| |
| |
| |
Vergaderingen in 1979
Vergaderingen van 17 januari 1979
I. Plenaire vergadering
Aanwezig: de heren Buckinx, voorzitter, Van Elslander, ondervoorzitter, en Hoebeke, vast secretaris;
de heren Rombauts, Van Loey, Roelandts, Demedts, Vanacker, Gysseling, Leys, Decorte, mevrouw Deprez, en de heren Coupé, Couvreur, Deschamps en Keersmaekers, leden;
de heer Schmook, binnenlands erelid;
de heer Langvik-Johannessen, buitenlands erelid.
Afwezig met kennisgeving: de heren Gilliams, Lissens, Draye, Roose, Lebeau, De Belser en Goossens, leden.
| |
Notulen
De notulen van de plenaire vergadering en van de commissievergaderingen van 20 december 1978 worden goedgekeurd.
| |
Mededelingen van de Vaste Secretaris
1. Bestuur voor 1979. - De verkiezing van de heren Van Elslander en Roose, respectievelijk tot voorzitter en ondervoorzitter voor het kalenderjaar 1979, werd goedgekeurd bij Koninklijk Besluit van 21 december 1978.
2. Karel van de Woestijnefonds. - Bij brief van 4 januari 1979 deelde de heer L. Defosset, Minister van Posterijen, Telegrafie en Telefonie, aan het Secretariaat mee, dat hij aan het Vermogen van de Academie een toelage van 750.000 F., bestemd voor het stichten van een Karel van de Woestijnefonds, heeft toegekend.
Deze toelage spruit voort uit de opbrengst van de toeslagen op de verkoop van bepaalde postzegels (verkoop ‘Culturele’).
| |
| |
| |
Mededelingen en voorstellen van het Bestuur
Ingekomen stukken.
1. | Wedstrijd letterkunde - samenstelling van een jury. - Bij brief van 12 januari 1979 verzocht de Directeur-generaal van de Directie Openbaar Onderwijs, Schone Kunsten, Culturele Zaken en Jeugd van de stad Brussel de Academie drie van haar leden aan te wijzen om zitting te hebben in een jury belast met het toekennen van de prijs letterkunde 1979.
De heren Demedts, Lebeau en Decorte worden door de Academie met de opdracht belast. |
| |
2. | Zesde internationaal germanistencongres 1980. - De Academie aanvaardt het voorstel van het Bestuur om in te gaan op het verzoek van de president van de I.V.G. (brief d.d. 12 januari 1979) om collega Deprez in de loop van de maand september naar Basel of te vaardigen om er deel te nemen aan de voorbereidende werkzaamheden van het 6e internationaal germanistencongres dat in 1980 gehouden wordt. |
| |
3. | Veldeke-Leënkomitee - uitreiking van de Bormansprijs 1978 voor Filologie aan de heer Molemans (Hasselt, 21 januari 1979). - Op voorstel van het Bestuur wijst de Academie de heer Goossens of de heer Draye als haar vertegenwoordiger op de bedoelde plechtigheid aan. |
| |
4. | ‘Europese dichtersontmoeting’ te Leuven op 28, 29 en 30 september 1979 (brief d.d. 11 januari 1979). - De verruimde werkgroep van de vereniging ‘Leuvense Schrijversactie’ organiseert op 28, 29 en 30 september a.s. te Leuven een ‘Europese dichtersontmoeting’ (Europees poëziefestival) onder het motto ‘De dichter in zijn landschap’. Dichters uit verschillende E.E.G.-lidstaten zullen het thema toelichten. |
Aan onze Academie wordt gevraagd, dat ze ‘haar morele steun aan de opzet’ zou verlenen, en dat ze twee leden afvaardigt: één om zitting te hebben in de Europese raad van het Festival en één om zitting te hebben in de nationale raad.
Na bespreking beslist de Academie, dat ze de heer Buckinx zal voordragen om zitting te hebben in de Europese raad van het Festival en de heer Jonckheere om zitting te hebben in de nationale raad.
| |
| |
| |
Overdracht van het ambt van voorzitter van de Academie
Toespraak gehouden door de heer P.G. Buckinx, aftredend voorzitter.
Waarde Collegae,
Komen en gaan: twee fascinerende woorden. Het woord ‘komen’ roept in mijn geest een zwaluw op die vol verwachting en liefde een nest bouwt onder het afdak van een vertrouwde schuur. Het woord ‘gaan’ doet mij denken aan de zwaluw die, niet zonder een beetje heimwee, naar zonniger oorden trekt, met het bewustzijn dat hij trouw blijft aan het oude, met blijdschap gebouwde nest.
Voor mij is het vandaag de tijd van ‘gaan’. Ik geef de palmslag aan de nieuwe door u verkozen voorzitter Prof. Dr. Van Elslander, die ik om zijn oprechtheid, zijn ruimheid van denken en zijn beminnelijke eenvoud altijd gewaardeerd en bewonderd heb en die zal bijgestaan worden door Prof. Dr. Roose.
Ik dank u allen voor uw vriendschap en uw genegenheid, en vooral voor het vertrouwen dat u in mij hebt gesteld. Het is een academisch jaar geweest dat mij veel vreugde heeft gebracht, maar daarnaast ook zware opdrachten op de schouders heeft gelegd. De Academie wordt door de buitenstaanders al te vaak beschouwd als een geheim genootschap dat intra muros geheime beslissingen treft op het gebied van de letteren, de taalkunde en de literatuurgeschiedenis. Ik heb getracht, zoals ik bij mijn aanstelling beloofde, aan ons Koninklijk Genootschap meer uitstraling te geven door niet alleen binnen deze muren maar ook daarbuiten, de publieke belangstelling voor de werking van de Academie op te wekken. Zonder twijfel hebben de tentoonstellingen naar aanleiding van de herdenking van de honderdste verjaardag van de geboorte van Karel van de Woestijne, samen met de merkwaardige lezingen van Prof. Dr. Mathieu Rutten, van de collegae Ada Deprez, Antonin van Elslander, José Aerts en Anton van Wilderode daartoe in ruime mate bijgedragen. Dat dit mogelijk gemaakt werd danken wij tevens aan de medewerking van het Museum van het Vlaamse Cultuurleven te Antwerpen, van de Rijksuniversiteit te Gent en het Provinciaal Bestuur van Oost-Vlaanderen. Ook door de herdenking van het overlijden, vijftig jaar geleden, van Paul van Ostaijen door Prof. Dr. Hadermann, en de overhandiging van een Hulde-adres aan Baron A. Goris, (Marnix Gijsen) werd de aandacht op ons Genootschap gevestigd.
| |
| |
Men zegt weleens dat de taalkunde een dorre wetenschap is. In de Academie wordt zij echter meestal op levendige wijze en met realiteitszin getoetst en hertoetst. Men zegt weleens dat de literatuur een schoon bedrog is. Maar Jean Cocteau voegde hieraan toe: ‘Mon mensonge est ma vérité’. De literatuur is inderdaad de meest authentieke waarheid van de auteur. Zijn ervaringen, zijn vreugden en ontgoochelingen, alles wat sedert zijn geboorte, en wellicht nog vóór zijn geboorte, samenstroomde in zijn bloed, wordt op zeldzame ogenblikken, als in een bliksemflits weerkaatst in de spiegel van het woord, dat de diepste persoonlijke waarheid van een auteur onthult.
Noem de literatuur genade of vervoering - Zij is de verblindende liefde voor het leven, voor het verleden en voor de toekomst, en voor de wonderen van het bestaan die door de kunstenaar, die ook nu nog vaak de Ziener is, intuitief worden aangevoeld.
Waarde vrienden, Bij dit afscheid als voorzitter wil ik speciaal hulde brengen aan ons bestuur: de Professoren Van Elslander, Rombauts en Van Loey, en vooral aan onze taktvolle en onvermoeibare Vaste Secretaris, Collega Hoebeke die, bijgestaan door een toegewijd personeel, voor de soms zware problemen een gunstige oplossing vond. Hij verdient daarvoor onze waardering en onze dankbaarheid.
Tijdens het voorbije jaar betreurden wij het overlijden van Dr. Herman Thiery, die ik piëteitsvol herdacht. Slechts één nieuw lid behoorde verkozen te worden ter vervanging van Collega Pater Axters. De eer viel te beurt aan Prof. Keersmaekers.
Van nu af aan leg ik de taak van het voorzitterschap en van het ondervoorzitterschap op de schouders van Professor Van Elslander en van Professor Roose aan wie ik de palmslag gaf. Zonder twijfel verdienen zij uw vertrouwen en uw genegenheid.
Sommige problemen liggen in onze nalatenschap nog op een eervolle oplossing te wachten; Maar hoe rijker en zwaarder een erfenis vaak is, hoe boeiender zij wordt voor de erfgenamen.
| |
Antwoord van de heer Van Elslander, voorzitter voor 1979.
Geachte Collega's,
Als aantredende voorzitter verwacht u van mij dat ik hier even het woord neem. Ik zal kort zijn.
Allereerst wil ik, namens de Academie, dank zeggen aan collega Buckinx. Het jaar van zijn voorzitterschap viel samen met zijn vijf- | |
| |
enzeventigste verjaardag. De vaste secretaris, de andere aanwezige collega's en ook ikzelf bewaren een onvergetelijke herinnering aan de stemmige avond te Dilbeek waar hem door oudere en jongere vrienden en bewonderaars een hartverwarmende hulde werd gebracht.
Ik meen dat ik in uw aller naam spreek als ik zeg dat collega Buckinx zich tijdens het voorbije jaar op voortreffelijke wijze van zijn taak als voorzitter heeft gekweten, met een rustige, aristocratische voornaamheid zeker, maar ook met een vaderlijke beminnelijkheid die niet weinig heeft bijgedragen tot de sfeer van goede verstandhouding onder de leden, vogels van wel zeer diverse pluimage, maar dan toch broederlijk verenigd in hun streven ons genootschap naar hun beste vermogen te dienen.
Het verheugt mij dat de Academie en meer bepaald de Bestuurscommissie in het jaar dat voor ons ligt verder zal kunnen rekenen op de rijke ervaring van de collega's Rombauts en Van Loey. Het verheugt mij vooral, als ondervoorzitter naast mij mijn oude trouwe vriend Lode Roose te weten, die hier vandaag jammer genoeg niet aanwezig kon zijn. Het is nu meer dan vijfendertig jaar, geloof ik, dat wij elkander kennen, we hebben vele gemeenschappelijke herinneringen, blijde en droevige, maar over onze vriendschap is nooit een schaduw gekomen en ook de omstandigheid dat wij veelal op hetzelfde wetenschappelijk domein werkzaam waren heeft nooit onze goede verstandhouding in het gedrang gebracht of tot misverstanden aanleiding gegeven. Ik ben hem bijzonder dankbaar dat hij, niettegenstaande de zware beproevingen waarvan hij vooral in de laatste jaren niet verschoond is gebleven, maar die hij steeds met een bewonderenswaardige moed en karaktervastheid heeft gedragen, het ambt van ondervoorzitter heeft willen op zich nemen.
Staat u mij toe mij ook even tot onze vaste secretaris te richten, de werkelijke spil van ons genootschap, dat a.h.w. zijn kind - zij het dan vooral een zorgenkind - is geworden. Dat hij over de kwaliteiten beschikt om een uitstekend secretaris te zijn, is u allen wel bekend. Wat mij echter sedert vorig jaar als ondervoorzitter en lid van de Bestuurscommissie is opgevallen, was de wijze waarop hij zich met de belangen van onze Academie a.h.w. identificeert. Als vast secretaris wordt hij dagelijks met vele problemen en moeilijkheden allerhande geconfronteerd en het zal voor de voortreffelijke linguïst zeker een zware opoffering betekenen een groot deel van de tijd die hij anders aan de wetenschap zou willen wijden, te zien opgaan in vaak weinig aantrekkelijke, ondankbare maar zo noodzakelijke administra- | |
| |
tieve bezigheden. Maar hij is nu eenmaal vast besloten de taak die hem werd toevertrouwd met de hele inzet van zijn dynamisch temperament te volbrengen. Hij is een harde werker, maar ook een stille, nooit aflatende vechter en ik mag het gerust zeggen: de belangen van onze Academie zijn bij hem in goede handen.
Beste collega's, verwacht u niet van mij dat ik hier thans voor u een programma zal uitstippelen voor het jaar van mijn voorzitterschap, dat ik hier nieuwe perspectieven wil ontvouwen: bescheidenheid siert de jeugd en ik ben wellicht niet zo jong meer, maar dan toch het jongste lid van het bestuur van deze Academie - wat overigens niet wil zeggen dat ik de functie van voorzitter als een lichte last of een sinecure, of als een loutere eretitel zou beschouwen. Hoewel met een vrij zware universitaire opdracht belast, zal ik doen wat in mijn vermogen ligt om, in nauwe samenwerking met de andere bestuursleden, ja in samenwerking met u allen, waarde collega's, aan onze instelling in onze cultuurgemeenschap de plaats te geven die haar toekomt. In een volgende vergadering kom ik er wellicht toe, mijn visie hieromtrent in een meer concrete vorm uiteen te zetten en ter bespreking voor te leggen. Thans rest mij alleen nog u allen te danken voor het in mij gestelde vertrouwen.
| |
Lezing
‘Over de onbekende gedichten van Bredero’, lezing door de heer Keersmaekers.
| |
Geheime zitting
1. | Lidmaatschap. - De Vaste Secretaris doet voorlezing van het vertrouwelijk verslag van de vergadering van de commissie belast met het voordragen van twee kandidaten voor de opvolging van wijlen collega Thiery.
Na bespreking wordt het voorstel van de Commissie van voordracht goedgekeurd. |
| |
2. | Samenstelling van jury's. - Ter beoordeling van de ingekomen prijsantwoorden worden de jury's als volgt samengesteld:
a) | ‘De poëzie van Jacques Hamelink (1961-1976)’: de heer Weisgerber, mevrouw Deprez, en de heer Aerts. |
|
| |
| |
|
b) | ‘Morfeemgeografie van de Nederlandse persoonsnamen’: de heren Goossens, Van Loey en Gysseling. |
|
| |
II. Commissievergadering
Vaste commissie voor onderwijs en Nederlandse lexicografie
Verslag door de heer Coupé, lid-secretaris.
Aanwezig: de heren Leys, ondervoorzitter, en Coupé, secretaris;
de heren Van Loey, Roelandts, Vanacker, Gysseling, Hoebeke, Couvreur en Keersmaekers, leden.
Hospiterende leden: de heren Demedts, Van Elslander, Buckinx, Decorte, mevrouw Deprez, en de heer Deschamps;
de heren Walschap en Schmook, binnenlandse ereleden;
de heer Langvik-Johannessen, buitenlands erelid.
Afwezig met kennis geving: de heer Draye, voorzitter;
de heren Roose en Goossens, leden.
In afwezigheid van de heer Draye, wordt het voorzitterschap waargenomen door de heer Leys, ondervoorzitter van deze commissie.
| |
Agenda
‘Overhandigen’, voortzetting van de lezing, door de heer Van Loey gehouden in de vergadering van de Vaste Commissie voor Middelnederlandse Taal- en Letterkunde op 20 december jl.
Ons begrip overhandigen vond in het middelnederlands uitdrukking in handreiken. In dit woord vervult hand de functie van een instrumentalis: ‘geld met de hand reiken’; vandaar klemtoon op hand, koppeling aan het werkwoord: ‘dat wi gegeven ende gehandreikt hebben 75 gulden’. Dit werkwoord kwam weldra in botsing met een ander syntagma: ‘iemand de hand (accusatief!) reiken’, dus ‘hulp bieden, steunen’, dat nog heden bestaat in handreiken, handreiking. Het gevolg was dat handreiken ‘geld ter hand stellen’ verduidelijkt werd door verhandreiken (15de eeuw) en overhandreiken (onscheidbaar, ao 1587).
| |
| |
Reeds eind 16de e. en crescendo vanaf de 17de e. komen samenstellingen met of afleidingen van (zeer zeldzaam) handen voor: behanden, behandigen, overbehandigen, overhanden, overhandigen, tot in de 18de e. nog naast verhandreiken, overhandreiken. In al deze tastende omvormingen zien we het behoud van de klemtoon op het semantische bestanddeel hand, terwijl een bewijs a contrario van nietbeklemtoning van het werkwoord, zonder het begrip hand, geleverd wordt door: overleveren, reiken, overreiken.
Bij overhandigen dus, na een langdurige verandering en verduidelijking van de vorm, is de klemtoon op het eerste element van het syntagma c.q. van de samenkoppeling (handreiken - overhandigen), traditioneel en semantisch geruggesteund, behouden.
Aan de bespreking namen deel: de heren Demedts, Vanacker en Leys.
(Zie ‘Verslagen en Mededelingen’, jg 1979, blz. 85-104).
| |
| |
| |
Vergaderingen van 21 februari 1979
I. Plenaire vergadering
Aanwezig: de heren Van Elslander, voorzitter, Roose, ondervoorzitter, en Hoebeke, vast secretaris;
de heren Rombauts, Van Loey, Roelandts, Demedts, Vanacker, Gysseling, Jonckheere, Moors, Lebeau, Leys, Decorte, mevrouw Deprez, mevrouw D'haen, en de heren Coupé, De Belser, Goossens, Couvreur, Deschamps en Keersmaekers, leden;
de heren Schmook, Pauwels en Vanderheyden, binnenlandse ereleden;
de heer Langvik-Johannessen, buitenlands erelid.
Afwezig met kennisgeving: de heren Gilliams, Aerts, Lissens, Weisgerber, Buckinx en Draye, leden.
| |
Notulen
De notulen van de plenaire vergadering en van de commissievergaderingen van 17 januari 1979 worden goedgekeurd.
| |
Mededelingen van de Vaste Secretaris
1. Vertegenwoordiging van de Academie. - De heer Van Elslander, voorzitter, vertegenwoordigde de Academie op de plechtige openstelling van de tentoonstelling ‘Veertig Kunstenaars rond Karel van de Woestijne’ in het Museum voor Schone Kunsten te Gent (zaterdag 20 januari 1979). De tentoonstelling werd ingericht door het Provinciebestuur van Oost-Vlaanderen en het Stadsbestuur van Gent.
De heer Buckinx was op 24 januari 1979 aanwezig op de nieuwjaarsreceptie ten Paleize.
De heer Draye vertegenwoordigde de Academie op de plechtige uitreiking van de ‘Professor Bormansprijs 1978 voor Filologie’. (Hasselt, 21 januari 1979).
| |
| |
2. Gelukwensen. - Ter gelegenheid van zijn 65ste verjaardag (17 februari 1979) mocht onze collega José Aerts vanwege het Secretariaat en in naam van de Academie een brief met gelukwensen ontvangen.
| |
Mededelingen en voorstellen van het Bestuur
1. XXXIIe Vlaams Filologencongres te Leuven (17-19 april 1979). - Op voorstel van het Bestuur wordt de heer Rombauts aangewezen om de Academie te vertegenwoordigen.
2. Reorganisatie van de studie van het Nederlands. - Antwoord op de brief van de heer M. Coppieters d.d. 14 november 1978. - Bespreking van het ontwerp van antwoord, opgemaakt door de tijdelijke commissie ad hoc in haar vergadering van 24 januari 1979.
De voorzitter doet mededeling van de reacties die het secretariaat n.a.v. het ontwerp van antwoord op de hierboven bedoelde brief van de heer M. Coppieters vanwege de collega's mocht ontvangen. In een gestructureerd overzicht vat hij de op- en aanmerkingen samen, eerst globaal en vervolgens m.b.t. bepaalde detailpunten. Hij brengt ook de inhoud van de brief van collega Goossens, die een nogal afwijkend standpunt van dat van de commissie inneemt, ter kennis van de vergadering, en stelt voor de kwestie onmiddellijk te bespreken, zodat de Academie zonder verder uitstel tot een consensus betreffende het definitieve antwoord kan komen.
Aan de bespreking nemen de volgende collegae deel: de heren Van Loey, Goossens, Vanacker en Leys.
De heer Van Loey merkt op, dat ook pers, radio en televisie meer aan taalverzorging moeten doen, terwijl ook de taal van hoogwaardigheidsbekleders nog vaak te wensen overlaat.
De heer Leys wijst erop, dat de zaak een algemene universitaire aangelegenheid is. Hij heeft begrip voor de argumenten van de heer Coppieters, maar is van oordeel, dat ook rekening moet worden gehouden met de mentaliteit van de studenten. De heer Vanacker sluit zich bij de uitspraak van de heer Leys aan: hij weet uit ervaring, dat de studenten als ze daartoe de gelegenheid krijgen, cursussen kiezen bij professoren die bekend staan als ‘gemakkelijk’.
De heer Goossens vindt de tekst van het ontwerp van antwoord te vaag, hij gelooft wel, dat de studenten ‘teleurgesteld’ zijn en hij vindt de programma's wel degelijk overladen.
| |
| |
Hij zet zijn standpunt uitvoerig uiteen en verwijst daarbij naar zijn eerste brief, die een reactie was op de tekst van de heer Coppieters zelf. Hij pleit voor een soepeler studiepakket, dat dan een middel moet worden om de frustraties bij de studenten op te vangen. Combinaties met andere (ook niet verwante talen), zelfs met andere vakken (Geschiedenis, Wiskunde) bieden de studenten meer vrijheid en bewerken een grotere motivatie.
Men kan best een cursus taalbeheersing inrichten, maar zo'n cursus is toch niet meer dan een lapmiddel. Wat telt, is de omgeving waarin de taal gebruikt wordt.
De programma's Nederlands acht de heer Goossens o.m. al overladen, omdat ze taal- en letterkunde omvatten, d.w.z. twee toepassingsgebieden met elk een specifieke theorievorming.
In aansluiting hierop onderstreept de heer Van Loey, dat bij de jongste hervorming de programma's opzettelijk vaag werden gehouden om het initiatief aan de universiteiten zelf te laten. Verder constateert hij, dat er in de Academie in overeenstemming met de tekst van het ontwerp van antwoord een consensus bestaat. Hij stelt voor de tekst op bepaalde plaatsen licht te wijzigen en te verbeteren en die dan als definitief antwoord te laten dienen, maar daaraan de standpunten van de heer Goossens in bijlage toe te voegen.
De heer Rombauts sluit zich daarbij aan, maar wenst, dat het antwoord, op basis van het verslag van de commissie, als het antwoord van de Academie geldt.
Op de suggestie van mevrouw Deprez de standpunten van de heer Goossens aan de heer Coppieters te doen toekomen in de vorm van een minderheidsnota, wil de voorzitter liever niet ingaan.
Daarop wordt de bespreking gesloten.
3. Vondelherdenking aan de K.U.L. - Op voorstel van het Bestuur zal aan de organisatoren van de Vondelherdenking aan de K.U.L. (1-2 maart e.k.) meegedeeld worden, dat de heer Rombauts onze Academie zal vertegenwoordigen.
| |
Lezing
‘Verkenningen in vroeger vertaalwerk (1450-1600). Ghenuechlijck ende oock profijtelijck’, lezing door de heer Vanderheyden, binnenlands erelid.
(Zie ‘Verslagen en Mededelingen’, jg. 1979, blz. 149-183).
| |
| |
| |
Geheime zitting
1. Lidmaatschap. - Ter vervanging van wijlen de heer Thiery wordt de heer Hubert Lampo tot lid van de Academie verkozen.
2. Fondsprijzen 1979. - De jury's worden als volgt samengesteld:
a) | Dr. K. Barbierprijs (tijdvak 1977-1978):
de heren Lissens, Demedts en De Belser; |
b) | L. Baekelmansprijs (tijdvak 1976-1978):
de heren Demedts, Jonckheere en Lebeau; |
c) | A. Merghelynckprijs (tijdvak 1976-1978):
voor de poëzie: de heer Decorte, mevrouw D'haen en de heer Coupé;
voor het proza: de heren Aerts, Jonckheere en Lebeau |
d) | Noordstarfonds-Dr. Jan Graulsprijs (tijdvak 1974-1978):
de heren Van Loey, Roelandts en Vanacker. |
3. Vergadering van de Commissie voor publikaties. Verslag. - Het verslag over de vergadering van de Commissie voor publikaties d.d. 14 februari 1979 werd aan de leden overhandigd.
4. Vergadering van de Bestuurscommissie. Verslag. - Het verslag van de vergadering van de Bestuurscommissie d.d. 14 februari 1979 werd aan de leden voor kennisgeving ter hand gesteld en wordt overeenkomstig art. 6 van het Reglement van de Bestuurscommissie aan de Academie overgelegd.
(De rekeningen van het Vermogen en van de Fondsen over het dienstjaar 1978 lagen ter inzage op de bestuurstafel).
| |
II. Commissievergadering
Vaste commissie voor Middelnederlandse taal- en letterkunde
Verslag door de heer Deschamps, lid-secretaris.
Aanwezig: de heren Moors, voorzitter, Couvreur, ondervoorzitter, en Deschamps, secretaris;
de heren Rombauts, Van Loey, Roelandts, Vanacker, Gysseling, Roose, Leys, Hoebeke, Goossens en Keersmaekers, leden.
| |
| |
Hospiterende leden: de heren Demedts, Van Elslander, Lebeau, Decorte en Coupé;
de heren Walschap, Schmook, Pauwels en Vanderheyden, binnenlandse ereleden.
Afwezig met kennisgeving: de heer Draye.
| |
Agenda
1. ‘Van Loeys Middelnederlandse Klankleer structureel gelezen’, lezing door de heer Goossens;
Spreker is van mening dat het mogelijk is, de klankleer van het Middelnederlands structureel te beschrijven, en wel met behulp van een referentiesysteem. Hij behandelt in deze lezing de korte klinkers, waarvan het deel-referentiesysteem er als volgt uitziet:
Dit is door umlaut van a tot e en u tot ü en door de samenval van niet-umgelautete u met o uit het Westgermaanse korte systeem in gesloten lettergreep ontstaan. De ruimtelijke en tijdelijke diversiteit binnen het Middelnederlands kan door middel van vier types van afwijkingen van bovenstaand systeem worden beschreven: 1) afwijkingen in de inventaris, 2) afwijkingen in de bezetting van de elementen ervan, 3) gevallen met lange klinker of diftong in plaats van de te verwachten korte klinker van het referentiesysteem, 4) gevallen met korte klinker in plaats van een te verwachten element uit de hier nog niet ter discussie staande langeklinker- of diftongsystemen.
Spreker behandelt de afwijkingen in de inventaris (nr. 1). Deze zijn: 1) Sommige dialecten kennen een oppositie u ≠ o en hebben dus geen lacune in het gesloten deel van het achterklinkersysteem (noordelijk en oostelijk), 2) Sommige dialecten hebben twee ongeronde voorklinkers tussen i en a, zij hebben m.a.w. een oppositie tussen open en gesloten e (zuidoostelijk), 3) In sommige dialecten ontbreekt een ü (in de ontrondingsgebieden). De combinatie van de verschijnselen 1) en 2) levert een vierdeling van het taalgebied op: 1) het zuidwesten, waar het systeem identiek is met het referentiesysteem, 2) het noorden, met bovendien een u, 3) het centrale zuiden, met een oppositie tussen open en gesloten e, 4) het oosten, met een u
| |
| |
en met een oppositie tussen open en gesloten e. De ontronding, die slechts uitzonderlijk schriftelijk gefixeerd en blijkbaar sociaal lager gewaardeerd werd, behoort tot delen van de gebieden 3 en 4.
Spreker wijst erop, dat zijn geschematiseerde voorstelling nog onder een aantal aspecten aanvulling nodig heeft en besluit met een bespreking van enkele fonetische facetten van de behandelde systemen.
2. Agenda voor de volgende vergadering (18 april): de heer Goossens zal een ander onderdeel van hetzelfde onderwerp behandelen.
* * *
11 u 15: huldiging van de heer Georges Vandenbogaerde, huisbewaarder-bode-kamerbewaarder, die per 1 maart 1979 met pensioen ging, en van zijn echtgenote, Alice Colpaert.
Toespraak van de heer Hoebeke, vast secretaris.
Beste heer en mevrouw Vandenbogaerde,
Georges, Alice,
Waarom we hier vandaag rondom u vergaderd zijn, weten we allen: vandaag neemt u afscheid van de Academie en de Academie van u. En al mogen we geneigd zijn de feiten enigszins te relativeren door te zeggen ‘maar voor een stuk afscheid’, - want we zullen u nog herhaaldelijk ontmoeten doordat u op nauwelijks twintig meter van ons gebouw gaat wonen en doordat u af en toe in gedachten bij ons zult verwijlen en wij bij u -, we weten toch, dat de dingen straks anders zullen zijn geworden. Vandaag is het uw laatste dag in dienstverband en de geringe afstand van 20 m kan de kloof tussen actieve dienst en pensioen niet goed maken; een zekere, geleidelijk groeiende vervreemding van elkaar zullen we toch wel niet kunnen vermijden. Dat is nu eenmaal de gang des levens, hoe diep we dat ook mogen betreuren en hoezeer we het anders zouden willen.
Georges - in de omgang ook Georgske - en Alice traden beiden gelijktijdig in dienst van de Academie op 1 maart 1947, d.i. in de nog troebele naoorlogse periode. Ze werden door Brussel op eenvoudige voordracht door de Bestuurscommissie aangesteld en volgden de heer en mevrouw Jules Braet op, Georges als bode-kameren huisbewaarder en Alice als schoonmaakster. Nog vroegere voor- | |
| |
gangers zijn de juffrouwen Maria en Leonie De Mey geweest, van wie één de functie van huisbewaarster waarnam en ‘lokaalbewaarster’ was, terwijl de andere als ‘boodschapster’ in ons archief te boek staat. Georges heeft de Academie dus 31 jaar lang gediend. Alice heeft dat, helaas, niet gekund: door ziekte en tegenspoed getroffen is ze in 1971 vroegtijdig met pensioen moeten gaan en gedurende de laatste jaren heeft ze binnen de muren van het Academiegebouw erg teruggetrokken geleefd. En ik was al vast secretaris, toen ik voor het eerst met Alice kennis maakte. Ik ben vermoedelijk niet de enige die lange tijd van haar bestaan geen weet heeft gehad, maar het werd mij gegund te zien hoe geduldig ze haar lot heeft gedragen en hoe bescheiden ze zich afzijdig hield, blijkbaar erom bekommerd de dagelijkse werkzaamheden van de Academie niet te storen, en de anderen niet in de weg te lopen. Geloof me, Alice, u heeft mij tot grote waardering verplicht.
In een mensenleven kan veel gebeuren en ook u, Georges, hebt veel meegemaakt. Maar zal ik het hebben over de man die eerst als lader bij de N.M.B.S. te werk werd gesteld, die zich in stilte voorbereidt op een examen dat hem de deuren moet openen om ‘seingever’ te worden, net als zijn vader, tot wanneer hem plots de kans wordt geboden om zich uit te leven op een post waar hij 31 jaar lang ‘gelukkig’ is geweest, in een beroep waarvoor hij geknipt was?
Liefst niet. Zal ik het dan hebben over uw leven aan en in de Academie, waar u zoveel heeft beleefd en waar u zovelen als lid hebt zien komen en gaan? Hoe zou ik? Uit de stille, trouwe Georges, die de bescheidenheid evenzeer siert als zijn vrouw, is weinig te krijgen. Weinig meer als: ‘ik heb die en die, en die heel goed gekend; ik heb hier vier vaste secretarissen als diensthoofd gehad; bij de heer Goemans ben ik vaak als bode aan huis geweest; van degenen die lid van de Academie waren toen ik werd aangesteld is er nog maar één meer in leven, nl. de heer Walschap; e.d. Maar nooit heb ik uit uw mond enige indiscretie vernomen. Wel heb ik u dikwijls horen zeggen: ‘Ik ben hier altijd graag geweest en ik was gelukkig temidden van al die schrijvers en geleerden, en ze hadden wel hun eigen karakter, maar ze zijn allemaal goed voor mij geweest’.
Uw eerste jaren in de Academie hebt u in rust en stilte tussen de heren Danhieux en Van Beughem genoten, ja ‘genoten’. Maar dan is de Academie plots gaan zoemen van het vele werk. Toen mijn voorganger, de heer Gilliams, vast secretaris was geworden begonnen meteen belangrijke verbouwingen en werd o.m. de zolder boven de
| |
| |
grote vergaderzaal tot bibliotheek ingericht. Er werd toen vaak op u en uw vrouw een beroep gedaan om boeken en meubels van het ene lokaal naar het andere te versjouwen en voor de extra schoonmaak. Geen van u beiden heeft toen geklaagd en beiden bent u met volle inzet aan de slag gegaan. In de verbeteringen en in de verfraaiingen van ons gebouw heeft u een niet te verwaarlozen aandeel gehad. Wij, die nu het genot van dit fraaie en meer functioneel geworden gebouw hebben, willen dat niet onvermeld laten. Met de stille eenvoud die u kenmerkt heeft u er evenwel nooit allusie op gemaakt.
Bij een afscheid is het normaal dat men de goede kwaliteiten van de scheidende mens (en mensen) prijst. Ik heb al gewezen op uw discretie, uw eenvoud, uw geschiktheid voor de taken waarmee u werd belast. Ik moet daar nog aan toevoegen: uw dienstvaardigheid op elk ogenblik van de dag, van de week, van de maand en van het jaar; en... op uw volslagen betrouwbaarheid.
Uw dienstvaardigheid gold niet alleen uw chefs. Ook tegenover de andere personeelsleden en tegenover de leden van de Academie, - die volgens de regel gewoonlijk alleen om de maand aan het Academiegebouw kwamen aankloppen -, en tegenover de toevallige bezoekers heeft u steeds dezelfde dienstvaardigheid aan de dag gelegd.
Uw uiterste betrouwbaarheid en uw plichtsbesef zijn voor het huis onschatbare deugden geweest. Zelfs wanneer u met verlof was of in geval van ziekte, Georges, dacht u nog aan de expeditie, aan de vuren en de lichten en maakte u nog de laatste rondgang. U is een huisbewaarder van de goede, oude stempel geweest, voor wie de uren en de etmalen geen belang hadden. Morgen zullen wij u missen. Ik ben nu lang genoeg vast secretaris om te mogen zeggen, dat de poort 's morgens nooit te laat geopend werd en dat, wanneer u 's avonds de poort gesloten had, de vaste secretaris op beide oren kon slapen. Uw veelvuldige opdrachten hebt u steeds nauwgezet en correct uitgevoerd, van stoker tot pedel. En wie u in de laatste functie zag, kon niet merken, dat u kort te voren nog met kachelhout en antraciet bezig was geweest.
Georgske heeft hier 31 jaar in, mét en vóor de Academie geleefd. Hij was er mee vergroeid en eraan verknocht. Ook hem zal het afscheid pijn doen en onze mooie gevel zal hij nog wel vaker met weemoed bekijken. Ik hoop dat hij niet nalaten zal ons af en toe te bezoeken. Hij zal in dit huis altijd welkom zijn.
Georges, u heeft de Academie goed gediend en u heeft het uniform van bode-kamerbewaarder - en de ereketen die mijn voorganger u
| |
| |
heeft omgehangen nadat hij die toevallig in de brandkoffer had gevonden - waardig gedragen. Samen met uw vrouw heeft u gewaakt over de Academie als gebouw en bent u steeds om de Academie als lichaam bezorgd geweest. In naam van deze, onze Academie, in al haar geledingen, dank ik u oprecht voor de vele, vele bewezen diensten en wens ik u een vredige oude dag toe, en nog vele jaren.... Tot ziens.
Georges en Alice,
De Bestuurscommissie heeft in haar vergadering van vorige woensdag beslist u beiden, in naam van de volledige Academie als blijk van erkentelijkheid en als blijvende herinnering een geschenk aan te bieden en u met een kleine receptie te eren. Mag ik mevrouw De Pauw ertoe uitnodigen Alice eerst in de bloemen te zetten...... en het geschenk aan Georges te overhandigen.
| |
| |
| |
Vergaderingen van 21 maart 1979
I. Plenaire vergadering
Aanwezig: de heren Van Elslander, voorzitter, Roose, ondervoorzitter, en Hoebeke, vast secretaris;
de heren Van Loey, Aerts, Lissens, Roelandts, Demedts, Vanacker, Gysseling, Jonckheere, Buckinx, Draye, Lebeau, Decorte, mevrouw Deprez, mevrouw D'haen, en de heren Coupé, Couvreur, Deschamps en Keersmaekers, leden;
de heren Schmook, Pauwels en Vanderheyden, binnenlandse ereleden;
de heer Langvik-Johannessen, buitenlands erelid.
Afwezig met kennisgeving: de heren Gilliams, Rombauts, Leys, De Belser en Goossens, leden.
| |
Notulen
De notulen van de plenaire vergadering en van de commissievergadering van 21 februari 1979 worden goedgekeurd.
| |
Mededelingen van de vaste secretaris
1. Ingekomen stuk. - In een schrijven van 27 februari 1979 deelt de heer Hubert Lampo de Academie mee, dat hij zich door de verkiezing tot lid in hoge mate vereerd voelt en dat hij het lidmaatschap graag aanvaardt.
2. Groepsfoto van de Academieleden. - De Vaste Secretaris deelt mede, dat indien de Academie het wenst er, zoals vroeger vaak gebeurde, weer een groepsfoto kan worden genomen. Dat zou kunnen net vóór de aanvang van de plenaire vergadering van 16 mei e.k.
| |
Mededelingen en voorstellen van het bestuur
1. Hulde-adres voor de heer Pauwels. - Op 27 juli 1979 zal het 25 jaar geleden zijn dat de heer Pauwels tot lid van de Academie werd benoemd.
| |
| |
Op voorstel van het Bestuur zal hem bij deze gelegenheid een hulde-adres worden aangeboden. De heer Goossens zal verzocht worden de tekst op te stellen.
2. Ingekomen stuk: brief van de Koninklijke Nederlandse Akademie. - Bij brief van 26 februari jl. verzoekt de bovenvermelde Akademie ons Genootschap een vertegenwoordiger te willen afvaardigen op haar jaarlijkse Verenigde Vergadering der Afdelingen Letterkunde en Natuurkunde, welke vergadering zal plaatsvinden op maandag 9 april 1979 in het Trippenhuis te Amsterdam.
Voor deze vertegenwoordiging wijst de Academie zoals gebruikelijk de voorzitter aan.
3. Guido Gezelle-herdenking. - Volgend jaar zal het 150 jaar geleden zijn dat Guido Gezelle geboren werd. Het Bestuur denkt eraan een kleine herdenkingsplechtigheid op touw te zetten, indien mogelijk extra-muros, nl. te Brugge en in samenwerking met één of meer instellingen.
De Academie hecht haar goedkeuring aan de plannen van het Bestuur.
| |
Lezing
‘Germaanse volksverhuizing en taalgrens’, lezing door de heer Gysseling.
| |
Geheime zitting
1. Samenstelling van de Prijsvragencommissie (prijsantwoorden 1982). - Voorstel van het Bestuur: de heren Van Elslander, voorzitter; Roose, ondervoorzitter, en Hoebeke, vast secretaris, van ambtswege. Verder de heren Rombauts en Weisgerber, leden.
De vier Vaste Commissies zijn in de aldus samengestelde Commissie vertegenwoordigd (Vgl. art. 65 van het Huishoudelijk Reglement).
Het voorstel wordt goedgekeurd.
2. Verslag van de vergadering van de Bestuurscommissie d.d. 14 maart jl. - Het verslag wordt aan de Academie overgelegd.
| |
| |
| |
II. Commissievergaderingen
Vaste commissie voor cultuurgeschiedenis
Verslag door de heer Lebeau, lid-secretaris.
Aanwezig: de heren Van Elslander, voorzitter, Buckinx, ondervoorzitter, en Lebeau, secretaris;
de heren Aerts, Lissens, Demedts, Jonckheere, Decorte, mevrouw Deprez, en de heren De Belser en Deschamps, leden.
Hospiterende leden: de heren Roelandts, Vanacker, Gysseling, Draye, Leys, Hoebeke, Coupé, Couvreur en Keersmaekers;
de heren Walschap, Schmook, Pauwels en Vanderheyden, binnenlandse ereleden;
de heer Langvik-Johannessen, buitenlands erelid.
Afwezig met kennisgeving: de heer Rombauts, lid.
| |
Agenda
‘De handschriftenverzameling van C.P. Serrure II’, voortzetting van de lezing door de heer Deschamps gehouden op 22 november 1978.
De voorzitter begroet de spreker. Deze geeft eerst een terugblik op zijn vorige lezing over hetzelfde onderwerp.
In 1859 besloot C.Ph. Serrure zich van zijn kostbare boeken en handschriften te ontdoen en er slechts een handbibliotheek op na te houden. Zijn bibliotheek bestond toen uit 14.000 boekdelen, waaronder 300 handschriften, vooral betrekking hebbend op de Nederlandse letterkunde en de vaderlandse geschiedenis. Onderhandelingen, die in 1860 met de Koninklijke Bibliotheek te Brussel werden gevoerd, sprongen door een misverstand jammerlijk af. Tussen 1866 en 1871 verkocht Serrure aan Engelbert-August (1824-1875), achtste hertog van Arenberg, in vier partijen een paar honderd boeken, die tot de kostbaarste uit zijn bibliotheek behoorden, alsook twee handschriften: de Eerste Bliscap (thans hs. Brussel, Koninklijke Bibliotheek, IV 192) en een getijdenboek, afkomstig uit de abdij van Sint-Truiden. Andere delen van zijn bibliotheek liet hij in 1864 en 1866 veilen of verkocht hij aan antiquaren en verzamelaars. Toen
| |
| |
Serrure op 6 april 1872 overleed, liet hij nog een grote hoeveelheid boeken en handschriften, alsook archivalia, munten, penningen en oudheden, na. Zij werden in vijftien veilingen, waaronder twaalf anoniem, onder de hamer gebracht. De handschriften en kostbaarste boeken werden in twee beroemde veilingen (samen 4302 kavels) door de Brusselse antiquaar en veilinghouder F.J. Olivier (1829-1887) openbaar verkocht. De eerste veiling had plaats op 19-23 november 1872, de tweede op 23-29 oktober 1873. In die tijd stond de regering de Koninklijke Bibliotheek te Brussel en de Universiteitsbibliotheek te Gent een gezamenlijk buitengewoon krediet toe, waarmee o.a. werden bekostigd: 1) 254 kavels, verworven op de eerste en 403 kavels, waaronder 42 handschriften, verworven op de tweede bovengenoemde veiling; 2) een handschrift met zeven toneelspelen van de zestiende-eeuwse Roeselaarse rederijker Robert Lawet en een obituarium van Groenendaal (thans de hss. Brussel, Koninklijke Bibliotheek, II, 154 en II 155), die aan Serrure hadden toebehoord, maar nog vóór diens dood van hem door Olivier waren gekocht; 3) uitgaven van werken van Anna Bijns, die aan Olivier op de eerste bovengenoemde veiling waren toegewezen. De verworven handschriften werden aan de Koninklijke Bibliotheek toegekend, de boeken onder de Koninklijke Bibliotheek en de Universiteitsbibliotheek verdeeld. De kostbaarste handschriften werden door de erfgenamen ingehouden. Op de twee voornoemde veilingen werd nog door een zeventigtal binnen- en buitenlandse antiquaren en verzamelaars gekocht. Tot de voornaamste kopers behoorden ook de Antwerpse antiquaren P. Kockx (1834-1890) en J.B. Schoepen (1824-1914) en de Gentse antiquaar C. Vyt (1827-1883).
De voorzitter dankt de heer Deschamps voor zijn boeiende lezing, die werd geïllustreerd door enkele oude catalogi ter inzage.
Aan de bespreking namen, buiten de voorzitter, ook mevrouw Deprez en de heer Keersmaekers deel.
| |
Vaste commissie voor onderwijs en nederlandse lexicografie
Verslag door de heer Coupé, lid-secretaris.
Aanwezig: de heren Draye, voorzitter, Leys, ondervoorzitter, en Coupé, secretaris;
de heren Roelandts, Vanacker, Gysseling, Moors, Roose, Hoebeke, Couvreur en Keersmaekers, leden.
| |
| |
Hospiterende leden: de heren Lissens, Jonckheere, Buckinx, Lebeau, Decorte, mevrouw Deprez, en de heer Deschamps;
de heren Schmook, Pauwels en Vanderheyden, binnenlandse ereleden;
de heer Langvik-Johannessen, buitenlands erelid.
Afwezig met kennisgeving: de heren Van Loey en Goossens, leden.
| |
Agenda
‘Bredero's pen “in arbeid” - waarde van varianten in enkele zgn. Margriete-sonnetten’, lezing door de heer Keersmaekers.
Vijf zogenaamde Margriete-sonnetten van Bredero komen voor in de Tragedische Histories (1646; 1649/50) én in de Nederduytsche Poëmata (1632). Uit een vergelijking tussen de twee redacties blijkt dat de teksten van de Nederduytsche Poëmata een vroegere versie zijn, die nadien werd afgewerkt; daarop wijzen o.a. een betere vormelijke afwerking van sommige sonnetten, een zorgvuldiger woordkeus, een soms verder afwijken van het Franse origineel.
Aan de bespreking namen deel: de heren Roose en Jonckheere.
| |
| |
| |
Vergaderingen van 18 april 1979
I. Plenaire vergadering
Aanwezig: de heren Van Elslander, voorzitter, Roose, ondervoorzitter, en Hoebeke, vast secretaris;
de heren Rombauts, Roelandts, Demedts, Vanacker, Gysseling, Weisgerber, Draye, Leys, Decorte, Couvreur, Deschamps en Keersmaekers, leden;
de heren Schmook en Vanderheyden, binnenlandse ereleden.
Afwezig met kennisgeving: de heren Gilliams, Van Loey, Lissens, Moors, Lebeau, mevrouw Deprez, mevrouw D'haen en de heren De Belser, Goossens en Lampo, leden.
| |
Notulen
De notulen van de plenaire vergadering en van de commissievergaderingen van 21 maart 1979 worden goedgekeurd.
| |
Mededelingen van de vaste secretaris
1. | Vertegenwoordiging van de Academie. - Op 31 maart jl. vertegenwoordigde de heer Van Elslander, voorzitter, de Academie op de plechtige uitreiking op het stadhuis te Gent van de jaarlijkse prijs van de Stad Gent voor Nederlandse literatuur en van de prijs van de stad Gent voor een wetenschappelijke studie over Gent. |
| |
2. | Lidmaatschap. - De verkiezing van de heer Hubert Lampo tot lid van ons Genootschap werd goedgekeurd bij Koninklijk Besluit van 22 maart 1979. |
| |
Lezing
‘Vroeger vertaalwerk 1450-1600. Profijtelijck! Hoe?’, lezing door de heer Vanderheyden, binnenlands erelid.
(Zie ‘Verslagen en Mededelingen’, jg. 1979, blz. 184-257).
| |
| |
| |
Geheime zitting
1. Academische prijsvragen. - Volgende prijsvragen worden uitgeschreven voor het jaar 1982:
Taalkunde: De toponymie van Overijse en Rosières.
Letterkunde:
1. | Een kritische uitgave van Ruusbroecs tractaat ‘Van den seven Sloten’, met inleiding en commentaar. |
2. | Het Refrein en de Hervorming. |
3. | Schuld, straf en genade in Vondels treurspelen. |
De volgende prijsvraag, voorgesteld voor 1979, wordt voor 1982 aangehouden: ‘Het werk van Maurice Gilliams als dichter, romancier en essayist’.
Het voorstel van de Prijsvragencommissie om aan elke prijs een bedrag van 25.000 F. te hechten wordt goedgekeurd.
2. Vergadering van de Bestuurscommissie. Verslag. - Het verslag van de vergadering van de Bestuurscommissie d.d. 11 april 1979 wordt aan de Academie overgelegd.
| |
II. Commissievergaderingen
Vaste commissie voor middelnederlandse taal- en letterkunde
Verslag door de heer Deschamps, lid-secretaris.
Aanwezig: de heren Couvreur, ondervoorzitter, en Deschamps, secretaris;
de heren Rombauts, Roelandts, Vanacker, Gysseling, Draye, Leys, Hoebeke, en Keersmaekers, leden.
Hospiterende leden: de heren Aerts, Demedts en Decorte;
de heren Schmook en Vanderheyden, binnenlandse ereleden.
Afwezig met kennisgeving: de heer Moors, voorzitter;
de heren Van Loey, Roose en Goossens, leden.
In afwezigheid van de heer Moors, wordt het voorzitterschap waargenomen door de heer Couvreur, ondervoorzitter van deze Commissie.
| |
| |
| |
Agenda
‘Geschiedenis van de voornamen in de Nederlanden, van de prehistorie tot de 12e eeuw’, lezing door de heer Gysseling.
De namen van onze Belgische voorouders kennen wij uit daarvan afgeleide plaatsnamen en uit Gallo-Romeinse inscripties. Iedereen droeg één enkele naam. De Belgische namen waren steeds afleidingen. Bv. Lubanios, bij IE leubh-, lubh- ‘lief’, dus ‘de geliefde’, in Lubaniom, nu Leuven.
In de laatste eeuwen v.C. komt bij de vorsten een Keltische namenmode op, bv. Boduo-gnatos ‘zoon van de krijgsgodin (die ook kraaiengedaante kan aannemen)’.
De germanisering in de 2de eeuw v.C. is vooral herkenbaar aan het enten van een Germaanse klankevolutie op Belgische namen.
In de eerste eeuwen n.C. wordt het Latijnse drienamensysteem ook in Gallië ingevoerd. Achter het nomen gentilicium gaat echter een patroniem, achter het cognomen een individuele naam schuil. Heel wat voorbeelden komen voor in inscripties uit Domburg en uit Ganuentum (verdronken in de Oosterschelde). Daarnaast komt hier ook het type Dacinus Liffionis filius voor.
In de 4de eeuw keert men, onder invloed van het christendom, terug naar de eennamigheid. Talrijke voorbeelden van christelijke namen in inscripties te Trier. Vele zinspelen op christelijke deugden, bv. Innocentius. Een groot percentage is van Griekse oorsprong.
Als gevolg van de Frankische volksplanting worden in de 5de eeuw talrijke Germaanse namen in Gallië ingevoerd.
Net als bij de Kelten, waren de Germaanse namen aanvankelijk in algemene regel afleidingen; de vorsten droegen echter doorgaans samengestelde namen. Vanaf de 3de, en vooral 4de-5de eeuw neemt het aantal samenstellingen geweldig toe. Betekeniscategorieën. Vrouwennamen onderscheiden zich van mannennamen door de aard van het tweede lid.
Spreker zal zijn lezing op een volgende vergadering voortzetten.
Aan de bespreking namen deel: de heren Roelandts, Couvreur en Draye.
| |
Vaste commissie voor moderne letteren
Verslag door de heer Decorte, lid-wd. secretaris.
| |
| |
Aanwezig: de heren Aerts, Demedts, Van Elslander, en Decorte, leden.
Hospiterende leden: de heren Rombauts, Roelandts, Vanacker, Gysseling, Draye, Leys, Hoebeke, Couvreur, Deschamps en Keersmaekers;
de heren Schmook en Vanderheyden, binnenlandse ereleden.
Afwezig met kennisgeving: de heren Lebeau, ondervoorzitter, en Lissens, secretaris;
de heren Gilliams, Weisgerber, mevrouw Deprez, mevrouw D'haen en de heren De Belser en Lampo, leden.
Bij afwezigheid van het bestuur, worden het voorzitterschap en het secretariaat respectievelijk door de heren Van Elslander en Decorte waargenomen.
| |
Agenda
Literair salon: de heer Demedts leest voor uit eigen werk.
Ter inleiding schetst de voorzitter de veelzijdige literaire bedrijvigheid van de spreker. Deze geeft, om zijn jongste vierdelig romanwerk te situeren, een historische toelichting en gaat dan over tot het lezen van twee fragmenten uit het vierde deel (Een houten Kroon).
| |
| |
| |
Buitengewone openbare vergadering van 11 mei 1979 (in het A.M.V.C. te Antwerpen)
Op vrijdag 11 mei 1979 om 15u.30 werd in samenwerking met het Stadsbestuur van Antwerpen in de gebouwen van het Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven te Antwerpen een openbare vergadering gehouden ter gelegenheid van de honderdste verjaring van de geboorte van Lode Baekelmans (1879-1965). Tevens werd de opnieuw ingerichte Van Nu en Straks-zaal ingehuldigd.
Aanwezig: de heren Roose, ondervoorzitter, en Hoebeke, vast secretaris;
de heren Rombauts, Lebeau, Decorte, Coupé, De Belser, Couvreur, Keersmaekers en Lampo, leden;
de heren Walschap, Schmook en Vanderheyden, binnenlandse ereleden.
Afwezig met kennisgeving: de heer Van Elslander, voorzitter;
de heren Van Loey, Lissens, Demedts, Vanacker en mevrouw Deprez, leden.
| |
Agenda
De heer E. Willekens, Conservator van het A.M.V.C. verwelkomde de genodigden en onderstreepte de verdiensten van L. Baekelmans. Hij legde o.m. de nadruk op diens pionierswerk in de opbouw en de ontwikkeling van het Museum.
De heer Roose, ondervoorzitter der Academie, verving de heer Van Elslander, voorzitter, die wegens ambtsbezigheden verhinderd was. In zijn toespraak belichtte hij in treffende bewoordingen de betekenis van de schrijver, de bibliothecaris, het academielid en de mens Baekelmans.
Namens de Academie sprak de heer Decorte. Hij handelde over Baekelmans als literator. Spreker stelde drie grote kwaliteiten van de schrijver voorop: Baekelmans schreef over de dingen die hij kende, schreef over de kleine mens en de mens aan de zelfkant, en deed dat met humor.
De feestredenaar (namens de Stad Antwerpen) was de heer Lampo, thans ook lid van de Academie. Hij overschouwde het werk van de gehuldigde, die hij een beheerste realist noemde die nog het best
| |
| |
aansluit op Georges Eeckhoud. Spreker deed ook een beroep op de uitgevers, opdat ze het waardevolle van vroeger in goedkope uitgaven weer ter beschikking van het publiek zouden stellen. Met de herdruk van De Dolaar en de Weidse Stad is dat voor Baekelmans al op gang gebracht. Een vertegenwoordiger van de uitgeverij D.A.P.-Reinaert bood onmiddellijk na de toespraak van de heer Lampo aan de schoonzoon van L. Baekelmans het eerste exemplaar van de pas verschenen herdruk van Tille aan.
Na een korte toespraak opende schepen Geldolf de tentoonstelling.
| |
| |
| |
Vergaderingen van 16 mei 1979
I. Plenaire vergadering
Aanwezig: de heren Van Elslander, voorzitter, Roose, ondervoorzitter, en Hoebeke, vast secretaris;
de heren Rombauts, Van Loey, Lissens, Roelandts, Demedts, Vanacker, Gysseling, Moors, Buckinx, Draye, Lebeau, Leys, Decorte, mevrouw Deprez, mevrouw D'haen en de heren Hadermann, De Belser, Couvreur, Deschamps, Keersmaekers en Lampo, leden;
de heren Walschap, Schmook, Pauwels en Vanderheyden, binnenlandse ereleden;
de heer Langvik-Johannessen, buitenlands erelid.
Afwezig met kennisgeving: de heren Gilliams, Aerts, Jonckheere, Coupé en Goossens, leden.
| |
Notulen
De notulen van de plenaire vergadering, van de commissievergaderingen van 18 april 1979 en van de buitengewone openbare vergadering te Antwerpen op 11 mei jl. worden goedgekeurd.
| |
Mededelingen van de Vaste Secretaris
1. | Overlijden. - Naar aanleiding van het overlijden van mevrouw G. Baron Walschap heeft de vaste secretaris namens de Academie op 26 april jl. aan de heer Walschap een rouwtelegram gestuurd.
De heer Roose, ondervoorzitter van ons Genootschap, vertegenwoordigde de Academie op de begrafenisplechtigheid. Ook de hierna volgende leden woonden de begrafenis van mevrouw Walschap bij: de heren Schmook, Aerts, Decorte en De Belser. |
| |
2. | Gelukwensen. - Ter gelegenheid van zijn 60e verjaardag (6 mei 1979) mocht de heer Roelandts vanwege het secretariaat en namens de Academie een brief met gelukwensen ontvangen. |
| |
| |
3. | Teirlinck-hulde te Oudenaarde. - Zoals vroeger werd meegedeeld, is in de loop van de maand september vanwege de Academie en in samenwerking met het Bestuur van de Provincie Oost-Vlaanderen te Oudenaarde een hulde aan de nagedachtenis van Isidoor en Herman Teirlinck in het vooruitzicht gesteld. De exacte datum en het uur zijn intussen vastgelegd. De plechtigheid zal plaatsvinden in de volkszaal van het Stadhuis te Oudenaarde op vrijdag 21 september e.k. om 10u.30.
Het ligt verder in de bedoeling van de vaste secretaris in de namiddag met de collega's en hun familieleden een bezoek te brengen aan Zegelsem en het Zuidoostvlaamse landschap, dat Herman Teirlinck op onvergetelijke wijze heeft verheerlijkt.
De vaste secretaris zal er ook voor zorgen, dat de deelnemende leden tegen een schappelijke prijs in een Oudenaards restaurant de lunch kunnen gebruiken. |
| |
4. | Personeel. - Bij besluit van de heer Secretaris-Generaal R. Roose d.d. 17 april 1979 werd mevrouw Gillis-Vandenbogaerde, Agnes, loontrekkend schoonmaakster aan onze Instelling, met ingang van 1 maart 1979, aangesteld als huisbewaarster.
Met ingang van vandaag is ook Mej. Godelieve Vanduynslager als stagedoend bode-kamerbewaarder aangesteld. Daarmee is de volledige opvolging van de heer Georges Vandenbogaerde verzekerd. |
| |
Mededelingen en voorstellen van het Bestuur
1. | Bekrachtigingscommissie 1979. - Op voorstel van het Bestuur wordt de heer Pauwels aangewezen om deel te nemen aan de werkzaamheden van de commissie voor de bekrachtiging van de academische diploma's. |
| |
2. | Ingekomen stuk. - Bij rondschrijven van 20 april jl. vraagt de redactie van GIO/CLIO de Academie dat ze deze vereniging van leraren in de geschiedenis enige steun zou verlenen bij de aktie die zij voert tegen de afschaffing van het vak Geschiedenis en Maatschappelijke Vorming vanaf het derde jaar S.O.
Het Bestuur heeft de vaste secretaris de opdracht gegeven aan de heer Minister van Nationale Opvoeding namens de Academie te schrijven, dat het Bestuur der Academie het betreurt dat het onderwijs in de geschiedenis in de verdrukking dreigt te komen. |
| |
| |
3. | Vertegenwoordiging van de Academie. - De heer Hoebeke, vast secretaris, vertegenwoordigde op 15 mei jl. onze Academie op de zitting, die door de ‘Académie Royale des Sciences, des Lettres et des Beaux-Arts de Belgique’ te Brussel gehouden werd als inleiding tot de vernissage van de tentoonstelling ‘Einstein et la Belgique’. |
| |
Lezing
‘Het probleem van de Imitatio in Vondels David-spelen van 1660’, lezing door de heer Langvik-Johannessen, buitenlands erelid.
(Zie ‘Verslagen en Mededelingen’, jg. 1980, blz. 87-93).
| |
Geheime zitting
Verslag van de vergadering van de Bestuurscommissie. - Het verslag van de vergadering van de Bestuurscommissie d.d. 9 mei 1979 werd aan de leden voor kennisgeving ter hand gesteld en aan de Academie overgelegd.
| |
II. Commissievergaderingen
Vaste commissie voor onderwijs en nederlandse lexicografie
Verslag door de heer Keersmaekers, lid-wd. secretaris.
Aanwezig: de heren Draye, voorzitter, en Leys, ondervoorzitter;
de heren Van Loey, Roelandts, Vanacker, Gysseling, Moors, Roose, Hoebeke, Goossens, Couvreur en Keersmaekers, leden.
Hospiterende leden: de heren Rombauts, Lissens, Demedts, Buckinx, Lebeau, mevrouw Deprez, mevrouw D'haen, en de heren De Belser, Deschamps en Lampo;
de heren Walschap, Schmook, Pauwels en Vanderheyden, binnenlandse ereleden;
de heer Langvik-Johannessen, buitenlands erelid.
Afwezig met kennisgeving: de heer Coupé, secretaris.
| |
| |
| |
Agenda
‘Van Loeys Middelnederlandse Klankleer structureel gelezen. II. De umlaut als klankwettig verschijnsel’, lezing door de heer Goossens.
In de handboeken wordt aangenomen dat het Nederlands umlaut van korte, niet van lange klinkers of diftongen heeft. In de Nederlandse dialecten zou de umlaut van de korte klinkers in het hele taalgebied, die van lange klinkers en diftongen slechts in de oostelijke helft voorkomen. Spreker bestrijdt deze opvatting: het gaat volgens hem niet om een tegenstelling tussen korte klinkers enerzijds en lange klinkers en diftongen anderzijds, maar om een tegenstelling tussen primaire en secundaire umlaut. Primair is alleen de umlaut van korte westgermaanse a, voor zover er geen umlautstremmende factor tussen de umlautklinker en de umlautfactor stond (type bed in gesloten, kegel in open lettergreep). Alle andere umlauten, die als secundair zijn te beschouwen, komen slechts in de oostelijke helft van het taalgebied voor, dus ook die van korte u in gesloten (type mug) en open lettergreep (type sleutel), die van korte a voor umlautstremmende klankengroep (type bekker) en ook die van korte a voor niet umlautstremmende klankengroep, die in een eerste fase primaire umlaut van a, maar in een tweede secundaire umlaut van e is geweest, in gesloten (type bel) en open lettergreep (type kegel). Spreker laat zien dat de grenzen van alle secundaire umlauten een opvallende overeenkomst vertonen, waarbij de steden Antwerpen en Utrecht in een jongere fase van de taalgeschiedenis storingen hebben veroorzaakt. Palatalisaties als scheep, ‘schaap’, dreumen ‘dromen’ of sleutel in delen van het Westen zijn op een andere manier te verklaren.
De bespreking wordt uitgesteld tot wanneer de leden over de tekst van de lezing zullen beschikken.
| |
Vaste commissie voor cultuurgeschiedenis
Verslag door de heer Lebeau, lid-secretaris.
Aanwezig: de heren Van Elslander, voorzitter, Buckinx, ondervoorzitter, en Lebeau, secretaris;
de heren Rombauts, Lissens, Demedts, mevrouw Deprez, mevrouw D'haen, en de heren De Belser, Deschamps en Lampo, leden.
| |
| |
Hospiterende leden: de heren Van Loey, Roelandts, Vanacker, Gysseling, Moors, Draye, Roose, Leys, Goossens, Couvreur en Keersmaekers;
de heren Walschap, Schmook, Pauwels en Vanderheyden, binnenlandse ereleden;
de heer Langvik-Johannessen, buitenlands erelid.
Afwezig met kennisgeving: de heren Gilliams, Aerts, Jonckheere en Decorte, leden.
| |
Agenda
‘Mijn hert is als een blomgewas, een foto of een film?’, lezing door mevrouw D'haen.
De voorzitter begroet de talrijke aanwezigen in het biezonder het nieuwe lid, de heer Lampo. Vervolgens leidt hij mevrouw D'haen in, die handelt over het gedicht van Gezelle: ‘Mijn hert is als een blomgewas.’
Uitgaande van 3 discrepansen in de beeldspraak van Mijn hert is als een blomgewas (Gezelle, 1883), wordt betoogd dat dit gedicht een evolutie in de psyche van de auteur weergeeft: van kind tot volwassene. De beelden worden in de zin van Jung verklaard. Deze dynamiek wordt gevonden op metrisch, fonetisch, morfologisch en lexicologisch gebied; V4 bekleedt de culminerende plaats. Vergelijking met Ik ben een blomme (1898) dringt zich op.
De voorzitter feliciteert de spreekster en wenst de lezing opgenomen te zien in de Verslagen der Academie.
Aan de levendige bespreking namen deel: de heren Rombauts, Lissens, Schmook, Demedts, Pauwels en Roose.
(Zie ‘Verslagen en Mededelingen’, jg. 1980, blz. 78-86).
| |
| |
| |
Vergadering van 20 juni 1979
Plenaire vergadering
Aanwezig: de heren Van Elslander, voorzitter, Roose, ondervoorzitter, en Hoebeke, vast secretaris;
de heren Van Loey, Aerts, Roelandts, Demedts, Gysseling, Jonckheere, Weisgerber, Draye, Lebeau, Decorte, mevrouw Deprez, mevrouw D'haen, en de heren Coupé, Hadermann, Deschamps en Keersmaekers, leden;
de heren Schmook en Vanderheyden, binnenlandse ereleden;
de heer Langvik-Johannessen, buitenlands erelid.
Afwezig met kennisgeving: de heren Gilliams, Rombauts, Lissens, Vanacker, Moors, Leys, De Belser, Goossens, Couvreur en Lampo, leden.
| |
Notulen
De notulen van de plenaire vergadering en van de commissievergaderingen van 16 mei 1979 worden goedgekeurd.
| |
Mededelingen van de vaste secretaris
1. | Vertegenwoordiging van de Academie. - De heer Van Elslander, voorzitter, vertegenwoordigde ons Genootschap op de zitting die in het Paleis der Academiën te Brussel gehouden werd om hulde te brengen aan Prof. L. Lebeer, Ere-Vast Secretaris van de Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België (23 mei 1979). Ook de heren Rombauts en Hoebeke waren aanwezig.
De heer Van Elslander, voorzitter, vertegenwoordigde ons Genootschap op de Herman Teirlinck-herdenking in de gemeentelijke feestzaal te Beersel (zaterdag 26 mei 1979). Ook de heer Hoebeke, vast secretaris, woonde deze herdenking bij.
De heer Van Elslander, voorzitter, vertegenwoordigde ons Genootschap op de opening van de tentoonstelling Karel van de Woes- |
| |
| |
| tijne (1878-1929) in de Koninklijke Bibliotheek Albert I te Brussel (15 juni 1979). |
| |
2. | Aangeboden bijdrage. - Door de heer A. de Meersman werd een bijdrage aangeboden voor publikatie in de ‘Verslagen en Mededelingen’: ‘Woordvolgorde in 14e eeuws Brabants’.
De heren Vanacker en Leys, leden van de commissie van beoordeling, brachten een gunstig advies uit. |
| |
3. | Gelukwensen. - Ter gelegenheid van zijn 65ste verjaardag (7 juni 1979) mocht collega Moors vanwege het Secretariaat en in naam van de Academie een brief met gelukwensen ontvangen.
Aan Hare Majesteit Koningin Fabiola werd ter gelegenheid van Haar verjaardag (11 juni 1979) een telegram met gelukwensen gestuurd.
In een telegram van 12 juni 1979 dankte de secretaris van de Koningin voor deze gelukwensen. |
| |
Mededelingen en voorstellen van het Bestuur
Ingekomen stukken.
a. | Algemeen Rijksarchief: actie tot uitbreiding van de personeelskaders. - De Academie ontving een rondschrijven van de Wetenschappelijke Raad van het Rijksarchief waarin wordt gewezen op het gebrek aan personeel waarmee het Algemeen Rijksarchief op dit ogenblik te kampen heeft.
De Academie wordt tevens verzocht de actie om de overheid tot de uitbreiding van de personeelskaders te bewegen te steunen.
Na bespreking beslist de Academie op het verzoek in te gaan. De Voorzitter zal het toegestuurde dokument namens de Academie ondertekenen en aan de Algemene Rijksarchivaris doen toekomen. |
| |
b. | Gezellesymposium op 2 mei 1980 te Brugge. - In antwoord op een brief van de vaste secretaris aan de ‘Werkcommissie Gezellesymposium 1980’ ontving het secretariaat een schrijven d.d. 27 mei 1979 waarin het Comité ‘Gezellesymposium 1980’ laat weten, dat het zich verheugt over de bedoeling van de Academie om aan de Gezellehuldiging, die in 1980 te Brugge op touw wordt gezet, deel te nemen.
|
| |
| |
| Het Comité nodigt de Academie ertoe uit een lid naar de voorbereidende werkzaamheden van het Gezellesymposium af te vaardigen.
De Werkcommissie ‘Gezellesymposium 1980’ acht zich evenwel niet het aangewezen lichaam om als samenbundelende kracht van alle instellingen en verenigingen of genootschappen op te treden.
Het Bestuur stelt voor, dat de vaste secretaris de heer Gouverneur van West-Vlaanderen en de Burgemeester van de stad Brugge aanschrijft om na te gaan of één van deze instanties bereid is voor de Gezellehuldiging 1980 te Brugge als overkoepelend orgaan te fungeren. Ook het Centrum voor Gezellestudie te Antwerpen en de Adviescommissie van het Gezellearchief zullen worden aangeschreven. Het voorstel wordt goedgekeurd.
De heer Demedts wordt aangewezen om als afgevaardigde van de Academie deel te nemen aan de voorbereidende werkzaamheden.
Na een tussenkomst van de heer Schmook wordt overeengekomen, dat het Bestuur de zaak in haar geheel nog eens zal onderzoeken. |
| |
c. | Verzoek tot medewerking van de Academie aan een Kamiel van Baelen-huldiging. - In een brief van 11 juni jl. deelt de heer Paul Schampaert, lektor Nederlands aan de ‘Université de Liège’ aan het Secretariaat mede, dat binnenkort te Turnhout in herinnering aan de auteur K. van Baelen, die in 1945 samen met zijn broer in het concentratiekamp te Dachau overleed, een Kamiel van Baelenstraat zal worden ingewijd. De heer Schampaert verzoekt onze Academie haar invloed te willen aanwenden, opdat (blijkbaar te Turnhout) een openbare K. Van Baelen-huldiging op touw wordt gezet, zodat het werk van deze verdienstelijke, maar vergeten auteur weer in de publieke aandacht wordt gebracht.
Het Bestuur stelt voor aan het Stadsbestuur van Turnhout een brief te sturen waarin op de wenselijkheid van het inrichten van een volwaardige K. van Baelen-hulde wordt gewezen.
Het voorstel wordt aanvaard. Collega Keersmaekers zal ter plaatse nog inlichtingen inwinnen. |
| |
Lezing
‘Germaanse volksverhuizing en taalgrens II’, voortzetting van de lezing door de heer Gysseling gehouden in de plenaire vergadering van 21 maart 1979.
| |
| |
| |
Geheime zitting
1. Academische prijzen. - Na bespreking worden de volgende prijzen toegekend:
a. | Prijs voor Taalkunde (ten bedrage van 25.000 F.): aan de heer Jozef van Loon, Prinsstraat 13, 2000-Antwerpen, voor zijn studie: ‘Morfeemgeografie van de Nederlandse persoonsnamen’. |
b. | Prijs voor Letterkunde (ten bedrage van 25.000 F.): aan de heer Michel Bartosik, C. Huysmanslaan 46, bus 3, 2020-Antwerpen, voor zijn studie: ‘De poëzie van Jacques Hamelink (1961-1976)’.
Voordat er tot publikatie kan worden overgegaan, zullen de auteurs rekening moeten houden met de door de commissieleden gemaakte op- en aanmerkingen. |
| |
c. | Fondsprijzen:
1) | Lode Baekelmansprijs (tijdvak 1976-1978) ten bedrage van 40.000 F.: aan de heer Werner Pauwels, Donkerstraat 2, 9210-Heusden, voor zijn roman ‘Ik beware al die vare’. |
| |
2) | Noordstarfonds-Dr. Jan Graulsprijs (tijdvak 1974-1978) ten bedrage van 20.000 F.: aan de heer Dr. Frans Debrabandere, Keizer Karelstraat 83, 8000-Brugge, voor zijn voortzetting van ‘Stallaerts Glossarium van verouderde rechtstermen, kunstwoorden en andere uitdrukkingen uit Vlaamse, Brabantse en Limburgse bronnen’ (derde deel P-W). |
| |
3) | Arthur Merghelynckprijs voor poëzie (tijdvak 1976-1978) ten bedrage van 5.000 F.: aan de heer Rudolf van de Perre, Blackmeers 81, 1790-Hekelgem, voor zijn bundel poëziecommentaren ‘De gekleurde wereld’. |
| |
4) | Arthur Merghelynckprijs voor proza (tijdvak 1976-1978) ten bedrage van 5.000 F.: aan de heer Marc van Alstein, Heideland 52, 2510-Mortsel, voor zijn roman ‘Liebrecht of de geruisloosheid van de bourgeoisie’. |
|
De Dr. Karel Barbierprijs werd voor het tijdvak 1977-1978 niet toegekend.
2. Vergadering van de Bestuurscommissie. Verslag. - Het verslag over de vergadering van de Bestuurscommissie d.d. 6 juni 1979 wordt aan de Academie overgelegd.
| |
| |
| |
Openbare vergadering te Beauvoorde (18 juli 1979)
Deze vergadering werd vereerd met de aanwezigheid van Zijne Majesteit de Koning en Hare Majesteit de Koningin.
Aanwezig: de heren Van Elslander, voorzitter, Roose, ondervoorzitter, en Hoebeke, vast secretaris;
de heren Rombauts Van Loey, Lissens, Roelandts, Demedts, Gysseling, Jonckheere, Moors, Buckinx, Draye, Leys, Decorte, Coupé, De Belser, Goossens, Deschamps en Lampo, leden;
de heren Walschap en Schmook, binnenlandse ereleden;
de heren Stutterheim, Weijnen, Zaalberg en De Bruin, buitenlandse ereleden.
Afwezig met kennisgeving: de heren Gilliams, Aerts, Lebeau, mevrouw Deprez, mevrouw D'haen en de heer Keersmaekers, leden;
de heer Vanderheyden, binnenlands erelid.
In zijn openingstoespraak verwelkomde de Voorzitter in de allereerste plaats onze Vorsten; hij begroette verder in het bijzonder de heer W. Martens, Eerste Minister, en de volgende prominenten: de heren Fr. Vanparys, Eerste Voorzitter van het Hof van Beroep te Gent; L. Vanackere, Gouverneur van de provincie West-Vlaanderen; J. van Hee, Burgemeester van de stad Veurne; L. Roppe, Ere-Gouverneur van de provincie Limburg; M. Deneve, Ere-Luitenantgeneraal; L. Schevenhels, Administrateur-generaal bij het Ministerie van Nederlandse Cultuur; A. Wijnant, wnd. Adviseur-Hoofd van Dienst bij het Ministerie van Nederlandse Cultuur; G. Verbeke, Vast Secretaris van de Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België; F. Evens, Vast Secretaris van de Koninklijke Academie voor Overzeese Wetenschappen; en S.W. Wentzel, Ambassaderaad bij de Zuidafrikaanse Ambassade te Brussel.
(De heer M. Galle, Minister van het Vlaamse Gewest, vervoegde zich later bij de vergadering.)
Voorts hield hij voorlezing van de lijst der notabelen uit de politieke, wetenschappelijke en administratieve wereld, die een bericht van verhindering hadden gestuurd.
| |
| |
Na zijn toespraak verleende de voorzitter het woord aan de heer Jonckheere die een lezing hield over: ‘Herman Teirlinck en de Academie’.
Daarna handelde de heer De Belser over: ‘Een evaluatie van Baekelmans' stijlconceptie’.
(De lezingen werden gepubliceerd in de ‘Verslagen en Mededelingen’, jg. 1980, blz. 22-39).
In zijn slotwoord dankte de heer Van Elslander de sprekers en nodigde hij alle aanwezigen uit tot het koffiepartijtje in open lucht.
Zoals gebruikelijk is, legde het Bestuur van de Academie bloemen neer op het graf van Jonkheer Arthur Merghelynck, erflater van het domein Beauvoorde.
| |
| |
| |
Buitengewone openbare vergadering van 21 september 1979 (op het Stadhuis te Oudenaarde)
Op vrijdag 21 september 1979 om 10u.30 werd in samenwerking met het Provinciaal Bestuur van Oost-Vlaanderen en het Stadsbestuur van Oudenaarde op het Stadhuis van Oudenaarde een openbare vergadering gehouden ter gelegenheid van de Herman-Teirlinckherdenking (o 1879 - † 1967).
Aanwezig: de heren Van Elslander, voorzitter, en Hoebeke, vast secretaris;
de heren Rombauts, Lissens, Demedts, Vanacker, Jonckheere, Weisgerber, Buckinx, Draye, Decorte, mevrouw Deprez, en de heren Hadermann en Keersmaekers, leden;
de heer Schmook, binnenlands erelid.
Afwezig met kennisgeving: de heer Roose, ondervoorzitter;
de heren Gilliams, Roelandts, Gysseling, Moors, Leys, mevrouw D'haen en de heren Goossens en Lampo, leden;
de heren Walschap en Vanderheyden, binnenlandse ereleden;
de heer Meeuwesse, buitenlands erelid.
De volgende notabelen waren aanwezig: de heren H. Liebaers, Grootmaarschalk van het Hof; F. Vanparys, Eerste Voorzitter van het Hof van Beroep te Gent; R. de Kinder, Gouverneur van de provincie Oost-Vlaanderen; K. Vermeiren, Voorzitter van de Rechtbank van 1e Aanleg te Oudenaarde; J. van Ommeslaeghe, Arrondissementscommissaris; de heren G. de Rouck en G. de Smeyter, Senatoren; de Provincieraadsleden mevrouw Dhuyvetter en de heren J. Browaeys en W. Kerkhove; de heren L. Merchie, Schepen van Oudenaarde: F. Vandemenschbrugge, Schepen van Brakel; M. Vanhauteghem, Vrederechter te Oudenaarde; W. Vandenberghe, Voorzitter van de Arbeidsrechtbank te Oudenaarde; W. Mertens, Arbeidsauditeur te Oudenaarde; Van Moerkercke, Direkteur bij de Culturele Dienst van de provincie Oost-Vlaanderen; P. Huys, Kultureel Adviseur bij het Provinciaal Gouvernement van Oost-Vlaanderen; de heren P. Maes en J. Maes, kleinzonen van Herman Teirlinck. Ook Em. Prof. Dr. W. Pée, de grote vriend van H. Teirlinck en bezorger van diens verzameld werk, was aanwezig.
| |
| |
| |
Agenda
1. | Verwelkoming namens de Provincie en de Stad Oudenaarde. |
2. | ‘Isidoor en Herman Teirlinck: hun betekenis voor Zuid-Oost-Vlaanderen’ door Prof. Dr. M. Hoebeke, vast secretaris van de Academie. |
3. | Slotwoord door Prof. Dr. A. van Elslander, Voorzitter van de Academie. |
(Zie ‘Verslagen en Mededelingen’, jg. 1980, blz. 40-65).
In de namiddag werd een bezoek gebracht aan het land van vader en zoon Teirlinck, de streek binnen de driehoek Oudenaarde-Brakel-Ronse. De uitstap gebeurde per bus; vertrekpunt: de Markt te Oudenaarde. De reisroute liep over: St.-Kornelis-Horebeke - St.-Blasius-Boekel - Elst - de Perlinckmolen - Zegelsem - 't Homveld - Bos te Rijst - Schorisse - Louise-Marie - Muziekberg - d'Hoppe - Flobecqbois - de weg Brakel-Ronse - Quatre-Vents - 't Wolfgat - Etikhove (langs de oude romeinse weg naar de plaats Bossenare) - Etikhove - de Eikenberg - zo terug naar Oudenaarde.
Er werd herhaaldelijk halt gehouden, zodat bekende plaatsen uit het leven of het werk van de schrijvers werden bezocht of even bekeken.
Op de uitnodiging van de heer Frans Vandemenschbrugge, Schepen van Cultuur van Brakel, om een bezoek te brengen aan het Stadhuis van Brakel werd volgaarne ingegaan. De ontvangst verliep gulhartig.
| |
| |
| |
Vergaderingen van 17 oktober 1979
I. Plenaire vergadering
Aanwezig: de heren Van Elslander, voorzitter, en Hoebeke, vast secretaris;
de heren Rombauts, Van Loey, Lissens, Roelandts, Demedts, Vanacker, Gysseling, Draye, Lebeau, Leys, Decorte, mevrouw Deprez, mevrouw D'haen, en de heren Coupé, Goossens, Deschamps en Keersmaekers, leden;
de heren Walschap, Schmook en Pauwels, binnenlandse ereleden.
Afwezig met kennisgeving: de heer Roose, ondervoorzitter;
de heren Gilliams, Weisgerber, De Belser, en Lampo, leden;
de heer Vanderheyden, binnenlands erelid.
| |
Notulen
De notulen van de plenaire vergadering van 20 juni 1979, van de openbare vergadering te Beauvoorde op 18 juli 1979 en van de openbare vergadering te Oudenaarde op 21 september 1979 worden goedgekeurd.
| |
Mededelingen van de vaste secretaris
1. | Vertegenwoordiging van de Academie. - De heer Gysseling vertegenwoordigde ons Genootschap op het Te Deum dat op 21 juli jl. in de Sint-Baafskathedraal te Gent gezongen werd.
De heer Van Elslander, voorzitter, vertegenwoordigde ons Genootschap op de plechtige openingszitting van het academiejaar 1979-1980 aan de Vrije Universiteit te Brussel (3 oktober 1979).
De heer Moors vertegenwoordigde ons Genootschap op de plechtige openingszitting van het academiejaar 1979-1980 aan de Rijksuniversiteit te Luik (29 september 1979). |
| |
| |
2. | Gelukwensen. - In naam van de Academie betuigde het Secretariaat gelukwensen aan de volgende collega's:
- | aan de heer Couvreur, ter gelegenheid van zijn 65e verjaardag (25 juli 1979); |
- | aan de heer Pauwels, naar aanleiding van zijn 25-jarig lidmaatschap (27 juli 1979); |
- | aan de heer Gysseling, ter gelegenheid van zijn 60e verjaardag (7 september 1979). |
|
| |
3. | Telegram. - Aan Zijne Majesteit Koning Boudewijn werd door het Secretariaat op 7 september jl., ter gelegenheid van Zijn verjaardag, een telegram met gelukwensen gestuurd. |
| |
4. | Ingekomen stukken. - a) Universitaire Stichting: het Bureau van de Universitaire Stichting deelde bij brief van 29 augustus 1979 aan het Secretariaat mee, dat de functie van Administratief-Direkteur toevertrouwd werd aan Generaal-Majoor (o.r.) Pierre Gerits. Hij neemt het geheel van de administratieve en beheerstaken waar die vroeger onder de bevoegdheid vielen van de Sekretaris-Generaal Marcel Grosjean.
b) Brief van de heer J. Fleerackers, voorzitter van de Vaste Commissie voor Taaltoezicht.
Op 28 en 29 september jl. hield de Belgisch-Nederlandse Werkgroep, belast met de voorbereiding van het Nederlandse Taalunieverdrag, zijn vergaderingen op het kasteel Beauvoorde te Veurne. De vaste secretaris ontving er de leden van de Commissie.
Bij brief van 4 oktober jl. dankt de heer Fleerackers het Bestuur van de Academie ‘voor de onvolprezen gastvrijheid die de Academie aan de Werkgroep verleend heeft’. |
| |
Mededelingen en voorstellen van het bestuur
1. | Vertegenwoordiging van de Academie. - De heer Hoebeke, vast secretaris, vertegenwoordigde ons Genootschap op de plechtige opening van het Academiejaar aan de R.U.G. (1 oktober 1979). |
| |
2. | Ingekomen stukken:
a) | Schrijven van de heer G. Verbeke, vast secretaris van de Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België. - De heer Verbeke deed op het Secretariaat een pro- |
|
| |
| |
|
| gramma toekomen voor een in het vooruitzicht gesteld Internationaal Colloquium, ingericht door de Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België naar aanleiding van 150 jaar België. De heer Verbeke wenst te weten of onze Academie gebeurlijk bij bedoeld Internationaal Colloquium op een of andere wijze wenst betrokken te worden.
Het Bestuur wijdde aan de zaak een grondige bespreking en stelt voor in principe op het verzoek in te gaan.
Het voorstel wordt aanvaard. |
b) | Francqui-Prijs. - Bij brief van 8 oktober jl. vestigt de heer Marcel Grosjean, Secretaris-Generaal van de Universitaire Stichting, de aandacht van het Secretariaat van de Academie erop, dat de kandidaturen voor de Francqui-Prijs (groep geesteswetenschappen) vóór 31 december e.k. moeten worden ingezonden.
Eén van de voorwaarden is, dat de voorgedragen kandidaten de leeftijd van 50 jaar niet hebben overschreden.
Het Bestuur stelt voor, de kandidaturen van onze collegae Goossens en Hadermann voor te dragen.
Het voorstel wordt aangenomen. |
|
| |
3. | Gezellesymposium op 2 mei 1980 te Brugge. - De vaste secretaris heeft op 26 september jl. te Brugge een werkvergadering bijgewoond, waar de organisatie van de Gezelleherdenking (1980) werd besproken, en brengt rapport uit over het verloop van de bewuste vergadering.
De coördinatie van de grootscheepse Gezelleherdenking die te Brugge op touw zal worden gezet, berust bij het Stadsbestuur van Brugge.
Het Bestuur stelt voor, dat ter gelegenheid van het Gezellesymposium, dat op 2 mei 1980 te Brugge in de gotische zaal van het stadhuis plaats zal vinden en waarop twee leden van onze Academie het woord zullen voeren, nl. de heren Brachin en Coupé, de Academie een buitengewone openbare vergadering zou houden.
Ook de zomervergadering op het kasteel Beauvoorde kan in het teken van de Gezelleherdenking worden geplaatst.
De voorstellen worden aanvaard. |
| |
Lezing
‘Vergilius en de natuur’, lezing door de heer Coupé.
| |
| |
| |
Geheime zitting
Vergadering van de Bestuurscommissie. Verslagen. - De verslagen van de vergaderingen van de Bestuurscommissie d.d. 7 september en 10 oktober 1979 worden aan de Academie overgelegd.
| |
II. Commissievergadering
Vaste commissie voor onderwijs en Nederlandse lexicografie
Verslag door de heer Coupé, lid-secretaris.
Aanwezig: de heren Draye, voorzitter, Leys, ondervoorzitter, en Coupé, secretaris;
de heren Van Loey, Roelandts, Vanacker, Gysseling, Hoebeke, Goossens en Keersmaekers, leden.
Hospiterende leden: de heren Rombauts, Lissens, Demedts, Van Elslander, Lebeau, Decorte en mevrouw Deprez;
de heren Walschap en Schmook, binnenlandse ereleden.
Afwezig met kennisgeving: de heren Weisgerber en Roose, leden;
de heer Vanderheyden, binnenlands erelid.
| |
Agenda
‘Geschiedenis van de voornamen in de Nederlanden, van de prehistorie tot de 12e eeuw’ II, voortzetting van de lezing door de heer Gysseling gehouden op 18 april 1979.
Spreker is erin geslaagd, de betekenis te ontsluieren van haast alle prehistorische en Gallo-romeinse toponiemen tussen Somme en Eems. De prehistorische bevatten meestal, de Gallo-romeinse haast steeds persoonsnamen.
De Latijnse persoonsnamen zijn altijd, de prehistorische bijna altijd afleidingen.
Bij de samenstellingen vallen vooral de namen op -rïgs, -rïks op; het eerste lid houdt meestal verband met magie.
Ook bij de afgeleide prehistorische persoonsnamen speelt de magie een grote rol; verder de kleur van het haar, lichamelijke kenmerken
| |
| |
als kracht en vlugheid, lichaamsgebreken (verminking enz.), morele eigenschappen als moed en strijdlust.
Bij de Latijnse vallen daarenboven de spotnamen op, bv. Mucius ‘snotneus’.
Aan de bespreking nam hoofdzakelijk de heer Draye deel.
| |
III. Overhandiging van een hulde-adres aan collega Pauwels, ter gelegenheid van zijn vijfentwintigjarig lidmaatschap
Verslag door de heer Lebeau, Lid-secretaris.
Aanwezig: de heren Rombauts, Van Loey, Lissens, Roelandts, Demedts, Vanacker, Gysseling, Van Elslander, Draye, Lebeau, Leys, Decorte, Hoebeke, mevrouw Deprez en de heren Coupé, Goossens, Deschamps en Keersmaekers, leden.
de heren Walschap, Schmook en Pauwels, binnenlandse ereleden.
De heer Van Elslander, voorzitter der Academie, begroet de gevierde en leest dan namens de Academie een hulde-adres voor, opgesteld door de heer Roelandts:
‘In de heer Pauwels huldigen wij de welbespraakte voorvechter voor realistisch en zelfstandig verantwoorde taalzorg, de meesterlijke pedagoog, de nauwgezette grammaticus en woordvorser, de eminente dialectoloog en dialectgeograaf, kortom de veelzijdige onderzoeker van onze taal in haar verschillende verschijningsvormen, tot in het Afrikaans toe. Zijn syntactische handleiding, bestemd voor het onderwijs van het Nederlands aan Franstaligen, is echt pionierswerk waarvan de verdiensten veel verder reiken dan de bescheiden doelstelling laat vermoeden. Zijn magnum opus over “Het dialect van Aarschot en omstreken” is een model dat in zijn soort onovertroffen blijft.
Zijn rechtstreekse deelneming aan de werkzaamheden en het beleid van de Academie - in de vorm van lezingen, verslagen en snedige tussenkomsten - heeft steeds getuigenis afgelegd van een scherp inzicht, van een spontane activiteit en een brede belangstelling die ook de actualiteit van het taalgebruik op de voet wist te volgen.
Het Bestuur en de Leden van ons genootschap betuigen hun oprechte dankbaarheid aan hun Collega omdat hij de Academie met volle inzet van zijn talent en zijn persoonlijkheid jarenlang heeft
| |
| |
gediend en de haar toevertrouwde zending in aanzienlijke mate heeft gesteund en bevorderd.’
De heer Pauwels dankt ontroerd en verwijst daarbij naar het jaarboek 1977, waarin het wederwoord opgetekend staat van de heer Vanderheyden, toen die gevierd werd. Diens woorden en gevoelens maakt hij tot de zijne.
Hij blikt terug op vijfentwintig jaar lidmaatschap van de Academie en roept daarbij de figuren op van overleden collega's, die hij telkens met een anecdote gedenkt. Hij besluit met de woorden: ik heb mijn best gedaan.
De voorzitter dankt de gehuldigde, die deze zitting haast tot een literair salon maakte.
| |
| |
| |
Openbare vergadering van 24 oktober 1979
De jaarlijkse openbare vergadering werd gehouden in het Academiegebouw te Gent, op woensdag 24 oktober 1979.
Aanwezig: de heren Van Elslander, voorzitter, Roose, ondervoorzitter, en Hoebeke, vast secretaris;
de heren Rombauts, Van Loey, Aerts, Lissens, Roelandts, Demedts, Vanacker, Gysseling, Moors, Buckinx, Lebeau, Decorte, mevrouw Deprez, en de heren De Belser, Couvreur, Deschamps, Keersmaekers en Lampo, leden;
de heren Walschap, Schmook en Pauwels, binnenlandse ereleden;
de heren Stutterheim en De Bruin, buitenlandse ereleden.
Afwezig met kennisgeving: de heren Gilliams, Weisgerber, Draye, Leys, Coupé en Hadermann, leden.
Het Secretariaat ontving ook een bericht van verhindering van een aantal prominenten.
Om 14u.45 werden de eregenodigden door het Bestuur en de leden begroet in de Salon van de Academie. Onder hen bevonden zich: de heren M. Galle, Minister van het Vlaamse Gewest; Fr. Vanparys, Eerste Voorzitter van het Hof van Beroep te Gent; Ch. Van Hove, Voorzitter van de Rechtbank van Eerste Aanleg te Gent; W. de Groote, Ere-Voorzitter in het Hof van Beroep te Gent; L. Roppe, Ere-Gouverneur van de provincie Limburg; Mgr. G. de Keersmaeker, Vicaris-Generaal van het Bisdom Gent (vertegenwoordigt Mgr. L.A. van Peteghem, Bisschop van Gent); Prof. Dr. H. van Looy, Vice-Rector van de R.U.G.; Prof. Dr. L. Rens, hoogleraar aan de UFSIA (vertegenwoordigt de heer Rector van de UFSIA); Prof. Dr. J.C. Brandt Corstius, afgevaardigde van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen te Amsterdam; J.M. Westen, Consul der Nederlanden te Gent; M. Thysebaert, Ere-Hoofdgriffier van het Hof van Beroep te Gent; Mevrouw Barones M. Buysse; de heer L. Danhieux, Rijksarchivaris.
De heer Van Elslander, voorzitter, opende de vergadering om 15u.15 en verwelkomde de hoogwaardigheidsbekleders, de laureaten en de belangstellenden, in de volgende bewoordingen:
| |
| |
Mijnheer de Minister,
Heren hoogwaardigheidsbekleders,
Dames en Heren,
Het is de taak van de voorzitter alle aanwezigen op deze openbare plechtige vergadering van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde welkom te heten en wel in de eerste plaats de Minister van Vlaamse aangelegenheden te danken voor zijn aanwezigheid in ons midden. Wij kennen en appreciëren allen het verdienstelijke en waardevolle werk dat Dr. Galle al gepresteerd heeft op de vruchtbare akker van onze cultuur waar het onkruid onder de tarwe soms nog al te welig tiert. Wij weten ook dat hij onze Academie een goed hart toedraagt en durven de hoop uitspreken dat wij ook in de toekomst op zijn steun en belangstelling zullen kunnen rekenen.
Tijdens de voorbije maanden is onze Academie tot driemaal toe uit de besloten sfeer van dit gebouw naar buiten getreden. Dat gebeurde op vrijdag 11 mei toen te Antwerpen, ter gelegenheid van de honderdste verjaring van de geboorte van Lode Baekelmans, in het Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven een buitengewone openbare vergadering werd gehouden waar o.m. onze ondervoorzitter en onze leden Decorte en Lampo het woord voerden. Onze openbare julivergadering in het kasteel Beauvoorde stond in het teken van een Teirlinck- en Baekelmansherdenking. Onze leden Jonckheere en De Belser, de laatste wellicht beter bekend als Ward Ruyslinck, traden er als feestredenaars op. Deze geslaagde en door een talrijk publiek bijgewoonde openbare vergadering werd vereerd door de aanwezigheid van Z.M. de Koning en H.M. de Koningin, terwijl Minister Galle zich later bij ons kwam vervoegen. Onze Academie was zelfs tijdens haar zomervakantie actief. Op vrijdag 21 september werd, in samenwerking met het provinciebestuur van Oost-Vlaanderen, op het stadhuis te Oudenaarde een openbare vergadering gehouden. Onze steeds bedrijvige vaste secretaris, zelf een geboren en getogen Zuid-Oostvlaming, lichtte de betekenis toe van Isidoor en Herman Teirlinck voor Zuid-Oost-Vlaanderen. In de namiddag werd een bezoek gebracht aan het land van Isidoor en Herman Teirlinck, de streek binnen de driehoek Oudenaarde-Brakel-Ronse. Op het stadhuis van Brakel werden de leden van de Academie en hun dames door de schepen van cultuur ontvangen.
Van meer intieme aard was de hulde aan onze huisbewaarder-bodekamerbewaarder Georges Vandenbogaerde en zijn echtgenote bij zijn op pensioenstelling tijdens de februarivergadering.
| |
| |
Vorige week werd op de oktobervergadering een hulde-adres aangeboden aan ons binnenlands erelid Pauwels ter gelegenheid van zijn vijfentwintigjarig lidmaatschap.
Sedert onze vorige plechtige oktobervergadering zijn drie door de Academie bekroonde verhandelingen in druk verschenen, en ook het Jaarboek 1978 en de Verslagen en Mededelingen voor dat jaar. De Verslagen en Mededelingen 1979 zijn ter perse, naast twee nieuwe bekroonde verhandelingen. Het Jaarboek 1979 zal echter, wegens de schrapping van de bijkredieten, dit jaar niet kunnen gedrukt worden.
Tijdens het dienstjaar 1978 kende het Nationaal Fonds voor de Letterkunde, dat door onze Academie wordt beheerd, 72 aanmoedigings- en uitgavepremies toe; aan 12 tijdschriften werd financiële steun verleend; van 26 literaire werken werden exemplaren aangekocht ter verspreiding in het buitenland en met dezelfde bestemming werden van vijf vooraanstaande tijdschriften telkens een honderdtal abonnementen onderschreven: alles samen een bedrag van ruim 1.200.000 fr. dat onze contemporaine letteren ten goede kwam. Maar ook in onze meer binnenskamerse plenaire en commissievergaderingen, waar door leden en ereleden lezingen over taal- en letterkunde worden gehouden, had het levende literaire bedrijf zijn plaats: op de aprilvergadering hield André Demedts een literair salon over zijn thans voltooide vierdelige historische evocatie.
Dames en Heren,
Het jaar 1979 is een Vondeljaar. Het is immers driehonderd jaar geleden dat Nederlands grootste dichter overleed. Reeds vroeger werd Vondel door onze Academie herdacht en werden aspecten van zijn oeuvre in lezingen of in bijdragen in onze Verslagen en Mededelingen belicht. Op de vooravond van de Vondelherdenking van 1937 gaf Dr. R. Roemans hiervan een overzicht. De plechtige openbare oktobervergadering van 1937 stond in het teken van Vondel. Bestuurder Verdeyen handelde er over Vondels toneeltechniek en ons buitenlands erelid Overdiep sprak er over Vondels dichtkunst. Sedertdien zijn in onze Verslagen en Mededelingen o.m. bijdragen opgenomen over ‘Vondel en Gezelle’ van wijlen ons buitenlands erelid P. Maximilianus, terwijl de bekende bibliograaf Prosper Arents een overzicht gaf van ‘Zuidnederlandse Vondeldrukken en Vondelstudies’.
Nog onlangs, op onze meivergadering, hield ons buitenlands erelid Langvik-Johannessen een lezing over ‘Het probleem van de Imitatio in Vondels David-spelen’ en de vooraanstaande specialist
| |
| |
van onze 17de-eeuwse letteren, collega Rombauts, werd bereid gevonden om hier vandaag het woord te voeren over het thema ‘Heeft een Vondelherdenking nog zin?’
Tijdens onze februarivergadering werd de bekende letterkundige Hubert Lampo tot lid van ons genootschap verkozen ter vervanging van Dr. Herman Thiery of Johan Daisne, zo u wil, die ons op 9 augustus van vorig jaar, veel te vroeg was ontvallen. Deze verkiezing werd door een K.B. van 22 maart van dit jaar effectief. Het is sedert enkele jaren traditie geworden, dat een nieuw lid bij zijn installatie op een openbare vergadering wordt begroet. Dit zal vandaag weer gebeuren, en wel door André Demedts, die ik straks wil verzoeken hier het woord te willen nemen om collega Lampo aan de vergadering voor te stellen.
Vervolgens verleende de voorzitter het woord aan de heer Rombauts, die zijn aangekondigde spreekbeurt vervulde. Na afloop daarvan prees de voorzitter Prof. Rombauts voor zijn goed gedocumenteerde en genuanceerde uiteenzetting van de Vondel-receptie en voor de synthese die hij van de Vondel-figuur had gebracht.
Nadien werd overgegaan tot de installatie van de heer Hubert Lampo: de heer André Demedts begroette de heer Lampo, die op zijn beurt hulde bracht aan zijn voorganger bij de Academie, wijlen Dr. Herman Thiery (Johan Daisne).
| |
Begroeting van Hubert Lampo als lid van de Academie door A. Demedts
Wie de eer te beurt valt een kunstenaar als Hubert Lampo voor te stellen in een betoog dat binnen vrij beperkte tijdsgrenzen dient gehouden, staat voor een keuze die ons niet gemakkelijk bleek. Waar het in ieder geval op aankomt, is een beeld te schetsen dat met de werkelijkheid overeenstemt. Maar welk een realiteit? De schrijver Lampo is een werkzaam en veelzijdig man, die niet alleen romans en verhalen, maar ook studies over literatuur en schilderkunst, cultuurhistorische problemen en sagen, alsook luisterspelen en filmscenario's geschreven heeft. Bovendien is hij twintig jaar lang kroniekschrijver over letterkunde in de Antwerpse Volksgazet geweest en tegelijk redacteur-secretaris van Nieuw Vlaams Tijdschrift, inspecteur en later hoofdinspecteur van de openbare bibliotheken in Vlaanderen en
| |
| |
redenaar bij talrijke gelegenheden. De opsomming van die uitgebreide bedrijvigheid kan op zich zelf volstaan om zijn portret te tekenen.
Wij wilden er niet zwijgend aan voorbijgaan, want ze betekent ongetwijfeld een belangrijk element bij de benadering van zijn persoonlijkheid. Ze wijst op een sterk uitgesproken geldingsdrang en tegelijk op een gemeenschapsbekommernis, die hij blijkbaar als erfgeschenk heeft meegekregen. Dat hij het niet alleen beseft, maar terzelfder tijd waardeert verklaart hij in zijn autobiografisch geschrift De draad van Ariadne (1967): ‘Met diepe, onuitroeibare wortels zit ik door overerving vast in de wereld van de vernederden en vertrapten, de wereld van hen die eeuwenlang gezwegen, gezweet en geduld hebben. Ik ben geen socialist geworden. Ik ben als socialist geboren.’ (blz. 39)
Bij die belijdenis van trouw aan afkomst en overtuiging, zouden wij overstappend van burgerschap en beroepsleven naar de wereld van vrije schepping en kunst, mogen veronderstellen dat Lampo als romancier socialistische literatuur zou schrijven. Wij beweren niet dat zijn werk vreemd aan zijn wijsgerige en politieke opvattingen is en toch kan het moeilijk, om niet te zeggen allerminst, bij de socialistische tendenskunst of bij het socialistisch realisme, zoals het door Maxim Gorki voorgestaan en een hele reeks voortreffelijke schrijvers van verscheidene nationaliteiten beoefend werd, ingedeeld worden. Buiten en misschien boven erfelijkheid en omgeving, moeten er andere factoren bij de vorming en ontplooiing van Lampo's persoonlijkheid meegespeeld hebben.
Wij denken hierbij aan de ontmoeting met bepaalde personen, dragers van een wereldbeschouwing en levenshouding, die ons aanvankelijk om onverklaarbare redenen in het bijzonder aanspreken; aan de natuurlijke reacties in het verlengde van Hegels dialectiek, die opwellen uit verweer tegen stromingen en machten die hun tijd en de daaruit voortvloeiende tijdssfeer beheersen en ten laatste, dit met de meeste nadruk gesteld, aan het ideaalbeeld dat iedereen zich van zijn kinderjaren af over zich zelf gevormd heeft.
Ontmoetingen met personen hebben wij terzijde gelaten, eensdeels omdat zij ons te ver zouden voeren, anderzijds omdat zij nauwer de intimiteit van de mens raken dan ons voor een literaire ontleding van zijn werk toelaatbaar schijnt. Meer in aanmerking ter achterhaling van Lampo's eigenheid als kunstenaar lijkt ons zijn houding ten overstaan van de tijdsomstandigheden uit de periode van zijn
| |
| |
ontluikend kunstenaarschap. Geboren te Antwerpen op Het Kiel op 1 september 1920, was Lampo negentien jaar oud toen de tweede wereldoorlog over ons land heen raasde. Afkomst en omgeving hebben hem gewaarschuwd tegen de totalitaire opvattingen, met hun terugslag op de praktische politiek en de gerichtheid van de literatuur, die toen opgeld deden. De volksverbonden woordkunst, zoals ze in Duitsland en veel minder in andere landen geschreven werd, moet hem blijkens zijn eerste werk niet aangetrokken hebben, zelfs niet in de traditionele vorm en toon, zoals ze in Vlaanderen sinds Hendrik Conscience door veel groten, van Gezelle tot Streuvels geschreven werd. Lampo noemt zich zelf niet alleen een socialist, hij voelt zich ook een stadskind, zoals zijn onmiddellijke voorgangers De Bom, Baekelmans, Elsschot en Zielens. Na en toch naast hen bezitten zijn vroegste geschriften een persoonlijk karakter, dat met de jaren duidelijker inhoud en omtreklijnen kreeg.
Hem bekoort het wel minder in zijn romans en verhalen het beeld van zijn geboortestad, met haar economische en culturele bedrijvigheid, haar eigen problematiek en sfeer, klassen en standentegenstellingen na te tekenen. Ongetwijfeld heeft hij daar belangstelling voor en toch staat hij er enigszins onbevredigd tegenover. Hij voelt zich niet thuis in de ontzinde wereld vol dreiging en gevaar, ontmenselijking en wreedheid. ‘Uit instinct verzet ik mij tegen de uitbuiting van de mens door de mens, tegen het gezag van de sterkste en tegen de ongelijke verdeling van recht en bezit.’
Dat sociaal verweer komt uit een diepere laag van het onderbewustzijn opgeweld, hoe voorzichtig het ook uitgesproken wordt: ‘Misschien ben ik wel een anarchist, wie weet, vermits elk gezag - ook dat van mensen voor wie ik stem - voor mijn gevoel na verloop van tijd gaat stinken.’ (39) In de grond stelt hij de vrijheid boven de gelijkheid, de eenling boven de groep, de persoonlijke scheppingskracht boven de tendenskunst, de verbeelding boven de waarneming. Van die wereldbeschouwing uit, die de mogelijkheid tot ontwijking van alledaagsheid en geestesdwang biedt, zullen wij tot een verklaring van zijn literatuur kunnen komen.
De eerste verhalen van Lampo Don Juan en de laatste nimf en Hélène Defraye, in 1942 en 1944 verschenen, zijn met een paar woorden en derhalve onvolledig geschetst, psychologische ontledingen in verband met het liefdeleven, eigenlijk benaderingen van het mysterie dat de mens evenzeer voor zich zelf is, indien hij voldoende zelfkritiek bezit, als hij voor anderen blijft die de genegenheid opbrengen om
| |
| |
hem te aanvaarden, zelfs van hem te houden zoals hij is. Die werken waren net als De trap van steen en wolken van Johan Daisne een getuigenis in tegenspraak met de succesliteratuur uit die oorlogsperiode en zoals het meermaals gebeurt hebben zij de mode overleefd, waar toen hoger geprezen boeken vergeten zijn.
Weg uit de drukking van een realiteit die door macht en massa beheerst wordt. Lampo zal het niet alleen door de gegevens van zijn verhalen beogen, hij zal zijn onderwerpen in een andere stijlvorm dan veel van zijn leeftijdgenoten gestalte geven. Hij sluit aan bij het neo-romantisme van Alain Fournier en Maurice Gilliams, van Maeterlinck en Rilke, maar zoekt van zijn meesternovellen Regen en gaslicht (1945) en De geliefden van Fallun (1946) af, naar een duiding van het mysterie dat achter de dingen, oorzaak en instandhouding van al het zijnde bepaalt.
Zijn poëtische, in de zin van lyrisch bewogen stijl, verraadt dat het rationalisme van de twee laatste eeuwen, zoals het in Le hasard et la nécessité (1970) van Jacques Monod tot uiting kwam hem ligt noch bevredigt. Veeleer bewijzen taal en sfeer van zijn werk een irrationele ingesteldheid, die hem langs de omweg van het existentialisme tot een aanvaarding van de typologie van Carl Gustav Jung zal voeren.
Welk existentialisme? Sartre of Heidegger? Hij staat tussen de twee in en zal aan beiden offeren. Bijzonder merkwaardig in dit verband is Lampo's roman De duivel en de maagd (1955), waarin de vraag naar het al dan niet bestaan van een almachtige en tegelijk goede God wordt gesteld. Dat steunend op het leven van baron Gillès de Rais (1404-1440), een der rijkste mannen van zijn tijd, maarschalk van Frankrijk, die in het gevolg van Jeanne d'Arc haar strijd en tragische ondergang medemaakte. Na haar dood trok hij zich op zijn eigendommen in Bretagne terug, waar hij in korte tijd zijn fortuin verkwistte, alchemische proefnemingen deed waarbij hij de hulp van de duivel inriep en als pederast moord na moord bedreef, tot hij aangeklaagd in 1440 voor de rechtbank gedaagd werd, zijn gruweldaden bekende en op 26 oktober van hetzelfde jaar rouwmoedig aan de galg is gestorven.
Lampo ziet in die ongeluksfiguur het slachtoffer van een rationalistische overweging. Toen de Rais er getuige van was dat het kwaad het haalde op de deugd, bij zo ver dat Jeanne d'Arc die een werktuig in Gods handen scheen te zijn, door Franse kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders tot de brandstapel verwezen werd, kwam hij tot het
| |
| |
besluit dat God zich van zijn schepping afgekeerd en ze aan de willekeur van de duivel had overgelaten. Omdat God geen God meer wilde zijn, was de Rais een godshater geworden. De verdere schakel in de redenering moest de zekerheid opleveren dat menselijke vrijheid met het bestaan van een almachtige God tegenstrijdig was, wat op zijn beurt moest leiden tot de Sartriaanse bevestiging van de zinledigheid van de menselijke existentie. Net daarbij aansluitend de uitspraak van Dostojevski: als God niet bestaat, is alles toegelaten.
Daartegen is Lampo's irrationalistische levenservaring in opstand gekomen. In verschillende romans, zoals in De belofte aan Rachel (1952) die naar de Bijbel terugvoert of Terugkeer naar Atlantis (1953) een fantastische allegorie intellectueel gegrondvest op de Atlantissage, tracht hij een synthese te vinden, die zijn eigen mens- en wereldbeeld met de wetenschap verzoent. Doorgaans en met reden wordt vastgesteld dat hij in die poging met De komst van Joachim Stiller (1960) is geslaagd. Die roman wordt dikwijls als zijn meesterstuk aangezien, hoewel naar onze mening nog andere verhalen van zijn hand literair even waardevol zijn. Niettemin is die beoordeling verantwoord, omdat het zijn eerste werk is waarin hij althans voorlopig en misschien definitief zijn persoonlijkheid geopenbaard heeft.
De hedendaagse literatuurkritiek en beschouwing heeft om dat boek de auteur naast Johan Daisne onder de vertegenwoordigers van het magisch-realisme gerangschikt. Dat is de naam die in Vlaanderen, in mindere mate ook in Nederland, aan een vorm van romantisch surrealisme wordt gehecht. Meer dan in andere literaturen wordt daarbij belang toegekend aan de waarneembare werkelijkheid, wat verhindert dat het anekdotische gegeven zijn raaklijn met onze aardse gebondenheid verliest, om in een grillige verbeeldingsstructuur een louter symbolisch karakter te verkrijgen.
Wij blijven ondanks alle fantasie en tot sentimentaliteit geneigde romantiek een zakelijk volk. Lampo is dat meer in De komst van Joachim Stiller dan Daisne in De trap van steen en wolken; hij is epischer en meer om de werkelijkheidsverantwoording van zijn wereld begaan, dan de lyrischer dichter en gevoelsmens die Daisne was. Door allerlei concrete bijkomstigheden op te nemen, wil Lampo ervan overtuigen dat de geheimzinnigheden die met zijn romanstof verweven zijn niet onwaarachtig moeten schijnen, maar op een ander vlak liggen.
Verscheidene malen reeds heeft de schrijver te kennen gegeven dat de sleutel ter verklaring van het mysterieuze dat ons omringt
| |
| |
hem door Jung overhandigd werd. Wat de mens in de verre oertijden van zijn bestaan bezield en bemoedigd, gekweld en beangstigd heeft, werd in enkele symbolische figuren belichaamd. Het zijn typen geworden die steeds terugkeren en de innerlijke zijnswereld van de mensen beheersen. Wij houden rekening met een boze geest, zoals wij vertrouwen op een goede en almachtige vader en op een vriend, zo innig met ons verbonden, dat hij in nood als onze verlosser optreedt.
De romancier keert terug naar de sagenwereld, waar wetgever, krijgsman en dichter, de grote opdrachten van het leven onder elkaar verdelen. Er gaat van zijn wereldbeschouwing een magische betovering uit. Er hoeft niets afgewezen of verworpen te worden, het mysterie waarin wij tastend als blinden verder gaan, vertoont een orde die de absurditeit van het bestaan tegenspreekt.
In die zin is het werk van Lampo opbouwend en bemoedigend. Het laat ook wegen naar verdere ontdekkingstochten open en wijst geen enkele verklaringsmogelijkheid van ons zijn in de wereld af. Het biedt er evenmin een antwoord op. Waar het geheim zou opgehelderd worden, wordt in De komst van Joachim Stiller, de naam zal wel niet onwillekeurig gekozen zijn, de onbekende held van het verhaal, die het beslissende woord zou kunnen spreken, door een voorbij rijdende vrachtwagen gedood. De verongelukte heeft geen papieren bij die zijn identificatie mogelijk zouden maken en nog vreemder is dat zijn lijk uit het dodenhuisje verdwijnt, zodat verder onderzoek naar zijn afkomst en toekomst uitgesloten is. Het geheim zal blijven, maar de angst voor het onbekende zal verdwijnen.
Dat is het inzicht waar Hubert Lampo toe gekomen is. Een eindpunt? Wij weten het niet. Wij wachten, wij volgen zijn ontwikkeling, wij vertrouwen op de scheppende begaafdheid van de kunstenaar en de onverschrokken eerlijkheid van zijn peilende geest. Verhoog het licht, versterk de liefde, ban de kleinheid uit. Onze letterkunde zal uitdijen in alle richtingen en dieper worden door werk als dat van u, hooggeachte collega, dat zonder het alledaagse leven te verwaarlozen toch een doorslaggevende nadruk legt op de kernvragen van ons bestaan en hun wijsgerige achtergrond. Dat is voor wie de voorbije eeuwen overkijkt, de enige literatuur die haar tijd overleeft.
| |
| |
| |
Huldiging van Dr. Herman Thiery (Johan Daisne) door H. Lampo
Ik dank diep ontroerd de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal en Letterkunde waarvan het lidmaatschap door deze plechtige en eervolle installatie voor mij wordt bevestigd.
Redelijkerwijze zou het heden een dag van vreugde moeten zijn voor de man die hier voor U staat.
Op deze dag van vreugde ligt voor mij evenwel een zware slagschaduw. De mij door dit doorluchtige gezelschap toegewezen zetel is niet alleen deze welke tevoren een uiteraard achtenswaardig collega toebehoorde. Het is bovendien de zetel waarop ééns een vriend van mij placht plaats te nemen, één van de zeldzame vrienden welke overblijven wanneer men ruim vijfendertig jaar bedrijvig is geweest in de letteren en men met rasse schreden naar de zestig toe gaat.
Een vriend zei ik, maar ook een mens, en wàt voor een mens. Een mens namelijk waarmee mijn eigen levensbestemming op een mysterieuze, magisch-realistische manier zou hij het met wellicht iéts minder voorbehoud dan ik genoemd hebben, verbonden is geweest.
Verre van mij iets zo betwistbaars als de astrologie in dit per definitie ernstige midden te willen introduceren. Het is echter nu éénmaal zo dat Johan Daisne, voor de ambtenaar van de burgerlijke stand Herman Thiery, op 2 september 1912 het levenslicht aanschouwde terwijl mijn geboortedag op 1 september valt. Astrologen zullen hieruit concluderen dat wij beiden Maagden zijn. Ik durf niet beweren dat het hieraan hoort toegeschreven, doch dat wij beiden een aantal karaktertrekken gemeen hadden lijkt mij moeilijk te loochenen.
In elk geval zijn er nog andere aspecten van wat Carl-Gustav Jung de ‘zinvolle synchroniciteit’ heeft genoemd, welke karakteristiek blijken voor mijn relatie tot deze betreurde grote vriend. Wanneer na het verschijnen van De Trap van Steen en Wolken in 1942 zijn naam bij het lezend publiek in Vlaanderen voorgoed een wat intrigerende, weldra grote klank begon te verwerven en, wat mij betreft, voor het eerst de sluier van zijn welluidend pseudoniem werd opgelicht, bleek eensklaps dat zijn moeder en de mijne, die ik hier beiden met weemoed gedenk, als jonge meisjes, zij het met één jaar verschil, samen op de banken van de Brugse Rijksnormaalschool hadden gezeten... Ik zou vele schakels uit een dergelijke reeks van Jungiaanse synchroniciteitsverschijnselen in ons beider leven kunnen opnoemen. Laat ik mij beperken tot nog één voorbeeld, namelijk dat,
| |
| |
toen ik mijn vrouw leerde kennen, reeds van de eerste dag af bleek dat zij tot de vriendenkring van Daisne's ouders behoorde, ofschoon het niet daar is dat wij elkaar hebben ontmoet.
In mijn leven hebben Johan Daisne en zijn oeuvre een ontzaglijke, soms catalyserende, vaak stimulerende rol gespeeld. De eerste verzenbundel die ik, van de uittocht naar Frankrijk behouden weer thuis gekomen, in 1940 heb gelezen was Het Einde van een Zomer, waaruit reeds volledig de dichter Daisne, schepper van een humanistisch ingestelde, soms opvallend concrete en levensbeamende gebruikspoëzie ‘voor en uit het leven’ op u toetreedt.
Ik heb Johan Daisne's verzen steeds met een gevoel van rustige, intieme vreugde gewaardeerd en ze, zoals het voor het werk van vrienden betaamt (waarom het niet erkennen?), vaak verdedigd tegen de critiek van hen die weigerden des dichters land zélf in te gaan en de tot hun beschikking staande poëtische sensibiliteit af te stemmen op de inspiratieve bewogenheden, de autobiografische harmonieken en de communicatieve bedoelingen van deze haast onafgebroken stromende, hoogst merkwaardige journal-fleuve.
Tot vandaag de dag blijf ik de mening toegedaan dat Johan Daisne's toneelspelen, gebundeld onder de algemene titel De Liefde is een Schepping van Vergoding (1946) een uniek moment betekenen in de Nederlandse dramaturgie. Toen zij gespeeld werden en eerst apart, daarna samen uitgegeven, waren de reacties er op uiteenlopend en vaak contradictorisch. Op de huidige dag kunnen wij ze beter situeren, namelijk in de context van de ontwikkeling van de toneelschrijfkunst na de Tweede Wereldoorlog. Wie van goede trouw is kan bezwaarlijk het oogverblindend verschijnsel loochenen dat de dromer Johan Daisne op het vlak van de dramatiek van het eerste ogenblik af aan de spits van de zich nog slechts schroomvallig aankondigende Europese avant-garde stond voor wie het, nà hem, nog zowat tien jaar zou duren vooraleer zij zich op de planken van meestal kleine, vooruitstrevende gezelschappen min of meer waar zou maken.
Wil men het hebben over de essayistiek van Johan Daisne, zo komt men onvermijdelijk terecht in een gebied waarvoor hij, wat hij wel vaker deed, zelf de er toe geschikte naam heeft bedacht, namelijk de ‘filmografie’. Hij heeft deze beoefend als een verbazend soepel, fris en voortreffelijk geïnformeerd kroniekschrijver, bezeten door een tegelijk milde en hartstochtelijke liefde voor de door hem behandelde materie. Overigens werden twee van zijn epische werken verfilmd,
| |
| |
wat trouwens, en dit slechts terloops aangestreept, ééns temeer op de tussen ons bestaande synchroniciteitsbanden schijnt te wijzen.
Het oeuvre van Johan Daisne is ontstellend omvangrijk. Als directeur van de Gentse Stedelijke Bibliotheek hoorde hij niet te schrijven om te leven, doch wel leefde hij om te schrijven. Het vele dat hij tot dusver in mijn bestaan heeft betekend en voorgoed zal blijven betekenen, houdt tot op aanzienlijke hoogte verband met zijn werk als romancier en novellist.
Graag zou ik hier, trouwens zeer terloops, een lans willen breken met het oog op de vernieuwing van de om onverklaarbare redenen en in hoge mate ten onrechte wat teruggelopen belangstelling voor zijn eerste korte en langere novellen, die alle reeds voor 1942 verschenen en later gebundeld werden onder de titel Zes Domino's voor Vrouwen. Het zijn heerlijke, verdroomde, wat herfstige verhalen, Gojim, Aurora, Veva, Shalimar, Renée en Maud Monaghan, als vervuld met de ijle muziek van Claude Debussy en Maurice Ravel, die een kosmopolitische toon en een aristocratische thematiek introduceren, welke op dàt moment nog volledig ontbraken in de Vlaamse letteren.
Ik noemde 1942 als een soort van mijlpaal, niet geheel ten onrechte dacht ik, want in dit historisch sombere doch literair gezegende jaar verscheen te Brussel, in het uitgeversfonds van de onvolprezen Angèle Manteau, De Trap van Steen en Wolken. Om het belang van deze op zijn minst qua volume Vestdijkiaanse roman duidelijk in het licht te stellen heeft André Demedts er op gelukkige wijze de aandacht op gevestigd, dat hij voor de generatie van de Tweede zowat hetzelfde heeft betekend wat Pallieter van Felix Timmermans betekende voor die van de Eerste Wereldoorlog.
Ofschoon reeds te volle aanwezig in zijn vroegere prozateksten, onmiskenbare parapsychologische elementen niet uitgesloten, wordt over het algemeen en gemakshalve aangenomen dat De Trap van Steen en Wolken het magisch-realisme de Vlaamse letteren heeft binnengeleid. Aangezien hij zich van tevoren levendig kon voorstellen dat dit magisch-realisme, aanvankelijk trouwens nog fantastischrealisme geheten, heel wat verbazing en mogelijk ontsteltenis bij het publiek zou veroorzaken, heeft Johan Daisne in een magistrale, filosofisch gestemde ‘Narede’ de noodzakelijke toelichtingen bij zijn wijsgerige en literaire bedoelingen gegeven. Realisme is de wereld waarin wij leven, magie de wereld welke de dichterlijke droom en het heimwee naar een stralend generzijds in ons kan oproepen. Zo ont- | |
| |
staat het dubbel gelaagd beeld van de schepping, zoals het ons door Plato wordt voorgesteld, waarin de alledaagse, tijdelijke realiteit slechts een vage, van haar diepere zin beroofde afspiegeling is van een hogere, ideale en tijdloze werkelijkheid. Op zichzelf reeds in hoge mate verrassend in dit moderne, briljant geschreven boek waarin alles ‘coule de source’, wordt dit filosofisch beeld van leven en schepping in hun totaliteit nog onthutsender door de voortdurende kortsluitingen en interferentieverschijnselen tussen beide niveau's van de roman in de roman.
Wie het oeuvre van Johan Daisne in zijn geheel in een zo kort bestek hoort te bespreken kan nauwelijks de illuzie koesteren zelfs zo iets als een bibliografische volledigheid te bereiken. Wat dus ook mij betreft, op zijn best kan ik, na elders vermoedelijk aanzienlijk meer dan honderd critische bladzijden over hem geschreven te hebben, slechts proberen op bescheiden wijze de verdere evolutie van vooral de proza-auteur te schetsen.
Op de roman De Man die zijn Haar Kort liet Knippen (1948), die ook in vertaling in het buitenland succes kende, zouden zich volgens sommige critici bepaalde trekken van het toenmaals triomferende existentialisme hebben afgekleurd. Ik geloof dat men derwijze de tragische innerlijke bewogenheid van waaruit de auteur geschreven heeft uit onwetendheid of met opzet uit het oog placht te verliezen. Bovendien hoort hierbij te worden aangestreept dat de slotconclusie van het navrante levensverhaal van de zwaar neurotische advocaat en leraar Govert Mierevelt in elk geval verre van existentialistisch doch in zijn tedere melancholie volledig levensbeamend klinkt.
De Man die zijn Haar Kort liet Knippen is typerend voor de verdere ontwikkeling van Johan Daisne's magisch-realisme. Ook Mierevelt leeft tegelijk hiér en generzijds. Doch de van langsom meer vervagende grens tussen beide gebieden is er gene van wijsgerige doch veeleer van pathologische aard. Zij scheidt de wereld van wat wij als geestelijk normaal beschouwen van een toestand van paranoia.
Het is vreemd hoe zelden door de critiek werd opgemerkt dat het magisch-realisme bij Johan Daisne voortaan, via o.m. Lago Maggiore (1957), De Neusvleugel der Muze (1959) tot Baratzeartea (1963) en Ontmoeting in de Zonnekeer (1967), ondanks het bewaren van de sfeer van eertijds, in een uitgesproken realistische richting zal evolueren. Het blijft magisch-realisme, daar niet van, doch het is als het ware een magisch-realisme van interne aard. Niet langer vertonen zijn verhalen de opbouw die bestaat uit een realistische en een super- | |
| |
realistische wereld. Deze laatste, de wereld van de paradeigmata valt weg, doch niettemin blijft een tweeledige structuur bestaan, die bijzonder duidelijk aan het licht treedt in Baratzeartea. Er is een ‘harde’ realistische grondlaag welke de schrijver rechtstreeks ontleent aan zijn waarachtig dagelijks bestaan, een aantal voor de hand liggende varianten op deze voor hem intieme realiteit evenwel niet uitgesloten. Hier bovenop komt nu een tweede laag, deze van de verbeelding, welke echter ditmaal gespeend blijft van parapsychologische en Platonische gegevens, doch verbeeldingselementen bevat welke volkomen onder de rubriek van het ons vertrouwde literair realisme vallen, waarvan soms de klank even doet denken aan het timbre van de negentiende-eeuwse Russische vertellers die hem zo innig lief waren.
In de Nederlandse literatuur is mijn onvergetelijke vriend Johan Daisne een onvervangbare, volstrekt unieke figuur. Ik heb hem gekend als dynamische jonge man, zo veel als de jeune premier van de Vlaamse letteren, hartveroverend, open en overtuigend. Ik heb hem gekend als de beminnelijke, timide, wat levensvreemde melancholicus op rijpere leeftijd. Beide in mijn geest gefixeerde ‘lichtdrukmalen’ blijven mij even lief.
Hij was niet alleen een groot schrijver waarvan menige bladzijde, leefden wij niet in een zo bescheiden taalgebied, door haar peilend vermogen en haar glanzende verwoording reeds tot de wereldliteratuur zou behoren. Bovendien is zijn oeuvre ontstaan op de punt van een pen, gehanteerd door een waarachtig humanist, en drijft het op de onderstroming van een waarachtig religieuze, innige liefde tot en eerbiedvolle benadering van het leven en van de mens, die hij in dit ondermaanse steeds als een broeder heeft beschouwd.
Mettertijd zal het grondig, wetenschappelijk aangepakt onderzoek van àl zijn teksten het exacte bilan opstellen van wat zijn specifieke bijdrage tot de Nederlandse letteren in het algemeen en de Vlaamse in het bijzonder is geweest. Het lijkt mij niet roekeloos thans reeds op bepaalde aspecten van de creditrekening vooruit te lopen. Posten als indrukwekkende en cosmopolitische verbeelding, psychologische diepgang, menselijke voornaamdheid, aristocratie van de geest, intellectuele moed, wijsgerige originaliteit en ideologische tolerantie zullen er in geen geval op ontbreken.
Nadien werd overgegaan tot de uitreiking van de diploma's aan de laureaten van de Academische prijzen (zie vergadering van 20 juni 1979).
| |
| |
| |
Vergaderingen van 21 november 1979
I. Plenaire vergadering
Aanwezig: de heren Van Elslander, voorzitter, Roose, ondervoorzitter, en Hoebeke, vast secretaris;
de heren Rombauts, Van Loey, Lissens, Roelandts, Demedts, Gysseling, Jonckheere, Buckinx, Draye, Lebeau, Leys, Decorte, mevrouw Deprez en de heren Hadermann, De Belser, Goossens, Deschamps en Keersmakers, leden;
de heren Schmook, Pauwels en Vanderheyden, binnenlandse ereleden.
Afwezig met kennisgeving: de heren Gilliams, Vanacker, Moors, Weisgerber, Couvreur en Lampo, leden.
| |
Notulen
De notulen van de plenaire vergadering en van de commissievergadering van 17 oktober 1979 en van de openbare vergadering van 24 oktober 1979 worden goedgekeurd.
| |
Mededelingen van de Vaste Secretaris
1. | Vertegenwoordiging van de Academie. - De heer Van Loey vertegenwoordigde ons Genootschap op de hulde die in de Universitaire Stichting aan collega Goris ter gelegenheid van diens tachtigste verjaardag werd gebracht (19 oktober 1979).
De heer Deschamps vertegenwoordigde de Academie op het Te Deum dat ter gelegenheid van Koningsdag in de Sint-Michielskathedraal te Brussel werd gezongen (15 november 1979). |
| |
2. | Gelukwensen. - De heren Goris en Pauwels werden ter gelegenheid van hun tachtigste verjaardag gelukgewenst. |
| |
3. | Aangeboden bijdrage. - Door de heer W.L. Braekman werd een bijdrage ter publikatie in de ‘Verslagen en Mededelingen’ aangeboden: ‘Uniek Nederlands traktaat over africhting en verzorging
|
| |
| |
| van jachtvogels (16e eeuw)’ (zie ‘Verslagen en Mededelingen’, jg. 1981, blz. 48-99).
De heren Gysseling en Hoebeke, leden van de commissie van beoordeling, brachten een gunstig advies uit. |
| |
4. | Ingekomen stuk. - Bij brief van 24 oktober 1979 verzoekt de Direkteur van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen ons Genootschap Prof. Dr. A. van Elslander in 1980 als spreker naar een vergadering van de Afdeling Letterkunde te willen afvaardigen. Mocht hij daartoe niet in de gelegenheid zijn, dan wordt mevrouw D'haen als gastspreker verwacht.
De Academie oordeelt, dat de heer Van Elslander, als oudvoorzitter, de spreekbeurt moet vervullen. |
| |
Lezing
‘Verkenningen in vroeger vertaalwerk 1450-1600. Translatio studii sapientiaeque’, lezing door de heer Vanderheyden, binnenlands erelid.
(Zie ‘Verslagen en Mededelingen’, jg. 1980, blz. 129-157).
| |
Geheime zitting
1. | Verkiezing van de voorzitter en ondervoorzitter voor het jaar 1980. - Op voorstel van het Bestuur worden de heren Roose en Decorte respectievelijk tot voorzitter en ondervoorzitter voor het jaar 1980 verkozen. |
| |
2. | Verkiezing van de Bestuurscommissie voor de jaren 1980-81. - Op voorstel van het Bestuur worden de heren Roelandts en Van Elslander verkozen om, met het Bestuur, deel uit te maken van de Bestuurscommissie voor de jaren 1980-1981. |
| |
3. | Comité van Beheer van het Nationaal Fonds voor de Letterkunde. Vertegenwoordigers van de Academie. - Van het Comité van Beheer (Nationaal Fonds voor de Letterkunde) maken de voorzitter van de Academie en de vaste secretaris ambtshalve deel uit. Verder moeten door de Academie nog twee leden worden aangewezen.
Op voorstel van het Bestuur worden de mandaten van de heren Demedts en Weisgerber vernieuwd. |
| |
| |
| |
II. Commissievergaderingen
Vaste commissie voor middelnederlandse taal- en letterkunde
Verslag door de heer Deschamps, lid-secretaris.
Aanwezig: de heren Van Loey, voorzitter (plaatsvervangend), en Deschamps, secretaris;
de heren Roelandts, Gysseling, Draye, Leys, Hoebeke, Goossens en Keersmaekers, leden.
Hospiterende leden: de heren Aerts, Lissens, Demedts, Jonckheere, Van Elslander, Buckinx en Lebeau;
de heren Walschap, Schmook en Pauwels, binnenlandse ereleden.
Afwezig met kennisgeving: de heren Moors, voorzitter, en Couvreur, ondervoorzitter;
de heer Vanacker, lid.
| |
Agenda
1. | ‘Het Oudnederlands tussen Oudengels en Oudhoogduits’, lezing door de heer Gysseling.
Als gevolg van de tweede germanisering (5de eeuw) zijn een aantal opposities ontstaan waardoor het Oudnederlands zich onderscheidt van het Oudhoogduits, bv. hie en her (beide uit Germ. hez uit IE. kis) tegenover er (uit Germ. ez uit IE. is), himu en hiru (hem, haar) tegenover imu en iru (ihm, ihr), minum tegenover minemu, Nl. slapen maken eten tegenover schlafen machen essen.
Mede als gevolg van de tweede germanisering is binnen het Oudnederlands zelf een oppositie ontstaan waarbij het westen zich aansluit bij het Oudengels, het centrale gedeelte en het oosten bij het Duits. Bv. ontronde umlaut van u (pit tegenover put), brocht tegenover bracht, gone tegenover gene, jegeven (later igeven) tegenover gegeven, strāt mēd enz. tegenover strate made enz.
Spreker gaat de wisselende grenzen van al deze verschijnselen na en zoekt naar historische verklaringen.
Namen aan de bespreking deel: de heren Roelandts, Goossens, Van Loey. |
| |
| |
2. | Verkiezing van het Bestuur voor de jaren 1980-1981. Uitslag:
voorzitter: de heer Couvreur;
ondervoorzitter: de heer Deschamps;
secretaris: de heer Keersmaekers. |
| |
Vaste commissie voor moderne letteren
Verslag door de heer Lissens, lid-secretaris.
Aanwezig: de heren Buckinx, voorzitter, Lebeau, ondervoorzitter, en Lissens, secretaris;
de heren Aerts, Demedts, Jonckheere, Van Elslander, Decorte, mevrouw Deprez en mevrouw D'haen, leden.
Hospiterende leden: de heren Rombauts, Van Loey, Roelandts, Gysseling, Draye, Roose, Leys, Hoebeke, Deschamps en Keersmaekers;
de heren Walschap, Schmook, Pauwels en Vanderheyden, binnenlandse ereleden.
Afwezig met kennisgeving: de heren Gilliams, Weisgerber, De Belser en Lampo, leden.
| |
Agenda
1. | ‘Versregellengte en insprong in 'Een bonke keerzen kind' (G. Gezelle, 1858)’, lezing door mevrouw D'haen.
Het typografisch beeld van Gezelles Een bonke keerzen kind (1858), met ongelijke versregellengte en vrije insprong (afstand tot linker bladrand), was in die tijd niet onbekend maar wel ongewoon. Nog ongewoner is de symmetrie tussen in- en uitsprong. Die typografische vorm is drager van betekenis. Daar die vorm tot de tekst behoort, moet hij bij tekstuitgave gerespecteerd worden.
Op de lezing volgde een geanimeerde bespreking waaraan werd deelgenomen door mevrouw Deprez en de heren Jonckheere, Aerts, Goossens, Rombauts, Demedts, Schmook, Lissens en Leys.
(Zie ‘Verslagen en Mededelingen’, jg. 1980, blz. 307-315). |
| |
| |
2. | Verkiezing van het Bestuur voor de jaren 1980-1981. Uitslag:
voorzitter: de heer Lebeau;
ondervoorzitter: de heer Lissens;
secretaris: de heer Demedts. |
| |
| |
| |
Vergaderingen van 19 december 1979
I. Plenaire vergadering
Aanwezig: de heren Van Elslander, voorzitter, Roose, ondervoorzitter, en Hoebeke, vast secretaris;
de heren Rombauts, Roelandts, Demedts, Vanacker, Gysseling, Jonckheere, Moors, Weisgerber, Buckinx, Draye, Lebeau, Leys, Decorte, mevrouw Deprez, mevrouw D'haen en de heren Goossens, Couvreur, Deschamps, Keersmaekers en Lampo, leden;
de heren Schmook en Pauwels, binnenlandse ereleden.
Afwezig met kennisgeving: de heren Gilliams, Van Loey, Aerts en Coupé, leden;
de heer Vanderheyden, binnenlands erelid.
| |
Notulen
De notulen van de plenaire vergadering en van de commissievergaderingen van 21 november 1979 worden goedgekeurd.
| |
Mededelingen van de Vaste Secretaris
Vertegenwoordiging van de Academie. - 1. De heer Hoebeke, vast secretaris, vertegenwoordigde de Academie op de openbare algemene vergadering van de Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België, welke vergadering gehouden werd op zaterdag 15 december jl.
2. Op maandag 17 december jl. vertegenwoordigde de heer Weisgerber onze Academie te Brussel op de plechtige uitreiking van de Tweejaarlijkse staatsprijs voor een werk over een Wetenschappelijk onderwerp.
| |
Lezing
‘Schets van de ontwikkelingsgang der letterkunde in West-Vlaanderen’, lezing door de heer Demedts.
| |
| |
| |
Geheime zitting
Het verslag van de vergadering van de Bestuurscommissie d.d. 12 december 1979 wordt aan de Academie overgelegd.
De vergadering wijdt vervolgens een bespreking aan de hierna volgende punten van bedoeld verslag:
1) | III. 3: beperking der inkomens van gepensioneerde schrijvers en kunstenaars.
De vergadering is het in hoofdzaak eens met het ontwerp van brief dat collega Decorte heeft opgesteld. De vaste secretaris krijgt opdracht op basis van deze tekst een schrijven te richten aan de Minister van de Nederlandse Gemeenschap en aan de Minister van Sociale Voorzorg en Pensioenen. De inhoud van het schrijven zal ook aan de pers worden meegedeeld. |
| |
2) | IV. a: vaststelling van de huurprijs voor de woning gelegen Gouden Hoofdstraat 50, te Veurne.
De vaste secretaris verlaat de vergaderzaal.
De vergadering was van oordeel, dat, in vergelijking met de normale huurwaarde in het vroegere Beauvoorde, de huurprijs van 2.400 F. per maand, zoals die door de Bestuurscommissie werd vastgesteld, te hoog ligt. Ze wil de huurprijs terugbrengen tot 2.000 F. per maand.
De Bestuurscommissie zal de zaak in haar eerstvolgende vergadering definitief regelen. |
| |
3) | VI. Internationaal Colloquium n.a.v. het 150-jarig bestaan van België.
De vergadering is het eens met het besluit waartoe de Bestuurscommissie is gekomen. Ze wil de mogelijkheid openhouden om onze Academie aan het Colloquium deel te laten nemen en een ‘dag te Gent’ te organiseren. |
| |
4) | VII. Ruusbroec-herdenking 1981.
De vergadering sluit zich aan bij de voorstellen van de Bestuurscommissie. |
| |
| |
| |
II. Commissievergaderingen
Vaste commissie voor onderwijs en Nederlandse lexicografie
Verslag door de heer Couvreur, wnd. secretaris.
Aanwezig: de heren Draye, voorzitter, en Leys, ondervoorzitter;
de heren Roelandts, Vanacker, Gysseling, Moors, Weisgerber, Hoebeke, Goossens, Couvreur en Keersmaekers, leden.
Hospiterende leden: de heren Rombauts, Demedts, Jonckheere, Van Elslander, Lebeau, Decorte, mevrouw Deprez, en de heren Deschamps en Lampo;
de heren Schmook en Pauwels, binnenlandse ereleden.
Afwezig met kennisgeving: de heer Coupé, secretaris;
de heren Van Loey, Aerts, Roose en Hadermann, leden;
de heer Vanderheyden, binnenlands erelid.
| |
Agenda
1. | ‘Reinaerts ontmoeting met de aap Martijn’, lezing door de heer Goossens. |
2. | Gelegenheid tot voorstellen en mededelingen. |
3. | Opmaken van de agenda voor de volgende vergadering (20 februari 1980). |
4. | Verkiezing van het Bestuur voor de jaren 1980-1981. |
De voorzitter opent de vergadering te 10u.20 en verleent het woord aan collega Goossens, die een referaat houdt over ‘Reinaerts ontmoeting met de aap Martijn’.
Het Nederduitse gedicht Reynke de Vos (R) van 1498, waarop Goethes Reineke Fuchs teruggaat, is op zijn beurt een bewerking van een Nederlandse rijmincunabel van Hendrik van Alkmaar (gedrukt tussen 1487 en 1490), waarvan slechts fragmenten bewaard zijn. Deze is een met prozacommentaren verrijkte versie van Reynaerts Historie (Reinaert II) uit de tweede helft van de 14e eeuw. Het belangrijkste verschil tussen het versgedeelte van R en B, het enige volledige handschrift van Reinaert II, is een verschuiving van een passage in het tweede deel. Het verhaal van de ontmoeting met de aap Martijn
| |
| |
is uit de eerste grote verdedigingsrede van de vos gelicht en naar voren geschoven, waardoor het binnen de vertelfictie bestanddeel van de ‘echte’ gebeurtenissen is geworden. De vergelijkende analyse van deze passage in B, R en H (het volksboek) heeft tot resultaat:
1) | Een bijdrage tot de kennis van de opbouw van B, waarvan de tweede helft een constructie op de grens van raamvertelling en doorlopend verhaal met onderbrekingen is. Kenmerken van deze constructie zijn parallellisme, tweedeling, inbedding. |
2) | Een verklaring voor de indeling van R in vier boeken, die het uitgangspunt van Goethes op het klassieke epos gekopieerde indeling in twaalf zangen vormt. |
3) | De zekerheid dat de verschuiving in R op rekening van de Nederduitser en niet op die van Hendrik van Alkmaar komt. |
4) | De explicering van enkele bedoelingen van de bewerkers van R en H. |
Aan de bespreking nemen de collega's Rombauts en Deschamps deel. Met een woord van dank besluit collega Draye deze vergadering.
Punten 2 en 3 van de agenda geven geen aanleiding tot bespreking. De vaste secretaris zal zorg dragen voor de agenda.
Wat punt 4 betreft: voorzitter de heer Leys, ondervoorzitter de heer Coupé, secretaris de heer Hadermann. Aan collega Hadermann zal worden gevraagd het ambt van secretaris op zich te nemen. Weigert deze, dan is collega Vanacker bereid als secretaris op te treden.
Bij afwezigheid van collega Coupé wordt het verslag door de heer Couvreur opgesteld.
| |
Vaste commissie voor cultuurgeschiedenis
Verslag door de heer Lebeau, lid-secretaris.
Aanwezig: de heren Van Elslander, voorzitter, Buckinx, ondervoorzitter, en Lebeau, secretaris;
de heren Rombauts, Demedts, Jonckheere, Decorte, mevrouw Deprez, en de heren Deschamps en Lampo, leden.
Hospiterende leden: de heren Roelandts, Vanacker, Gysseling, Moors, Weisgerber, Draye, Leys, Hoebeke, Goossens en Keersmaekers;
de heren Schmook en Pauwels, binnenlandse ereleden.
| |
| |
Afwezig met kennisgeving: de heren Gilliams en Aerts, leden;
de heer Vanderheyden, binnenlands erelid.
| |
Agenda
1. | ‘De tekstoverlevering van de “Karel ende Elegast”. - Enkele problemen’, lezing door de heer Rombauts. |
2. | Gelegenheid tot voorstellen en mededelingen. |
3. | Opmaken van de agenda voor de volgende vergadering (20 februari 1980). |
4. | Verkiezing van het Bestuur voor de jaren 1980-1981. |
Na de inleiding door de voorzitter, zegt spreker dat hij wegens het gevorderde uur, zijn lezing niet zal kunnen voltooien. Hij zal dan bij een volgende gelegenheid de tweede helft ten gehore brengen.
In 1969 publiceerde A.M. Duinhoven de Karel ende Elegast. Diplomatische uitgave van de Middelnederlandse teksten en tekst uit de Karlmeinsch-compilatie. [Zwolse Drukken en Herdrukken no 62] 2 delen. Zwolle. Hiermede beschikken wij over een uitstekende editie van alle stukken, zowel van de handschriftfragmenten als van de vroege drukken, die samen de tekstoverlevering van de Karel ende Elegast uitmaken.
De vraag is nu: op welke basis kan men thans een nieuwe kritische uitgave van dit gedicht samenstellen ter vervanging van de vroegere edities van Kuiper en Bergsma, die geen volledige voldoening meer geven?
Bij wijze van inleiding tot de eigenlijke probleemstelling geeft spreker een overzicht van de stand van het onderzoek inzake de tekstoverlevering van de Karel ende Elegast.
In aansluiting hierop zal hij dan in een volgende lezing enkele problemen behandelen, die het samenstellen van een gewenste nieuwe kritische editie ongetwijfeld zullen bemoeilijken.
De voorzitter dankt spreker voor zijn goed gedocumenteerde lezing en ziet met belangstelling uit naar het vervolg, waarmee dan punt 3: de agenda voor 20 februari, is vastgelegd. Er volgt een gedachtenwisseling, waaraan de heren Decorte, Goossens en Van Elslander deelnamen. Er zijn geen voorstellen of mededelingen.
Ten slotte wordt het bestuur van volgend jaar samengesteld uit de heren: Buckinx, voorzitter; Lebeau, ondervoorzitter en Decorte, secretaris.
|
|