Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1977
(1977)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 314]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Over ‘Oudenaardse lemmers’ en nog wat
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 315]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verroken, een jeugd die de volksvertegenwoordiger in de jaren '30 te Melden, thans Oudenaarde, heeft doorgebracht. Bedoelde gemeente werd toen in rep en roer gezet door het bestaan van twee ‘politieke’ partijen, die beide het duidelijkst door hun fanfarekorpsen gesymboliseerd werden, en die geregeld ook met en achter die fanfarekorpsen naar buiten traden. Die ‘partijen’ stonden dan ook bekend onder de benamingen ‘'t nief muziek’ en ‘'t oud muziek’ en te Melden was iedereen - tot de kinderen toe - aanhanger van het ene en hardnekkig tegenstander van het andere ‘muziek’. Herinneringen nu, roepen soms vragen op, zij het dan bij degenen die de werkelijke gebeurtenissen niet hebben meegemaakt en zich met een ‘recul’ over de mensen van vroeger, hun handelingen en hun woorden gaan bezinnen. Zo is het de heer Jos Derlijn uit Oudenaarde gebeurd, dat hij, getroffen door de vermelding in het Weekblad dat men de vurigste aanhangers die mee opstapten achter hun muziekgezelschap lemmers noemde, is gaan nadenken over de betekenis van het woord lemmer, welk woord hij (blijkbaar) alleen kende in de zin van ‘luilak, niksnut, ledigganger’, maar dat de schrijver van het verhaal in het ‘Weekblad’ als ‘supporter’ bleek op te vatten en via members, uit fr. membre wou verklaren. De heer Derlijn is toen te rade gegaan bij M. van Nierop aan wie hij ook het kranteknipsel uit het Weekblad heeft toegezonden. Volkomen terecht heeft Van Nierop aan het geëtymologiseer: lemmer < member weinig of geen belang gehecht. Maar de betekenis ‘supporter’ naast of zelfs i.p.v. de ongunstige betekenissen opgegeven door zijn vraagsteller, J. Derlijn, heeft het de auteur van de Taaltuintjes niet gemakkelijk gemaakt, zoals uit zijn verzoek om meer informatie omtrent de konteksten waarin lemmer kan voorkomen duidelijk wordt (Taaltuin nr. 3260). Het is trouwens onjuist, dat Zovl. lemmer(e) de betekenis ‘vurig aanhanger, supporter’ heeft gehad of heeft. Toevallig heb ook ik mijn jeugd (eveneens in de jaren '30) te Melden doorgebracht en ook ik heb het wel en wee van de twee muziekgezelschappen, met het gekrakeel, de schelden vechtpartijen en de gevallen van ‘scharminkelen’ meegemaakt, en ik kan er voor instaan, dat lemmer(e) een scheldwoord was - zoals nog steeds -, een woord dat ‘men’ alleen voor de partijgangers van het korps der tegenstrevers in de mond nam. Het was bepaald niet vriendelijk bedoeld. Het woord lemmer, of een variant ervan, is in een goed deel van Zuid-Vlaanderen - en niet alleen in zuidelijk Oost-Vlaanderen - be- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 316]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kend. Het heeft steeds en overal een ongunstige betekenis. Meestal wordt het opgevat in de zin van ‘luiaard’, maar het heeft ook andere betekenissen, nl. die van ‘een man die zich spaart (fr. se ménager), een futloze man, een slome, een trage, een man met weinig karakter, een lamzak’ zoals de lezer uit Edelare al ten dele liet opmerken en zoals Van Nierop in zijn taaltuin nr. 3278 zelf aannam. Voor Ndl. luiaard heeft het Zuidoostvlaams nog het woord leegaard, maar beide woorden hebben niet helemaal hetzelfde toepassingsveld. Ik ken ten minste één kontekst waarin lemmer(e) het in Zuid-Oost-Vlaanderen eerder zal doen dan leegaard, hoewel ook het laatste niet uitgesloten is. Wanneer een getrouwde vrouw op een bepaald gebied buitenhuis bevrediging zoekt, toont haar omgeving wel eens begrip met een vergoelijkend: ‘met zo'n lemmer van een vent (vent = echtgenoot) is dat te verstaan’. Een variant van lemmer(e) is lemmie. Te Oudenaarde en omgeving komen beide vormen voor, maar de augmentatieve vorm op -ie drukt nog sterker het misprijzen van de spreker of spreekster uit. Op te merken valt, dat zowel lemmer(e) als lemmie alleen van mannen wordt gezegd, niet van vrouwen. Ik heb geen grondig onderzoek naar de geografische spreiding van lemmer(e) en lemmie ingesteld. Maar ik ben wel gaan informeren te Ronse, de plaats die F. de Tollenaere eens het centrum van de Zuidoostvlaamse formaties van de substantieven op -ie heeft genoemdGa naar voetnoot(1) en aan de westelijke grens van het Zuidvlaamse gebied waarbinnen deze formaties op -ie nog voorkomen, nl. te Deerlijk, de geboorteplaats van Hugo Verriest. In beide plaatsen kent men alleen lemmie en is lemmer(e), op dit ogenblik althans, totaal onbekend. Ronsenaren aan wie men het woord lemmere(e) in een passende kontekst aanbiedt, vervangen het trouwens dadelijk door lemmie. Overigens blijkt de semantische inhoud van lemmie overal dezelfde te zijn als die van Oudenaards lemmie / lemmer(e).
De oplossing van de etymologie van lemmer(e) zowel als van lemmie hangt af van het antwoord op de volgende vragen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 317]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De volgorde van deze vragen is belangrijk, omdat (2) en (3) pas kunnen beantwoord worden nadat de eerste vraag een bevredigende oplossing heeft gekregen. Het is intussen ook duidelijk dat we eens te meer naar de kwestie van de Zovl. -ie als suffix zijn gevoerd. Over de ‘typische’ bijtonige Zovl. -ie, d.i. [i.], in woorden met -ie-suffix en in bepaalde gevallen in woorden op -en is reeds herhaaldelijk gehandeld. Voor de eerste maal op overzichtelijke en ernstige wijze door Fr. De Vos in Volk en Taal, II, ao 1889Ga naar voetnoot(2). Vervolgens nam I. Teirlinck de taak om bedoeld dialectverschijnsel te beschrijven op zich en deed dat in zijn Klank- en Vormleer van het Zuidoostvlaandersch DialectGa naar voetnoot(3). In 1964 besprak F. de Tollenaere de Zovl. ie- gevallen in zijn opstel Naar aanleiding van Zovl. veulie “veulen”Ga naar voetnoot(4) en in 1969 kwam hij in een ander verband, nl. dat van de verhouding Ronsens - RonsiesGa naar voetnoot(5) op de kwestie terug. Onafhankelijk van De Tollenaere wijdde ook ik aan het Zovl. achtervoegsel -ie in 1969 een opstel, dat overigens in hetzelfde tijdschrift verscheenGa naar voetnoot(6). Men kan niet beweren, dat er over de -ie als Zovl. suffix en de -ie als verheldering van de doffe e in bepaalde omgevingen, nl. vóór n + bepaalde andere morfemen geen literatuur bestaat, maar bij nader toezicht en hernieuwde studie - en daartoe heeft het doublet lemmie / lemmer(e) me toch gedwongen -, blijken de tot nog toe gegeven beschrijvingen en verklaringen toch nog leemten te vertonen, zoals straks duidelijk zal worden. Het is de verdienste van Fr. De Vos geweest, dat hij gepoogd heeft de in zijn Nukerks dialekt waargenomen verschijnselen te klassificeren. Wel ontspoorde hij een paar keren, maar men kijkt met een zekere bewondering op naar zijn structuralistische aanpak. Hij was trouwens niet afkerig van sterke veralgemeningen, zodat hij ongetwij- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 318]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
feld op weg was om de wetmatigheden in het optreden van de Zovl. -ie's te ontdekken. De Vos vond drie hoofdklassen, waarvan er één, de derde, al dadelijk aan de kant moet worden gedaan, iets wat I. Teirlinck, die het materiaal van De Vos grotendeels overnamGa naar voetnoot(7), maar diens klassificatie verbeterde, ook deed. De Vos had nl. de -ie van het suffix -(h)ie(d) = Ndl. -heid als in wijsheid samen met de -ie in augmentatieven en de -ie voor -en + bepaalde morfemen onder dezelfde koepel gebracht. Maar de gronslag voor een indeling was gelegd, welke indeling later ook door De Tollenaere impliciet werd erkend. Samenvattend kan men de gevallen waarin de voor het Zovl. kenmerkende -ie(-) optreedt als volgt groeperen:
A. De -ie is achtervoegsel en correspondeert in synchroon opzicht meestal met Ndl. -en of -en van andere Vlaamse dialektenGa naar voetnoot(8). Volgens de Tollenaere is dit achtervoegsel -ie de voortzetting van het ogerm. -în-suffixGa naar voetnoot(9). Zo nl. in de woorden van het type verkie, veulie e.a.; in stoffelijke bijv. nw. als houtie ‘houten’; in augmentatieven, type Gustie (= Gusten) en Bruynie (bij de fn. De Bruyne); in enkele troetelnamen voor kinderen als mollie (// molleke) en verder in een paar andere, enigszins duistere formaties zoals b.v. loebie (naast loebas) en gobie ‘dwazerik, lichtgelovige’Ga naar voetnoot(10). Te Ronse verschijnt ook het diminutiefsuffix -ken als -kie, terwijl het overal elders in Z.-O.-Vl. -ke luidt; dus huizekie voor huizeke eldersGa naar voetnoot(11). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 319]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voor de enkele (weinige) analogiegevallen als lakie ‘laken’ en ketie ‘keten’ zie men F. de TollenaereGa naar voetnoot(12).
d.i. in woordvormingen bestaande uit: een woord eindigend op -en, gevolgd door een morfeemgrens en weer gevolgd door één van de aangegeven morfemen. Deze structuurbeschrijving heeft algemene waarde en geldt ook voor eigennamen. Zo worden in het Zovl. bouwsels als: oven + s, mv. van oven, tot ovies; Vereecken + s (gen.) tot Vereekies: 's morgen + s tot smoorgies; een dag lopen + s tot nen dag loopies; Leuven + s tot Leuvies; boven + st(e) tot boviest(e); zeven + ste tot zeviest(e); etc. I. Teirlinck bracht de gevallen die hieraan beantwoorden samen onder de koepel: Ndl. -ens = Zovl. -ies (soms -iets). Een vb. met adverbiale -s (zelfs ook nog met paragogische t) is nevies(t) (: neven + s(+t)). Meestal verschijnt de structuur -ens ook (nog) aan de oppervlakte. Maar soms, zoals in beddies, mv. van bedde ‘bed’; (h)endies, mv. van (h)ende ‘hemd’ of kousies, mv. van kouse ‘kous’, kan ze zelfs niet als onderliggende structuur worden geconstrueerd, omdat een enkelvoud bedden, (h)enden of kousen niet bestaatGa naar voetnoot(13). In tegenstelling tot de eerst vermelde gevallen is een vorm op -en niet aanwezig en is de Zuidoostvlaming zich niet van de structuur -en + één van de bepaalde aangegeven morfemen bewust. I. Teirlinck probeerde deze vormen te verklaren via ‘analogie’Ga naar voetnoot(14), maar er zijn redenen om dat te betwijfelen. Er zijn in het Zovl. immers nog gevallen waarin de slot -[ə] overgaat in -ie, en wel zodra de structuur [ə]# wordt tot [ə]≠, d.i. van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 320]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[ə] plus woordgrens degradeert tot [ə] plus een interne woordgrens, dus ook tot morfeemgrens, gevolgd door een uitgang-s, of een der suffixen-s(ch) of -st. Voorbeelden daarvan zijn:
Kon Teirlinck zich ter verklaring van de gevallen onder (a) nog beroepen op Mnl. -kijn, -ken of ouder Ndl. -ken, -(t)jenGa naar voetnoot(15), voor die onder (b) en voor (c) kon hij dat niet, zodat de algemeenheid van zijn regel zowel van synchroon als van diachroon standpunt uit doorbroken wordt. Ook F. de Tollenaere heeft in zijn vermelde opstellen heel veel belang gehecht aan de correspondentie (Ndl.) -ens - Zovl. -ies, maar m.i. te weinig aan de gevallen waarin Zovl. -ies niet aan -ens, maar aan -es(ch) beantwoordt. Het is derhalve verkeerd het bij de naam Ronse behorend Zovl. adj. Ronsies uitsluitend via een onderliggende vorm ronsens te willen verklaren: deze vorm kan evengoed de Zovl. fonetische output van ronses(ch) als van ronsens(ch) zijnGa naar voetnoot(16). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 321]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op grond van de onder B behandelde gevallen is het niet vermetel aan te nemen, dat in het Zovl. een stel geordende fonologische ‘lowlevel’ regels bestaat, die we als volgt kunnen formaliseren:
Regel (2) lijkt mij de grondregel te zijn: hij heeft ook het breedste toepassingsveld, terwijl (1) en (2) bovendien in een ‘feeding order’ ten opzichte van elkaar schijnen te staanGa naar voetnoot(17), hoewel die niet extrinsiek hoeven te worden geordend: indien (1) wordt toegepast, dan ook (2). Regel (2) is een zelfstandige regel die in elk geval, opereert zowel wanneer de [ə] onmiddellijk gevolgd wordt door [s]..., als in het geval dat de [ə] pas na deletie van de [n] in de bedoelde structuurbeschrijving komt te staanGa naar voetnoot(18). Maar de gevallen met een onderliggende vorm op -[əs] en -[ə + s] zijn niet zeer talrijk en overigens is het voorlopig ook niet te bewijzen, dat regel (1) een jongere aan het dialekt toegevoegde regel is. Bij deze regels past nog enige toelichting. Ze beregelen alle gevallen op -ens en -es, ook die waarin er geen grondwoord op -en aanwezig is zoals in de Van dem Broeckies, mv. bij de fn. Van den Broecke, in beddies, mv. van bedde, of er vóór de s geen morfeengrens optreedt - of die niet meer gevoeld wordt - als in de Ravies, mv. van de fn. Ravens en ook het bijw. seffies ‘seffens’ en het vnw. alles. Daarom is de + na de environmentstreep - optioneel gesteld. Verder ook de verbogen vormen als bovieste en Leuviese, en ook nog vormen als ['mɔ:di.sxə] ‘Meldense’ of ['wɔ:di.sχə] ‘Weldense’ (bij Welden). In een geval als Meldies opereert dan een andere regel waardoor [sx]# of [sx] + wordt tot [s]Ga naar voetnoot(19). Zovl. onderieste ‘onderste’ gaat terug op ondere + st + ə. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 322]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deze uitweiding mag misschien wat lang zijn uitgevallen, ze was nodig, omdat in alle tot nog toe gegeven beschrijvingen en verklaringen van het Zovl. suffix -ie en de correspontie Ndl. -e(n): Zovl. -ie- in een of ander opzicht, zoals al gezegd, toch nog een lek voorkwam, en het wenselijk is de omstandigheden waarin die Zovl. -ie's kunnen optreden zo scherp mogelijk te begrenzen. Ik kan nu ook terugkeren naar mijn uitgangspunt: het geval lemmie / lemmer(e). Dat we in lemmie te maken hebben met het suffix -ie vergt nu wel geen verder betoog. Het geval behoort dus tot de hierbovenvermelde A-klasse en heeft niets te maken met de B-groep. In mijn bovenvermeld opstel over de Zovl. augmentatieven op -ie heb ik een nagenoeg volledig overzicht gegeven van mogelijkheden tot de vorming van dergelijke augmentatievenGa naar voetnoot(20). Ik had zelfs onder de groep: augmentatieven van appellatieven, die ook als bijnamen gebruikt kunnen wordenGa naar voetnoot(21) het woord ['lεmi] ‘luiaard’ vermeld met de opmerking, dat het niet voorkomt bij Teirlinck, die in zijn Idioticon wel ‘het synoniem lemmere’ heeft opgenomen, maar dan in de bet. van een driekantige ijzeren lat die op de as van een molen ligt om het verslijten te beletten. Ik dacht toen, dat Oudenaards lemmer(e) op overdrachtelijk gebruik van dit lemmer(e) berustte, hoewel ik er mij van bewust was, dat de betekeniswijziging niet gemakkelijk verklaard kan worden. Omdat te Oudenaarde (en omgeving) een bepaalde subgroep van de augmentatieven ondervertegenwoordigd is - om niet te zeggen: op het eerste gezicht niet voorkomt - had ik er ook niet voldoende aandacht aan besteed. Het betreft een kleine groep augmentatieven die bij de stam van een werkwoord gevormd zijn of schijnen gevormd te zijn. Deze subgroep is wel terug te vinden bij De VosGa naar voetnoot(22) en bij TeirlinckGa naar voetnoot(23). Vooreerst dient te worden vastgesteld dat lemmie en lemmere niet rechtstreeks van het adj. lam kunnen zijn afgeleid, om de eenvoudige reden, dat -ere in het Zuidoostvlaams normaal mannelijke nomina | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 323]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
actoris vormt en die zijn en worden afgeleid van stammen van ww.Ga naar voetnoot(24), terwijl ook de afleidingen op -ie van een adjectief als grondmorfeem uiterst zeldzaam zijn, indien ze al niet geheel ontbreken. De Vos, t.a.p. kol. 123, vermeldt als mogelijk voorbeeld wel Stoutie, met de toevoeging: tot stoute kinderen, maar dit komt mij erg vreemd voor en ik kan het me nauwelijks als een correcte vorming voorstellen. De enkele informanten die ik over het geval raadpleegde, kenden het ook niet en hebben het nooit gehoord. Bovendien bedenke men, dat deze vorm wel tot de kring van de kindertaal zal behoord hebben, een kring waarbinnen hij wel ‘denkbaar’ is, vooral in een speels liefkozend verbandGa naar voetnoot(25). Dat stoutie in Z.-O.-Vl. - zoals De Vos het voor Nukerke wilGa naar voetnoot(26) - ooit een soortnaam zou zijn geweest, met de bet. ‘stout kind’, kan ik moeilijk aannemen. Een tweede voorbeeld is vermoedelijk steurie ['stø.ri], dat ik in 1969 in mijn overzicht enigszins ten onrechte opnam onder de rubriek E.a, waar het onder ‘diernamen en overdrachtelijk gebruikte diernamen’ figureertGa naar voetnoot(27). Dit woord, dat uitsluitend als soortnaam voorkomt, betekent: ‘een stuurse man of vrouw, iemand met een bot karakter’ en zou ik bij het adj. stuur, dat Teirlinck in zijn Idioticon heeft opgenomen met de bet. ‘stuursch, streng’ willen brengen. De [ø] kan dan als een relict-uitspraak van de /y:/ vóór /r/ worden beschouwd. Maar Teirlinck vermeldt geen vorm steur en ook het woord steurie niet. Toch zie ik geen andere verklaring dan dat steurie bij het bnw. steur ‘stuur(s)’ hoortGa naar voetnoot(28). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 324]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vooral het feit dat lemmie naast lemmere bestaat, moet ons ertoe aanzetten in een andere richting te zoeken dan in die van een direkte afleiding van het adj. lam, met eventueel palatalisering van de a. En het liefst dan nog zal ons een verklaring zijn die de vorming van lemmere en van lemmie beide via een zelfde basis expliciteert. Dat kan, indien we aansluiting zoeken bij de bedoelde (kleine) groep van mannelijke nomina actoris waarvan het grondmorfeem de stam van een werkwoord is en die op karaktergebreken doelen. Sommige ervan zijn uitsluitend formaties op -ie, andere uitsluitend formaties op -ere, maar van enkele bestaat een doublet: een vorm op -ie naast een vorm op -ere. Zowel de afleidingen op -ere als die op -ie hebben een pejoratieve betekenis. Maar er dient te worden opgemerkt, dat de formaties bij werkwoorden horen die zelf al een ongunstige betekenis hebben, zodat de vormingen op -ere hun pejoratieve betekenis niet ontlenen aan het suffix -ere, terwijl de variant op -ie als een logische versterking van de pejoratieve betekenis kan worden beschouwd. Ik geef hier een overzicht, dat overwegend steunt op I. Teirlinck, Klank- en Vormleer, blz. 58 (en dus ook op De Vos), maar met enkele aanvullingen geput uit eigen kennis en recente informaties. Ik laat het werkwoord vooropgaanGa naar voetnoot(29).
In aanmerking komen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 325]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Misschien ook:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 326]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
OverzichtelijkGa naar voetnoot(30):
Hiernaast bestaan er ook enkele mannelijke nomina actoris op -ere afgeleid van ww. eveneens met pejoratieve betekenis, waarbij vormingen op -ie m.i. helemaal ondenkbaar zijn. Vb. zijn droomere (: droomen), krempere (: krempen ‘klagen en kreunen’), schijtere ‘bangerik’ (: schijten), slapere (: slaper) e.a. Ik verwijs daarvoor naar Teirlinck (Iidiot.). Toch schijnt te Deerlijk krempie te bestaan. Een paar andere nomina actoris op -ie zijn afgeleid van een zelfstandig naamwoord en kunnen vergeleken worden met de augmenta- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 327]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tieve bijnamen die op een lichamelijk gebrek, een uiterlijk kenmerk of een karaktertrek wijzen, type [pyt.ti] (bij poot, iemand die hinkt) en [pu.ti] ‘een vrouwenloper’ (bij mnl. pute, fr. putain?)Ga naar voetnoot(31). Het zijn roefie en soepie. Roefie is een synoniem van roefeleere ‘iemand die slecht en haastig werkt’ (T. Idiot. s.v. roefelen), maar zal wel afgeleid zijn van roef, m., ‘ruk, korte snok’ (T. Idiot. s.v.). Het appellatief soepie werd door De Vos voor Nukerke opgegeven en door Teirlinck, K1.-Vl. 58 vermeld. Het betekende zoveel als ‘zuiper’, maar is mij niet bekend en ook Teirlinck nam in zijn Idioticon alleen soepe op. Soepie is of van soepe ‘soep’ afgeleid of berust op een ww. *soepen ‘overmatig drinken’. Al de hierboven bedoelde afleidingen door middel van het suffix -ie mogen niet verward worden met de groep Zovl. beroepsnamen op -ie, afgeleid van een substantief, zoals Schoenie ‘schoenmaker’. Deze zijn eigenlijk eigennamen en worden toegepast op een bepaalde beoefenaar van het bedoeld beroepGa naar voetnoot(32). Opmerkelijk is het nochtans dat onder de bovenvermelde nomina actoris op -ie - die soortnamen zijn - er toch één is die als eigennaam werd opgetekend en als soortnaam niet voorkomt, nl. Stroelie te Deerlijk. Al is de oogst niet overweldigend, toch kan men zeggen, dat er voldoende bewijzen voorhanden zijn om onder de Zovl. -ie-formaties een groep te onderscheiden van mannelijke nomina actoris die afgeleid blijken te zijn van een werkwoordstam en die een sterk ongunstige betekenis hebben, en daartoe kan ook het paar lemmie-lemmer(e) behoren. Dat impliceert evenwel, dat het Zuidoostvlaams een ww. lemmen moet kennen, of gekend moet hebben. Welnu I. Teirlinck kende dat ww. niet en zegt zelfs dat het ww. lemmen niet tot zijn dialect behoortGa naar voetnoot(33). En ikzelf ken het uit mijn dialekt ook niet en heb het tot voor kort nooit gehoord. Maar apotheker M. de Smet signaleert me, dat het ww. lemmen te Bevere (Oud.) in de betekenis ‘luieren’ bestaat (of vroeger bestond) en dat hij het van zijn ouders regelmatig heeft gehoord, nl. in verbindingen als: ‘zit daar zo niet te lemmen; hij is weer aan het lemmen’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 328]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dit ww. zal wel hetzelfde zijn als het ww. lemmen dat het WNT, VII, 1542, vermeldt als een vermoedelijke afl. van het bvn. lam, en daarvoor ook verband veronderstelt met de ww. lammen, lamen en lemen. Vooral lamen is voor ons geval interessant, omdat er een betekenis van is opgetekend die bij lemmen zelf niet wordt opgegeven, althans niet in het WNT. Dit lamen, door het WNT, VII, 956, alleen als onz. en bedr. zw. ww. gekenmerkt, krijgt als tweede betekenis: ‘ontzien, omzichtig behandelen, sparen’, welke betekenis het WNT o.m. adstrueert met een verwijzing naar Schuermans' Algemeen Vlaamsch Idioticon. Daar lezen we s.v. lamen (blz. 324): ‘afnemen, verminderen; zich sparen, zacht behandelen, zachtjes, omzichtig te werk gaan, fr. se ménager, en als vb.: ‘na zulke groote ziekte zult gij u nog lang moeten lamen. Hij laamt zich niet, hij ontziet zich niet (Antw. Kemp.)’. Uit de vbn. blijkt hier, dat het ww. ook wederkerend gebruikt werd (wordt). In het exemplaar van onze Academie, dat blijkbaar het handexemplaar van L.W. Schuermans is geweest, heeft de auteur - die er vele aanvullingen in heeft opgetekend - trouwens het volgende toevoegsel (tegenover blz. 324) neergeschreven: ‘lamen b. en wederk. werkw. sparen, ontzien, zachtjes behandelen. Ge moet hem niet lamen ge moet hem niet sparen (Aarschot en omstreken)’. Het Middelnederlands Woordenboek is i.v.m. de ons hier bezighoudende werkwoord explicieter dan het WNT. S.v. lamen, (lammen) (MW, IV, 82) is gezegd, dat het woord behalve in het Mhd. en Mnd. ook bij Kiliaan voorkomt en dus ook in het Mnl. moet hebben bestaan. Onder verwijzing naar de bedoelde plaats bij Schuermans is verder ook de wederkerende vorm zich lamen opgenomen met de opmerking, dat die het tegenovergestelde betekent van ‘sich anstrengen’. Het ligt voor de hand dat ook lemmen, bedr. en refl., althans in bepaalde gebieden (vrij) oud kan zijn, en niemand zal het betwisten. Het Zovl. blijkt overigens van het oude ww. lamen, in de zin van ‘(zich) sparen, omzichtig te werk gaan’ zelf nog sporen te hebben bewaard. Nu mijn onderzoek naar het geval lemmie - lemmer(e) mij ook naar het ww. lamen heeft gevoerd, ben ik in staat voor het eerst de spotnaam Lamie te begrijpen. Alweer te Melden, woonde vroeger (thans woont de man te Leupegem) een zekere Jozef Labieze die in de volksmond als Lamie L. bekend stond. Ik aarzel niet dat Lamie ['lut.mi] - waarvoor ik in het Zovl. geen aansluiting op een voor- of persoonsnaam kan vindenGa naar voetnoot(34) - bij het ww. lamen te brengen. De be- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 329]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
doelde persoon staat trouwens bekend als een sluwe, omzichtige, ietwat trage man. Lamie mag hier dan ook gezien worden als een, zij het oudere, variant van lemmie. En dat zet ons alweer op een ander spoor. In zijn Westvlaamsch Idioticon, (1873), blz. 605, vermeldt De Bo Lamen, Lammen, Lemmen als volkstaalvormen bij Willem, fr. Guillaume en verwijst naar namen als Djellen (Gillis), Wanen (Jan), Seppen (Joseph), enz. Lamen, zegt hij ‘wordt synecdochicè gebezigd in de zin van “Een traagzame vent, luie en onbehendige kerel”. Als vb. dienen: Hij is een rechte Lamen. Het is lijk Lamen in de vitsen, het laatste met verwijzing naar Lobben “lummel, sul”, waar ook de zegswijze Het is lijk Lobben in de vitsen (lijk Lamen in de vitsen) verklaard is. Die wordt nl. toegepast op “iemand die weinig of geen voortgang maakt in zijn werk, die altijd even verre is”. Lamen zelf blijkt, volgens De Bo, ook gebruikt te worden tot het benoemen van een sul, die b.v. 't kind wiegt terwijl zijne vrouw gaat wandelen, den koffie opschinkt, enz.’. Uit Vaelande wordt tot staving bovendien nog volgend versje geciteerd: Tjaeke, Simoen, vriendje Laemen
komen wy hier niet te saemen
Om eens vrooyelyk te syn
Met een glaske bier of wyn?
En uit Volksspreuken: Alle namen
Zyn God bekwame
Uitgenomen
Manten en Lamen
In de tweede druk (De Bo - Samijn, 1892) vindt men dezelfde verklaringen en kommentaren onveranderd terug. De Wvl. vormen Lamen en Lemmen corresponderen in elk opzicht met Zovl. Lamie en lemmieGa naar voetnoot(35). Het is evenwel zeer de vraag of deze woorden en namen teruggaan op Willem, zoals De Bo het stelde. De geciteerde verzen en voorbeelden volstaan alleszins niet om Wvl. lamen etymologisch uit Willem te verklaren. Reeds Schuermans had Lame, Lamen, m. (zijn Algemeen Vlaamsch Idioticon verscheen tussen 1865 en 1870, dus vóór De Bo), blz. (324), | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 330]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
al opgenomen in de bet. van ‘trage, lompe kerel, met als vb. de zegswijze 't is als lame in de vitsen, gezegd van iemand die geen komaf, die geen haast van iets maakt’ en de verwijzing ‘(Kortr. (ijk))’. De auteur voegde er nog aan toe: ‘Lame is voor: lamme. Z. lam’ en dacht dus blijkbaar aan een afleiding van het bvn. lam. Cornelissen en Vervliet brachten in hun Idioticon van het Antwerpsch Dialect (Gent 1900), blz. 743, Lammen, znw. m., eveneens in verband met de voornaam Willem, maar zetten nog een verdere stap door Lammen Goedzak ‘snul, goede bloed’ in het geding te brengen. En daarmee zijn we terecht bij sommige correspondenten van M. van Nierop, die ook al aan Lamme Goedzak hadden gedacht. Dat Lamme in Lamme Goedzak op Willem teruggaat is evenwel hoogst onwaarschijnlijk. In zijn Bijdragen tot de Geschiedenis en de Betekenis van de Vlaamsche Persoonsnamen (1944) merkte J. Lindemans, blz. 122, op dat ‘Lammen- en Lemmen in Zuid-Brabant en wellicht ook elders, doorgaan voor gemoedelijke vormen van Willem, en dit sedert het in omloop komen van den vorm Guillam (17e eeuw)’, maar dat de fnn. Lammens en Lemmens vroeger bestonden, zodat ‘niet te betwijfelen valt dat die zouden afgeleid zijn van een andere naam dan Lambrecht’. En Lindemans concludeerde: Lamme Goedzak zal wel een Lambrecht geweest zijn. Te denken, dat Lamme(n) en Lemmen - al dan niet uit Lambrecht - waar ze als roepnaam voorkwamen gemakkelijk met bepaalde ongunstige betekenissen van het bvn. lam konden worden beïnvloed en aldus tot een minder of meer pejoratieve bijnaam en zelfs appellatief konden verschuiven, ligt m.i. nogal voor de hand. Uiteindelijk is de gedachte dat - althans in bepaalde gebieden - de bijnamen Lammen en Lemmen op een voornaam teruggaan en hun pejoratieve betekenis te danken hebben aan associatie met het bnw. lam niet uit te sluiten. Dit geldt ipso facto ook voor Wvl. Lammen en Lemmen, en zelfs voor Lamen, lamen waarbij kan gedacht worden aan de oudere, eig. mnl. vorm laem naast het bvn. lam (verbogen vorm lame). Tenzij Wvl. Lamen overeenkomstig het Zovl. Lamie inderdaad een vorming bij een werkwoord, i.c. lamen is. Tot nog toe zien we dus twee mogelijkheden ter verklaring van Lemmen (Zovl. lemmie) en Lamen (Zovl. Lamie): of een augmentatieve vorming bij een voornaam, of een formatie die op een of andere wijze samenhangt met een werkwoordelijke stam. Maar eigenlijk is er nog een derde. Bij zijn behandeling van de ontwikkeling en verschuivingen van en bij diminutieven en augmentatieven heeft K. Roe- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 331]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
landts destijds ook voorbeelden gegeven van een paar appellatieven op -en < (-in) met augmentatieve betekenisGa naar voetnoot(36). Het betreft lemme(n) ‘großes Lamm, Schaf’ en (h)enne(n) naast (h)annen ‘großer dummer Vogel (Elster), Dummerjan. Lemmen in het bet. van ‘groot lam, schaap’ is vooral Brabants en LimburgsGa naar voetnoot(36) en is afgeleid van lam, de naam van het dier; henne(n) is afgeleid van Johannes. De twee door Roelandts meegedeelde gevallen lemmen en (h)ennen, staan dus niet op één lijn. Het eerste is een appellatief bij een appellatief, het tweede ging van eigennaam naar de klasse der appellatieven over, wat een bekend verschijnsel is. Overigens acht ik het niet onmogelijk, dat bovenbedoeld lemmen in overdrachtelijke betekenis verantwoordelijk kan zijn voor b.v. Aalsters ne lemmen ‘een dwazerik, een domkop’Ga naar voetnoot(37), dat ook wel elders dan te Aalst bekend zal zijn. Een ander voorbeeld van overdrachtelijk gebruik van een diernaam met augmentatieve betekenis is Zovl. meutie ‘kalf’, elders muttenGa naar voetnoot(38). Maar de dingen dreigen hier wel erg door elkaar te gaan lopen, en de vraag of Aalsters lemmen (znw. m.) nu teruggaat op lemmen uit Lambrecht, op lemmen ‘groot lam, schaap’ of een afleiding is van een (verdwenen) ww. lemmen, kan ik niet op een beslissende wijze beantwoorden. Ook de Wvl. trits lamen, lammen, lemmen blijft moeilijkheden bieden. Het Wvl. lemmen kan niet zonder erg grote bezwaren op lam, znw. of bvn. noch op Lambrecht teruggevoerd worden. Daarvoor blijft m.i. alleen vorming bij een verdwenen werkwoord lemmen over. Maar ik zie voorlopig in het Wvl. geen verdere voorbeelden van dergelijke vormingen, tenzij dan lamen bij het alweer verdwenen ww. lamen. Uiteindelijk is het zelfs niet uitgesloten, dat in het Zovl. twee vormen elkaar hebben ontmoet: een (meer) Brabantse vorm lemmen en een Westvlaamse vorm lamen. De kwestie krijgt dan ook een geografisch aspekt, maar daarmee is het probleem van de vorming niet opgelost. Mocht het zo zijn, dat Zovl. lemmie z.m. correspondeert met lem- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 332]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
men uit aangrenzende meer op Brabant georiënteerde dialekten (en Zovl. lamie met Wvl. Lamen) en slechts toevallig naast lemmer(e) is komen te staan, dan ligt het voor de hand, dat lemmie als augmentatief bij een voornaam of als een overdrachtelijk gebruikte diernaam moet worden geïnterpreteerd. Tocht acht ik het waarschijnlijker, dat lemmie thuishoort bij de groep waarin augmentatieven op -ie optreden naast nomina actoris op -ere, afgeleid van een werkwoordstam. De vraag is alleen hoe die er gekomen zijn, te meer omdat de literatuur zo goed als geen gevallen aan augmentatiefvorming op -en < (în, ouder -îna) bij werkwoorden vermeldt. Een ogenblik heb ik gedacht aan suffix-substitutie. Maar collega Roelandts laat me opmerken, dat hier bezwaarlijk van suffix-substitutie sprake kan zijn. Veeleer moet gedacht worden aan een secundair en incidenteel optreden van nomina agentis op -ie als augmentatieve varianten en wel door produktiviteit van het -ie-augmentatief binnen de groep van mannelijke persoonsaanduidingen. Hoe produktief de mannelijke augmentatiefvorming op -ie in het Zovl. vroeger en op bepaalde plaatsen wel geweest is, kan blijken uit de reeds vermelde gevallen roefie en soepie en uit andereGa naar voetnoot(39). Vooral ook uit het hierboven gebrachte overzicht van de gevallen waarin de vorming op -ie nog naast nomina actoris op -ere met reeds ongunstige betekenis is getreden. Overigens wijst collega Roelandts ook op verschuivingen in omgekeerde richting, nl. het doordringen van het suffix -er (van nomina agentis) in voornamen als Flipper, Dammer (d.l. bij Damiaan), Rikker e.a. (parallel met Flippe, Damme, Rikke)Ga naar voetnoot(40). Een andere belangrijke vraag blijft nu nog deze: In hoever kan nog gedacht worden aan een verklaring van het Zovl. suffix -ie uit een suffix -e, welke de oorsprong ervan ook mag zijn: -en of wat anders. M.a.w.: zijn er nu meer of minder argumenten voorhanden om het vermoeden van Heeroma, vervat in zijn vraag: ‘Is hier een, gereduceerd, suffix -en min of meer regelmatig vervangen door een suffix | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 333]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
-ie of hebben we hier alleen maar weer een incidenteel fonetisch proces van de “versterking” van ə tot -ie na dentale consonanten?’ meer kracht bij te zettenGa naar voetnoot(41)? Vroeger heb ik trouwens geprobeerd enkele feiten bijeen te brengen die de zienswijze van Heeroma steun moesten verlenenGa naar voetnoot(42). Thans ben ik geneigd de gedachte aan versterking van de reductievokaal - voor zover het het Zovl. suffix -ie betreft - geheel te laten vallen. De door mij vroeger aangevoerde gevallen ten gunste van die hypothese kunnen trouwens alle op een andere wijze worden verklaard. Overigens is er tegen het als vraag geformuleerde vermoeden van Heeroma al het volgende bezwaar: de -ie in kwestie treedt niet alleen op na dentale consonanten, maar is ook mogelijk na niet-dentalen, wat uit de voorbeelden ten overvloede blijkt. Laten we nu nog even de augmentatieven van voornamen in het Zovl. bekijken, d.w.z. gevallen waarin we stellig te maken hebben met het suffix -en < ouder -în of -e uit datzelfde -en. Wel heeft het Zovl. ook dergelijke augmentatieven op -e, maar dan alleen aan de oostelijke rand van het Zuidoostvlaamse gebied en vooral afgeleid van oudere voornamen; dus vormen van het type Miele, Fone e.d.Ga naar voetnoot(43). Die gevallen zullen wel geografisch bepaald zijnGa naar voetnoot(44). Anderzijds kunnen de enkele Zovl. augmentatieven op -e (door de jongste generatie bij moderne voornamen op -y gevormd) nl. Frette (: Freddy) en Edde (: Eddy) beter worden begrepen als gevallen waarin het suffix -ie wegens de gelijkluidendheid met de -y van de grondvorm wordt ontweken, dan als een ‘heropleving’ van -əGa naar voetnoot(45). Al evenmin kan het suffix -ie in de hierboven bijeengebrachte gevallen van nomina agentis met augmentatieve betekenis, type kneutie, als een verlevendiging van het oude mannelijke suffix -e worden opgevat. Men zou inderdaad kunnen denken aan het suffix -e (germ. -an), | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 334]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat in het Mnl. nog vormingen opleverde van het type herde (= herder), schenke (= schenker) e.d.Ga naar voetnoot(46). In aanmerking zouden dan kunnen komen: de woorden mompe (bij mompen ‘mokken’), trunte (bij trunten, vgl. boven), kriepe (bij kriepen ‘klagen, kreunen, moedeloos te werk gaan’, T. Idiot.) en het vermelde kneute (naast kneutie). Met uitzondering van kriepe, dat althans op dit ogenblik in Zuid-Oost-Vlaanderen op sommige plaatsen (o.m. te Oudenaarde) gemeenkunnig wordt gebruikt, zijn deze vormingen op -e in het Zovl. vr. en alleen op vrouwen van toepassingGa naar voetnoot(47). Overigens komen in een aantal Zuidvlaamse dorpenGa naar voetnoot(48) naast de vrouwelijke ook mannelijke vormen voor, hetzij op -ere, hetzij op -ie. Zo noteerde ik te Deerlijk mompie (m.) naast mompe (vr.) en geeft TeirlinckGa naar voetnoot(49) naast kneute (vr.) ook kneutere (m.), en naast kriepe (vr.) ook kriepere (m.) op. Bovendien bestaan er bij de ww. kneuten en kriepen in het Zovl. ook nog vormingen die op samenstelling berusten, nl. kneutkerte of -konte voor vrouwen versus kneutkloot voor mannen, en parallel daarmee kriepkerte of -konte en kriepklootGa naar voetnoot(50). Wat kriepe betreft mag men aannemen, dat we in Z.-O.-Vl. primair met een vrouwelijke formatie te maken hebben, die in recente tijd te Oudenaarde en omgeving evenwel gedeseksualiseerd werd. Voor deze veronderstelling pleit het feit dat kriepe toch op de meeste plaatsen in Zuid-Vlaanderen alleen op vrouwen wordt toegepast. Voor Vichte en Deerlijk waren mijn zegslieden zelfs formeel: een kriepe is een vrouw! Maar het omgekeerde: mannelijke formatie en achteraf uitbreiding ook tot de vrouwelijke sekse is niet zonder meer uit te sluiten. Het verschijnsel is niet onbekend. Voor Kortrijk gaf Dr. J. Soete in een radiolezing van 15 februari 1945 twee voorbeelden van duidelijk mannelijke formaties die ook op vrouwen worden toegepast, nl. leugenêre en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 335]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
beloverGa naar voetnoot(51). Hij voegde er evenwel aan toe, dat men een en ander ‘offert’ als men dergelijke woorden zowel voor een vrouw als voor een man gebruikt. Dr. Soete zal dat gebruik wel als een recente ontsporing hebben aangevoeld. Toch zullen we voor de vier ter sprake gebrachte Zovl. woorden, nl. mompe, trunte, kneute en kriepe van een vorming door middel van een vrouwelijk suffix -e (vgl. deugniete) moeten uitgaan en wel om de volgende redenen:
Moeilijker is evenwel lurpe, dat we reeds voor het Gents vermeldden, en dat ook in het Westvlaams bekend is. Door De Bo wordt het opgegeven met vrouwelijk genus, maar het blijkt alleen op mannen van toepassing te zijn. Maar R. Desnerck geeft voor Oostende (Oostends Woordenboek, Handzame, 1972, blz. 299) alleen mannelijk genus op. In het Oostends blijkt lurpe ook alleen op mannen te worden toegepast. Het woord zou dus wel als mannelijk nomen actoris op -e bij een ww. lurpen gevormd kunnen zijn. Omtrent de oorsprong van het suffix -e in de behandelde woorden rest ons dus een zekere twijfel: de vraag of we een vrouwelijk of een mannelijk suffix -e voorhanden hebben kunnen we niet met zekerheid beantwoorden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 336]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Toch staat het m.i. vast, dat in gevallen als kneutie, ons typegeval, het suffix -ie náást het suffix -e is komen te staan en dat het er niet via een fonetisch proces is uit voortgekomen. In dat geval moet het suffix -ie ook in onze nomina agentis op -ie wel degelijk gezien worden als het augmentatief-suffix van de persoonsnamen en is het hetzelfde als -en uit ouder -i̇̄n, d.w.z. het oude diminutiefsuffix dat augmentatieve functie heeft gekregen. In de van werkwoorden afgeleide formaties is het dan bovendien nog middel tot vermannelijking gewordenGa naar voetnoot(54). Dat betekent meteen, dat het Zuidoostvlaams suffix -ie in alle gevallen hetzelfde is en ook in de afleidingen van werkwoordelijke stammen dus in wezen correleert met het suffix -i̇̄n van het ouder diminutiefsysteemGa naar voetnoot(55). Ook het feit dat dit suffix in een Vlaams dialekt ook aan een werkwoordstam kan (kon?) worden gehecht, hoeft ons ten slotte niet totaal te bevreemden. A. BachGa naar voetnoot(56) vermeldt een gelijkaardig gebruik in het Alemannisch: ‘Im Alem. wird die Diminutivendung -i̇̄(n) (z.B. Näsi(n) “Näschen”, Müli(n) “Mäulchen”) auch zur Bildung von Nomina agentis verwendet: Brüëli “Schreihals”, Stürmi “Plaggeist” usw.’ De formaties in het Zovl. en in het Alemannisch mogen formeel als identieke gevallen worden beschouwd. Ik kan nu concluderen en mijn besluit in een aantal punten samenvatten.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 337]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|