Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1981
(1981)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 269]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verzorgd NederlandsGa naar voetnoot(1)
|
1. | de verzorgde taal, |
2. | de ‘normale’ taal, |
3. | de gemeenzame omgangstaal. |
Met die constatering kunnen de Vlamingen het voor Nederland wel eens zijn en die als doelwit voor Vlaanderen wel wenselijk achten. Aan punt 1 en 2 moge wel meer dan oppervlakkige aandacht besteed worden: ‘verzorgde’ taal en ‘normale’ taal moeten het object zijn van bezinning over het huidige gebruik en van bepaling van wat als beschaafd gebruik in Vlaanderen mag verwacht worden met als criterium: verzorging van taal.
Zoveel mogelijk aansluiting bij Nederland (maar niet op blinde wijze) kan het Zuiden in hoge mate ten goede komen, niet het minst tevens om taalpolitieke redenen, d.w.z.: Algemeen Beschaafd, laten
we het misschien anders zeggen: Algemene Standaardtaal moet in Vlaanderen zo dicht mogelijk bij de verzorgde taal in Nederland aanleunen om aan het lang niet denkbeeldige bezwaar of verwijt van Waalse zijde te ontkomen als zou het Nederlands in België een andere, een ‘nationalistische’ taal zijn. En niet alleen van ‘Waalse’ zijde: ook Nederlanders - en zelfs sommige Vlamingen - kunnen ‘op straat’ die indruk ook wel krijgen.
Met terzijdelating dan van literaire taal (impressionistisch en expressionistisch), - van gemoedelijke huistaal, - voorlopig ook nog van de losse, spontane, gemeenzame taal in de gezellige omgang, maar om in de sfeer te blijven van geschreven en gesproken taal in aangelegenheden des geestes:
verwachten we dat geweerd worden: 1) alle ‘zuidnederlandse’ woorden die in Vlaanderen niet algemeen verspreid zijn, alsmede ook die woorden die tengevolge van misleidende verschillen met het Noorden de onderlinge verstaanbaarheid hinderen of onmogelijk maken; - 2) alle gallicismen: vooral de verkapte, d.i. onherkenbare gallicismen die in de denotatie en ook nog in de connotatie van woorden kunnen schuilen, en die tenslotte erger zijn dan Franse woordvormen zelf.
Een en ander verdient wel wat nader te worden bekeken.
In het tweemaandelijks tijdschrift Nu nog (jrg. XXIII, no 1, 1975, blz. 8 v.v.) heeft J. Noë een lijstje gepubliceerd van een honderdtal woorden die thans als algemeen Zuidnederlands beschouwd worden, bijv. 's anderendaags, ajuin, arduin, beiaard, briefpapier, discuteren, dokwerker, eigentijds enz., en er zal, meen ik, geen bezwaar tegen het gebruik ervan kunnen rijzen, maar jammer zou het toch zijn als iemand afluisteren boven beluisteren zou verkiezen, omdat een nuance dan teloorgaat: afluisteren is ‘met opzet beluisteren, zonder dat anderen het merken’, terwijl men met een gerust gemoed wel een uitzending, een concert, de mooie uitspraak van een redenaar mag beluisteren. Niemand zal, meen ik, graten vinden in het woord prietpraat naast kletspraat (en kletsica, kletskoek) in gemeenzame taal. En zouden Zuidnederlands ‘een echte Jan Gemak’ ‘een echte pallieter’ geen plaats mogen hebben naast Noordnederlands ‘Jantje Goddome’, ‘Jan Gat’, ‘Jan Publiek’ e.a. in ‘gemeenzame taal’?
Verwijdering van wat niet algemeen is, m.a.w. van gewestelijke woorden, verouderde of verouderende woorden, gallicismen (een ware plaag in onze taal: Frans denken met Nederlandse taalelemen-
ten, terwijl het passende woord in het Standaardnederlands bestaat) wijst op een negatieve hoewel onmisbare houding, waartegenover de positieve houding moet gesteld worden van een bewust en gemotiveerd duidelijk verzorgen van taal.
In 1951 heeft G.G. Kloeke een brochure het licht doen zien onder de titel ‘Gezag en Norm bij het gebruik van verzorgd Nederlands’Ga naar voetnoot(2). Kloeke had het in dat boekje voornamelijk over de verzorging van de uitspraak (tegenover gemeenzaam of vulgair), zo bijv. het weren van vormen als sigeret, meziek, chefeur, het bestrijden van de diftongering van ee en van oo: zeiven = zeven (= getal 7), loupe (= lopen), zelfs econoumisch (= economisch), en andere ‘Hollandse’ hebbelijkheden. De strijd werd dus aangebonden tegen vulgarismen, een kwaal waarmee we in Vlaanderen (nog?) niet zo zeer geplaagd zitten omdat - op in aantal toenemende uitzonderingen na - nog heel vaak dialectische uitspraak wordt gehoord, d.i. geografische verschillen, die niet vulgair aandoen.
Naar aanleiding van die verzorging geeft Kloeke enkele beschouwingen van algemene aard ten beste, die ik m.m. tot de mijne wil maken, met het oog op het hanteren van bewust-gecultiveerde, verzorgde taal voornamelijk inzake woordenschat en uitdrukkingen.
De tijd immers mogen we gekomen achten dat we een intellectuele bovenlaag beginnen te krijgen: geleerden, onderwijsmensen, sprekers, zangers, radio- en T.V.-voorlezers en voordragers, ambtenaren, kortom prominenten die, hoewel nog gering in aantal, bij het ruimere publiek model kunnen staan voor een ‘beter’ taalgebruik, (een term die ik verkies boven ‘betere taal’, dit laatste eigenlijk een statisch begrip). Kloeke (blz. 35) haalt de gezaghebbende Franse linguïst Antoine Meillet aan: ‘La langue est éminemment un fait social’ en de beschaving of cultuur die van die laag uitstraalt is een factor die ertoe strekt ‘door zich te beheersen verzorgdheid te bereiken’. Dat is, m.a.w., cultuur, wat Huizinga omschreef als ‘Alle cultuur is een streven. Naar het beheersen van natuur, door kunnen en kennen, door ‘vormgeven en begrijpen’, de habitus der culturele leiders, niet die van de ‘algemeenheid’.
Wat de benaming van die ‘betere’ taal betreft, had Kloeke tegen de term ‘beschaafd’ zo herhaaldelijk bezwaren aangevoerd dat de mogelijkheid diende overwogen te worden ‘of deze term misschien ook door een betere kan worden vervangen’. Natuurlijk had de
gebruikelijke benaming Algemeen (+) beschaafd (+) Nederlands het voordeel het gewestelijke en het vulgaire als onduldbaar te weren; over de bezwaren van Kloeke tegen de term Algemeen Beschaafd Nederlands wil ik hier niet uitweiden (men leze zijn brochure). Kloeke zoekt naar een andere benaming. Ik moge hem in-extenso aanhalen (blz. 31):
‘Uit de scala van epitheta, die ons ter beschikking staan (fatsoenlijk, gaaf, keurig, onberispelijk, sierlijk, klassiek, model, standaard-, correct, gedisciplineerd, gecultiveerd, verzorgd) verkies ik tenslotte de term “verzorgd”. Niet alleen heeft zijn tegendeel (“onverzorgd” of desnoods “ongekunsteld”, “natuurlijk”) een minder kwetsend karakter dan b.v. “onbeschaafd”, maar bovendien komt bij “verzorgd” het dynamisch karakter beter tot zijn recht dan b.v. bij termen als klassiek, model, standaard-, correct (waarbij immers een bestaand statisch begrip wordt verondersteld). Terwijl “beschaafd” onwillekeurig iets suggereert dat welomlijnd en “af” is, denkt men bij “verzorgen” aan een min of meer actieve (en vooral voortgezette) medewerking van het individu’.
Bij verzorgen denkt men dus aan actieve, bewuste, gemotiveerde taalhantering, niet éénmaal, maar bij voortduring, dus een voortgezette medewerking.
Gewoon publiek klampt zich vast aan een norm, aan de gezaghebbende, éne en goede vorm. Waar is die norm te vinden? In het Noorden, uiteraard en grotendeels: in de verzorgde taal van gecultiveerde mensen. Denkende en keurige mensen echter moeten in Noord zowel als in Zuid zich rekenschap geven van de vorm (algemeen, duidelijk, passend, overeenkomende met de aard van de landstaal) waarin ze hun uitingen willen leggen, ze moeten zich wel-overwogen gedragen, keurig zijn, niet toegeven aan sleur. Ze moeten steeds zeer goed toezien op de taal die ze gebruiken, niet alleen de schrijftaal, maar ook daar waar het woord mondeling moet gevoerd worden.
Ik heb hierboven het epitheton keurig gebruikt in verband met keurige mensen. Daarbij wordt aan de betekenis ‘nauwnemend, zorgvuldig, veeleisend’ gedacht (WNT VII. 2., 2670). Keurige taal is ‘voortreffelijk door juistheid en preciesheid’: een keurige uitdrukking, een keurig Nederlands woord (ibid. 2672). Met betrekking tot het gebruik van Nederlands in werken over wetenschap is het moeilijk een grens tussen keurig en verzorgd te trekken; mijn voorkeur gaat uit naar verzorgd terwille van de connotatie van actieve medewerking van spreker of schrijver. Tot nadenken stemt leerzame lectuur in de
bundel Uit de verstrooiing, gesproken en geschreven taalkundige beschouwingen, aangeboden aan Dr. G.F.P. Stutterheim (Universitaire pers Leiden, 1971).
Ik meen dat ik met de bovenstaande beschouwingen niet zo heel veraf sta van de opmerkingen en wensen van J.L. Pauwels in 1954Ga naar voetnoot(3): naast het streven naar een verzorgde uitspraak ook ijveren voor een correct taalgebruik, met de blik gericht op het Noorden, maar ook op een beperkte maat van zelfstandigheid bij het behoud en het gebruik van metaforen en beeldspraak, van sommige zegswijzen en spreekwoorden, van meest in het Zuiden gebruikelijke, maar dan echte ‘Nederlandse’ woorden.
In verband met meest of uitsluitend in het Zuiden gebruikelijke beeldspraak in zegswijzen mogen we stellen dat deze beeldspraak eigenlijk verwant is aan die van scheppende schrijvers, waarvan het stijleffect ons frappeert.
In tal van uitdrukkingen is het stijleffect echter verzwakt: sommige zegswijzen komen voor in de algemene taal, andere zijn tot de gewesttalen beperkt gebleven en sorteren, om het ongewone, nog effect. Laten we bij wijze van voorbeeld enkele Franse en Nederlandse zegswijzen met elkaar vergelijken:
‘Il n'est pas bon à jeter aux chiens’: ‘hij is geen knip voor de neus waard’, - ‘Qui veut noyer son chien l'accuse de rage’: ‘wie zijn hond wil slaan vindt licht een stok’.
Probeer die tweede zegswijze b.v. nu eens woordelijk te vertalen: ‘wie zijn hond wil verdrinken beschuldigt hem van razernij’ tegenover ‘qui veut battre son chien trouve facilement un bâton’. Je begrijpt nog wel de bedoeling, maar de zegswijze is heel ongewoon.
Hetzelfde geldt niet minder bij het gebruik van gezegden: ‘haantje de voorste’, - ‘met man en muis’ (= Frans: ‘corps et biens’: al te gek in een vertaling!), - ‘op zijn zeven (ook: zeventien) gemakken’ dat zuidnederlands is, voor ‘op zijn dooie gemak’.
Bij zulk taalgebruik moge schrijver of spreker zelf oordelen over de graad van ‘verzorgdheid’ (waar duidelijkheid en verstaanbaarheid een grote rol spelen).
In het synchrone vlak gezien vertonen zegswijzen of algeheel verschil, - of sommige gemeenschappelijke elementen die als heteroniem
fungeren: ze behoren dan tot, hoewel verwante, toch verschillende taalsystemen, b.v. standaardtaal vs. dialect, of dialect vs. dialect (en niet als synoniem, d.w.z. zinverwante vormen binnen hetzelfde systeem, b.v. dialect, of standaardtaal).
Van het laatstgenoemde soort, t.w. heteroniemen, zijn er meer voorbeelden voorhanden, ook al met wisselende vormen door de tijden heen.
Pauwels 75 haalt als voorbeeld van door strenge censoren gewraakte uitdrukkingen aan b.v. ‘hij verdiende geld als slijk’ dat als Zuidnederlands zgz. niet mag terwijl ‘als water’ wel mag. Men sla er het werk van F.A. Stoett, Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden (1923) maar eens op na om tal van varianten aan te treffen, in casu sub nr. 641: ‘hij heeft geld als slijk, hij wint geld als salade’ (Harrebomée, Utrecht, 1858, - ‘hij is zo rijk als 't water diep is’ (Tuinman, Middelburg, 1726), - Amaat Joos vermeldt voor Vlaanderen ‘geld hebben gelijk zaad, gelijk zand, geld winnen gelijk hooi, water, slijk’, enz.; vgl. Engels: ‘to have money like dirt’ naast ‘to spend money like water’.
De schommelingen (zo men wil: de onvastheid) die we in het synchrone vlak aantreffen komen ook in het diachrone perspectief voor.
De figuur, zegt Pauwels 75 zeer terecht, moet mogelijk zijn en verstaanbaar voor anderen. Ik haal hem aan: b.v. ‘men mag (volgens “taalzuiveraars”) geen platte broodjes meer bakken’, alleen ‘zoete’. Ik voor mij zeg ‘zoete’ omdat ik andere uitdrukkingen (tenzij uit boeken dan) niet ken, en zo leer ik uit Stoett no 367: mnl. vladebackere, eig. ‘koekebakker, fig. bakker van zoete broodjes, pluimstrijker, vleier’ (Mnl W IX 571); - 17de eeuw: kleine (= fijne) broodjes bakken, 19de eeuw: bij Rutten (Haspengouws) kleine broodjes, Schuermans, Antwerpsch Idioticon en Tuerlinckx: platte brooikens, Joos (Waasch I.) zoete boter spelen. Dat de uitdrukking niet steeds overal op dezelfde wijze verstaanbaar is bewijst Waas zoete broodjes bakken dat bij Joos betekent ‘bedriegen’.
Een laatste wending, waarin een zekere speling niet zo hard uit den boze is, moge ik tenslotte hier nog even behandelen.
In het Noorden pleegt men te zeggen: ‘meten met twee maten’, in het Zuiden: ‘twee maten en twee gewichten hanteren’. Vergeleken nu met het Frans: ‘avoir deux poids et deux mesures’ ziet het zuidelijke ‘twee maten en twee gewichten’ eruit als een gallicisme, misschien uit de 19de eeuw dagtekenend. Wie evenwel een beetje toekijkt
merkt spoedig dat de volgorde van maten en gewichten in beide talen niet dezelfde is: Fra. deux poids et deux mesures, Zuidndl. twee maten en twee gewichten. Om klaar te zien: maar even met de geschiedenis te rade gaan.
Het gebruik van twee maten (zonder meer) schijnt in het Noorden betrekkelijk jong te zijn: de historicus Fruin immers schreef omtrent het midden van de 19e eeuw het volgende: ‘Dat hij... slechts onwillekeurig aan zijn vooringenomenheid toegeeft, en zich volstrekt... meten met twee maten bewust is’ (WNT IX, 627). In oude vindplaatsen treft men iets aan waar van twee maten nog geen sprake is: Van Lennep ‘Wees dan zoo goed, mij met dezelfde mate te meten als waarmede je ...’, - en Zuidnederlandse schrijvers uit de 16de eeuw parafraseren min of meer Matth. 7.2 op deze wijze: ‘Met sulcke mate als een meidt (= meet), wort hij ghemeten’ (Everaert), ‘Soo elck meet Sal hy ghemeten zijn’ (Houwaert).
Gewichten vindt men ook onder de pen van Noordnederlanders: ‘wegen met ongelijke gewichten’ d.i. ‘met ongelijke maat meten’ = ‘gelijksoortige zaken niet gelijkelijk - dus niet onpartijdig - beoordelen’, in een citaat uit dezelfde Fruin als daareven, in 1859: ‘Wij hebben een afschuw van het wegen met ongelijke gewichten’. Misschien ligt aan dit 19de-eeuwse gebruik een beeld ten grondslag dat we bij Marnix in de 16de eeuw aantreffen: ‘Oft hare verdiensten ende goede wercken swaerder int gewichte zijn dan hare ondeucht’ (WNT IV, 2082).
De koppeling maten en gewichten komt in de middeleeuwen al voor: Haagsche Bijbel (a. 1360, Vlaams), - Voorgeboden van Gent (a. 1373): ‘dat zij elken gheven... zine vulle mate ende gherecht ghewichte’, - Harderwijk: ‘so sal elk gheven gherechte mate ende gherechte gewichte’ (15de eeuw) (MnlW IV, 1217).
Het zou me dan ook niet verwonderen wanneer nader bewezen kon worden dat in het Zuiden het middeleeuwse syntagma is behouden, terwijl het Noorden veeleer aansloot bij het Bijbelvers.
In deze prolegomena heb ik de gezichtshoek willen bekend maken waaronder ik gebruik van ‘keurige’ taal wil beoordelen. M.a.w.: een houding die niet slaafs, onberedeneerd of gedachteloos, star aanleunt bij een taalgebruik, het zuidelijke zowel als het noordelijke. Veel in dezen hangt van de omstandigheden af.
Gemoedelijk, ongedwongen taalgebruik in de gezellige omgang mag anders klinken wanneer gestreefd wordt naar sociale integratie:
spreken zoals iedereen in de groep. Wil men daarentegen buiten de (enge) grenzen van de groep ruimer gehoor krijgen, dan dient men te streven naar (meer) algemene taal: ook al een vorm van integratie, maar op ruimere schaal. Men wordt dan gedwongen van gewesttaal over te schakelen op algemene taal. Gaat de mededeling, de gedachtenwisseling, de uiting over hoger staande begrippen en beschouwingen, m.a.w. verkeert men in de hogere intellectuele en gecultiveerde laag, dan heeft men tot plicht het gebruik van verzorgde taal na te streven.
In het volgende deel stap ik af van deze prolegomena om enige voorbeelden concreet te bespreken, eerst enkele uit de enorme massa van krasse c.q. verborgen gallicismen (ze tieren thans nog als onkruid!), daarna ook over gevallen van misvatting bij afwijkend gebruik in Noord en Zuid van eigen taalgoed. De slotsom zal wel zijn dat men er vrijwel steeds baat bij zal hebben bij de verzorgde Nederlandse standaardtaal aan te sluiten.
Gallicismen
Zetelen
Wanneer we in kranten, notulen van vergaderingen, berichten omtrent de samenstelling van examencommissies lezen dat de heer X erin zetelt, begaan we, uit taalarmoede, een (geheel overbodig!) gallicisme.
In het Frans immers heeft siéger twee betekenissen: 1) ‘faire partie d'une assemblée, d'un tribunal’: siéger au Sénat; - 2) ‘résider, tenir ses séances’: la Cour de Cassation siège à Paris.
In het Nederlands gebruikt men voor deze tweede betekenis van siéger, t.w. ‘gevestigd zijn’: zetelen: ‘de regering zetelt in Den Haag’, ‘de maatschappij zetelt te Amsterdam’, en vandaar ook, figuurlijk: ‘het denkvermogen zetelt in de hersenen’, d.w.z. is daar gelokaliseerd.
Omdat dit zetelen overeenkomt met siéger, en dit siéger in het Frans ook op personen van toepassing is, gaat men door verruiming van het gebruiksveld, in het Nederlands ook zeggen dat iemand in een commissie zetelt.
Dit tweede gebruik is een gallicisme. J. Des Roches ‘Vlaamsch-Fransch Wdb.’ in 1808 (p. 1160 b) vermeldt voor siéger ‘zitting
hebben’: ‘Hy heeft zitting in den raet’; zetelen kent hij niet. Zitting hebben is nog geen middelnederlands; toen zei men wel in 't recht sitten, in den raet sitten. Thans nog, naast zitting hebben, is zitten heel gewoon: ‘hij zit in het bestuur’.
Zetelen in de betekenis van ‘zitting hebben’ is niet een zegswijze uit de volkstaal, het behoort evenmin tot een bepaald dialect omdat het op een functie wijst in bestuur en in rechtspraak, en als zodanig is het in de 19de eeuw in het Zuiden van het Frans afgekeken, een verholen gallicisme, dat dan ook niet behoort tot verzorgde taal.
Gelukken
Hetzelfde lot als bij zetelen = ‘siéger’ is gelukken = ‘réussir’ in de 19de eeuw beschoren: gebruiksverruiming onder invloed van het Frans.
Gelukken heeft te allen tijde, d.w.z. reeds in het middelnederlands en later nog tot in de 18de eeuw (en thans) als onderwerp: niet een persoon, maar een gebeurtenis, inz. de voorspoedige gang van een zaak. Een voorbeeld of twee uit de middeleeuwen: Alle dingen die hi doet sellen wel gelucken; - ook met de datief van de persoon: Hem gelucte dat si de Sassen, die hem up waren gewassen, gesleghen hebben uten lande (het tweede hem is ‘hun’, datief meervoud) (MnlW II, 1301), 17de eeuw: bereydet my mijn paardt... op dese vaart, Die ick wensch dat na lust ons beyden mach ghelocken (= ‘voorspoedig gaan’; Bredero), 18de eeuw: vol hoop dat onze ondernemingen zullen gelukken (= ‘een voorspoedige afloop hebben, wel slagen’: de hedendaagse opvatting ao 1793, Bekker) (WNT IV, 1302 v.).
Wanneer niet de gang van een zaak onderwerp is, maar wel een persoon, bijv. Haddet gij in uw voornemen gelukt, ik zou u misschien bewonderd hebben (Conscience), staan we voor een wending die voor het eerst vanaf het begin der 19de eeuw en ‘uitsluitend in Vlaamsch België in gebruik (is gekomen), blijkbaar onder invloed van fr. réussir, dat zoowel een persoon als eene zaak tot onderwerp kan hebben’ (WNT IV, 1302 v.v.). In het hedendaagse Nederlands gebruikt men, zoals wel bekend is, in dit geval slagen. Dit slagen, gezegd van een persoon met de betekenis ‘zijn pogingen tot een goed einde brengen’ is reeds aan te wijzen bij Van der Goes (Amsterdam, 1659), later Van Effen, enz.
Wat men nu in dit verband vóór de 17de eeuw (Van der Goes: slagen in) en in het Zuiden vóór de 19de eeuw (Conscience: ge-
lukken in) kon lezen, vertelt het WNT ons niet. Alleen bij J. Des Roches komt in 1805 (Fr.-Vl. Wdb., blz. 578) voor een zaak een aanwijzing voor: ‘Cette entreprise réussira’ = ‘Die onderneming zal wel uytvallen’, ook voor een persoon: ‘Ce gentilhomme réussira bien à la guerre’ = ‘Dien edelman is goed voor den oorlog’, en in het andere deel van zijn woordenboek (Vl.-Fr. blz. 858) slaegen v.n. gelukken, wel uytvallen, Réussir: ‘Die onderneéming is niet wel geslaegt, Cette entreprise n'a pas réussi’. Van een koppeling van gelukken met een persoon als onderwerp: geen spoor. Evenmin als in het middel- en nieuwnederlands (behalve in Vlaams-België in de 19de eeuw) kan in het Duits een koppeling van glücken of gelingen met een persoon als onderwerp niet gevonden worden, echter wel met een persoon in de datief (zo ook in het Nederlands): alles ist ihm geglückt, es gelingt mir (etwas zu tun). Van een persoon zegt men b.v.: seine Absicht erreichen, Glück machen, es ist mir gelungen es zu tun, man wird es nie dazu bringen, zu..., nichts will ihm glücken’. Wat een zijdelings bewijs levert dat ons Vlaams hij gelukt(e), hoewel een zeer veel gebruikte wending, toch een ongewenst gallicisme is en blijft.
Herdenken
Met de betekenis van het Franse repenser (t.w. een probleem, een situatie, de toedracht en de beoordeling van sociale of ethische opvattingen) hoort en leest men in Vlaanderen herdenken. Zo op het eerste gezicht is dit een gallicisme: penser is denken, repenser is dan herdenken.
Hierbij bedenke men dat repenser in 1881 in het Frans nog geen ‘verbe actif’ of ‘transitif’ was, wel een ‘verbe neutre’: ‘penser de nouveau, réfléchir plus profondément sur une chose. Je vous conseille de réfléchir à cette affaire avant de prendre un parti’. ‘J'y repenserai’.Ga naar voetnoot(4)
Hierbij ook nog ziet men over het hoofd dat herdenken in het Nederlands daarentegen wel een overgankelijk werkwoord is en dat het doorgaans betekent ‘de herinnering aan iets vieren, hulde aan een afgestorvene of afwezige brengen’: de wapenstilstand herdenken; de held werd plechtig herdacht; de gebeurtenis werd plechtig herdacht (Van Dale, 8e dr., 1961). In het Frans is de hiervoor passende
uitdrukking ‘commémorer; saluer la mémoire de ...’ (Gallas 1955).
Herdenken kan ook nog gebruikt worden om ‘zich iets of iemand weer in de gedachten (te) brengen’: zij herdacht het gebeurde; hij herdacht zijn verleden’ (Van Dale 1961, Koenen 1960).
Herdenken is dus ‘zich voor de geest brengen, aan iets terugdenken, nl. iets dat in het verleden afgesloten is, het zich herinneren, niet vergeten’: iemand kan wel heden zijn 25-jarige ambtsbediening herdenken, maar niet zijn ambtsjubileum! Dicht bij herdenken staat gedenken.
Naast in het Frans ‘commémorer, saluer la mémoire’ kan men naar omstandigheden in deze taal ook gebruiken penser à, repenser à, rappeler (le souvenir, les qualités) maar dat is allemaal niet wat tegenwoordig in het Frans bedoeld wordt met repenser.
Repenser in 1973 (Micro Robert) is nog steeds: 1) 4penser de nouveau, réfléchir encore plus (à quelque chose)': j'y repenserai (Ndl. ik zal er weer, nog eens aan denken: vgl. boven Dupiney de Vorepierre); - voorts 2): ‘reconsidérer’: repenser un problème. Larousse classique (1957) zegt van deze tweede opvatting hetzelfde: ‘reprendre l'examen’: repenser un problème.
Repenser in de zin van ‘penser de nouveau’ is al in de 13de eeuw aan te wijzenGa naar voetnoot(5). Dat voert ons gemakkelijk tot de opvatting ‘rependre l'examen, reconsidérer’, ‘opnieuw onderzoeken’. Maar in het middelnederlands treffen we daar nog niets van aan: herdenken (MnlW III 358) is er eenvoudig, zoals heden nog, ‘zich herinneren’: hi en herdacht nyet der pijnen, - na svader endde dede hi herdenken svader... in aelmoesenen (= na diens dood vierde hij de nagedachtenis van zijn vader). Dus: ‘opnieuw denken aan’.
Nu is het op het eerste oog wel niet zo uitgesloten dat herdenken in een latere periode van het Nederlands, evenals in het Frans, maar op zelfstandige wijze dan, aardig op weg zou zijn geweest om tot de huidige betekenis ‘opnieuw overdenken’ te komen. Het WNT VI 196 II B immers haalt uit Willem Leevend, dus a. 1784, aan: ‘Dit stuk is overwaardig geleezen en herdagt te worden’, met de betekenisomschrijving 'iets opnieuw, nog eens weder bedenken of overdenken', d.w.z. (naar het me voorkomt) ‘nog eens met alle aandacht lezen en er in alle ernst zijn gedachten over laten gaan’. Met deze opvatting (reeds in 1784) staan we dicht bij de zoëven aangehaalde ‘zich iets ...
weer in de gedachte brengen’. Dit sluit echter vooralsnog niet in (al zou het in onze tijd sedert zowat 1950 wel kunnen) dat de zaak opnieuw, en wel critisch, onderzocht zou worden, voorwerp zou zijn van doordenken, om er desnoods wijzigingen of verbeteringen in aan te brengen.
In zijn Nieuw Nederlands-Frans woordenboek (1955) vertaalt R.K. Gallas herdenken (naast 1. se rappeler, se ressouvenir de) sub 2) met ‘(nieuw) repenser’ (dat dan wel iets anders moet wezen dan 3o ‘commémorer (= vieren), saluer la mémoire de’).
Waar Gallas met de toevoeging nieuw hier aan denkt, weten we niet. In zijn andere, Frans-Nederlands deel (1955) vertaalt hij repenser (zoals het in het huidige Frans hoort: een overgankelijk werkwoord) met ‘nogmaals overdenken, nogmaals in zijn geest verwerken. In zijn gedachten een andere vorm geven. Weer onder de ogen zien’. Maar herdenken in het Nederl.-Frans deel (aldaar ook overgankelijk werkwoord) komt in het deel Frans-Nederlands niet voor.
Waarop doelt nieuw? Ik meen: op recent gebruik reeds om de jaren 1950. Van Dale 1961 kent herdenken niet in deze betekenis. Het Supplement op Van Dale (1970; ook door C. Kruyskamp verzorgd) haalt als aanvulling op bet. 4, t.w. ‘opnieuw denken of bedenken’: zo had hij weer gedacht, en hèrdacht, duizend werven (Staring), een supplementair voorbeeld aan: alles wat er over de naaste toekomst gedacht en geschreven is, zal herdacht en herschreven moeten worden (een zin uit de N.R.C.), en s.v. herdenking (in de 8e druk, van 1961) ‘het herdenken; inz. als plechtigheid: -sdienst, -sfeest) vinden we in het Supplement (bet.) 2. ‘het opnieuw overdenken’: na herlezing en herdenking (V. Eeden) (vgl. boven, de aanhaling gelezen en herdagt uit Willem Leevend a. 1784).
Als we in de redenering niet verdwalen dat in Willem Leevend, bij Staring, bij Gallas?, bij Van Dale Supplement herdenken dicht komt te staan bij het Franse repenser (un problème, une matière, une situation, enz.), dan wonen we een moderne, parallelle maar zelfstandige ontwikkeling bij in beide talen, een ontwikkeling die in Nederland niet het gevaar loopt als gallicisme gewraakt te worden: repenser gaat van ‘réfléchir plus profondément sur une chose’ naar ‘reconsidérer’, en herdenken verschuift van ‘opnieuw denken of bedenken’ (Staring, Willem Leevend) naar (hedendaags) ‘nieuwe monstering en ordening, critisch en wel bewust verricht, van de elementen van een probleem enz.’.
In deze gedachtengang kunnen we in het Nederlands voor het neologisme herdenken = repenser ‘nogmaals in zijn geest verwerken’ een plaatsje vrijhouden: dan staan we niet voor een gedachteloze, louter formele calque of transpositie van het Frans, integendeel wel voor een intern-Nederlandse verschuiving, die daarenboven het niet te versmaden voordeel biedt handzaam te zijn in het gebruik.
Er rijst echter een bezwaar, dat we zo dadelijk vermelden, en tevens ook de hoop om aan dat bezwaar te ontkomen.
Eerst het bezwaar. In de tijd die aan de voorbereiding van en de voorlichting over de verkiezingen van het Europese parlement voorafging heb ik eens, in een maandschrift, onder een foto van een diepzinnig nadenkende filosoof, het volgende bijschrift gelezen, zeker uit het Frans vertaald (ik ken persoonlijk die franstalige filosooof): ‘Europa moet herdacht worden’. De vraag is nu wat hier bedoeld wordt: ‘een beter Europa voorbereiden’ (= Frans: repenser), of ‘terugdenken aan het verleden, aan het kiemende Europa in de tijd van de 16de eeuw waar tot nationalistische strevingen de rug werd gekeerd’? Het bijschrift is dus voor tweeërlei opvatting vatbaar; ambiguïteit moet in verzorgde taal vermeden worden.
Om aan de ambiguïteit te ontkomen is er wel een middel, namelijk het prefix her op te vatten als ‘opnieuw’ (niet: ‘terug’) en het dan ook met een zekere beklemtoning en de volle klinker /ε/ te doen uitkomen: her-denken, een neologisme dat sedert enkele jaren al langer hoe meer in gebruik is gekomen.
Bewijsmateriaal vinden we in het opstel dat H. Schultink aan ‘De bouw van nieuwvormingen met her-’ in het Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde in 1964 heeft gewijd (deel LXXX, inz. blz. 151 v.). Voorbeelden: ‘Na herlezing en herdenking, F.v. Eeden (1895) aangehaald in Nieuwe Taalgids 56 (1963) blz. 72’ (= ‘als ik het opnieuw lees en opnieuw overdenk’: zie de aanhaling hierboven, uit Van Dale Supplement), - ‘De Nederlandse Sectie en de redacteur van dit artikel zijn er zich vanzelfsprekend wel van bewust dat reeds vele goede studies zijn gewijd aan het doel en de middelen van het moedertaalonderwijs in het V.H.M.O. Dit artikel is dan ook alleen bedoeld als een her-denken van het problemengeheel in de situatie van 1956, A.J.J. de Witte, LT 187 (1956), p. 655’, - ‘Deze heilige dagen zijn er om te herdenken. Denk maar terug en her-denk, J. Kassies, Maatstaf 10 (1962), p. 8’ (let op de naast-elkaar-plaatsing herdenken en her-denk, - ‘Alles wat er
over de naaste toekomst gedacht en geschreven is, zal herdacht en herschreven moeten worden, NRC 25/11/63’.
Het bewijs dat dit herdenken niet een nabootsing van het Frans is, m.a.w. geen (zoals in het Zuidnederlands wèl) gallicisme is, wordt ons geleverd door een reeks nieuwvormingen met grafische (ook in betrekkelijk zeldzaam mondeling taalgebruik: met prosodische) prominentie van her, die zelfstandig Nederlands is geconcipieerd: ‘her’-kennen, hér- en vèrvorming, her-zienGa naar voetnoot(6).
Vrucht van zelfstandige Nederlandse expressiviteit is her zo bezien dan een kenmerk van Nederlandse echtheid en we mogen in die voorwaarden in verzorgd Nederlands herdenken (= repenser) gebruiken, ter differentiatie van het (oudere) herdenken (‘commémorer’).
Herwerken
Ik lees: ‘zou ik willen begroeten de herwerkte verhandeling De taal: haar wetten en haar wezen’ (t.w.: van een vroeger verschenen verhandeling van Anton Reichling was in 1961 een herwerkte, jongere verhandeling verschenen onder de titel Verzamelde studies over hedendaagse problemen der taalwetenschap (Zwolle, 1961). De zin ‘zou ik... wezen’ is door mij gelicht uit een recensie van C.B. van Haeringen in de Nieuwe Taalgids 54. 961. 173.
In Tijdschrift Leiden 80 (LXXX), a. 1964, blz. 183 beschouwt H. Schultink herwerkt (in de recensie Van Haeringen), evenals herworven, als participia die bezwaarlijk anders te zien zijn dan als ‘correlaten van deelwoorden bewerkt en verworven’. ‘Beschreven vanuit laatstgenoemde formaties [aldus Schultink] vertonen herwerkte en herworven vervanging van een ongeacccentueerd suffix (resp. /bə/ en /vər/) door /her/’.
Herwerkt, participium, beschouwt Schultink dus als een correlaat van bewerkt (evenzeer herworven als een correlaat van verworven). ‘Tot enige in het hedendaagse Nederlands levende systematiek be-
hoort deze vervanging echter niet’ (t.w. remplaçant van een ander prefix: her voor be; vgl. nog her voor ver in herenen, hernieuwen, heroveren, herrijzen).
Moge bij Schultink herwerkt dan aansluiten bij bewerkt, zo is dat niet het geval in het Zuidnederlands, waar herwerkt zeker onder invloed van Frans remanié is ontstaan. Gezien de hoge zeldzaamheid (ondanks het bekende gezag van Van Haeringen) van herwerkt in het Noordnederlands en het gallicistische stigma in het Zuiden is het aangewezen herwerken te vermijden en liever door iets anders te vervangen.
Met het oog op herziening c.q. verandering van een opgestelde tekst kan de schrijver ervan, bij een tweede redactie, spreken van bijwerken, bewerken, omwerken.
Bijwerken (WNT II, 2665, a. 1898) ‘iets dat op de eene of andere wijze onvolledig of verkeerd is, volledig maken, in orde brengen’, t.w. onder meer: een register (bij het kadaster), een verhaal, een ‘leerboek van geschiedenis tot op den tegenwoordigen tijd bijgewerkt’, Van Dale (8e druk, 1961) wijst ook op het ‘gelijkbrengen of aanvullen van wat onvolledig was’: ‘hij moet zijn aardrijkskunde nog wat bijwerken’, ‘de boeken bijwerken’, ‘nieuwe bijgewerkte druk’; voorts nog ‘netter afwerken’: ‘de tekening nog wat bijwerken’ = ‘er wijzigingen in aanbrengen’. De dominant is dus ‘aanvullen’.
Bewerken (WNT II A I g) is, o.m. gezegd van geschriften: ‘ze met een bepaald doel in een andere vorm brengen’: ‘een Engels boek, voor Nederlanders bewerkt door N.N.’; aldus eveneens Van Dale.
Omwerken (WNT X, 761 I b, ao 1893). Gezegd van boeken, geschriften (en andere gewrochten van den geest): ‘ze anders bewerken, ze door een nieuwe bewerking tot iets anders maken, ze vervormen of veranderen, hetzij wat den vorm, of wel wat den inhoud, den aard en het wezen betreft’. In de volgende aanhaling uit Da Costa vinden we een duidelijk voorbeeld: ‘Deze overzettingen... werden al spoedig... geheel en al verhollandst en alzo, verrijkt uit het zijne (t.w. van de schrijver) en ten enenmale om- en overgewerkt uit eigen standpunt en opvatting, zuiver Bilderdijks’.
Naast het hierbij passende znw. omwerking kan men ook gebruik maken van nieuwe bewerking (vgl. boven).
Om in omwerken doelt op het volgende (WNT X 158 h): ‘het begrip van verwisseling, op verschillende toestanden toegepast, en
opgevat in betrekking tot een zelfde voorwerp, bij hetwelk een nieuwe toestand van een vroegere komt, leidt vanzelf tot het denkbeeld van verandering’. Met deze nadere bepaling komt om voor, scheidbaar, o.m. in omkleden, omsmeden, omtoveren, en: omwerken. Van Dale ook bespeurt in omwerken de betekenis ‘door een nieuwe bewerking tot iets anders maken’: ‘een opstel, een gedicht omwerken; nieuwe, omgewerkte druk’, ‘vele vertaalde stukken van Bilderdijk zijn veeleer omwerkingen dan vertalingen’.
Overwerken (klemtoon op over; WNT XI 2218, VI) betekent: ‘door een nadere bewerking verbeteren of afwerken’: zo in ‘Die liederen..., in tal van opeenvolgende, uitgelezen, om- en overgewerkte bundels verzameld’ (Gorter, Lett. Stud.).
Samenvattend kunnen we grofweg het volgende onderscheid bespeuren: bijwerken is ‘aanvullen’, bewerken is ‘met een bepaald doel (aanpassen) in een andere vorm brengen’, omwerken is ‘veranderen’, overwerken ‘verbeteren of afwerken’.
Het wil me dan ook voorkomen dat we met dit viertal werkwoorden verder komen dan met het gallicistische, in Nederland onbestaande, herwerken (alleen het participium herwerkt is bij Schultink als een, bij Van Dale niet eens vermelde, zeldzaamheid aangehaald).
Herpakken
Al zal men in herdenken het prefix her, met è en klemtoon, beschouwen als een verlevendiging van her in de betekenis ‘opnieuw’, in herwerkt nog her als een correlaat van be- in bewerkt, zo is het niet meer mogelijk her als zelfstandig te beschouwen en zuiver Nederlands: herpakt, omdat het overduidelijk een klakkeloze overzetting is van Frans ressaisir, reprendre. Van Dale s.v. haalt aan, als Zuidnederlands: 1. ‘de moed herpakken’ d.i. ‘hervatten’ (in de grond een gallicisme: ‘reprendre courage’), 2. (van een zieke, het werk) ‘beter worden, ten goede keren’. Het WNT V. 635 (a. 1912) vermeldt (evenals Des Roches: remballer) herpakken in de betekenis ‘opnieuw (in)pakken; overpakken’; - met de betekenis ‘beter worden’ zijn de citaten alleen Zuidnederlands (Cornelissen-Vervliet, Joos, Loveling). Verkeerd (helaas!) is dan ook de zin (gehoord in de T.V. op 06.07.1980): ‘een land dat zich herpakt’ = ‘zichzelf weer meester wordt, weer moed vat’.
Vervoegen
De verhouding | joindre | voegen | is er aanleiding toe geweest | |
----- | = | ----- | ||
rejoindre | vervoegen |
dat op grond van vormovereenkomst een betekenismoment in het Nederlandse vervoegen is ingevoerd dat er eigenlijk niet in bestaat.
Joindre is inderdaad voegen, voegen bij: woorden aan elkaar voegen, de daad bij het woord voegen, bij de brief voegde hij een doorslag ervan; zich bij iemand voegen, is: ‘zich in iemands gezelschap begeven’ (en ook: ‘diens partij gaan volgen’); -
rejoindre is ‘weer bij elkaar brengen’, - rejoindre quelqu'un is: ‘naar iemand gaan, iemand opzoeken’ (bijv. iemand thuis opzoeken; we gaan weer naar hem toe; we zijn meteen bij hem). In militaire taal (rejoindre son unité) gebruikt men: ‘zich melden bij’.
Hier juist: zich melden, of: zich (weer) voegen bij, zich aansluiten bij (het gezelschap, een team van diepzee-onderzoekers) hoort men in Vlaams-België geregeld vervoegen, b.v. ‘hij vervoegde het leger, - zijn team’. En dit nu zou ik wel eens willen zien of horen: de vervoeging van leger: hij legert, legerde, heeft gelegerd (!?), van team: hij toom, heeft getomen (!?).
De geschiedenis van dit werkwoord vervoegen kunnen we in het WNT nog niet nagaan (het betreffende artikel is nog niet verschenen). Wel bestaat vervoegen in het middelnederlands: ‘brengen bij, overleveren aan een ambtelijk persoon’, b.v. ‘Dat die dekenen ende gesworenen sonder begrijp ende sonder misdoen den voorscr. misdadigen vervoegen moigen aen onsen amman’ (in Brabant, ao 1381; MnlW IX 224).
Het wederkerige ‘zich vervoegen bij’ bestaat wel in onze hedendaagse taal, doch met de betekenis ‘zich begeven of aanmelden bij een ambtenaar’ (MnlW IX 717; een uitbreiding van zich voegen ‘zich begeven’, b.v. ‘Ic zal my gaen cleeden... ende voughen my selven ter kercken zaen’).
Er loopt dus wel een draad van middelnederlands voegen over vervoegen naar Nieuwnederlands vervoegen, maar beperkt tot reflexief gebruik: zich voegen, zich vervoegen (eig. ‘zich begeven’). Nieuwndl. zich vervoegen vindt men, blijkens Van Dale en Koenen in: ‘zich begeven naar, wenden tot’: ‘bij wie heb ik mij te vervoegen?’ (zie boven). Transitief vervoegen echter kan men alleen een ‘werkwoord’, niet ‘iemand’.
J. Des Roches had in 1805 zich aan dit gallicisme nog niet bezondigd: hij schrijft ‘Ik zal te Parijs wêer bij u komen’.
Weerstaan, verzaken, verhelpen (aan)
Tot hetzelfde taaltje behoren, om het voorzetsel, de nog taai gebruikte barbarismen:
weerstaan: Des Roches 1805, p. 1112, heeft terecht ‘de vyanden wederstaen: résister aux ennemis’ (zonder aan); ook zo reeds in het middelnederlands; -
verzaken: Des Roches: het geloof verzaken: renier la foi, de wereldsche ydelheden verzaeken: renoncer aux vanités du monde (zonder voorzetsel ook in het middelnederlands, ook nog in de oudwestnederfrankische doopgelofte uit de 9de eeuw: ec forsacho allum dioboles uuercum and (= en) wordum; thans behoort het werkwoord verzaken tot de bijbeltaal en de bijzondere taal (waar men ook heeft: aan de zonde verzaken), maar niet in gewone taal i.pl.v. afzien van, opgeven, laten varen; -
verhelpen: ‘ten beste veranderen’ is ‘een euvel verhelpen’, ‘die fouten moeten verholpen worden’, ‘ja, ik kan het niet verhelpen’! Het Zuidnederlandse aan staat wellicht onder invloed van het - trouwens ook foutieve - Belgisch Frans pallier à.
Gallicismen zijn geen aanwinst: ze verdringen eigen taalgoed, verarmen onze woordenschat, het zijn tekenen van onverzorgde taal en traagheid des geestes.
Afwijkende betekenissen
Niet alleen dreigt gevaar van de zijde van gallicismen maar ook nog van elders. Onduidelijkheid en misvattingen zijn het gevolg van tegenstrijdige betekenissen, d.w.z. van woorden waarvan de betekenis in het Noordnederlands en in het Zuidnederlands van elkaar afwijkt om niet te zeggen soms juist het tegengestelde bedoelt.
Kortelings
Het bijwoord van tijd: kortelings betekent in het Nederlands ‘onlangs’ en slaat dus op het verleden. Daartegenover slaat kortelings in het Zuiden op de toekomst: het betekent er ‘binnenkort’. Wat
betekent dan een bericht van een huis: ‘Kortelings te koop gesteld’? In het Middelnederlands wees kortelings meest naar de toekomst, daarnaast tevens, maar minder, naar het verleden. Na Kiliaan (eind 16de eeuw) is dat nog zo, maar Hooft is (volgens de vindplaatsen in het WNT VII, 1941, kol. 5731) de laatste in het Noorden die kortelings nog gebruikt met betrekking tot wat nog komen moet.
Verdient het dan geen aanbeveling kortelings te behouden voor het verleden (= onlangs) en binnenkort (= eerlang) voor de toekomst, iets wat in het Zuiden toch niet moeilijk valt daar iedereen binnenkort voor de toekomst wel kent.
In dit verband nog even het volgende.
Overlaatst in gebruik alleen in het Zuidnederlands, betekent er ‘onlangs’, ‘kort geleden’ en staat er dus in tegenstelling tot ‘kortelings’ ‘binnenkort’.
In deze samenstelling hebben we het voorzetsel over dat in het Middelnederlands een tijdpunt aanduidde zowel in het verleden als in de toekomst (MnlW V 2068); van overlaatst is in het Middelnederlands geen spoor te bekennen. Daarentegen staat overlaatst wel in WNT XI 1811 als Zuidnederlands en Gelders, met citaten alleen uit idiotica van omstreeks 1900.
Met betrekking tot het verleden is over (behalve gewestelijk in overlaatst) in Noord-Nederland na de 18de eeuw in onbruik gekomen.
De ontwikkeling is duidelijk: het ambivalente (verleden en toekomst) is noodzakelijk opgeheven ten gunste van één richting, zonder dat duidelijk is geworden waarom over in het Zuiden is bewaard ter aanduiding van het verleden, en in het Noorden van de toekomst.
Aardig
Aardig is een lastig woord, een vox media. In 't algemeen gezegd dient aardig in het hedendaagse spraakgebruik als kwalificatie voor vrijwel alles wat te waarderen is. Door ironische toepassing is aardig reeds in de 16de eeuw ook in ongunstige zin afgeweken: ‘mal, dwaas’. In het Brabants b.v. is aardig ‘vreemd, zonderling’, ook wel (in verband b.v. met maag of hart) ‘misselijk’. Deze ongunstige opvatting komt insgelijks in het Noorden gewestelijk voor (Zaanstreek, Katwijk), daarnaast bovendien in Antwerpen: ‘grappig’ (WNT Suppl. I, ao 1956, 61 v.v.). Wat dunkt U dan van een brief uit Nederland, waarin de komst wordt gemeld van een aardig meisje
(bedoeld: ‘een aangename indruk makend’) in Antwerpen (waar men er niet bijzonder in zijn schik mee was: ‘zonderling, vreemd’)? Men verzorge dus zijn taal en houde zich aan het algemeen Standaardnederlands.
Terug
Terug wordt in het Nederlands steeds gebezigd in verband met een eigenlijke of figuurlijk achterwaartse beweging naar het uitgangspunt van de voorafgegane beweging: teruglopen, terugreizen, terugwerpen, terugbetalen, terugbezorgen. Een zeer lange lijst van dergelijke samenstellingen vindt men in WNT XVI (ao 1933) 1630-1646.
Met de betekenis van terug ‘weder, wederom, opnieuw’ (een herhaling in de tijd) treft men deze opvatting alleen in Zuid-Nederland aan, b.v. ‘De politiek is terug meester geworden der Vlaamsche beweging’ (ao 1912).
Dit Zuidnederlandse gebruik is voor het eerst aan te wijzen bij Conscience (kol. 1633); in de middeleeuwen is er geen spoor van te bekennen. De oorsprong ervan kan wel worden gezien in een zin zoals de volgende (Conscience): ‘Toen de kapitein terug in de zaal trad’, waar terug voor een Vlaming betekent ‘opnieuw, nogmaals’, maar waar de betekenis er één kan zijn van ‘weerkomen naar het vertrekpunt’, zoals het duidelijk is in: ‘Toen de kapitein in de zaal terugtrad’ = ‘weerkwam, terugkeerde’.
Die tweede opvatting: ‘weerom, opnieuw’ is dus zeer recent en heeft heel Vlaanderen in zeer korte tijd veroverd. Een dialectgeografische enquête zal eens moeten uitmaken of dit soort terug ook in dialecten gangbaar is: bij Goemans (Leuvensch Taaleigen) komt het niet voor, ook niet bij Lievevrouw-Coopman (Gents Woordenboek), en bij allebei tref ik aan wat ik in mijn Brussels spontaan zou zeggen: van her, weerom, weeral (Gent: s.v. her, reeds ao 1566). Zou dan terug ‘opnieuw’ tot de niet-dialectische, zgz. algemene schrijftaal in het Zuiden beperkt zijn?
In de reclametaal van onze warenhuizen (en elders!) even voor de aanvang van het schooljaar, leest men, uitsluitend!, ‘Terug naar school’. In Nederland (TV) mocht ik horen en zien ‘Weer naar school’. Dit laatste alleen is correct. Weer naar school betekent: ‘we gaan, na de vacantie, opnieuw naar school’. Met terug denkt men aan teruglopen naar het schoolgebouw om er, bijv., een achtergelaten regenjas of zo iets terug te halen.
Met betrekking tot verzorgde taal laat ik de lezer nog oordelen over zinnen zoals de volgende:
Uit de mond van een bankbediende (BRT 17.02.'81) hoor ik in zijn ongenoegen over de nieuwe samenstelling van een bestuurslichaam: ‘ze zullen wel Frans personeel terugnemen’. In deze zin wordt bedoeld: ‘ze zullen alweer (opnieuw) Frans sprekend personeel opnemen’, maar bij verzorgd-Nederlands-sprekenden komt de bedoeling helemaal anders over, nl. terugnemen met de betekenis ‘weer tot zich nemen wat men heeft weggestuurd’ (zoals bijv. een dienstbode), ‘nemen wat men eerst heeft gegeven’ (bijv. een geschenk). In het eerste geval dus: ‘alweer nieuw Franssprekend personeel opnemen’, in het tweede: ‘weggestuurd personeel laten terugkomen’.
Nog meer van dat soort taal:
‘En nu, Dames en Heren, kunnen we ons muziekske terug verder zetten’ (terug en verder = ? - ‘Weer voortzetten’ zou toch duidelijker zijn, of niet?)
‘Is Ulenspiegel dood? - Ik geloof wel dat na zijn dood Ulenspiegel terug opstaat'’: bij wie zou het dan opkomen om wederopstanding te ‘wijzigen’ in terugopstanding? (beide zinnen BRT).
‘Dat begint om een uur of acht tot terug negen uur’ (uit een gesprek onwillekeurig gehoord, op 17 oktober 1979, in de trein, eerste klasse!).
Weerhouden
Wie onze gallicismen eens op de keper heeft beschouwd zal wel hebben opgemerkt, dat door verruiming van het betekenisveld van het ene signifiant (in het Frans) door een formele gelijkstelling met een ander signifiant (in het Nederlands) botsingen totstandkomen.
Dat is het geval met retenir = weerhouden. In de administratieve taal inzake sollicitaties om een betrekking, of inzending van publicaties ter beoordeling om het bekomen van een prijs, kan men in Vlaanderen gewoon lezen dat de sollicitaties, de ingezonden publicaties niet ‘weerhouden’ zijn.
De bedoeling bij die afwijzende houding vanwege de overheid is: ‘niet in aanmerking komen, niet in aanmerking kunnen genomen worden, niet meegerekend worden, niet meetellen’ (wegens laattijdige inzending b.v.). Als men nu leest ‘de ingezonden sollicitatie, mededinging, ingezonden publicaties werden niet weerhouden’ zou deze
uitdrukking of geheel onverstaanbaar blijvenGa naar voetnoot(7), of de mening kunnen wekken dat met ‘niet weerhouden werd’: ‘niet belet, niet verhinderd, niet ervan (!) weerhouden mede te dingen’, wat dan ook tot een diametraal tegenovergestelde interpretatie kan voeren.
Onverzorgd is deze wending omdat ze pas duidelijk wordt als men aan (Belgisch?) Frans ‘ne fut pas retenu’ gaat denken.
Zorgen voor
Een in de jongste tijd vaak gebruikt, maar geheel overbodig neologisme is zorgen voor met de betekenis ‘oorzaak zijn van’ b.v. ‘Het aanhoudende droge weer en een felle wind hebben alweer voor talrijke bosbranden gezorgd’. ‘Politieke ongeregeldheden zorgden voor de dood van duizend mensen’.
Ik meen dat met zorgen voor (zorgen voor het eten, voor het geld zorgen, voor de oude dag zorgen) men steeds met oplettendheid, met waakzaamheid, met toewijding het welzijn van anderen op het oog heeft. Hoe is zorgen voor dan de uitdrukking geworden voor het veroorzaken van tegenslag, ongelukken en dgl.? Zou men ‘onzorgvuldig’ en onnadenkend onder invloed zijn gekomen van de uitdrukking ‘iemand iets bezorgen’ in de veeleer pejoratieve zin van ‘op de hals brengen, veroorzaken’, b.v. ‘iemand veel moeite, verdriet bezorgen’, ‘zijn verspillingen hebben zijn vader een lelijk bankroet bezorgd’?
Het wordt toch bijzonder hinderlijk (en beschamend!) wanneer tengevolge van sleur, onnadenkend praten, onkunde, om nog niet te spreken van enggeestige ‘solidarity’Ga naar voetnoot(8), van nationale zelfingenomenheid of kleinsteedsheid, men zich voortbehelpt met onduidelijke formuleringen want niet algemeen, die de lachlust opwekken, of erger nog, de verstaanbaarheid in de weg staan.
Verdenken
Tot dit soort taal behoort b.v. (Antwerps) verdenken (‘uitdenken’, ‘verzinnen’, b.v. ‘in die winkel verkopen ze al dat ge verdenken kunt’ (!?). Dit is, gelukkig, een archaïsme (en niet een dwaling).
Kiliaan en Plantin (laatste kwart van de 16de eeuw) vermelden het in hun woordenboeken; de oudste vindplaats: ‘die liede die God... na sinen beelde heeft ghewracht, alsoot sijn godheit heeft verdacht’ leest men in ‘Tien plaghen en Tien ghebode’, een Brabants werk van ca. 1400. De betekenis die thans in het Nederlands uitsluitend aan het woord eigen is, t.w. ‘een ongunstige mening van iemand of aangaande iets hebben’ had zich in het Middelnederlands nog slechts weinig ontwikkeld: alleen verdacht ‘onbetrouwbaar’ is opgetekend uit Gulden Troon (Haarlem, 1484). De latere geschiedenis van dit woord is door het WNT nog niet behandeld. Maar er blijft niettemin over, dat een lokaal archaïsme strijdig is met een algemeen verspreide betekenis, waarin (vooral justitieel) geen dubbelzinnigheid mag heersen.
Vernoemen
Terwijl verdenken nu (als vorm en ook in onze hedendaagse betekenis ‘vermoeden, verdenken’) tevens in het middelnederduits en in het middelhoogduits bestond, is vernoemen integendeel een unicum in het Germaans: het is alleen in het middelnederlands overgeleverd met de betekenis ‘noemen, heten’ en ‘met name noemen’: om daer te vernoemen har gheslechte (‘de naam opgeven’), - veel heren ontseyden (= ‘verklaarden de oorlog’) dien twee steden, die ic een deel hier vernomen wil (= ‘met name noemen’) (MnlW VIII 2205).
Die opvatting is in het Zuidnederlands gebleven, b.v. Antwerps vernoemen ‘vermelden, noemen’: uw naam is daar niet vernoemd geweest. Deze betekenis (leert Van Dale ons) is in het Nederlands thans verouderd.
Het WNT kan ons nog niet wijzer maken en ons vertellen waar, wanneer en waarom vernoemen in het Standaardnederlands is gaan betekenen: 1) een kind naar zijn grootvader vernoemen = ‘het dezelfde naam geven’, en 2) iemand vernoemen = ‘de naam van die persoon (aan een kind) geven’: b.v. de grootvader is vernoemd ‘wanneer een kleinkind naar hem genoemd is’. De nuance tussen het Zuidnederlands en het Standaardnederlands is weliswaar gering, maar toch voldoende en nuttig bij het onderscheiden van (b.v.) ik heb het kind onder de slachtoffers horen noemen; - ik heb het kind naar zijn oom horen vernoemen.
Ten anderen
Afwijkend en daarom hinderlijk is het in Zuidnederland zeer verspreide gebruik van ten anderen met de betekenis ‘trouwens’.
In de hedendaagse Nederlandse taal vat men ten anderen op als ‘in de tweede plaats, ten tweede’, b.v. in dit vers van Van Zeggelen: ‘Gaat, prins, nooit smokklen!... Ten anderen, spreek nimmer zoo'n leelijke taal!’ (a. ca. 1860; WNT I 416), b.v. nog in een veel oudere vindplaats: a. 1509 ‘Te weten, dat een bastaert enz.... Ten anderen, dat soo wanneer eenich kennelijck ongeval gebeurde...’ uit de Costumen van Diest, dus in Zuid-Nederland (WNT Supplement 1126) en nog ouder ten anderen male ‘in de tweede plaats’ in de Brabantsche Yeesten en bij Ruusbroec (MnlW I 409).
Verwonderlijk is de betekenis ‘tweede’ niet: het Gotisch vertoonde anþar, en de betekenis ‘tweede’ ligt nog ten grondslag aan 's anderendaags en anderhalf.
In het hedendaagse Zuidnederlands liggen de zaken anders: ten anderen wordt daar geregeld gebruikt met de betekenis ‘trouwens, bovendien’. Het WNT Supplement 1126 alleen vermeldt vindplaatsen, en die zijn vrij jong (a. 1896-), al mag wel verwacht worden dat de betekeniswijziging ouder is daar A. Joos (1900), Cornelissen en Vervliet (1899) en Teirlinck (1908) het reeds vermelden, en bovendien ook J. Des Roches (Nederl.-Frans) in 1805: ten anderen, adv. D'ailleurs, (ook deel Fr.-Ned.): D'ailleurs: daer-en-boven, ten anderen, voorders, terwijl deuxièmement vertaald wordt met: ten tweeden.
Men kan zich de betekeniswijziging, in het Zuiden, van ‘ten tweede’ naar ‘bovendien, trouwens’ voorstellen als gebeurd onder invloed van ander, iets als ‘bovendien, in ander verband, met nog een andere omstandigheid’. Wie weet of er misschien niet mede invloed van Frans ‘d'ailleurs, d'autre part’ in het spel is? Wie brengt ons eens vindplaatsen, uit de 18de eeuw, of vroegere?
Pollutie
Een in de jongste jaren veel gebruikt woord is, in het Frans, pollution (de l'air, des mers, des rivières), in het Nederlands terecht verontreiniging (water-, lucht-) en vervuiling (lucht-), met dien verstande dat verontreiniging doelt op het onrein, onzuiver maken (resp. worden) b.v. ‘de verontreiniging der binnenwateren’, en vervuiling misschien op een sterke verontreiniging toepasselijk is: ‘vervuiling van onze rivieren door afvalprodukten’ (V. Dale). Ook Winkler
Prins Woordenboek (1970) vermeldt verontreinigen ‘vuil maken (en daardoor besmetten)’.
Maar in het puristische België vind je altijd mensen die hoger willen mikken dan de bovenvermelde echt-Nederlandse gewone woorden. Hun keus (geleid door een vertalend woordenboek?) valt dan op bezoedelen, -ing, een woord dat alleen in hogere stijl wordt aangetroffen: b.v. een bezoedeld kleed, (fig.) een bezoedelde naam (waaraan schande kleeft), een bezoedeld geweten (waarop een misdaad drukt), zijn handen met een schelmstuk bezoedelen (zich aan een schelmstuk schuldig maken), maar ‘zijn handen ergens niet aan vuilmaken’ = ‘zich er niet mee inlaten (als zijnde verachtelijk of onverkwikkelijk)’, nog: ‘geen woorden aan iets vuilmaken’ = ‘er geen woorden over verliezen’.
Historisch bezien schijnt bezoedelen niet ouder te zijn dan Kiliaan; tot het einde van de 19de eeuw werd het wel in de eigenlijke, concrete betekenis gebruikt: doeken, een helm, met drek bezoedeld, de vloer bezoedelen, de sneeuw lag vuil en bezoedeld (Couperus). Maar thans wordt het woord altijd met de bijgedachte aan de oneigenlijke betekenis gebezigd: met schande, met zonde bezoedeld; bezoedelde eer, naam (WNT II, a. 1898, 2487 v.).
Naast puristen zijn er ook luie denkers. Die nemen eenvoudig het Franse woord pollution over, zonder na te denken, anders hadden ze geweten dat pollutie in het Nederlands (en dat nota bene wel sedert de middeleeuwen) uitsluitend in verband staat met ‘onwillekeurige zaadlozing in de slaap’! (Van Dale, Winkler Prins, MnlW VI 544).
‘Bataven! kent uw spraak en heel haar overvloed’ (Bilderdijk).
Ten overstaan van
Ten overstaan van hoort men in Vlaanderen vrijwel steeds i.pl.v. ten opzichte van, ten aanzien van.
Ten overstaan klimt op tot de middeleeuwen, reeds toen in de huidige betekenis: ‘in tegenwoordigheid van’, b.v. een overheid (‘het examen wordt afgenomen ten overstaan van de inspecteur’, ‘een testament wordt verleden ten overstaan van een notaris’). Ten tijde van Hooft bestond daarnaast ook de uitdrukking ‘bij (of: met) overstaan van (hun ouders), ook nog bi ende over wesen (= in tegenwoordigheid van getuigen). Nog in de tijd van Jan Des Roches (1805, blz. 727): “Als peter of meter over een kind staen” = présenter un enfant au baptême; - ten overstaan van = in 't by-wezen, en présence: ‘ten overstaen van twee schepenen’.
Hoe ten overstaen van vergleden is tot de betekenis ‘ten opzichte van, ten aanzien van’: Zuidnederlands b.v. ‘ten overstaan van een gebeurtenis, van de verdere ontwikkeling der zaken, van de prijsstijging’, meen ik te kunnen wijten aan een verkeerde oplossing (ten gevolge van onkunde) van de afkorting t.o.v.: we staan hier kennelijk niet voor volkstaal, maar voor schrijftaal, waar overstaan beter bekend is dan opzicht: t.o.v. = eig. ten opzichte van opgelost in t.o.v. = ten overstaan van.
Accepteren
Om nu eens van het wild begroeide veld van gallicismen: in de Franse vorm, en van de gluiperige gedaante van letterlijke vertaling met gallicistische betekenissen af te stappen, - om nu ook eens gewestelijke taal, verouderde woorden, misvattingen en onduidelijke taal de rug te keren:
en veeleer een blik te slaan op de rijkdom en de verscheidenheid van onze woordenschat, met het voornemen in een positieve, opbeurende, optimistische houding onze beste krachten te beproeven aan de verzorging van onze taal:
wens ik tenslotte de aandacht te vestigen op enige verrijkende waarnemingen.
Accepteren is - ik geef het toe - een vreemd woord, maar het staat niet steeds volkomen gelijk met aannemen of aanvaarden.
In ‘men accepteerde dat excuus’, - ‘zo iets accepteer ik niet van je’ (= vgl. ‘dat wil ik me van jou niet laten zeggen, dat belief ik van jou niet te horen, dat neem ik niet’) is accepteren thans in het dagelijks leven: ‘als onvermijdelijk, vergeeflijk, bevredigend, overtuigend aannemen of aanvaarden’, zo nog b.v. ‘de aangeboden reparatie van schade accepteren, - geaccepteerde mogelijkheden, - men accepteerde volkomen zijn weergave, - men accepteerde mijn haveloze kleding’ (WNT I, Supplement 313).
Politiseren
Tussen verpolitieken en politiseren is er verschil van betekenis.
Politiseren is ‘over staats- en regeringsbeleid redeneren; de politicus uithangen’ (Van Dale; WNT XII, a. 1934, 3170), b.v. ‘zijne knechten op den winkel politiseerden er duchtig op los’, - ‘de politiserende bezoekers der sociëteiten onzer grote en kleine steden’.
Deze vindplaatsen in het WNT zijn onderscheidenlijk van 1857 en 1893. Het woord is dus in onze taal nu al tenminste meer dan
honderd twintig jaar oud. Wat de herkomst betreft, twijfelt Jacoba van Lessen, de redactrice van deel XII: uit gelijkbetekenend (reeds einde 17de eeuw) Frans politiquer (met verandering van suffix), of uit Hoogduits politisieren (dat reeds in de 17de eeuw voorkomt naar een zeldzaam Grieks werkwoord op -izein ‘als burger in de stad leven’), bij ons gemakkelijk aangesloten bij werkwoorden op -iseren (acclimatiseren a. 1824, catechiseren Des Roches a. 1805, schandaliseren id., inventariseren (in 't Frans inventariser a. 1588).
Verpolitieken nu is daarentegen ‘gedurig meer door partijpolitiek beheerst worden’, een afleiding van het bijvoeglijk naamwoord politiek (WNT XII, 3161, met één niet gedateerde vindplaats); Van Dale zegt ongeveer hetzelfde: tot iets politieks of van politiek doordrongen worden (en daardoor bedorven worden); Koenen 1960: 1. een politiek karakter geven of krijgen; 2. de politieke partij als het voornaamste gaan beschouwen. Er kan ook gezegd worden: ‘politiek beïnvloede benoemingen’.
Te oordelen naar de datum van uitgave van de aflevering van het WNT, t.w. 1934, bestond het woord verpolitieken al enige tijd in het Nederlands. Hoeveel ouder het is, weet men nog niet.
Wie deze feiten nog eens wil overschouwen komt wel, dunkt me, tot de volgende slotsom:
politiseren in Vlaanderen komt formeel en inhoudelijk overeen met Frans politiser (waarvan de geschiedenis onbekend schijnt te zijn);
inhoudelijk staat Vlaams politiseren gelijk met Nederlands verpolitieken;
Nederlands politiseren heeft in Vlaanderen inhoudelijk geen tegenvorm.
Kiezen tussen en kiezen uit
Ik lees ergens de volgende zin: ‘Het Bestuur van de Vereniging kiest tussen de door de leden voorgestelde onderwerpen de problemen die in het volgende jaar zullen bestudeerd worden’.
In deze zin behoort tussen: ‘uit’ te zijn.
Men zal kiezen tussen twee stelsels, b.v. tussen lid van de Tweede Kamer te worden of een erfenis te krijgen, d.w.z. men spreekt zijn voorkeur uit voor het een of het ander;
kiezen uit slaat op een menigte: ‘de Vereniging kiest uit haar midden een voorzitter, een secretaris en een penningmeester’.
negen OP tien, negen van de tien
In bepalingen, welke een vaste verhouding te kennen geven, is op het aangewezen voorzetsel, b.v. ‘een plan op de schaal van een op duizend’, - negen keren op tien zult ge verliezen’ (= geregeld),
in bepalingen, welke geen vaste verhouding uitdrukken, maar eigenlijk niet meer zijn dan omschrijvingen van een genitivus partitivus, gebruikt men van: ‘van de 90 millioenen soldij gingen er 46 aan de officieren, 44 aan de manschappen’, - ‘van de zeven dagen der week, bracht hij er gewoonlijk drie of vier achter de grendels door’, - ‘van de tien genodigden zijn er vijf gekomen’ (WNT XI, a. 1910, 262 Aanm.).
Hovenier - tuinier enz.
Wie bij gebruik van nagenoeg zinverwante woorden taalgevoel heeft en het (soms fijne) onderscheid in acht neemt, verzorgt zijn taal.
In Zuid-Nederland is hovenier het gewone woord ter aanduiding van iemand, die in opdracht van een ander (zijn meester, zijn klanten) een tuin (wel eens) aanlegt of (meestal) onderhoudt.
In ‘hogere’ taal kent men wel tuinier (bij ons vrijwel steeds op school geleerd); soms hoort men wel eens spreken van een tuinder en een tuinman. Hoewel al die woorden te maken hebben met arbeid in de tuin (‘in den hof’) is er toch verschil waar te nemen.
Wat het huidige Zuidnederlandse woord hovenier in betekenis het naast staat, is Nederlands tuinman. In 't algemeen betekent dit woord ‘iemand die door een particulier of door een overheidsinstelling is aangesteld als verzorger van een of meer tuinen, parken of plantsoenen’ (WNT XVII, a. 1973, kol. 3938); Koenen (1960) zegt ongeveer hetzelfde: ‘iemand die tegen vergoeding of loon eens anders tuin onderhoudt’. Als woord bestond het al in 1567: Junius, in zijn Nomenclator, noemt er naast: hovenier. Enigszins later, in 1588, merkt Kiliaan het met hollands en fries en hij verwijst naar hovenier, met de betekenis hortulanus, olitor, d.i. ‘tuinman resp. groenteboer’. Merkwaardig genoeg is hovenier in het Middelnederlands zeer zeldzaam: tot onze beschikking hebben we slechts één aanhaling ervan uit de 15de eeuw, als ambachtsman (hovenere); tuinman is nog geheel onbestaande voor de 16de eeuw, terwijl in 1508 te Leiden een eerste vindplaats voorkomt van tuin in de betekenis ‘omsloten ruimte’ (MnlW III 681 resp. VIII 789 v.).
Iemand die zich, bepaaldelijk uit liefhebberij, bezighoudt met het verzorgen van een (zijn) tuin, het kweken van bloemen en planten, vooral beschouwd uit het oogpunt van de kwaliteit van zijn werk of kunde, is een tuinier (WNT XVII 3930; Koenen): hij tuiniert, voor zijn plezier. In teksten is tuinier te vinden vanaf 1635, tuinieren vanaf 1660 (XVII 3934).
Waar het echter gaat om iemand die zich met commerciële bedoelingen op min of meer uitgebreide schaal bezighoudt met het kweken van fruit, groenten en planten, staan we voor een tuinder (WNT XVII, a. 1973, kol. 3917; Koenen). Duidelijke vindplaatsen van deze betekenis komen eerst in de 18de eeuw voor. In sommige streken in Nederland echter (Utrecht, Breda) is in die betekenis hovenier nog zeer gebruikelijk.
Anders dan tuinman en tuinier, gevormd van tuin ‘stuk grond’ leidt men tuinder af van de stam van het werkwoord tuinen met het suffix voor nomina agentis er.
Een veelheid van termen dus, met duidelijk afgebakende betekenissen, waarvan de oordeelkundige aanwending taalverzorging ten goede komt.
Moge het nu zo zijn, dat termen in verband met tuinbouw geredelijk voor vakwoorden doorgaan, en mede dan met wel omlijnde betekenissen, dan zou men wel gaan denken dat gewone omgangstaal van dergelijk gebruik weinig of geen voorbeelden laat zien. Toch zijn er gevallen aan te halen, met duidelijke verschillen.
Afnemen en afzetten
‘De (zijn) hoed afnemen’ is ‘zich van het hoofd nemen en daardoor het hoofd ontbloten, inz. als teken van eerbied’: daarbij blijft men het hoofddeksel in de hand houden, b.v. ‘aan het graf namen allen de hoed af’, - ‘hij nam zijn hoed niet voor mij af’ (= groette mij niet); - ‘de hoed voor iemand afnemen’ (= zich als zijn mindere erkennen ten opzichte van zekere hoedanigheid, deugd of bekwaamheid) (Van Dale bet. 8 s.v. afnemen; - WNT I, a. 1882, 1212 v., 1966).
‘De hoed (zijn) hoed afzetten’ is hem ‘van het hoofd nemen en ergens neerzetten’ uit zucht naar gemak (en niet uit eerbied), wanneer men het lastig vindt de hoed op het hoofd te houden (Van Dale; - WNT I, 1213).
Aanmoedigen en bemoedigen
Eveneens is er verschil tussen aanmoedigen en bemoedigen.
Bij aanmoedigen veronderstelt men een bestaan van moed, bij bemoedigen een gemis aan moed: het verschil wordt aan de hand van enkele voorbeelden wel duidelijk: ‘een aanmoedigingsprijs’, - ‘uw woord heeft me bemoedigd’, - ‘een weinig aanmoedigend vooruitzicht’, - ‘een bemoedigende blik’Ga naar voetnoot(9).
Buiten laten en uitlaten
Wanneer iemand, om welke redenen ook, een hond het huis wil uitjagen (omdat hij blaft, omdat hij zijn gevoeg moet doen, om huiswaarts kerende kinderen tegemoet te lopen) zal de Vlaming zeggen: ik heb de hond buitengelaten, en de Nederlander: ik heb de hond uitgelaten.
Vanwaar of waarom dit verschil? Een hond, een mens buiten laten betekent voor de Nederlander: ‘buiten laten blijven’ (VD.), ‘buiten laten staan’, ‘niet laten binnen komen’. Buiten met laten vormt geen samenstelling: buiten is een bijwoord (van plaats) bij laten: vgl. ‘ik heb mijn tas boven op de kamer gelaten’. Wanneer buiten nu niet een bepaalde plaats aanduidt maar een richting waarheen de beweging wijst, gebruikt men (in tegenstelling met vroeger taalgebruik bij Vondel, Loots, Van Lennep en met de nog Zuidnederlandse wending) thans veeleer naar: naar binnen gaan, naar binnen lopen, en zo eveneens naar binnen kijken, naar beneden kijken, een paadje dat naar beneden leidde; een hond naar beneden sturen; ze kwamen aan een trap en gingen naar boven; als alles veilig is kan Wilfried naar boven klimmen, enz. enz. (uit Kinderverhalen).
In een Vlaams weekblad met commentaar over tv-films (30 nov. '80) lees ik: ‘Een eenzame ruiter komt in Lago, een dorpje aan een meer. Hij gaat de saloon binnen, waar drie mannen hem duidelijk maken dat zij niet op de aanwezigheid van vreemdelingen gesteld zijn. De ruiter stapt rustig buiten maar de mannen volgen om hem af te straffen’.
Met ‘de ruiter stapt rustig buiten’ is de bedoeling bij de commentator: ‘de ruiter stapt rustig naar buiten’ maar het zou ook kunnen zijn ‘de ruiter stapt rustig de straat op en neer’.
T.a.v. dan van ‘buiten stappen’, ‘naar buiten stappen’ zou men een oud taalgebruik dat geen gallicisme is maar integendeel in Zuid-Nederland nog mondgemeen, uit zucht naar behoud van eigen taalgoed - wel geneigd zijn niet te wraken. Dan zouden er in de ‘cultuurtaal’ van heden twee op elkaar vrijwel lijkende uitdrukkingen bestaan, t.w. de hond buiten laten met de betekenis a) (Zuidndl.): de hond ‘uitlaten’, b) (Ndl.) de hond ‘buiten laten blijven’. Wie daarentegen zijn algemene, bovengewestelijke taal wenst te verzorgen, zal niet voorbij mogen gaan aan een zeer nuttige nuance: ‘de hond buiten laten’ (blijven: Nederland) mag men iemand bij strenge vorst wel terecht erg kwalijk nemen; (Nederland) ‘de hond uitlaten’ daarentegen is bij strenge vorst wel zeer geboden (als het maar niet lang wordt; je raadt wel waarom!)Ga naar voetnoot(10).
Optie
Tenslotte, om te laten zien hoe wanordelijk het gebruik soms kan tieren, moge de lezer het nagaan in een goed verantwoord en met vele voorbeelden verduidelijkt opstel van J.L. Pauwels, te lang om hier samen te vatten, maar waarop de aandacht met aandrang nog eens te meer moge gevestigd worden. Aan het slot van zijn opstel verzamelt Pauwels al de betekenissen waarin het éne woord optie in de jongste jaren is gebezigdGa naar voetnoot(11):
(vrije) keus, voorkeur, keuzerecht, keuzemogelijkheid, keuzevak, keuzeafdeling, mogelijkheid, kanshebberschap, beslissing, wens, gewenst toevoegsel, voorstel, richtlijnen, doeleinde, doelstelling, bedoeling, vereiste voorwaarde, maatregel, opvatting, principe, mening, veronderstelling, gezindheid, houding, tendens, standpunt, gezichtspunt, probleem, kwestie.
Jammerlijke en verwarrende woekering van betekenissen in één woord, wel een veeg teken van onverzorgdheid.
Besluit
Bovenstaande verzameling van ‘ongaaf’ Nederlands is deels uit lijsten aangehaald waarin onzuiver Nederlands sedert lang aan de kaak is gesteld - maar nog te vaak gehoord en gelezen wordt, deels ook is ongave taal helemaal bij gelegenheid opgetekend: wanneer het al te ergerlijk wordt!
Mijn verzameling is illustratief, zeker niet beperkend! Bij wijze van voorbeeld kan hier nog in het kort genoemd worden:
- | ‘een slecht geweten’ (Fra. mauvaise conscience: in een vraaggesprek uit de mond van een hoogleraar gehoord!) i.pl.v. ‘een kwaad geweten’ (vgl. ‘slechte ogen, een kwade blik); |
- | ‘eens hij aan het praten is’ i.pl.v. ‘als hij eens, of: eenmaal. aan het praten is’; |
- | ‘dat was een maat voor niet’ (of: ‘voor niets’) (Frans: une mesure pour rien) i.pl.v. ‘dat was een maat voorslag’ (t.w., in de muziek, ‘een korte noot vooraf, als versiering’); |
- | ‘de oplossing, die hij vooropstelt’ (Frans: la solution qu'il avance) is verkeerd: vooropstellen immers betekent ‘aannemen’, ‘als eerste, als uitgangspunt stellen’: ik stel voorop, dat hij altijd eerlijk geweest is (d.i.: ik ga van de mening uit dat hij altijd eerlijk geweest is). In de boven aangehaalde zin wordt integendeel bedoeld: ‘de oplossing die hij vooropzet, die hij naar voren schuift’. |
Al het bovenstaande is slechts een greep, die, zoals gezegd, ik vaak naar aanleiding van eigen waarnemingen uit de grote hoop van misstanden lukraak heb gedaan.
Beveiliging tegen misstanden kan men zoeken in het aanleggen van lijsten van taalfouten, in het aandachtig lezen van taalwenken en deze dan van buiten leren. Dit kan een gids worden: het aantal publicaties over taalzuivering is groot. En toch blijft het naslaan van dergelijke, vaak uimuntende, publicaties niet voldoende.
Wie zin heeft voor duidelijke, zuivere, verzorgde taal moet over ruime en vaste kennis van de taal paraat beschikken, moet scherp taalgevoel kunnen hanteren. Taalgevoel verwerft men door actief en uitgebreid taalgebruik, in casu gebruik van de Nederlandse standaardtaal, van taal met vaste normen (al komt er soms hier en daar
enigszins vlottend gebruik voor - zoals in welke taal ter wereld trouwens ook!).
Taalgevoel waarschuwt voor onjuist hanteren van uitdrukkingen en woorden: ik weet wel dat het niet prettig valt wel eens, ja ook wel meer dan eens (als het niet vaak wordt) te gaan twijfelen, zich geremd te voelen, zodat men voortdurend naar het woordenboek wil en moet grijpen. En wanneer een Koenen, een Van Dale of andere degelijke gebruikswoordenboeken de lezer in de steek zouden laten, beschikt niet iedereen helaas over een ‘Woordenboek der Nederlandsche taal’ (W.N.T.). Hoofdzaak is dat de wil aanwezig is om correct te schrijven: oefening, vlijt, opletten: dat is de beste leermeesteres. Is het immers niet triest dat je in ons land zo vaak om een bepaald soort nationalistisch Zuidnederlands te verstaan, je toevlucht tot het Frans moet nemen? Niet zozeer leenwoorden (hoewel in onze tijd in toenemend aantal onmisbaar geworden) zijn hinderlijk, maar wel storend en stotend is een klakkeloze overzetting, een besmetting, die de plaats inneemt van een bestaande zuivere Nederlandse wending.
Taalgevoel is kennis van en instinct voor het passende gebruik. Taalgevoel berust op geheugen en inzicht die verworven worden bij voortdurende ervaring van een (bepaald) gebruik, een norm.
In dit vaste (?) gebruik in het Noorden zijn er variaties: meest zijn het sociale variabelen (deftig, gewoon, gemeenzaam, onfatsoenlijk, plat, ironisch), maar gewestelijke varianten (die ook bestaan) zijn in de standaardtaal erg beperkt. In het Zuiden hoort men daarentegen voor een en hetzelfde begrip: gewestelijke vormen (locale variabelen), veel minder sociale variabelen (het gevoel voor nette, verzorgde, fatsoenlijke, duidelijke taal is meestal zwak), gallicismen (een onwillekeurig bewijs van onkunde: een onderliggende vorm, patroon uit de dieptestructuur, van de ene taal: het Frans - bepaalt de oppervlaktevorm - in de andere taal, d.i. het onbevangen vrij gebruikelijke zgn. Zuidnederlands, dat in de grond geen ‘Vlaams’ is). Er is in het Zuiden een zekere gewoonte, geen norm, geen houvast, geen gevoel voor fijne onderscheidingen in verzorgde taalGa naar voetnoot(12).
Register
aanmoedigen 298 |
aardig 287 |
accepteren 294 |
afnemen, afzetten 297 |
bemoedigen 298 |
bewerken 283 |
bijwerken 283 |
buitenstappen 298 |
eens 300 |
gelukken 277 |
geweten 300 |
herdenken 278 |
herpakken 284 |
herwerken 282 |
hovenier 296 |
kiezen 295 |
kortelings 286 |
maat 274 |
omwerken 283 |
op 296 |
optie 299 |
overlaatst 287 |
overwerken 284 |
politiseren 294 |
pollutie 292 |
ten anderen 292 |
ten overstaan v. 293 |
terug 288 |
tuin- 296 |
uitlaten 298 |
verdenken 290 |
verhelpen 286 |
vernoemen 291 |
vervoegen 285 |
verzaken 286 |
voorop- 300 |
weerhouden 289 |
weerstaan 286 |
zetelen 276 |
zorgen 290 |
- voetnoot(1)
-
Enige tijd geleden heeft de Academie mij de vererende opdracht toevertrouwd om, samen met coll. J.L. Pauwels, zitting te hebben in de Commissie belast met de beoordeling van ingezonden werken i.v.m. de ‘tweejaarlijkse staatsprijs voor een werk over een wetenschappelijk onderwerp’.
Onder de criteria waaraan de werken moeten beantwoorden komt o.m. voor: ‘in keurige taal en stijl geschreven zijn’.
Ik heb me afgevraagd wat onder ‘keurige taal’ dient te worden verstaan. In een voorafgaande maar later gewijzigde redactie stond: ‘keurig qua taal en voortreffelijk qua stijl’. Kennelijk is deze zin samengevat in ‘keurige taal en stijl’, maar dan slaat ‘keurig’ zowel op taal als op stijl. Niet vermeld is de, althans in Zuid-Nederland nog steeds gebruikelijke wending: ‘Algemeen Beschaafd Nederlands’ (ABN).
Na lang wikken en wegen is mijn voorkeur uitgegaan naar de aanduiding ‘Verzorgd Nederlands’. Nader hierover dan in het hierna volgende betoog.
- voetnoot(2)
- J.M. Meulenhoff, Amsterdam, VII + 59 blzz.
- voetnoot(3)
- In hoever geeft het Noorden de toon aan? Nu nog II, 4, blz. 1-9, a. 1954, - herdrukt in: Prof. Dr. J.L. Pauwels, Verzamelde Opstellen (aangeboden aan de auteur ter gelegenheid van zijn 65e verjaardag). Assen, Van Gorcum & Comp., 1965, blz. 71-78.
- voetnoot(4)
- B. Dupiney de Vorepierre, Dict. français illustré et Encyclopédie universelle. Paris, 1881, II 942.
- voetnoot(5)
- Frédéric Godefroy: Lexique de l'ancien français, Paris/Leipzig, 1901; - O. Bloch et W.v. Wartburg, Dictionnaire étymologique de la langue française, Paris 1950, p. 451.
- voetnoot(6)
- In het voetspoor van Van Haeringen tekent Schultink aan, dat de betekenis van her bij nieuwvormingen steeds ‘opnieuw’ is. Men vergelijke semantisch enerzijds b.v. de volgende her-formaties met hun her-loze partner: herhalen, herstellen ‘in de vorige toestand brengen’, herscheppen ‘van gedaante doen veranderen’, herzien ‘verbeteren’ (her is nergens meer ‘opnieuw’), anderzijds ‘het semantisch en daarmee corresponderend reliëf’ (Schultink 158) bij her-denken met her ‘opnieuw’, b.v. nog ‘De meeste nummers waren... niet nieuw. Zij waren wel goed, het her-zien waard’ (S. 152).
- voetnoot(7)
- Aldus mijn ervaring in gesprekken daarover met Nederlanders.
- voetnoot(8)
- Het woord is herkomstig van Brown-Giman: zie nader R. Willemyns Invloed van ‘Power’ en ‘Solidarity’ op het gebruik van dialect en standaardtaal in Vlaanderen, in: De nieuwe taalgids 72 (1979), 289-302.
- voetnoot(9)
- Zeer verrijkend bijv. om de finesses in het gebruik van het vrouwelijk (en ook het andere!) verkleinwoord en de sociolinguïstiek is het opstel van Frank Jansen in de Nieuwe Taalgids 72 (1979), blz. 479-487.
- voetnoot(10)
- In uitdragen betekent uit ‘naar buiten’ (bijv. een lijk uitdragen = naar het graf brengen; vgl. uitvaart, en buiten dragen is niet gebruikelijk). Zo ook ‘naar buiten’ vindt men in uitgaan ‘bij dit weer ging ik niet uit’ (Zndl.: ‘ging ik niet buiten’); - uitsmijten ‘naar buiten werpen’, bijv. ‘iemand de deur uitsmijten’ (Zndl.: buiten smijten). - Vgl. ook: ‘sluit het raam, het sneeuwt in’ (= het sneeuwt naar binnen, en niet: het sneeuwt binnen!).
Zie o.m. WNT III 1805, 19; III 1824, 41; III 1825, en voorts Van Dale s.s.v.v. en Koenen 27e dr.; MnlW. deel I 1482, II 1 (bijwoord), 2 (eenmaal ‘naar buiten’).
- voetnoot(11)
- J.L. Pauwels, Gebruik en misbruik (?) van het modewoord optie, in: Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, 1972, blz. 1-19.
- voetnoot(12)
- Lezenswaard met betrekking tot het ‘onzeker’, het ‘onvaste’ taalgevoel, is het opstel van G. de Schutter, Norm en normgevoelens bij Nederlandstaligen in België (De Nieuwe Taalgids 73, 1980, 93-109); - leerzaam zijn de beschouwingen van R. Willemyns, Invloed van ‘Power’ en ‘Solidarity’ op het gebruik van Dialect en Standaardtaal in Vlaanderen (N. Taalgids 72, 1979, 289 vv., vooral 294-301).