Verslag van mevrouw Ada Deprez, tweede beoordelaar.
Wagner en Vlaanderen 1844-1914. Cultuurhistorische studie is een qua taal en uitvoering zeer verzorgd werk, dat uiteenvalt in drie delen, met als scharnieren 1876 (de eerste Bayreuther Festspiele) en 1893 (de stichting van de Koninklijke Vlaamse Opera te Antwerpen). Het bevat in bijlage brieven en verslagen van concerten en een bibliografie, die tevens handschriften en brieven omvat.
Het betreft hier een degelijke, verantwoorde, rustig gestelde en goed verwoorde uiteenzetting, waarin we de auteur stap voor stap kunnen volgen (soms a.h.w. luidop horen denken!), doordat hij de manifeste gave bezit om goede citaten uit te kiezen en toe te lichten en op basis daarvan zijn argumentatie weet op te bouwen.
Inderdaad is dit werk grotendeels reproducerend en commentariërend uitgevallen, of, om 's schrijvers eigen formulering (p. 705) te gebruiken: hij ‘heeft het kunstwerk rustig op zich laten inwerken en zijn indrukken laten rijpen’. Zijn bedoeling is dus niet speculatief. Hij wenst integendeel, a.h.v. een verzameling van complete gegevens, beschouwend en evaluerend aan het werk te gaan, evenwichtig en voorzichtig te formuleren en zo tot besluiten te komen.
Deze gaven treffen reeds in de inleiding, waarin hij systematisch zijn bedoelingen, beperkingen, methode en indeling uiteenzet.
Wat de behandelde periode betreft gaat het hier, na een enkele uitschieter in 1844, vn. om de periode 1855-1910, een goede halve eeuw dus; wat de geografische ruimte betreft werd terecht geopteerd voor een behandeling van de Vlaamse receptie geaxeerd op het Frans-Belgische cultuurleven; wat de disciplines betreft werd vooral gezocht naar de Wagnerreceptie in de literatuur, de pers en de publicistiek, terwijl verder aandacht werd besteed aan de persoonlijke contacten van de componist met enkele Vlaamse musici, zangers en critici. De geladen begrippen ‘Wagnerisme’ en ‘invloed’ worden gedefinieerd, terwijl verder de methode bij het opsporen van bronnen nader wordt toegelicht.
De initiële indruk (die overigens doorheen de hele studie bijblijft) is dat we hier met een doelgericht onderzoek en een volmaakte beheersing van de materie te maken hebben.
Wél jammer is dat het Wagnerbeeld in het 19de-eeuwse Vlaanderen beslist defectueus overkwam en in nationale richting overgeaccentueerd is geweest, zodat over de hoofdzaak van Wagners werk, nl. zijn muzikale originaliteit en compositietechniek, zijn theoretische geschrif-