.
13
[Briefkaart]
Voorschoten, 28 Jan. 1937.
Geachte Heer De Keyser,
Er zijn vele maanden verloopen, sedert Gij mij verblijd hebt met de toezending van Uw uitgave van het Dal sonder Wederkeeren, en Gij zult het niet bewonderd hebben, dat ik niets van mij liet hooren. Mijn eenig excuus is, dat ik sedert 18 Aug. 1935 ziek ben, tien maanden lang in 't ziekenhuis heb gelegen, uit mijn huis en uit mijn werk gerukt, een reeks groote en kleine operaties heb moeten doorstaan, enz. enz. Ik ben eindelijk weer thuis geraakt en - ofschoon verre van geheel hersteld - weer eenigszins aan 't werk. Zoo kan ik U eindelijk komen bedanken, mij indachtig gebleven te zijn, U gelukwenschen met de voltooiïng van dezen arbeid, en U, werklustige en werkkrachtige jonge man, toewenschen dat Ge nog menig werk van dat slag moogt ondernemen en voleindigen. Ik ben wel weg uit Vlaanderen's ‘orbite’, maar voel me toch voortleven in mijn beste leerlingen: ‘non omnis moriar’. Misschien interesseert het U te weten, dat ik ook een uitgave van J.v. Doesborch's Refereinen onder mijn paperassen liggen heb. Of het ooit tot drukken zal komen? - Dus: muchas gratias.
Willem de Vreese
14
[Brief]
Faculteit der Wijsbegeerte en Letteren Rijksuniversiteit te Gent, 23 Februari 1937.
Seminarie van folklore Bestuurder: Prof. Dr. P. de Keyser
Lange Mere, 16 telefoon 30043
Hooggeachte Professor en Collega,
Ik schaam mij nog niet te hebben gereageerd op uw kaartje van bijna één maand geleden. Uw zoo vriendelijk schrijven eischte weliswaar geen onmiddellijk antwoord, maar niettemin voel ik het als een onvergeeflijke nalatigheid u niet reeds vroeger mijn dank te hebben betuigd voor uw welgemeende gelukwenschen. Ik wist wel door onzen vriend Van Eeghem, dien ik af en toe te Brussel ontmoet, dat u ziek waart geweest, maar ik vermoedde geenszins dat het zoo erg was geweest. Gelukkig is dat akelig ‘opereeren’, dank zij uw kloek gestel, weer overwonnen en zult u hoogstwaarschijnlijk opnieuw aan 't werk zijn getogen. We snakken zóó naar de voltooiïng van uw ‘Bouwstoffen’! U hebt natuurlijk vernomen dat we, na Logeman en Bley, thans Vercoullie hebben begraven. Met hem is een brok geschiedenis van de Germaansche philologie te Gent afgesloten, waarvan U de beste ooggetuige en vaandeldrager zijt geweest. Wat is het jammer dat we U hier niet meer hebben? ‘Es hat nicht sollen sein’! Wij hebben soms het gevoel, wij, dat zijn de ‘jongeren’ tusschen 40' en 50': Blancquaert, Baur, Foncke, Van Langenhove en ik, dat wij in de Faculteit een schakel in de keten missen en dat zijt gij! Hoe noode missen wij uw critische leiding en uw ondervinding op een gebied, waar zooveel klemmen en schietgeweren dreigen!
Geloof niet dat u vergeten zijt in onze universitaire kringen te Gent. Wij, uw oud-studenten van vóór den onzaligsten aller oorlogen, spreken nog dikwijls over u aan onze studenten. Geen les van Middelnederlandsch gaat voorbij of uw naam wordt om een of andere bijzonderheid van handschriftkunde of tekstcritiek met vereering genoemd. U moogt gerust zijn, de school van Prof. De Vreese is te Gent niet uitgestorven, maar wat
wel een teeken des tijds is: veel minder studenten dan vroeger, alhoewel ze thans zooveel talrijker zijn, voelen zich aangetrokken tot het Middel-Nederlandsch. Het is alles litteratuur, dialectologie of linguistiek wat de klok slaat, misschien wel omdat de voornaamste cursussen van candidatuur en licentiaat in handen zijn van de titularissen van die vakken. Een aantal voelen zich wel zeer aangetrokken door de volkskunde, die, zoals u wellicht weet, hier door mij als een vrij vak wordt gedoceerd. Een mijner studenten, lic. G. Van Dorpe, die aan een licentiaatsproef over Mathias de Vries gewerkt heeft, is thans werkzaam bij den ‘Atlas der Deutschen Volkskunde’ te Berlijn met het oog op zijn doctoraat.
U noemt mij werklustig en werkkrachtig, ik dank u voor dat compliment, dat ik zonder valsche schaamte mijnerzijds beken te verdienen, maar dat u zeker in nog hoogere mate verdient.
Mijn gezondheid, die vroeger niet zoo buitengewoon was, laat gelukkig toe dat ik veel en hard kan werken. Die kwaliteiten hebben echter ook schaduwzijden. Gij kent de Vlaamsche en Belgische toestanden nog genoeg om te weten hoe men van de ‘goedheid’ van 'n mensch misbruik maakt om hem allerlei werkjes in commissies en vereenigingen te late opknappen. Tot mijn schade (niet tot mijn schande) heb ik de laatste twintig jaren heel veel zulke karweitjes aanvaard. Thans heb ik mij voorgenomen - ik ben zoo pas, na vijf jaar secretaris te zijn geweest van de Faculteit van dat postje af! - sommige opera interrupta opnieuw aan te vatten.
Ik hoop en vertrouw, hooggeachte leermeester, dat het mij zal gegund zijn dikwijls mijn licht bij u te mogen aansteken en mocht ik in de gelegenheid zijn u bij een of ander onderzoek behulpzaam te zijn, dan kunt u insgelijks op mij rekenen.
Het deed mij genoegen door uw kaartje te vernemen dat u J.v. Doesborch's Refereinen in portefeuille hebt. Gaarne vernam ik of dit soms ook het geval mocht zijn met ‘Narcissus ende Echo’, waarvan ik een afschrift heb gemaakt en dat ik mij voornam als vervolg op 't Dal sonder wederkeeren te publiceeren? Mocht u ook iets folkloristisch hebben onder uw papieren, dan houd ik mij steeds aanbevolen voor mijn ‘Oostvlaamsche Zanten’?
Aanvaard, hooggeachte Professor en Collega, met mijn beste wenschen voor uw spoedig herstel, de hartelijke groeten van
Uw verkleefden discipel,
Egmontstr. 14 Gent
P. De Keyser
15
[Brief]
Gent, 31 Maart 1937.
Zeer geachte Heer de Keyser,
Reeds vaak na ontvangst van uw vriendelijke brief van 23 Febr. 11. aan mijn man, had ik u eens willen schrijven. Ik had u willen bedanken voor de hartelijke bewoordingen, daarin vervat. Uw betuiging dat men aan de Universiteit te Gent mijn man niet vergeten heeft en zijn naam nog vaak genoemd wordt, is voor hem toch een groote voldoening, dat zijn woorden en lessen niet tevergeefs zijn geweest. Het is in ieder geval een kleine schadeloosstelling voor al het leelijke dat hem van uit Gent toebedeeld is.
Bij de viering van 't feest der Kon. Vl. Acad. heeft men hem toch wèl vergeten en ook dat zijn werken daar nog op de zolders liggen en er ook menschen zijn die met het door hem verzamelde verder gaan en zonder zijn toestemming daarmee uitgaven doen. Men kan daarvoor processen gaan beginnen; doch mijn man staat daar te hoog voor; en ook voor 't geen hij ermee winnen zou, wordt hij in ons vaderland ruimschoots schadeloos gesteld, want in de geleerde wereld daar is hij zéér geteld. Daarop kan iedere Vlaming nog niet bogen! Hij is ook niet voor niets sinds 1914 doctor honoris causa uit Groningen. Dat hollandsche certificaat telt men in Holland zeer. Doch genoeg hievan. Ik dank u nogmaals uit den grond 's mijns harten voor uw hartelijke woorden.
In verband met uw brief is 't u misschien niet onverschillig te vernemen, dat mijn man voor 't eerst na zijn ziekte op reis is gegaan en wel naar Gent. Wij komen hier trouwens bijna elke Paschen bij zijn zusters, alleen het vorig jaar niet omdat mijn man toen in het ziekenhuis verbleef.
Ons adres is bij mevrouw Belliard-de Vreese
Ossenstraat 76
waar we denkelijk tot en met Zaterdag of Zondag verblijven.
Met beleefde groeten en de meeste hoogachting
Wantje de Vreese-v.d. Poll
Nu wat anders.
Mijn man zou gaarne nu
hij te Gent is een boek uit de
Bibliotheek inzien. Deze is
echter deze week gesloten.
Ziet gij ook een middel om
eraan te komen? nl.
De Chronike van Vlaanderen
Antwerpen, Willem Vorsterman
1531Ga naar voetnoot(*)
- voetnoot(1)
- Zie over De Vreese mijn ‘bio-bibliografische schets’ in Wetenschappelijke Tijdingen, XLVII (1988), pp. 169-183; 219-227.
- voetnoot(2)
- Zie hierover het voortreffelijk stuk van Jos. A.A.M. Biemans, Willem de Vreese. Een Vlaming in de Maasstad, Rotterdams Jaarboekje 1991, pp. 407-427.
- voetnoot(3)
- Over ‘De overdracht van de BNM aan de UB-Leiden’, de eerste van de ‘Drie bijdragen aan de geschiedenis van de medio-neerlandistiek en de Middelnederlandse handschriftenkunde’: J.A.A.M. Biemans, Over de Bibliotheca Neerlandica Manuscripta van Willem de Vreese, TNTL, dl. 105, 4 (1989), pp. 249-280.
- voetnoot(4)
- Wantje de Vreese, Willem de Vreese en de Bibliotheca Neerlandica Manuscripta, Het Pennoen, september 1958 (afl. 74), pp. 1-3.
- voetnoot(5)
- Paul Valentijn Hendrik Karel de Keyser. Gent 14 oktober 1891 - Gent 22 februari 1966. Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden 1973-1974, Leiden, 1975, pp. 84-93; herdrukt in Terugblik. Opstellen en toespraken van A. van Elslander (Gent 1986). pp. 201-210.
- voetnoot(6)
- Studia Germanica Gandensia 16, pp. 213-234.
- voetnoot(7)
- Nigel F. Palmer, ‘Visio Tnugdali’. The German and Dutch Translations and their Circulation in the Later Middle Ages (München 1982), p. 405, noot 3 ‘No copy of the thesis by P. De Keyser, Een disputacie van Guido's Geest, Diss. Gent 1914... is known to exist’: een van de zeer weinige werken waar de Middelnederlandse Guido wordt vermeld. Prof. J. Reynaert was zo vriendelijk mij op het bestaan van deze vrij recente studie te wijzen. Ook collega Dr. Jan Deschamps bezorgde mij waardevolle informatie.
- voetnoot(8)
- Samenvattend over Vrancx mijn notitie in: Moderne Encyclopedie der Wereldliteratuur, IX (1977), p. 225. Dēn Troost der Sielen int Vaghevier noemt De Keyser p. 260 ‘Een laat-zestiende-eeuwschen naklank van den Geest van Guido’.
- voetnoot(9)
- Deze Inleiding wordt besloten met twee bladzijden ‘Litteratuur over den “Geest van Guido”’ met publikaties van H. Brandes, B. Hauréau en G. Schleich, waarvan de derde blijkens de stempel van de Gentse Universiteitsbibliotheek pas einde oktober 1913 in het boekenbezit werd opgenomen: The Gast of Gy. Eine englische Dichtung des 14.Jahrhunderts nebst ihrer lateinischen Quelle De Spiritu Guidonis herausgegeben von Prof. Dr. Gustav Schleich (Berlin 1898) (Palaestra I). De Keyser heeft er dankbaar gebruik van gemaakt bij zijn bespreking van de Engelse handschriften in het vijfde hoofdstuk.
- voetnoot(10)
- Door G.I. Lieftinck beschreven in de catalogus van de nrs. 168-360 van de handschriften van de Leidse Maatschappij (Leiden 1948). Zie ook Bouwstoffen, art. 654.
- voetnoot(11)
- Later beschreven door D.A. Stracke, Middelnederlandsche Bijdrage uit het Würzburger Hsch. ch. 9.144, VMA, 1926, pp. 353-378. Zie ook Bouwstoffen, art. 877, nr. 23. De lijst kan nog worden aangevuld met twee van de drie door De Keyser vermelde Duitse handschriften, die wel eens Oostelijk Middelnederlands zouden kunnen zijn, en thans ook met gegevens van de Bibliotheca Dominicana Neerlandica Manuscripta 1224-1500 van St. Axters (Leuven 1970) en van het reeds genoemde werk van Nigel F. Palmer, p. 405. In 1914 was hs. nr. 2743, met een niet onbelangrijke Middelnederlandse tekst van Guido's Geest, nog niet in de Gentse Universiteitsbibliotheek. Het bevond zich tot 1919 in het Gents Rijksarchief.
- voetnoot(12)
- Tondalus' Visioen en St. Patricius' Vagevuur uitgegeven door Dr. R. Verdeyen en Dr. J. Endepols, dl. 1 (Gent 1914), pp. 138-143: Hs. Brussel 21940, bl. 4a-40b: Guydons geest (p. 139); pp. 152-157: Hs. Den Haag nr. K.33, bl. 49a-72b: Guidons geest (pp. 153-154).
- voetnoot(13)
- De afschriften uit M1 en O1 schijnen niet van De Keyser te zijn, of althans niet volledig van zijn hand. De paleografische aantekeningen ontbreken soms.
- voetnoot(14)
- De vraag is trouwens of een parallel-editie van al de - ook de in 1914 aan De Keyser niet bekende - Middelnederlandse (en Middelnederduitse) teksten van De Geest van Guido thans nog wel zeer zinvol zou zijn.
- voetnoot(15)
- De brieven van De Keyser aan De Vreese berusten sedert 1981 in de Leidse Universiteitsbibliotheek waar ik ze destijds kon raadplegen. Hierbij mijn vriendelijke dank aan Drs. Biemans die toen aldaar met de zorg voor de B.N.M. was belast.
- voetnoot(16)
- Deze briefkaart maakt deel uit van de documentatie die bij de tekst van De Keysers dissertatie is gevoegd. Ook de postkaart van 28 januari 1937 (nr. 13) behoort tot de nalatenschap De Keyser te Gent, evenals de nrs. 6, 8, 9 en 11, waarvan doorslagen in de Leidse Universiteitsbibliotheek worden bewaard.
- voetnoot(17)
- W. de Vreese, Journaal (Gent, Universiteitsbibliotheek, hs. nr. 4000) op datum van 13.8.1915: Visite van student De Neef die uit Holland terugkomt; De Keysers beschrijvingen van de Kamper hss. brengt.
- voetnoot(18)
- Zie over deze polemiek mijn in noot 1 geciteerde Bio-bibliografische schets, p. 181, noot 25.
- voetnoot(19)
- De Refreinenbundel van Jan van Doesborch, een unicum van de Gentse Universiteitsbibliotheek, werd in 1940 door Dr. C. Kruyskamp te Leiden gepubliceerd, nadat de editie vooraf ten dele als Leidse dissertatie was verschenen. In 1926 had De Vreese in Het Boek een stuk gebracht over de Dateering van Jan van Doesborch's ‘Refreynen’.
- voetnoot*
- Tweemaal onderstreept.
- voetnoot(*)
- Laatste vijf woorden in inkt bijgeschreven.
- voetnoot(**)
- In inkt bijgeschreven.
- voetnoot(*)
- Gepubliceerd in Het Boek, XVII (1928), pp. 257-264.
- voetnoot(**)
- Tweemaal met potlood onderstreept.
- voetnoot(***)
- In potlood.
- voetnoot(*)
- Nl. in de zevende jaargang (1928), pp. 1345-1362.
- voetnoot(*)
- Driemaal onderstreept