Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1977
(1977)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 291]
| |
Norbert Cornelissen en de Républicain du Nord over Nelis en Von Franckenberg
| |
[pagina 292]
| |
staatstoelage van fl. 12.000 = fr. 21.600 genoot, behoorde de Leuvense oud-hoogleraar en kollaborateur van het eerste uur Karel Jozef Mattijs LambrechtsGa naar voetnoot(2), lid van de goevernementsraad en kommissaris van het Directoire bij de administratie van het Dijledepartement. Het vier bladzijden in klein 4o-formaat tellende dagbladGa naar voetnoot(3), waarvan het | |
[pagina 293]
| |
eerste nummer op 5 november 1795 en de laatste ons bekende aflevering op 2 floréal VIII = 22 april 1800 verschenen, bestond voor het merendeel uit ambtelijke mededelingen, verslagen van de vergaderingen van het wetgevend lichaam te Parijs en van de ‘Belgische’ decadi-feesten in de tempels der wet naast berichten uit binnen- en buitenland en nieuws van het oorlogsfront. Artikels van de Républicain du Nord, afkomstig van losse medewerkers, in hoofdzaak republikeinse ambtenaren van de ingelijfde departementen, zijn doorgaans niet gesigneerd. Van bij zijn verschijning tot einde maart 1797 berustte de redaktie van de Républicain du Nord bij de geboren Antwerpenaar Egidius Norbert CornelissenGa naar voetnoot(4), die kortgeleden als volbloed republikein en | |
[pagina 294]
| |
toegerust met een voortreffelijke kennis van het Frans van de Parijse ‘Ecole normale’Ga naar voetnoot(5) was teruggekeerd en achtereenvolgens als afdelingshoofd onderwijs en sekretaris bij de administratie van het Dijledepartement onder Lambrechts werkzaam was. Beschermeling van Lambrechts en zoals deze verkleefd aan de republikeinse beginselen, stelde Cornelissen in de Républicain du Nord zijn bedreven pen ten dienste van de Franse veroveraars. Gewonnen voor de inlijving van de | |
[pagina 295]
| |
Zuidelijke Nederlanden bij Frankrijk, - ‘la patrie commune’ van Fransen en ‘Belges-Français’, - bond hij de strijd aan met de konservatieve pers en de voorstanders van het herstel van het Oostenrijkse gezag of van de Republiek der Verenigde Nederlandse Provinciën van 1790, waarbij hij geen middel schroomde om zijn politieke tegenstanders door het slijk te halen. Vooral de in overgrote meerderheid Fransvijandige klerus was het mikpunt van zijn honende spotternijen. Cornelissens journalistieke bedrijvigheid valt samen met de eerste twee jaren van het Directoire. Toen de verkiezingen van maart-april 1797 (germinal V) de gematigden te Parijs tijdelijk aan de macht brachten, voelde ook Cornelissen zich aan de kant gezet. Op 28 maart legde hij zijn post neer bij de redaktie van de Républicain du NordGa naar voetnoot(6). Op 17 april moest hij als sekretaris van het Dijledepartement het veld ruimen voor F. Paradis. Zijn politieke ster zou weer opgaan na de ‘linkse’ staatsgreep van 4 september 1797 (18 fructidor V). Hoewel tot kommissaris van het Directoire bij de Tiense municipaliteit benoemd, vertrok Cornelissen al op 26 september naar Parijs als sekretaris van Lambrechts, die enkele dagen tevoren minister van justitie van de Franse republiek was geworden.
Het hierboven in voetn. 3 beschreven Gentse eksemplaar van de Républicain du Nord (5 nov. 1795 - 25 juli 1796 en 6 nov. 1796 - 4 mei 1797) heeft aan Cornelissen zelf toebehoordGa naar voetnoot(7) en is uiterst waardevol wegens de aan de voet van een groot aantal anonieme bijdragen (door hem) met de pen bijgeschreven beginletter(s) van de naam van de schrijver resp. de korrespondentGa naar voetnoot(8). Het vaakst ontmoet men de letters C. of N.C. (in inkt) voor Norbert Cornelissen, die als redakteur | |
[pagina 296]
| |
van het blad de meeste artikels (vaak onder de rubriek ‘Variétés’) voor zijn rekening nam. Daarnaast zijn er met zijn naam voluit resp. de beginletter(s) N.C., C. of N. of met de schuilnaam (N. of N.N.) Van Zempfen of (N.)V.Z. en Ariste in druk ondertekende bijdragen.
Zoals al eerder gezegd, verscheen in de Républicain du Nord onder dagtekening van 1 januari 1796Ga naar voetnoot(9) een ongetekend artikel tegen Nelis, waarvan we de inhoud laten volgen:
Anvers, le 3 Nivôse.
Notre gracieux & aimable évêque nous a gratifiés d'une lettre pastorale extraordinaireGa naar voetnoot(10), datée de Bologne en Italie, à l'occasion de | |
[pagina 297]
| |
l'avent actuel. Son but est d'affermir notre foi pour les revenans; de ranimer nos espérances pour un bouleversement prochain de l'état actuel des choses, & de rallumer nos tièdes affections pour l'ancien gouvernement & les seigneurs états du Brabant. Aussi nous dit-il: Que notre délivrance est prochaine. Cependant, qui le croiroit? Sa lettre pastorale n'a pas été beaucoup plus heureuse pour nous, que sa personne ne l'a été jusqu'ici en Allemagne & en Italie. L'on sait qu'ayant demandé la permission de venir se jeter aux pieds de S.M.I. à Vienne, cette grace lui a été tout nettement refusée, en des termes qui insinuoient assez clairement que la cour de Vienne est lasse des TartuffesGa naar voetnoot(11): mais ce que tout le monde ne sait pas, c'est que le saint évêque ayant changé de batterie, a voulu se jeter du côté de la cour de Rome, & qu'il a écrit au cardinal-secrétaire qu'il se proposoit de venir baiser les pieds de sa sainteté; sur quoi le pape non-seulement l'a engagé à renoncer à son entreprise, mais lui a défendu formellement de mettre le pied dans la capitale. Aussi certaine qu'est cette défense, aussi difficile est-il en ce moment d'assigner le véritable motif de cette conduite du saint-père. Quelques-uns la cherchent dans des raisons d'état & de politique; mais d'autres prétendent qu'une brochure singulière, mise au jour par cet évêque, y a donné lieu. Cette extravagance, soi-disant philosophique, est imprimée à Anvers, dans sa résidence, chez Grangé, sous le titre de l'Aveugle de la montagne; Entretiens philosophiques, à Amsterdam & à Paris, chez les libraires associés, 1789. Nous reviendrons peutêtre un jour sur cette production bizarre & romanesque; qu'il suffise aujourd'hui d'observer que le saint évêque dit en propres termes, p. 12, que le soleil n'est pas une unité distincte de ce livre que je tiens en main, ou de ce gazon où je me repose: la diversité des corps n'est qu'un phé- | |
[pagina 298]
| |
nomène, qu'une apparence: il n'existe qu'un seul corps; & ce corps, c'est le monde, c'est l'univers. Si ceci est très-paradoxe, il n'est du moins pas fort orthodoxe. V.L.
Aan de brief, die Oomen twee weken later, op 18 januari 1796, uit Antwerpen aan Nelis te Bologna schreef, was een postscriptum met volgende inhoud gevoegd: ‘Eenen jongen Babbelaer, die voorheen met my gestudeert heeft is actueel Redacteur van eene Courant. Hij heeft al veele schimpschriften gemaakt tegen verschyde persoonen van tref in onze stad. Onlangs heeft hy zyne gal tegen UE. ook uitgespouwt en zegt daar veel tegen het eerste Boekje van uwe Tusculanae. 'T is moeylyk te begrypen dat sommige persoonen in dat schimpbriefje van eenen baldadigen jongeling, hoe ongereymt het ook zy, nog eenig vermaak neemen. Ik kan niet agterhalen, hoe dien vermaarden Redacteur aan dat Boekje geraakt is’.
Na wat voorafgaat, kan het niet twijfelachtig zijn, dat Oomen met het ‘schimpbriefje’ tegen Nelis het artikel van de Républicain du Nord, waarvan Cornelissen redakteur was, bedoelt en niet de katedraalalmanak van 1796. Hierdoor vervalt een belangrijk argument tegen een mogelijke toeschrijving van de almanak aan Spanoghe.
Cornelissen is geboren te Antwerpen op 21 juli 1769 en derhalve een vol jaar jonger dan Anton Oomen, gedoopt te Teteringen (bij Breda) op 8 mei 1768. Beiden hebben samen te Leuven gestudeerd. Blijkens A. Schillings, Matricule de l'université de Louvain IX (Brussel 1967) werden Aegidius Norbertus Cornelissen op 21 december 1786 als philosophus falconensis minorennis (blz. 139, nr. 80) en Antonius Oomen, één jaar later, op 8 januari 1788 (blz. 149, nr. 29) als philosophus porcensis minorennis ingeschreven. Wellicht kenden ze elkaar al van de Latijnse school te Turnhout, waar Anton Oomen hoogstwaarschijnlijk school heeft gelegen, evenals zijn oudere broer Adriaan.
Het weinig vleiende portret, dat Oomen schetst van ‘eenen jongen Babbelaer’ en ‘baldadigen jongeling’, die ‘al veele schimpschriften tegen verschyde persoonen van tref in onze stad (heeft) gemaakt’, is alleszins toepasselijk op de 26-jarige Cornelissen, die als ‘vermaarden Redacteur’Ga naar voetnoot(12) van de Républicain du Nord in deze ‘Courant’ hard | |
[pagina 299]
| |
van leer trok tegen Antwerpse geestelijken en lakse republikeinse ambtenaren.
Zo laakt hij in het nummer van 17 november 1795Ga naar voetnoot(13) ‘cette coupable insouciance de plusieurs individus de la municipalité, qui, ne considérant les fonctions les plus honorables que comme des corvées onéreuses, auroient rougi de se parer en public de leur écharpe quand leurs fonctions le requéroient, tandis qu'ils avoient le courage de s'en parer à la queue d'une procession’. Van een Antwerps republikeins ambtenaar verwacht Cornelissen ‘qu'il marche d'un pas ferme & roide dans le sentier de la liberté; & bientôt le peuple marchera sur ses traces, en bénissant la République & les autorités constituées’. Vooral de monniken moeten het ontgelden. In het nummer van 17 december 1795Ga naar voetnoot(14) schrijft Cornelissen: ‘car Erasme a très-bien remarqué que la race des moines a cela de commun avec celle des chiens, | |
[pagina 300]
| |
qu'ils attaquent & mordent ceux qui ont l'air de les craindre, & qu'ils tremblent devant celui qui d'un coup d'oeil, d'un geste, ose les menacer’. In hetzelfde artikel vertelt hij ‘que l'abbé de St. MichelGa naar voetnoot(15), membre des ci devant états de Brabant, s'étoit émigré une seconde fois; ...que ce saint homme est venu chercher le restant des richesses de l'abbaye, pour les porter aux amis du trône & de l'autel au-delà du Rhin, car à sa première émigration, il n'avoit pas encore pu prendre le tout’. Daarop volgt een hevige uitval tegen de monniken (‘qui ont perverti l'esprit de ce peuple’): ‘Lorsqu'il arrive une nouvelle du Rhin, favorable aux Autrichiens, on voit ces charitables moines courir aux maisons de leur connoissance, pour en instruire leurs bonnes amies, & lever ensemble les mains vers le Seigneur, pour le remercier des bénédictions qu'il daigne verser sur S.M.I. & R., qui combat pour les droits sacrés des rois, & pour ceux, bien plus sacrés encore..... des moines. Il faut les voir alors qui se frottent les mains en signe de contentement, & comptent le nombre de victimes qu'ils se proposent saintement d'immoler lors de la prochaine arrivée... Mais doucement donc, mes révérends pères! ils ne sont pas encore là..... Je reviens à mon sujet; je crois, que si l'on arrêtoit ces révérends pères en Dieu, qui sont envoyés d'un couvent à un autre, & ces charitables mendians, qui vivant aux dépenses du peuple, vont quètant de village en village pour les pauvres pères récolets, capucins,Ga naar voetnoot(16) & c., & vous emportent, à l'aide d'un Dieu vous le rende, vos provisions & vos comestibles, l'on trouveroit quelquefois dans leurs frocs & besaces, des correspondances très-intéressantes: car au temps de la première révolution belgique, une grande partie des écrits contre le gouvernements se colportoit de cette manière par tout le pays; il faudroit aussi que jusqu'au jour de leur suppression, une loi leur défendît à tous, sous des peines sévères, de sortir de l'enceinte de leur commune; & même à quelques-uns, aux plus brouillons sur-tout, de sortir de leur couvent. | |
[pagina 301]
| |
Mais, encore une fois, comme ils sont les chefs d'un parti opposé aux intérêts de la République, il faut l'abattre, ce parti, le plutôt possible, pour prévenir de plus grands maux; il faut dissoudre, il faut abolir les corporations religieuses; et plus d'un jeune moine, plus d'une nonette en sauront gré à la République.
Si les Français naguères nos conquérans, aujourd'hui nos frères, eussent supprimé les couvens dès leur entrée dans ce pays, alors que tout le monde s'y attendoit, c'auroit été une chose faite, & déjà oubliée aujourd'hui; à peine sait-on encore à Anvers qu'il y eut de(s) carmes; mais on sait très-bien - trop bien même, qu'il y a encore des augustins, des cordeliers, des norbertins, & c. - Or s'il s'agit de faire oublier cela, on n'a qu'à se servir de la même recette. C. M.D.P.
Deze enkele citaten, waarbij we ons beperken tot de afleveringen van de Républicain du Nord van 1795, mogen volstaan om de revolutionaire ijver, de grootspraakGa naar voetnoot(17) en het fanatisme van Cornelissen te tekenenGa naar voetnoot(18). | |
[pagina 302]
| |
Hierbij vergeleken, is Oomens veroordeling van een ‘baldadigen jongeling’ nog uiterst gematigd. Een laatste opmerking betreft de kritiek van de ‘jongen Babbelaer’ op ‘het eerste Boekje’ van Nelis' ‘Tusculanae’. Hieronder verstaat Oomen niet Nelis' jeugdschrift Fragment sur les principes du vrai bonheur. Discours à Lysimaque, dat bij zijn verschijning in 1763-64 grote opschudding verwekte, maar L'aveugle de la montagne, Nelis' metafysische dromerijen, door de bisschop zelf met Cicero's Tusculanae disputationes vergelekenGa naar voetnoot(19). De eerste vijf samenspraken van L'aveugle onder de titel De la nature créée verschenen in 1789-90 in een beperkte oplaag. De 18de samenspraak Le Plaisir, inhoudelijk verwant met het Discours à Lysimaque, dagtekent van 1792-93.
Daar Cornelissen bekend stond als de redakteur van de Républicain du Nord, ligt het voor de hand, dat Oomen hem het vaderschap van het artikel tegen Nelis zonder meer toekent. De vermelding in inkt V.L., afkorting voor Van Leempoel, aan de voet van het artikel, laat echter vermoeden, dat Cornelissen het stuk, althans zijn inhoud, verschuldigd is aan de Leuvense priester en hoogleraar Willem Wal(a)rik van Leempoel, sedert 1774 professor in de wijsbegeerte in het Varken en sinds 1783 president van het Hollands Kollege. Deze is de broer van Jan Willem van LeempoelGa naar voetnoot(20), de jozefistische hoogleraar in de geneeskunde, die tijdens het konflikt tussen Jozef II en de kerk over de inrichting van het algemeen seminarie te Leuven door de regering in 1788 aan de opstandige universiteit als rector magnificus (intrusus!) werd opgedrongen. Als regeringsgezinde rektor vond J.W. van Leempoel toen Von Franckenberg en Nelis tegen zich en had hij Nelis' broer Dominicus, hoogleraar in de rechten, moeten ontslaan. | |
[pagina 303]
| |
Hoogleraar en president van het Hollands Kollege gebleven tot de opheffing van de universiteit (25 okt. 1797), draaide priester W.W. van Leempoel met alle winden mee en was alles behalve een geloofsheld. Oostenrijksgezind onder Jozef II, was Van Leempoel in 1790 agent van de Republiek der Verenigde Nederlandse Provinciën in Den Haag, in 1791 na de terugkeer der Oostenrijkers rector magnificus en in 1792 bij de eerste Franse inval provisioneel representant van het vrije Leuvense volk. Na de tweede Franse inval werd hij in mei 1795 lid van de Brabantse arrondissementsraad, in 1796 lid van de Leuvense municipaliteit en in 1800 gedurende korte tijd onderprefekt te Leuven. Na de vernietiging der universiteit was hij van 1797 tot 1807 een van de vijf kommissarissen, door de Fransen belast met het beheer der universiteitsgoederen. Einde 1797 legde hij de eed van haat aan het koningdom af. Inspekteur en officier van de keizerlijke universiteit onder Napoleon, woonde Van Leempoel sinds 1807 te Brussel, waar hij op 26 september 1815 onverwacht overleed. Van zijn laatste levensjaren is weinig met zekerheid bekend. Volgens een anonieme handschriftelijke bron zou hij ‘sine ultimis sacramentis, apostata’ gestorven zijnGa naar voetnoot(21). In de Républicain du Nord staan zeven ongetekende artikels, waar later met de pen de letters V.L., éénmaal voluit V. Leempoel werden bijgeschreven. Het eerste van 15 november 1795 brengt nieuws uit Leuven, o.a. een professie van geestelijkenGa naar voetnoot(22), de overige van 25 november, 14 december 1795, van 2 en 13 januari en 2 en 6 februari 1796 betreffen Hollandse, Friese of Europese politieke aangelegen- | |
[pagina 304]
| |
heden. Nadien treft men de afkorting V.L. niet meer aan. Voortaan zijn berichten uit Leuven afkomstig van de republikeinsgezinde Pieter van Meenen. Dat W.W. van Leempoel op een of andere wijze bij het artikel tegen Nelis betrokken was, kon Oomen enkele dagen na de verschijning ervan uiteraard niet vermoeden.
Cornelissen heeft het niet bij die ene aanval tegen Nelis gelaten. In de Républicain du Nord van 18 april 1796Ga naar voetnoot(23) wordt de bisschop belachelijk gemaakt in een ongetekende bijdrage, die blijkens de afkorting C. in handschrift zeer waarschijnlijk uit de pen van Cornelissen is gevloeid. Wij laten de geestige schrijver zelf aan het woord:
Tout ce qui concerne les grands hommes, intéresse la curiosité du lecteur. A ce compte, nous insérons, dans notre feuille les notices suivantes: ‘Mgr. C.F. Nelis, évêque d'Anvers, se trouve, à ce que nous assure un almanach ultramontain, dans la docte ville de Bologne en Italie.... Le voilà donc au-delà des Alpes, cet Annibal du congrès de 1790!... Mais ce qu'il y a de beau, c'est qu'il a positivement laissé, au pied du mont St. Bernard, & sa crosse & sa mître, &, par conséquent, son esprit turbulent, enfant de l'épiscopat.... Ce n'est donc pas le Nelis aux mandemens, l'ennemi de la tolérance & du jansénisme, mais le charmant abbé, l'ami de la cour, le facile précepteur de l'archiduc MaximilienGa naar voetnoot(24), que l'Italie possède. Déjà plusieurs petits ouvrages sur la littérature belgique sont sortis de sa plume depuis son arrivée, & sont insérés dans les Ephémérides, sous le nom de l'abbé FurboneGa naar voetnoot(25); mais on l'a bientôt reconnu sous ce déguisement, qui, dans le fond, n'en est pas un. - Il alla voir dernièrement le célèbre institut de Bologne, où il fit admirer son adresse à manier des instrumens de physique; & comme il disoit n'a- | |
[pagina 305]
| |
voir jamais vu des caméléonsGa naar voetnoot(26), un jeune élève de l'abbé SpallanzaniGa naar voetnoot(27) lui en a montré, en expliquant la nature & le méchanisme de ce petit animal: notre bon évêque ne put s'empêcher de s'écrier, en joignant les mains: Est-il possible! y a-t-il bien des êtres comme cela!... & on lui répondit: Oui, Monseigneur! Arrivé dans une des salles de la bibliothèque, où étoient classés les traités de métaphysique, il a demandé qu'on lui fît voir un petit opuscule sur le souverain bienGa naar voetnoot(28), qu'il disoit avoir composé à Louvain pendant sa jeunesse, & qui commence par ces mots: Aimons, cher Lysimaque, aimons...... Le jeune élève de l'abbé Spallanzani baissa les yeux, & rougit beaucoup, - non, Monseigneur, dit-il, nous ne connoissons pas le traité dont vous nous parlez; mais voici une traduction de quelques pièces libertines de Catulle ou de Pétrone;.... Ici, M. Nelis, qui ne sait plus ni baisser les yeux, ni rougir, tourna la tête, fit la pirouette, & fut voir la madône de St. Luc. C.
Waarom deze verbetenheid tegen de afwezige Nelis, die toen heus niet gevaarlijk meer was? Ongetwijfeld wegens de leidende rol door de bisschop tijdens het kortstondig bestaan van de ‘Belgische’ republiek van 1790 gespeeld en die hem de dodelijke haat van de na 1792 met de Fransen kollaborerende vonckisten op de hals had gehaald. Het na de inlijving bij Frankrijk en de Franse nederlagen aan de Rijn in 1795-96 oplaaiende gewapende verzet van C.F. Jacqmin alias de Loupoigne was door het Emmerikse komitee en de in de loop van 1795 teruggekeerde patriottische bannelingen niet weinig aangewakkerd. Namen van vooraanstaande Antwerpse patriotten als Simons van Eupen, Kornelis Mens, Jozef van Praet en Jan F.T. de Roode, die men in Antwerpse paskwillen van eind 1795Ga naar voetnoot(29) aantreft, vindt men | |
[pagina 306]
| |
geregeld in officiële Franse verslagen terugGa naar voetnoot(30). Daarbij kwam, dat Nelis' getrouwen zich toen terdege inspanden voor zijn terugkeer naar Antwerpen. Blijkbaar was men in het Franse kamp nog beducht voor het morele gezag van de bisschop in de ‘reaktionaire’ Scheldestad.
Nelis' medestander, de Mechelse aartsbisschop Von Franckenberg, die van november 1795 tot oktober 1797 te Mechelen terug was, werd door Cornelissen evenmin ontzien. In de Républicain du Nord van 21 november 1796Ga naar voetnoot(31) verscheen een zg. herderlijke brief (doorweven met gebrekkige bijbel- en kerkelijke citaten) dd. 4 november van Von Franckenberg, waarin deze zijn onderhorige klerus tot onderwerping aan de Franse wetgeving betreffende de opheffing der kloosters aanspoort, wat meteen een rechtvaardiging inhield van de aankoop van kerkelijke goederen. Aan de brief, waarvan we de inhoud naar de Républicain du Nord mededelen, gaat een korte (met de pen C. ondertekende) inleiding vooraf:
Nous avons inséré la pastorale de l'évêque de ModèneGa naar voetnoot(32); en voici une autre du cardinal de Malines. Le style n'est pas tout-à-fait | |
[pagina 307]
| |
dans le goût de l'abbé DuvivierGa naar voetnoot(33); Manus Esau, vox Jacob. Pas de commentaires sur ces pièces-là. C. Quis dabit capiti meo aquam, & oculis meis fontem lacrymarum & plorabo die ac nocte. Mes entrailles paternelles, mes très-chers frères, ont été vivement émues, en apprenant qu'un esprit séditieux si anarchique s'emparoit d'une certaine classe des habitans de ce pays; ce qui a mis le comble à notre douleur, & a plus impérieusement attiré notre sollicitude, est que les coopérateurs de notre mission apostolique, loin de déployer toute l'énergie de leur ministère à confondre cet esprit de vertige & anti-chrétien, sont parvenus, au moins par leur silence, d'en être les principaux moteurs. Serons nous, mes très-chers frères, tellement déchus des maximes du christianisme, qu'on pût appliquer aux pasteurs & à leurs ouailles, ces paroles d'Isaïe? ‘Depuis la plante des pieds jusqu'à la tête, il n'y a rien d'entier en nous, mais blessure, meurtrissure & plaie pourrie.’ ‘A planta pedis, & c. Les plus coupables d'entr'eux ne manquent pas de dire, pour séduire & égarer une multitude ignorante, que tout ce qui s'en fait, est pour délivrer la patrie d'un pesant joug, & la mettre sous une meilleure forme de gouvernement; loin de nous, mes très-chers frères, des principes aussi détestables, qui tendent à porter le fer & le feu dans nos campagnes, en nous rendant coupables d'autant de meurtres qu'il y auroit de sang répandu; loin de nous une doctrine si contraire aux principes de l'écriture, & à la conduite de la primitive église. En effet, si nous remontons, jusqu'à Moïse, extraordinairement suscité de Dieu, pour la délivrance de son peuple, de toutes ses actions miraculeuses, nous ne voyons pas qu'il en fit aucune pour faire soulever les Israélites; il est très-difficile, mes très-chers frères, de ne pas sentir le dessein que Dieu avoit de nous apprendre que les sujets ne doivent jamais s'armer contre le gouvernement; j'ai très-bien vu, dit-il | |
[pagina 308]
| |
à Moïse, l'affliction de mon peuple: c'est pourquoi je suis descendu pour le délivrer de la main des Egyptiens; mais comment les délivrat-il? Sans qu'il coûtât aux Israélites que des prières. Et les Chrétiens ne profiteront pas d'une leçon aussi parlante, eux qui savent que J.C. a déclaré formellement que les portes de l'enfer ne prévaudront point contre son église! ils n'auront point assez bonne opinion de sa sagesse; pour croire qu'il n'a pas besoin de leurs armes séditieuses. On supprime, nous dites vous, les monastères & les ordres religieux; mais sans examiner ici, mes très-chers frères, la question, si ces corporations peuvent prétendre d'exister, contradictoirement aux loix d'un peuple souverain, & sur-tout d'un peuple conquérant, comment peut-on se couvrir de semblables prétextes, quand on sait que la primitive église n'a pas cru que des raisons infiniment plus fortes puissent la dispenser d'obéir aux ordres de J.C., concernant la soumission due aux puissances? Subditi estote potestatibus etiam discolis. Ces moines & religieux peuvent-ils ignorer, que leur culte est aussi bon en un endroit qu'en un autre? L'heure vient, dit l'évangile de St.-Jean, que vous n'adorerez Dieu, ni en cette montagne, ni en Jérusalem; l'heure vient, & est maintenant, que les vrais adorateurs adoreront le Père en esprit & en vérité. Venit hora, & c. L'écriture ne nous apprend-elle pas, que les fidèles sont des voyageurs & des pélerins en ce monde, qu'ils n'y ont aucune cité permanente, & que le ciel est leur véritable patrie? pourquoi donc, sous prétexte de religion, provoquer des séditions en s'opiniâtrant à tenir à un certain local, quand le souverain veut qu'on en sorte? n'est ce pas agir à la judaïque, & s'attacher à des pierres, comme à une religion locale? Vos tenet amor parietum, reprochoit St.-Hilaire aux catholiques de son temps; que diroit-il de nos jours, s'il voyoit des religieux y tenir à tel point, que réfractaires aux loix, il faut, à la honte de la religion, les en débusquer à main armée, comme les ennemis de la République? une conduite aussi anti-chrétienne, mes très-chers frères, me fait écrier avec le prophète Jérémie! ‘Qui fournira à ma tête un volume d'eau, & fera sortir de mes yeux une source de larmes, pour que j'en puisse gémir nuit & jour?’ Quis dabit capiti meo, & c. Quel oubli, bon Dieu, de ce grand devoir, que St.-Paul ordonna si expressément aux pasteurs de mettre devant les yeux de leurs ouailles! admonétez-les, dit-il à son disciple, qu'ils soient soumis aux principautés & puissances; qu'ils soient prêts à toute bonne oeuvre; qu'ils ne médisent de personne, qu'ils ne soient querelleux, mais bénins & montrant toute débonnaireté envers tous les hommes. | |
[pagina 309]
| |
Hâtez-vous donc, mes très-chers frères, conformément à ces principes apostoliques, de vous abstenir & d'abjurer tous propos & mouvemens séditieux contre le gouvernement actuel: témoignez publiquement que vous n'y avez pris aucune part, ou que vous avez un repentir extrême de les avoir approuvés; c'est le seul moyen d'arriver à la béatitude éternelle, poenitentia enim ut arcta via quae ducet ad vitam. Fait à Malines, le 4 Novembre, l'an de grace 1796. Le Cardinal-Archevêque de Malines. Bovenstaande brief werd al in 1879 afgedrukt in een naamloze bijdrage Un mandement au sujet des acquéreurs de biens nationaux (1796) in La Belgique judiciaire 1879, 143, met in voetnoot de opmerking: ‘La polémique des journaux du temps ne marque pas que l'auteur ait été connu; mais une note posthume (sic) de Cornelissen l'attribue à son collaborateur Lambrechts’. Latere schrijvers als A. Verhaegen, Le cardinal de Franckenberg. Archevêque de Malines (1726-1804) (Rijsel, Parijs en Brugge [1889]) 3402, D., Messager des sciences historiques... 1895, 114, en P. Verhaegen, o.c. II (1924) 286, 304 hebben het stuk zonder nadere bewijsvoering aan Lambrechts toegeschreven. Voituron, die de brief met de aansluitend te vermelden ‘verantwoording’ van Cornelissen en de logenstraffing van Von Franckenberg in zijn handschrift 632-9 opneemt, laat zich niet uit over de auteur. Ons wil het voorkomen, dat in de ‘herderlijke brief’ van de kardinaal de hand van Cornelissen duidelijk te onderkennen is. Inhoud en vorm verwijzen onmiskenbaar naar de geslepen redakteur van de Républicain du Nord, die zich wel vaker, - ook op latere leeftijd, - aan literaire mystifikaties heeft bezondigd. Zo herinnert het subditi estote potestatibus etiam discolis aan een zin van Cornelissen (Rép. du Nord 15 okt. 1796, nr. 337/3)) ‘Les apôtres n'ont-ils pas toujours prêché l'obéissance aux loix, aux autorités constituées, etiam dyscolis?’, en aan een hoogdravende Brusselse decadi-rede van een genaamde Lacour (Rép. du Nord 24 okt. 1797, nr. 711/3) ‘obedite principiis (sic) vestris, etiam discolis’. In een aan Cornelissen toegeschreven Saemen-spraeke tusschen d'heeren De Graeve, Caigny, De Brabandere ende Van Hulthem, Gedeputeerde tot het Wetgevende Corps der fransche republieke. Jaer V (waarvan we de bestaande Franse versie niet hebben teruggevonden) leest men op blz. 9 van de tweede samenspraak: ‘Waerom, zeggen de Boeren, en zouden wy aen de Republique niet mogen gehoorzaemen, daer God aen zyne Apostelen gebied te gehoorzaemen zelfs aen d'on- | |
[pagina 310]
| |
geloovige Princen!’. Voorts zij herinnerd aan twee ‘herderlijke brieven’ van gelijke strekking (onderwerping aan de wettige overheid) op naam van Pius VI resp. de bisschop van ModenaGa naar voetnoot(34), verschenen in de Républicain du Nord van 10 september (nr. 302/1) en 19 november 1796 (nr. 372/2-3). Dat Cornelissen in een nagelaten en niet voor publikatie bestemde aantekening de brief achteraf in Lambrechts' schoenen zou hebben geschoven, hoeft ons van hem niet te verbazen. Nog in 1809 oppert hij in een politieverslag aan de prefekt van het ScheldedepartementGa naar voetnoot(35) het denkbeeld van ‘une fausse bulle, de Palerme, par exemple’ om de nadelige werking van een pauselijke banvloek over Napoleon tegen te gaan! Hoe het ook zij, nauwelijks veertien dagen na de verschijning van de ‘herderlijke brief’ van Von Franckenberg erkent Cornelissen volmondig in de Républicain du Nord van 8 december 1796Ga naar voetnoot(36), dat de brief een verdichtselGa naar voetnoot(37) is, waarvan hij de publikatie poogt te vergoelijken met de opmerking: ‘la lettre encyclique du cardinal-archevêque de Malines... me paroissoit rédigée dans des principes excellens, & tels que les apôtres eux-mêmes ne les eussent pas désavoués. Un pasteur chrétien, prêchant l'obéissance aux loix, la soumission aux autorités constituées... sera toujours, à mes yeux, un homme vertueux & un bon citoyen’. Verder geeft Cornelissen te verstaan dat Von Franckenberg best een herderlijke brief van dergelijke inhoud had kunnen schrijven om van de Fransen zijn gesekwestreerde goederen terug te krijgen! Met deze nieuwe hatelijkheid gaf Cornelissen een staaltje weg van zijn politieke moraliteit.
Nelis en Von Franckenberg zijn beiden in ballingschap overleden, Nelis op 21 augustus 1798 te Monte Camaldoli bij Firenze, Von Fran- | |
[pagina 311]
| |
ckenberg op 11 juni 1804 te Breda. Lambrechts, die onder Napoleon tot senator en rijksgraaf opklom, verloochende na de val van het keizerrijk zijn vaderland en stierf (‘après avoir tant aimé la France’) als Fransman te Parijs op 3 augustus 1823.
En zijn politiek factotum Cornelissen? Diens verdere levensloop en volmaakte gedaanteverwisseling zijn genoegzaam bekend. Zijn verblijf te Parijs als sekretaris van Lambrechts werd een volkomen mislukking, waarbij zelfs de vriendschap tussen beide mannen tijdelijk bekoelde. Na zijn gedwongen ontslag schreef Cornelissen in mei-juni 1799 bittere brieven, waarin de misbruiken van het gezag en zowaar de priestervervolging in eigen land aan de kaak worden gesteld! De breuk met Lambrechts en de vriendschap van de Gentenaars Van Hulthem (lid van de Raad der Vijfhonderd) en Ignatius van Toers (door de Fransen te Parijs in gijzeling gehouden) zouden aan Cornelissens verdere loopbaan een nieuwe en beslissende wending geven. In de zomer van 1799 met Van Toers uit Parijs teruggekeerd, vestigde Cornelissen zich metterwoon te Gent, waar hij de republikeinse strijdbijl begroef en een veilig onderkomen vond in de stedelijke administratie. Van 1802 tot 1811 was hij adjunkt-sekretaris van de ‘mairie’, belast met het toezicht op de openbare orde, het onderwijs en de kunsten. In 1803 werd hij leraar in de geschiedenis aan de centrale school. Naast zijn ambtelijke bezigheden (o.a. het schrijven van politieverslagen voor de Franse prefekt en de medewerking aan officiële feestversieringen) wijdde Cornelissen zich aan de tuinbouwkunde en de beoefening der fraaie letteren en kunsten. Bij de tijdgenoten genoot hij weldra een gevestigde faam als officieel feestredenaar en vervaardiger van Franse gelegenheidsdichten en Latijnse opschriftenGa naar voetnoot(38). Publikaties van grote omvang heeft Cornelissen niet nagelaten, wel talrijke veelal in het Frans gestelde redevoeringen, artikels en korte geschriften (waaronder enkele literaire mystifikaties), die alleen belangrijk zijn om hun historische achtergrond. Het waardevolst nog is | |
[pagina 312]
| |
zijn De l'origine, des progrès et de la décadence des chambres de rhétorique... van 1812, waarin een voor zijn tijd opzienbarend pleidooi voor Jakob van Artevelde, door hem tot edelman verklaard. Onvoldoende opgehelderd is Cornelissens aandeel in de Nederlandse vertaling van het Franse Bulletin des Lois (waartoe het Directoire op aandrang van Lambrechts in nov. 1797 had beslist) en van de Code Napoléon (Gent 1806)Ga naar voetnoot(39). Na de val van Napoleon schaarde Cornelissen zich prompt onder de banier van Oranje en verheerlijkte hij de prins van Oranje en de overwinning van Waterlo. Vurig bewonderaar van Willem I werd hij door de nieuwe machthebbers met gunsten overladen: sekretaris en inspekteur van de Gentse hogeschool, lid van de Brusselse akademie en van het Nederlands Instituut. Voorstander van de taalpolitiek van de koning, bepleitte Cornelissen in een onuitgegeven memorie (aan Repelaer van Driel resp. Falck) van 1816, 1828 het gebruik van het Nederlands, met uitsluiting van het Latijn en het Frans, aan de Gentse en Leuvense universiteitGa naar voetnoot(40). De ‘patrie commune’ van 1795 heette voortaan, met Grootnederlandse inhoud, het ‘gemeene Vaderland’Ga naar voetnoot(41), dat Cornelissen in 1830 niet zou afvallen. Op 10 september 1830 ondertekende hij namens de Gentse universiteit een eigenhandig geschreven adhesiebetuiging aan haar stichter Willem I ‘in getrouwheijd en aengekleefdheijd aen uwen geheijligden persoon, en in hoop dat nimmer noordelijke van zuijdelijke provincien afgerukt zullen worden’Ga naar voetnoot(42). | |
[pagina 313]
| |
Met het klimmen der jaren verzoende Cornelissen zich met kerk en adeldom, die hij in zijn republikeinse vlegeljaren aan de bespotting had prijsgegeven. In de Arteveldestad, toneel van zijn vreedzame bezigheden, werd hij een schilderachtige verschijning en een onmisbaar sieraad van het Gentse verenigingsleven. Op 79-jarige leeftijd hield hij bij de onthulling van Jan Frans Willems' grafmonument een flamingantische rede in het Nederlands. Overleden op 31 juli 1849, werd Cornelissen op het Campo Santo van Sint-Amandsberg, niet ver van Willems begravenGa naar voetnoot(43). Lijkredenen werden uitgesproken door C.P. Serrure en Prudens van Duyse, die ook het Levensberigt van Norbert Cornelissen voor de Handelingen van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te LeidenGa naar voetnoot(44) bezorgde. De onstuimige republikein en gallomaan van 1795-97, die zijn Parijse spitsbroeders naar de kroon stak, zou na zijn dood de geschiedenis ingaan als een beminnelijke grijsaard, een stille geleerde en bezieler van de Vlaamse beweging. Nog in 1851 wijdde de rijmvaardige Van Duyse hem een grafschriftGa naar voetnoot(45): Hier slaept Cornelissen den langen slaep der Vrede; |
|