Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1981
(1981)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 258]
| |
Quasi-zonderlinge diminutiefformaties
| |
[pagina 259]
| |
Bij vlijtig en aandachtig speuren viel de oogst wat groter uit. Uit Koenen 25-27 diepte ik op: tantetje, ook nog stobbetje (niet in W NT), - uit Van Dale: tantetje, hoogtetje, - uit WNT: hoogtetje VI, let wel, kol. 1047 sub 7 b: geen citaat uit een werk, maar wel een voorbeeld: ‘op al de hoogtes, op een hoogtetje klimmen’ (ao 1912), - hoogtetje las ik intussen wel bij Laura Ingalls Wilder: Het kleine huis op de prairie, in de ‘toegelaten vertaling in het Nederlands’ van A.C. TholemanGa naar voetnoot(3): ‘Vanaf een hoogtetje in de prairie zag hij een witte stip in het lage rivierland’. - Voorts W NT IV 1393 (a. 1889): ‘weinig in gebruik’ (geen citaat): gemeentetje. Enigszins langer werd de lijst door te snuffelen bij W. de Vries' Iets over woordvormingGa naar voetnoot(4), blz. 84: ‘Van tante zal men desnoods tantetje afleiden, daar tantje een zotte bijgedachte wektGa naar voetnoot(5), maar koelte vormt koeltjeGa naar voetnoot(6), terwijl ik ook gemeentje “voor kleine gemeente” gelezen heb. Waar men volle vormen aantreft, acht ik ze, voor 't naast, bewust onverminkt gehouden; zo maken ruimtetje, dieptetjes bij Scharten-Antink op mij een “literairen” indruk. Als voorbeelden van inkorting noteerde ik: van een Noordhorner hoogtje “kleine hoogte”’. In deze aanhaling lette men op de woorden desnoods en gelezen, die wel kenmerkend zijn voor het zonderlinge karakter van zulke diminutieven in de ogen van W. de Vries. Verder op verkenning uit treffen we bij Koenen 27 aan: alpino, -muts, -petje ‘klein, rond mutsje’, als familiare verkleinvorm alpientje. Dit woord doet, als structuur, denken aan aspirine, dim. aspirientje. In het kader van de diminutiefvorming van het type anecdotetje verwachten we, met e, aspirinetje, maar de betekenis van de diminutiefvorm aspirientje (zonder e) wijst op een voorwerpsnaam: ‘een tabletje’, terwijl aspirine een stofnaam is. Merkwaardig is intussen dat het Supplement bij het W NT, kol. 1825 van de bijvorm aspirien, onder de rubriek stofnaam, (slechts) één vindplaats te lezen biedt: ‘ik nam aspirien’ (uit H. van Eyk, Kl. Parade 90, ao 1932, Amsterdam). | |
[pagina 260]
| |
Bij alpientje liggen de zaken enigszins anders. Enerzijds denkt men aan het eerste lid van de samenstelling: alpino, Italiaans alpino (waarschijnlijk met gedachte aan de Alpini of Alpenjagers), en de ‘normale’ diminutiefvorm van deze zelfstandig gebruikte verkorting alpino (kol. 973) zou alpinootje moeten luiden (vgl. kadootje, autootje). Maar alpientje kan, als gemeenzame benaming, wel bij alpino aansluiten, zoals aspirientje bij aspirine. Anderzijds kan alpientje een zelfstandig gebruik te zien geven van het bnw. alpien (bijv. in alpine-uitrusting, het alpiene reddingswezen, alpine zône, de Alpine mens: Supplement W NT kol. 972), evenals Nederlands (nog) blauwtje, zuurtje, zwartje, (hij lust zijn) natje en droogje (= eet en drinkt veel en smakelijk). Het Winkler Prins Woordenboek (1970, I) vermeldt als zelfstandig naamwoord alpine (mannelijk), na alpino (ook m.).
Deze hele lijst bevat dus exemplaren van woorden die eindigen op een syllabe (met de functie van een suffix) -te (uitgenomen de twee Franse leenwoorden tante en anecdote: maar het fonische bouwsel is hetzelfde). Nu bestaan er in het Nederlands meer zulke woorden op -te, maar een diminutiefvorm op -tje schijnt er niet van voor te komen, wil men althans de woordenboeken vertrouwen: gewoonte, holte, vlakte, Frans collecte, cantate, sonate, brochette, couchette, enz. Tot het ontstaan van diminuering kan de betekenis van het woord zich misschien wel verzetten (bijv. cantatetje, vlaktetje), maar de door W. de Vries aangehaalde gelezen (!) vorm gemeentje, een (zeer?) zeldzaam geval, laat zien dat het toeval ook eens een beurt kan krijgen; - tergend blijft intussen een vorm gemeentje (i.pl.v. gemeentetje), te voegen bij Noordhorns (?) hoogtje. Hier rijzen vragen: staan we voor inkorting van -tetje tot tje, of staan we voor toevoeging van -je aan hoogt (met e-apocope), of toevoeging van -je aan hoogd (met d geworden t: W NT VI 1043, 1045, 4, a: Herckmans, Amsterdam ao 1634, kol. 1047: Zaans, Boekenoogen, - kol. 1047: N.-Brab. en Utrecht); - voorts: ghemeent W NT IV 1393, bijv. bij Bredero).
***
Zoveel dus de oogst door W. de Vries uit spreektaal en romans vergaard. | |
[pagina 261]
| |
Uit eigen lectuur van Jac. van Looy: JaapjeGa naar voetnoot(7) moge ik aan het boven vermelde nog enkele voorbeelden van diminutiefsuffixen (-de)tje, (-te)tje toevoegen. - ‘In het schimmige ruimtetje ('t doelt op een keukentje) gewend geworden deden zij wat moeder hun gelastte’ (blz. 89), - ‘Binnen in zijn hoofd bleef het natte plekje schijnen, een donker rondtetje (sic) dat Bram door mekaâr had gewreven ...’ (blz. 91). Tot recht begrip van dit rondtetje op blz. 91 dient uit het daaraan voorafgaande op het volgende te worden gewezen: met rondetje wordt gedoeld op gespuugd bloed van Bram: (blz. 88) ‘Plotseling moest hij hoesten en keek naar de plek waar 't neêrgevallen was met een verveeld gezicht’, en (nog op dezelfde blz. 88: ‘Hij zette zijn goeie been boven op het plekje, draaide zich om op zijn zool, wreef het met het vloerzand door elkander’. Het rondtetje is dus het open gewreven spuugsel, het ‘natte plekje’, ‘het donker rondtetje’. Al is de betekenis van dit woord rondtetje wel duidelijk, in filologisch opzicht rijst de vraag omtrent de identiteit ervan: rondte of ronde? Voor zover dit rondte geen zetfout is (van rondte-tje) kan de betekenis wel zijn ‘schijfvormige figuur’, maar een ernstig bezwaar hiertegen ligt in de omstandigheid dat van rondte in deze zin slechts één vindplaats van a. 1614 bestaat (W NT XIII. 1, 1130: Metius A.: Sterrekonst). Is daarentegen rondtetje wel een zetfout voor rondetje, dan moeten we aansluiten bij ronde ‘cirkel- of schijfvormige figuur’. Dit is een woord dat in Zuid-NederlandGa naar voetnoot(8) nog leeft, maar in Noord-Nederland verouderd is (W NT XIII.1, kol. 1067, bet. I 6, kol. 1068). Hoe dan ook: de betekenis ‘schijfvormige figuur’ blijft onaangetast, maar de formatie is anders: rondte-tje of ronde-tje. Een tweede, doch enigszins duidelijker vindplaats is de volgende. Op blz. 82 lezen we: (het is bar winterweer) ‘Nu hadden zij vakantie en zaten met rooie neuzen om de tafel, maakten pluksels met mekaâr omdat het oorlog was... Je kon nog op de ruiten het rondetje zien en het aapje van de duit die Bertus daarop had gemaakt en iedereen moest telkens zijn neus ophalen, je neus was altijd nat’. | |
[pagina 262]
| |
Hier alweer kunnen we rondetje opvatten als ‘schijfvormige figuur’. Er zijn in Van Looys Jaapje meer diminutieven van het type -te-tje. Blz. 156 lezen we: ‘Tante... bleef altijd met Koos de boel omwasschen en praten...; Jaapje was dan niet noodig en mocht naar buiten gaan. Meer en meer werden zijn gewoontetjes vrij, dan zag je stipt hem naar de witte keitjes turen, die voor het huis, achter het groene, stijve hek netjes waren neêrgelegd of op zijn hurken bij de sloot gaan zitten...’ Al is gewoontetje in de woordenboeken en dgl. niet te vinden, hier toch wordt gedoeld op gewoontes van Jaapje, van hèm alleen, overeenkomstig zijn ‘natuurlijke bedeesdheid, in alle bescheidenheid en huiselijkheid’Ga naar voetnoot(9).
***
In zijn merkwaardige en nog steeds zeer lezenswaarde mededeling aan de Nederlandse Akademie van Wetenschappen, in 1942Ga naar voetnoot(10): Diminutieven en affektieve suffixen in de Germaanse talen, behandelt E. Kruisinga o.m. de al of niet bestaande mogelijkheid van diminutiefvorming, semantisch en formeel. Zo schrijft hij o.m. blz. 480 (blz. 38 v.d. overdruk): ‘Diminutieven van het type laatje van woorden als lade en la komen uitsluitend voor wanneer de eenlettergrepige vorm bestaat: dus wèl sneetje, zootje (of zooitje), sjokolaatje, maar niet van kade, made, spadeGa naar voetnoot(11), parade, limonade, en nog minder van het boeken-woord gade, al zou ik egaatje niet onmogelijk vinden (van ega). Evenmin van bede, zede; en van rede is hoogstens redetje mogelik, geen tweelettergrepige vorm [versta nl. reedje: A.v.L.]. En hetzelfde geldt van woorden als bode, mode, dode; ook van aarde, waarde, voorde (wèl voortje van voor). Ook is er geen diminutief van padde, lisdodde, en van kudde alleen 'n vorm op -etje net als bij rede: kuddetje’Ga naar voetnoot(12). | |
[pagina 263]
| |
Uit deze waarnemingen van Kruisinga blijkt dat spontane en gewone diminuering van woorden op -de voorkomt wanneer, door apocope van de syllabe -de, een eenlettergrepige vorm uitgaande op ongedekte vocaal overblijft (bijv. laatje), maar dat geen diminuering bestaat bij de volle vorm: kade, made, bede, zede, bode, mode, dode. Formeel dienen woorden op -de in het kader van de d-syncope geplaatst te worden (op redetje na?); semantisch bezien kan evenwel - opgevat als vooral affectieve - diminuering toch, dunkt me, voorkomen bij kade (ironisch: ‘o, weet je wel: dat is toch maar een kadetje’?), maar een kaaitje is wel ondenkbaar (of niet?); - bij bede, rede, mode (‘dat is alweer maar een modetje?), van dode is een diminutiefvorm evenmin mogelijk, ook niet van bode (maar naast spreektalig dooie, booien is boodje, doodje onmogelijk).
Hoe aarzelend en veelal in hoge mate individueel het ‘genereren’ van diminutiva op -tje in zijn werk gaat, blijkt (o.m. bij Kruisinga) uit redetje, kuddetje, bij W. de Vries: met ruimtetje, dieptetje uit Scharten-Antink (en J.v. Looy!), terwijl anekdotetje, hoogtetje, tantetje, gemeentetje reeds eind 19de eeuw, weliswaar weinig, in gebruik zijnGa naar voetnoot(13). Bij deze soort diminuering (op -tje na ongearticuleerde -e na consonant) is er dus wel verband met het affectieve gebruik van het woord. Met dit affectieve gebruik strookt dan ook de kenschetsing van de diminutiefvormen als ‘stemmingscheppertje’, om F.C. Maatje Ntg. 73. 293 aan te halen. Is er ook structureel verband met de fonische bouw van het woord?
Na de reeds behandelde structuur: ongedekte vocaal -de: redetje, gedekte vocaal -de: kuddetje, gedekte of ongedekte vocaal -te: ta-n-te-tje, hoo-g-te-tje, - dienen nog te worden bekeken: ongedekte (?) vocaal + cons. met -e: boete, hoeve (geen vindplaatsen met -tje), tu-be-tje, blouse (blousetje / bloezetje, -bloesje), machine (machinetje), gedekte vocaal + consonant + e: tobb-e (tobb-e-tje), - merkwaardig is ur-n-(e): urntje (en niet *urnetje: zie over dit woord beneden bij machien, blz. 265. | |
[pagina 264]
| |
Regel is dat na -e het suffix -tje voorkomt: onder de Nederlandse woorden ken ik alleen jongetje (Cohen: Ntg. 21. a. 1958, 42 sub 3 a); - bloemetje: Kruisinga 1942: 479 (c.q. 37) ziet in bloeme het ‘Hollandse’ meervoud bloeme (‘terwijl bloemetje in de streken waar men het meervoud bloemen gebruikt, dus met de -n, niet voorkomt’), maar laten we de opmerking van Van Haeringen niet vergeten: ‘de /u/ naast /i/ en /y/ zou een aparte plaats innemen in het vocaalsysteem van het Ned.; vandaar vormen als priemetje’ (Cohen, Ntg. LI, a. 1958, 44 vn. 3). De overige woorden met -e zijn Franse leenwoorden, die ik nu ga behandelen. Zulke Franse leenwoorden dan zijn bijv. broche, brochette, couchette, collecte, console, visite, vitrine, cantine, coupure, brochure, enz., die allemaal op één na geen diminutief naast zich hebben (althans naar de woordenboeken, en bij mijn weten). Daarentegen stoot men op aspirine: aspirientje, machine: machinetje en machientje, blousetje en bloesje; kotelet(te): koteletje, envelop(pe): envelopje, - papillot (niet: papillotte): papillotje. Aspirine, -ientje is wel een apart geval: zoals boven is vermeld is aspirine een merknaam en een stofnaam, aspirientje slaat, als voorwerpsnaam, op een tablet aspirine en is aldus wel een affectieve taalvorm (W NT Suppl. 1825). Machinetje is de ‘normale’ vorm: Koenen27 (met -ientje op de tweede plaats, na machine), - Van Dale idem, - W NT IX, ao 1913, 68 sub 4: ‘in het verkl. van allerlei voorwerpen die men niet nader kan of wil aanduiden’, met een citaat uit de gesproken taal: ‘wat heb je daar voor een machinetje?’, maar van machientje geen bewijsplaats, echter wel machien: ‘Zoo'n driedeks opgericht machien’ (t.w. eene tribune, om een optocht te zien voorbijkomen): uit Van Zeggelen I, 50, ongeveer ao 1850. Hier staan we voor één van die Franse woorden, die in het Nederlands thans een leesuitspraak op -e te horen geven, terwijl de gesproken Franse vorm de slot-e miste: machien, ao 1850. Iets dergelijks bestaat bij blousetje: W NT II 2926, ao 1898 en aldaar ook blousje (beide zonder citaat): in een excerpt uit Couperus krijgen we: ‘Een pijnlijk nauwe blouse van donkere zij’. Meer doubletten van dat soort zijn: enveloppe, envelop (W NT III 2, 4150): met -pe oudste citaat 1861, maar met -p ca. 1900; de diminutiefvorm bij Koenen: ‘een envelopje lucifers’ (geen: enveloppetje); dezelfde verhouding bij epaulet W NT III 4150: enkelvoud -let, meervoud -letten, Koenen idem, maar geen diminu- | |
[pagina 265]
| |
tief; - kotelet, kotelette, mv. -tes, gewoner -ten (W NT VII 5822, ao 1941); van de twee meervoudsvormen kan die op -ten gewaardeerd worden als meervoud zowel van kotelet als van kotelette; die op -s is dan de Nederlandse meervoudsvorm van kotelette, of de behouden Franse vorm. De enkelvoudsvorm kotelette komt in geen vindplaats voor, daarentegen wel: ‘een schrale kotelet’ bij Van Lennep, - de meervoudsvorm cotelettes vinden we bij C. Huygens jr, ao 1688, in Willem Leevend eind 18e e. (behouden Franse vorm, ook in de spelling); - de meervoudsvorm koteletten komt in hetzelfde werk: Willem Leevend, als koteletten voor. Hoe dan ook: van belang voor ons onderzoek is dat de diminutiefvorm koteletje eerst in de 20e eeuw opduikt als enige vorm (niet: kotelettetje): in een toelichting, cursief tussen haakjes, van de redactie van het W NT XII 1, 399, ao 1931: ‘steek er een pijpje macaroni in (t.w. in de kippekoteletjes), wat voor beentje dienen moet, steek er papillotjes op, schik ze in de rondte van den schotel’ (de bron van dit citaat is: Blom F., Moderne Kookkunst, ao 1910, 288), en bij Top Naeff, in de roman Letje 14, ao 1926: ‘het hoofd met de koteletjes (van zekeren dominee: schertsend voor: bakkebaardjes)’, W NT VII 5822. Een Franse vorm zonder -e is papillot, papiljot, met in het meervoud (anders dan cotelettes met s) alleen papillotten (met -en), althans in het hedendaagse Nederlands (Koenen, Van Dale). Vindplaatsen zijn: enkelvoud papillot (V. Effen), meervoud papillotten (Doedyns a. 1697, Boudewijn 1779, en voorts in de 19de eeuw: Beets C.O., Kneppelhout, Falkland: -en); daarnaast eind 18de e.: papillottes: Willem Leevend, papillotes: Berkhey. Nog een merkwaardige Franse vorm, met in het Nederlands behouden spelling op slot-e en behouden Franse uitspraak zonder slot-e, is directoire ‘zekere damespantalon’, met (in het Nederlands) uitspraak dierektwaar (overgenomen tijdens het bewind van het Franse Directoire, in het Nederlands -twaar gesproken, eind 18de eeuw), waarvan de Nederlandse diminutief dan ook is directoirtje: Koenen, Winkler Prins Wdb. (vgl. zndl. anecdootje: Frans anecdot'), en niet *directwaretje (vgl. machien / machine: dim. machinetje, zndl. machientje), - blouse: ndl. bloesje en blousetje. Een (denkelijk) hoogduitse vorm is urn, met diminutief urntje, naast een blijkbaar jongere vorm urne (Koenen; in het W NT nog niet verschenen). De Duitse vorm is thans Urne. Het woord is een | |
[pagina 266]
| |
ontlening van Lat. urna, over Südtirol in laat-mhd. als ürn (als vochtmaat in het Bairisch-Tirools nog bekend in de vorm yrn). Nieuwe geleerde ontlening geeft in 1616 urna, in 1656 de verduitste vorm UrneGa naar voetnoot(14). De Nederlandse vorm urn kan dan aanvankelijk Duits zijn, later aangepast aan nhd. Urne (of misschien ook wel aan herverfransing). Urntje is dan te verklaren uit urn; - *urnetje is niet totstandgekomen.
Bij het Nederlandse ‘mijn armoedje’ ‘mijn klein bezit’ zij men, uitgaande van armoedetje, op zijn hoede voor een voortvarende opheldering, d.i. ‘zgn. ingekorte vorm’. Armoede (reeds in het onfrk., os., ohd. op -i) vertoont in de 17de eeuw armoe (Coster, Hooft), naast veel vaker armoede, ook nog armoed (Huygens, O.-I. en W.-I. Voyag.): met dialectische apocope van -e, of volksetymologische verhaspeling onder invloed van moed? Een diminutiefvorm (waarschijnlijk affectief geladen met de betekenis ‘schamel bezit’) is bij Vondel reeds: ‘in ons armoedtje vallende’, met suffix -tje bij armoe, of door de spelling beïnvloed: -dtje, thans nog armoedje (V. Lennep, - Koenen). W NT II, 684-687. De zuidnederlandse vorm is klankwettig èrmoej (evenals roei = roede, enz.), uit armoede.
Wat we uit het bovenstaande zeer summiere overzicht kunnen onthouden is dat reeds sinds een eeuw of twee drie ingeburgerde Franse woorden op -e (enveloppe, kotelette, papillotte) geen diminutief op -e-tje laten zien. Dit wil m.a.w. zeggen, dat dgl. Franse woorden met de Franse uitspraak zonder eind-e zijn overgenomen. Wanneer we te maken hebben met Franse woorden met leesuitspraak -e is de diminutief die op -tje: anecdotetje, enz. Machien (belegt in 1850) is dan voorgoed ‘herverfranst’ in machine; bloesje ook in (beschaafder? deftiger?) blousetje, evenals vacatuur (1824, 1846, 1857 in woordenboeken!: W NT XVIII a. 1957, 125) verdrongen is door vacatureGa naar voetnoot(15). Een bevestiging van het verschijnsel dat Franse woorden op -e in Nederland met deze -e gaan prijken (op basis van de spelling) en | |
[pagina 267]
| |
daardoor gaan behoren tot de dieptestructuur, tegenover wat in Vlaams-België gebeurt door de afwezigheid van de slot-e (op basis van de Franse uitspraak: dieptestructuur zonder slot-e) vinden we, als verschijnsel van ‘Herverfransing’ in de volgende zeer juiste waarneming van C.B. van HaeringenGa naar voetnoot(16): ‘De positie van de franse woorden in het geheel van de woordenschat is in Vlaams-België anders als in het Noorden... In hun fonetisch uiterlijk staan ze niet zelden dichter bij het franse (d.i. soms belgisch-franse) voorbeeld. Het zoëven genoemde sjofaasj (= chauffage “verwarming”) is zo'n geval: was het in Nederland in gebruik, dan zou het drielettergrepig sjofaazje luiden’! (vgl. het in Nederland wel in gebruik zijnde drielettergrepige garage!). Vandaar Noordndl. anekdotetje, vs. Zuidndl. anecdootje, en deze laatstgenoemde is geen ‘ingekorte’ vorm, t.w. uit -dotetje > -dootje. De aanhechting van het suffix geschiedt op eenvoudige en regelmatige wijze: na -e met het suffix -tje: hoogte-tje, jongetje, blouse-tje, anecdote-tje; - na -t met het suffix -je: boot-je, draad-je, voorschootjeGa naar voetnoot(17). Bij verklaring van gevallen als anecdote-tje: anecdoot-je, urne: urn-tje, machienetje: machientjeGa naar voetnoot(18), directoire: directoir-tje is het aangewezen na te gaan in welke vorm (gesproken, gelezen) en in welke tijd dergelijke Franse woorden zijn ingevoerd en sedert in hun vorm nog zijn gewijzigd. Met de uit B.P.F. Al's Proefschrift (1976) door Frank C. Maatje Ntg. 73 - 1980 - 516 aangehaalde kanttekening ‘dat de taalkundige zijn informanten niet de vraag mag voorleggen of een zinsuiting al dan niet aanvaardbaar is. Hij dient verschillende zinsuitingen tegelijk te presenteren en deze door zijn proefpersonen in onderlinge volgorde te laten rangschikken’ ben ik het als taal- | |
[pagina 268]
| |
waarnemer vanzelfsprekend eens. Maar de taalpedagoog staat voor andere problemenGa naar voetnoot(19). |
|