Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1977
(1977)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 153]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Onbekende Middelnederlandse maanvoorzeggingen uit Brugge
|
1. | Inleiding | |||
2. | Algemeenheden | |||
3. | De Middelnederlandse teksten | |||
A. | Het magisch-maanboekfragment | |||
B. | Zodiateksten | |||
C. | Lunaria | |||
4. | Het Brugs collectief prozalunarium | |||
A. | Het Handschrift | |||
1. | Het Hs. zonder Tekst | |||
2. | Het Hs. met Tekst | |||
3. | Band | |||
4. | Determinatie | |||
5. | Geschiedenis van het Hs. | |||
6. | Inhoud | |||
B. | De Tekst | |||
C. | Aantekeningen |
1. Inleiding
De ontdekking van een nieuw Middelnederlands handschrift is op zichzelf een gebeurtenis die in het laatste kwart van de twintigste eeuw niet meer tot de gewone vorsersvreugden kan gerekend worden. Een dergelijke gebeurtenis is nog veel zeldzamer wanneer blijkt dat dit handschrift een tekst bevat, waarvan het bestaan tot op heden niet bekend wasGa naar voetnoot(*).
Dit is wat nochtans is gebeurd: in deze bijdrage wordt een Brugse codex bekendgemaakt, waarin prognoses gegeven worden voor elk van de dertig dagen van de maan-maand. Alhoewel reeds een paar gelijkaardige maanvoorzeggingen op rijm bekend zijn, werd een prozaversie tot op heden niet gevonden.
2. Algemeenheden
Het is niet mogelijk deze hier bekendgemaakte tekst op zijn juiste cultuurhistorische waarde te schatten of zelfs maar volledig te begrijpen, zonder een idee te hebben van de achtergrond waarin hij dient geplaatst te worden.
Deze achtergrond is de astrologie, zoals die duizenden jaren lang actief werd beoefend, en sinds het oude Babylonië tot ver in de moderne tijden, ja tot op heden, een ongewoon taai leven heeft geleidGa naar voetnoot(1).
De astrologie behoorde in de middeleeuwen niet tot de ietwat verdachte, geheimzinnige en daarom ook verboden kunsten waarbij, naar men aannam, duivelse machten allicht de hand in het spel hadden. Samen met de astrologie, waarmee ze een moeilijk ontwarbaar geheel vormde, was ze de voornaamste van de zeven vrije kunsten en diende, zoals de overige zes, om de menselijke kennis van God en de wereld te verrijken.
Een dergelijke opvatting berust op het door toedoen van Augustinus verbreide Neoplatonisme, waarin de mens en zijn voortbrengselen, zoals kunsten en wetenschappen, uiteindelijk als emanatie van het Goddelijke en het ware werden beschouwd.
Daarenboven hadden reeds vroegchristelijke leermeesters als Origines de mening geopperd dat men in de kosmos, in de sterren aan de hemel, tekenen diende te zien die aan de wereld de wil van de Heer openbaardenGa naar voetnoot(2).
In dit perspectief kan men verklaren hoe astrologische teksten, waarin prognoses voor de toekomst uit de hemellichamen werden afgelezen, zich eeuwenlang in een diepchristelijk milieu konden handhaven. Het geloof aan de determinerende invloed van deze hemellichamen op de toekomst, werd als volgt verantwoord. God geeft door middel van de hemellichamen aan de mensen waarschuwende voortekens. Ze zijn niet onontkoombaar maar geven slechts aanduiding van wat in laatste instantie in Gods handen blijft berusten: ‘Astra inclinant, non necessitant, de sterren toonen ghenegentheyt, geen noodtwendigheyt’, zoals Daniel Montanus schrijft in zijn Gentse almanak, de Nederland-
se Hemel-Meter voor 1698Ga naar voetnoot(3). Aldus werd een veilige ruimte geschapen voor de tallozen die geloof hechtten aan de astrologie, zonder daarom noodzakelijk zover te gaan te geloven in onafwendbaar astraal determinisme, noch bereid te zijn er de logische conclusies uit te trekkenGa naar voetnoot(4).
Het is ook belangrijk er even op te wijzen dat op gelijkaardige wijze een onderscheid werd gemaakt tussen aan de ene kant de astrologie of beter astronomie, die betrekking heeft op de studie van de sterren en planeten en van hun bewegingen, en, aan de andere kant, de oordelende of voorspellende astrologie die zich inliet met het opstellen van horoscopen. Eigenaardig is dat in de middeleeuwen en de Renaissance velen tegenstanders blijken te zijn van de oordelende astrologie. Zijwaren ervan overtuigd dat de natuur of de omvang van de astrale invloed - die ze in het algemeen wel aanvaarden - niet precies kon berekend worden, laat staan met enige zekerheid voorspeld, of op een bepaald individu toegepast.
Daartegenover staat dat iedereen het eens was om zg. astrologia naturalis te aanvaarden, d.i. te menen dat de hemellichamen een werkelijke invloed uitoefenen op tenminste sommige aardse verschijnselenGa naar voetnoot(5). Het enige verschil tussen iemand die heden ten dage geloof hecht aan astrologie en iemand die daarin niet gelooft, is dat de eerste meent dat er aantoonbare astrale invloed op het leven van het menselijk individu bestaat. Niemand, ook de niet-gelovige niet, zal evenwel ontkennen dat de verschillende hoogte van de zon in de loop van het jaar de rechtstreekse oorzaak is van de warme zomer en de koude winter. Niemand zal ontkennen dat de periodiciteit van de maan in verband staat met ebbe en vloed, met het gedrag van bepaalde diersoorten, met slaapwandelen, de menstruatiecyclus, de vallende ziekte en andere verschijnselenGa naar voetnoot(6).
In zijn geheel genomen blijkt het verschil tussen de middeleeuwse mens en de hedendaagse te zijn dat de doorsnee middeleeuwer bereid was wat meer astrale invloed te aanvaarden dan de meeste mensen van
heden. Ze geloofden vast dat de planeten - ook de zon werd in het geocentrisme van Ptolemeus als een planeet beschouwd - invloed op aarde uitoefenden, en dit zowel op dieren als op mensen. Werd toch de geboorte van Christus niet aangekondigd door een ster aan de hemel?
De psychologische achtergrond die de taaiheid verklaart waarmee zich, langs Griekse en Latijnse tussenstadia om, dit geloof tot op heden toe wist te handhaven, is het diep in elke mens wortelend verlangen naar een duidelijke sympathie tussen macro- en microcosmosGa naar voetnoot(7).
Van alle planeten is het niet, zoals wij in onze noordelijke streken wel zouden kunnen verwachten, de zon met haar warme, levenwekkende stralen, die het sterkst de aandacht van de naar voortekenen de hemelen afspeurende mens gaande maakt, maar veel meer de maan. Deze drong zich reeds door haar grootte aan die aandacht op. Ze was ook gemakkelijk te observeren en speelde als tijdmeter van oudsher een belangrijke rolGa naar voetnoot(8). De wisselende maangetallen konden ook gemakkelijk de indruk wekken dat deze planeet een wezen was, begiftigd met een eigen leven en een eigen karakter. Als godheden van het licht, hadden de zon en de maan heerschappij over de dag of over de nacht. Hun ondeilinge relatie werd aangevoeld als gelijkaardig aan het mannelijke en het vrouwelijke principe in de natuurlijke wereld en met de kosmisch aktieve en passieve principes in de bovennatuurlijke. Aldus werden beide tot een paar archetypesGa naar voetnoot(9).
De maan vertoont verscheidene mythologische aspecten, maar in de meeste beschavingen werd ze de rol toebedeeld van echtgenote van de zon. Haar invloed werd als tenminste even krachtig aangezien als die van de zon, zij het dan op een passieve manier. Haar invloed, zo geloofde men, liet zich het sterkst gevoelen 's nachts en in maandelijkse cycli, waarbij haar wassen en wanen een dagelijkse en maandelijkse invloed op plantengroei en dierenleven uitoefende. Als godin van voortplanting en verbeelding, heersten Luna, Diana, Selene of Artemis, de verschillende aspecten van de maan, over de levens van mensen die
met een ritmische regelmaat aan cyclische periodes van stuwing en illusies onderhevig zijn.
Het is dan ook niet te verwonderen dat in het volksgeloof van de Westeuropese volkeren de maan een bijzondere rol heeft gespeeld. Deze rol was zo sterk dat sommigen zover gingen met de dichter te gelovenGa naar voetnoot(10):
Naast de invloed die de maan uit zichzelf uitoefent, is er ook het feit dat ze ‘is weec van naturen ende ontfaet sciere een ander nature ghelike den wasse’Ga naar voetnoot(11). Wanneer de maan zich in een bepaald teken van de zodiak bevindt, neemt ze van dit teken bepaalde invloeden over, die ze doorgeeft aan het leven op aardeGa naar voetnoot(12):
Noch wandert hare nature van dien beschine vanden andren planeten somwile in dogheden ende somwile in quaden... Ende die ander planete senden hare nature ende hare craft bider manen die si selue niet en connen ghebringen so sciere......
De invloed van de maan heeft zich ook eeuwenlang gemanifesteerd in de geneeskunde. Zo meende men dat de hersenen, de mond, de ingewanden, de blaas en de voortplantingsorganen, het linkeroog bij de man, en het rechteroog bij de vrouw, enz. onder de invloed van de maan stondenGa naar voetnoot(13). Zodiakmannetjes localiseerden precies welke delen van het lichaam door elke van de twaalf tekenen van de dierenriem werden ‘geregeerd’. Grote chirurgen als Jan Yperman houden terdege rekening met astrale invloeden, vooral dan met de wisselende maangestalten. Zo lezen we dat ‘alse de mane es wassende of vol dan est merre vrese te sine gewont int hooft dan alsi wanend es of volwaent’Ga naar voetnoot(14).
Dit geloof aan de invloed van de maan was algemeen verspreid; in alle Westeuropese talen vinden we er overvloedige bewijzen van, en ook in het Middelnederlands ontbreken die niet.
3. De Middelnederlandse teksten
De twee belangrijkste groepen nl. traktaten die over de invloed van de maan handelen, zijn de ‘maanboeken’, die voorspellingen geven volgens de plaats die deze planeet in de dierenriem inneemt, en de zgn. ‘lunaria’, waartoe ook de hier bekendgemaakte Brugse tekst behoort.
A. Vooraleer echter nader in te gaan op deze twee, mag hier vooraf even beknopt de aandacht gevestigd worden op een uitzonderlijk magisch ‘maanboek’ dat in fragmentarische vorm in het Mnl. tot ons is gekomenGa naar voetnoot(15).
Dit magisch maanboek is in zoverre met de twee grote groepen maanboeken verwant als ook hier aan de maan een bepaalde invloed op het menselijk leven en de dagelijkse problemen ervan wordt toegeschreven. Bovendien vertoont het gelijkenis met de eerste hierboven genoemde soort in zoverre dat ook hier de maaninvloed bepaald wordt door de plaats die ze in de zodiak inneemt. Maar het grondige verschil tussen dit magisch maanboek en de andere is dat de magiër hier de krachten van de maan bezweert en daardoor wil dienstbaar maken voor eigen doeleinden, in plaats van ze passief te ondergaan, zoals dat in de andere maanboeken het geval isGa naar voetnoot(16).
Deze magische tekst neemt in de geschiedenis van de maanwaarzeggerij een geheel aparte plaats in en dient hier in verband met ons onderwerp slechts volledigheidshalve even vermeld te worden.
B. Reeds bij de Grieken speelde het eigen karakter van de twaalf zodiak-tekensGa naar voetnoot(17) een belangrijke rol bij de inhoud van de maanprognoses. Ook de betekenis van astronomische constellaties als de aspecten, d.i. de wederzijdse beïnvloeding van de planeten in de zodiak-teksten
binnenGa naar voetnoot(18). De invloed van de maan kan volgens deze gedachtengang door een andere planeet, die zich op hetzelfde ogenblik in hetzelfde teken bevindt, versterkt of verzwakt worden.
In de regel wordt bij de prognoses die verbonden zijn met de twaalf tekenen, het dierenriemteken als een geheel beschouwd. Dit is ook het geval voor de Mnl. teksten die tot deze groep maanboeken behoren.
Een goed voorbeeld hiervanGa naar voetnoot(19) is een gedicht, getiteld ‘Van der Manen Zeden’ dat in twee Hss. voorkomt: het Zutfens-Groningse (anno 1339) en Wolfenbüttel, Herz.-Aug.-Bibliothek, Hs. Guelf. 18.2 Aug. 4o (15e eeuw)Ga naar voetnoot(20). In de inleiding, waarin de onbekende dichter verklaart een Latijns werk vertaald te hebben (‘In duutsche maectic dat latijn’, v. 12), wijst hij ook op de grote invloed van de maan:
Hierop volgt de invloed van de maan wanneer ze in elk van de twaalf tekenen staat. Een voorbeeld:
Een gelijkaardig traktaat - maar dan in proza - komt voor in Den Haag, Kon. Bibl. Akad. Wet., Hs. XXVIII (fols. 37-50), dat uit het begin van de zestiende eeuw dateert. Interessant is hier niet alleen de invloed die aan de maan wordt toegeschreven, maar ook dat de zon eveneens in elk teken behandeld wordtGa naar voetnoot(21). Het werk is getiteld ‘Van die teykenen der manen en van hare carchten (sic)’ en begint als volgt:
Als die maen is in aries dan ist goet oestwaerts te varen ende te gaen. Ende daerwaert comescap te doen. Ende alle dingen diemen dan begint sellen voluaren ende varinc volcomen. Oec ist goet alle dinc te verstaen te doen diemen metten vuer doet. Ende het is (goet te) baden ende bloet te laten inden arm. Ende alle dinc te beginnen ende te doen diemen wil dat tehans yoleyndet wort. Item het is dan quaet hoefden te dwaen...
Uit het midden van de veertiende eeuw dateert een analoog prozatraktaat in Kon. Bibl. Brussel, Hs. 4260-63, fols. 78v-79rGa naar voetnoot(22), dat aldus aanvangt:
Als die mane is in aries dan is guet alle werc begonnen ende weghe ghegaen. ende namelike west waert. ende het is goet vele ander labore. hoeyen. maeyen. ende alle dinghe die men haestelike doen sel. Ende het is quaet dinghe te beghinnen die men wil dat stadelike ende vast bliue. alle huwelic of huse te tymmeren...
Een gedicht van Heynric van Hollant handelt alleen over ziekteprognoses wanneer de maan zich in elk van de tekens van de dierenriem bevindt. Hierbij wordt ook rekening gehouden met de aspecten en met de stand van de andere planeten. Dit traktaat, voorhanden in Den Haag, Kon. Bibl., Akad. Wet., Hs. XVI, fols. 25v-28r en in Kon. Bibl. Hs. 76 E 4, fols. 23r-25r, beroept zich in de inleiding op ‘Ypocras’, die ‘hoghe meester’. Het gedeelte dat over Aries handelt, begint aldusGa naar voetnoot(23):
C. De tweede belangrijke groep ‘maanboeken’ zijn de zgn. lunaria. Met deze term wordt een soort populair-astrologische kalender aangeduid. Hierin worden voor elke luna, d.i. voor elke maanfase of voor elke dag van een steeds onveranderlijk dertig dagen tellende maanmaand, bepaalde prognoses of voorspellingen gegevenGa naar voetnoot(24).
Bij de lunaria onderscheidt men twee groepen.
De eerste geeft bij elke dag slechts antwoord op een bepaalde vraag. Het zijn sterk gespecialiseerde lunaria, waarbij men nog onderscheid kan maken tussen droomlunaria, aderlaatlunaria, gedragslunaria, geboortelunaria, enz. naargelang van de specifieke vraag waarop ze antwoord verstrekken.
De andere groep, gewoonlijk collectieve lunaria, of, met een Duitse term, Sammellunare genoemd, geven antwoord op verscheidene vra-
gen en lijken dan ook een versmelting van verscheidene speciale lunaria. Aan de andere kant is het ook mogelijk te veronderstellen dat de speciale lunaria ontstaan zouden zijn door afsplitsing van een bepaald element (b.v. de droomprognoses) uit oudere collectieve lunaria. Wat de oudere vorm is, de speciale of collectieve lunaria, is moeilijk met enige zekerheid te bepalen.
Het zijn vooral deze tweede soort lunaria die in verband met de hier uitgegeven tekst onze aandacht vragen.
De tot ons gekomen Griekse en Latijnse collectieve lunaria kan men in vier groepen indelenGa naar voetnoot(25):
1. Een eerste groep probeert de lichtstand van de maanfase voor elke dag te karakteriseren. Dit gebeurt door zeer korte vermeldingen als: de maan wordt geboren, ze brengt licht, gaat op, groeit, verhoogt zich, richt zich op, enz.
2. Deze groep wordt gekarakteriseerd door de aangifte bij elke dag van de geboorte van de ene of de andere heidense godheid. Deze god treedt dan op als de noodlot-bestemmende regent van die dag. Zo wordt de 8e dag die van Poseidoon, de 13e dag die van Dionysios, de 15e dag die van Hephaistos, de 27e dag de geboortedag van Zeus.
3.Kenmerkend is hier dat de plaats van de Griekse godheid wordt ingenomen door namen (Adam, Eva, Abraham, enz.) of gebeurtenissen (offer van Abel, de moord van Kaïn, enz.) uit het Oude Testament. Het is vooral in deze verchristelijkte vorm van de Griekse lunaria in Latijnse vertaling eeuwenlang in West-Europa in omloop zijn gebleven.
Enkele fragmenten uit een handschrift in de Nat. Bibl. van Wales (Aberystwyth, Hs. Peniarth 26, pp. 15-19) mogen hier als voorbeeld aangehaald wordenGa naar voetnoot(26):
Luna prima. Adam creatus est. Pueros ad doctrinam mittere bonum est. Hec dies vtilis est in omnibus rebus. Et puer natus erit illustris et vitalis. In lecto qui incidit, div languebit et difficile evadet. In sompnum quicquid videris, in gaudium, conuertetur.
Luna 2a. Eua facta est de costa Ade. Nupcias facere bonum est; hec dies quia. Furtum factum cito invenietur. Puer natus felix, sapiens, benignus erit. Si seruus sit liber, morietur. In lecto qui incidit, cito euadet. De sompno nullum effectum habebit.
4. Deze groep, die voor de middeleeuwse, in de volkstaal gestelde teksten de belangrijkste is, wordt gekarakteriseerd door het weglaten van elke verbinding der afzonderlijke dagen met gelijk welk ander element. De lichtsterkte, de Oudgriekse goddelijke dagregent of de Oudtestamentische personages ontbreken volledig. De verschillende prognoses worden rechtstreeks met elk van de dertig dagen verbonden. Alhoewel deze vorm van de collectieve lunaria niet in Griekse handschriften voorkomt, blijkt toch dat ze zeer oud zijn. Zo komt een dergelijk lunarium voor in een ca. 1250 v.C. te dateren Egyptisch handschrift.
Zoals uit het voorgaande blijkt, heeft deze indeling in vier groepen alleen betrekking op de manier waarop de prognoses met de dag waarop ze betrekking hebben, verbonden zijn.
Wat de aard van de toekomstvoorspellingen betreft, zijn de vier groepen in zoverre gelijk dat elk type steeds dezelfde zeven vragen beantwoordt:
(a) | voor welke soort ondernemingen is deze dag gunstig of niet? |
(b) | wordt iemand die op die dag ontvlucht is (oorspronkelijk slaat dit op een slaaf) teruggevonden of niet? |
(c) | wordt iets dat gestolen of verloren is weergevonden? |
(d) | welke toekomst is voor een op die dag geboren kind weggelegd? |
(e) | zal iemand die op een bepaalde dag ziek wordt, genezen? |
(f) | dient men aan een droom geloof te hechten, zal hij werkelijkheid worden? |
(g) | is de dag gunstig of niet voor aderlating? |
Nu is het niet zo dat steeds, in elk collectief lunarium, voor elke dag, deze zeven vragen alle een antwoord krijgen. De kopiïsten tonen dikwijls een voorliefde voor deze of gene vraag en laten dan de andere bij gelegenheid eenvoudig wegGa naar voetnoot(27). Men mag immers niet vergeten dat deze scribenten teksten voor praktisch gebruik wensten over te schrijven en niet literaire getuigenissen onverminkt wensten door te geven. In de praktijk blijkt dat vele scribenten een uitgesproken voorkeur aan de dag leggen voor de geboorteprognoses (d). Deze krijgen dan ook dikwijls de meeste ruimte toebedeeld, vooral in de latere versies. Bij de oudere, daarentegen, is het de eerste vraag (a) die de meeste belangstelling blijkt gaande te maken.
In een doctorale dissertatie heeft de Zweed Emmanuel Svenberg twaalf collectieve Latijnse lunaria uitgegeven, vergeleken en van kommentaar voorzienGa naar voetnoot(28). Ze werden door Erik Wistrand aan een nieuw detailonderzoek onderworpenGa naar voetnoot(29).
Deze parallelle teksteditie van lunaria toont hoe in de loop der eeuwen, als gevolg van het herhaalde overschrijven, allerlei detailverschillen in de lunaria zijn ontstaan. Zo gebeurt het dat door het weglaten van een woord zelfs de hele prognose omgekeerd wordt: b.v. non bonus wordt natuurlijk het tegengestelde zonder non.
Door vergelijking met Svenbergs verzameling teksten blijkt dat het Mnl. prozalunarium dat hier wordt uitgegeven, het dichtst staat bij Svenbergs G-tekst, die uit de Xe-XIe eeuw stamtGa naar voetnoot(30). Het is deze tekst die hierna samen met de Brugse tekst wordt afgedrukt. Telkens wanneer daartoe aanleiding bestaat wordt echter ook naar parallelle teksten verwezenGa naar voetnoot(31).
De belangrijkheid van deze reeks parallelle teksten voor de interpretatie van het Brugse lunarium, zal duidelijk worden bij de bespreking van elk van de dertig dagen. Dank zij dit vergelijkingsmateriaal kunnen inzichten in de betekenis van de Mnl. tekst verworven worden, die men, mede wegens de soms gebrekkige overlevering, anders niet zou kunnen achterhalen.
Een eerste Mnl. berijmd collectief lunarium van 340 vv. komt voor in een Hs. uit de eerste helft van de 15e eeuw, bewaard in het Stadsarchief te Oudenaarde als Hs. 5556/13. Het komt voor op fols. 184v-187v, midden in de ‘Natuurkunde van het Geheelal’, waarmee het in de ogen van de scribent blijkbaar een geheel vormde, alhoewel dit eigenlijk helemaal niet het geval is. Dit lunarium werd reeds, zij het
erg gebrekkig, door Napoleon De Pauw uitgegevenGa naar voetnoot(32), maar is nu ook in een diplomatische uitgave voorhandenGa naar voetnoot(33). Volgens deze laatste uitgave citeren we een passage (met oplossing van de afkortingen):
Het ganse traktaat wordt er aan ‘een heilich man daniel’ (v.1) toegeschreven, wat wel aan de erin voorkomende droomprognose zal zijn toe te schrijven. Ook Salomon wordt in dit verband genoemd (v.3), wat de waarde van de tekst in de ogen van de middeleeuwse lezer alleen maar kon verhogen.
Een tweede Mnl. berijmde versie - verder steeds Ge genoemd -, komt voor in Hs. 697 van de Universiteitsbibliotheek te Gent. Dit Hs. dateert uit de vijftiende eeuw en is het belangrijkste Mnl. incantatiehandschrift dat we bezittenGa naar voetnoot(34). Op fols. 73-83 komt hier een berijmd collectief lunarium voor dat 469 vv. telt en slechts in een gebrekkige negentiende-eeuwse uitgave algemeen toegankelijk isGa naar voetnoot(35). Zoals in de O-versie treft men hier geboorteprognoses aan niet alleen voor jongens maar ook voor meisjes. Ook deze versie is eerder breedsprakig.
Een uittreksel moge ook hier volstaan om enig idee te geven van deze versie: we kiezen weer de tiende dag:
Dat het Brugse prozalunarium behoort tot wat we hierboven collectieve lunaria genoemd hebben, is duidelijk uit de tekst op te maken. De zeven vragen waarop volgens Förster zulk een volledig lunarium antwoord geeft, zijn ruim vertegenwoordigd.
Slechts één vraag, nl. die over een ontvluchte slaaf (b) heeft geen enkel spoor in de Brugse versie nagelaten. Dit is gemakkelijk te verklaren, niet alleen door het feit dat in de late middeleeuwen het probleem van (ontvluchtende) slaven geen enkele actualiteitswaarde meer had, maar ook doordat deze vraag gemakkelijk kon samensmelten met die over diefstallen (c). In alle geval is deze vraag geheel uit de Mnl. tekst verdwenen, zoals dat trouwens ook in de Mnl. berijmde versies het geval is. Voorspellingen in verband met gestolen goederen zijn matig vertegenwoordigd (voor slechts zeven van de dertig dagen). Een andere vraag, nl. of de dag geschikt is voor aderlating, duikt slechts één enkele maal op.
Zoals dat ook in de latere Latijnse collectieve lunaria het geval is, heeft de geboorteprognose de volle aandacht, samen met de droominterpretatie. Of elk van de dagen gunstig is om werken te beginnen komt in bijna de helft van de dagen ter sprake, maar de ziekteprognose heeft, op vier dagen na, ook de aandacht van de scribent.
Al deze gegevens kunnen in de volgende tabel overzichtelijk worden samengebracht:
Dag | a | c | d | e | f | g | Dag | a | c | d | e | f | g |
1 | X | X | X | X | 16 | X | X | X | |||||
2 | X | X | X | 17 | X | X | X | X | |||||
3 | X | X | X | X | 18 | X | X | X | X | ||||
4 | X | X | X | X | 19 | X | X | X | X | ||||
5 | X | X | X | X | 20 | X | X | X | X | ||||
6 | X | X | X | 21 | X | X | X | X | |||||
7 | X | X | X | X | X | 22 | X | X | X | X | |||
8 | X | X | X | X | 23 | X | X | X | X | ||||
9 | X | X | X | X | X | 24 | X | X | X | ||||
10 | X | X | X | X | 25 | X | X | X | |||||
11 | X | X | X | 26 | X | X | X | ||||||
12 | X | X | X | X | 27 | X | X | X | |||||
13 | X | X | X | 28 | X | X | X | X | |||||
14 | X | X | X | X | 29 | X | X | X | |||||
15 | X | X | X | 30 | X | X |
De ene aderlaatvermelding (g) is zonder twijfel aan een onoplettendheid van de scribent te wijten. Dank zij deze ene aangifte (7e dag) blijkt echter dat in zijn voorbeeld of bron, ook deze speciale prognose wel degelijk aanwezig was.
Opvallend is verder nog - dit blijkt niet uit de tabel -: dat de volgorde van de prognose niet voor elke dag dezelfde is. Voor de eerste dag is dat a, e, f, d; bij de tweede dag: f, e, d; bij de derde c, f, e, d, enz.
Bij aandachtige lezing van de gehele tekst blijkt ook het grote aantal rijmende woorden. Enkele voorbeelden mogen dat illustreren:
1e dag: quellen - spellen / geboren - toren / stont - cont. |
2e dag: ghenesen - leuen / gheboren - vercoren. |
4e dag: ghenesen - heren |
6e dag: leuen - wesen |
8e dag: verloren - gheboren / dinc - jonghelync |
Deze rijmparen zijn misschien een aanduiding dat de scribent een Mnl. berijmde, gelijkaardige tekst heeft geëxcerpeerd en als proza neergeschreven. Het ligt voor de hand hierbij in de eerste plaats aan de twee bekende Mnl. berijmde lunaria te denken. Een grondige vergelijking toont echter aan dat geen van beide de directe bron van de
Brugse tekst kan zijn. Zo komt in 0 van de zes hierboven bij de eerste dag vermelde rijmwoorden alleen geboren voor en in Ge gheboren en cont. Bij de tweede dag komt in 0 geen enkel van de vier vermelde rijmwoorden in rijmpositie voor en in Ge alleen ghenesen.
Alhoewel het niet uitgesloten is dat de scribent een andere, verloren gegane Mnl. berijmde versie heeft omschreven, is het toch ook even goed mogelijk dat in de prozatekst de rijmwoorden door de scribent bewust of onbewust als geheugensteun werden gekozen. Het onthouden van de voorspellingen wordt er inderdaad sterk door vergemakkelijkt.
4. Het Brugs collectief prozalunarium
A. Het handschrift
1. Het Hs. zonder tekst
Papier met watermerk. Twee merken komen voor: het eerste is een eend, het tweede een zittend dier (leeuw?). Geen van beide komt voor bij Briquet of bij De StoppelaerGa naar voetnoot(36).
Afmetingen van de folio's: 290 × 211 mm. De bladspiegels meten tussen 155 à 165 × 224 à 246 mm. Deze sterk variërende bladspiegel (vooral in de hoogte) is het gevolg van het feit dat de bladen wel vertikaal links en rechts met inkt zijn afgeschreven, maar dat een horizontale aflijning ontbreekt.
De nummering - in Arabische cijfers - van de folio's werd in deze eeuw met potlood aangebracht in de rechter bovenhoek van elke rectozijde. Ze is doorlopend van 1 tot 15.
Het Hs. bestaat uit twee katernen: de eerste bevat zeven dubbelbladen, waarvan de oorspronkelijke eerste folio werd uitgesneden (alleen een talon blijft over). Dus omvat het eerste katern nu fols. 1-13. Het tweede katern bestaat slechts uit een dubbelblad (fols. 14-15).
2. Het Hs. met tekst
Fol. 18v is volledig onbeschreven, de recto-zijde is gedeeltelijk blank. De bladschikking is betrekkelijk regelmatig, maar het aantal regels
per bladzijde is niet steeds hetzelfde. De bladspiegel wordt geregeld overschreden.
De tekst is geschreven door eenzelfde geoefende hand in Gotisch cursief bastaardschrift uit de vijftiende eeuw. Op fol. 1 komen enkele toevoegingen voor in de hand van een zestiende-eeuwse gebruiker.
De scribent maakt opvallend weinig gebruik van afkortingen. De enige veelvuldig voorkomende zijn en̄ (voor ende), en het horizontaal streepje dat zowel en als n kan aanduiden (‘scepenen’ en ‘van’). De enige interpunktie in de tekst is een punt.
De structurering van de tekst is geschied door opschriften boven tekstonderdelen aan te brengen. Deze ‘hoofdstukjes’ werden bovendien (gedeeltelijk) in de kantlijn met Romeinse cijfers genummerd (op fols. 2r-8v en op fols. 14-15r).
3. Band
De band is de oorspronkelijke perkamenten omslag met overslaande flap, waarin de twee katernen met twee gedraaide strookjes perkament zijn vastgemaakt.
Op het voorplat staat met inkt (19e-eeuwse hand): Keuren der Stad Brugge. Op de achterplaat treft men bovenaan de volgende woorden aan, geschreven in een 17de-eeuwse hand: Stucken betreffende de Stadt van Oosteijnde. Eronder staat een vierregelig versje in misschien dezelfde hand: het is erg weggesleten. Nog te ontcijferen is alleen:
4. Determinatie
Voor de datering geeft alleen de schriftsoort enige aanwijzing, aangezien, zoals gezegd, de watermerken niet in de geraadpleegde standaardwerken voorkomen. Het schrift wijst in alle geval met zekerheid naar de vijftiende eeuw als de tijd waarin dit Hs. werd geschreven.
5. Geschiedenis van het Hs.
Over de geschiedenis worden we ingelicht door een brief die nog in het Hs. steekt: hij werd verzonden uit Cureghem op 18 oktober 1875, door Constantin Antoine Serrure (1835-1898), historicus en
numismaat te Brussel, de zoon von professor Constantin Philippe Serrure (1805-1872), professor aan de Universiteit te Gent. De brief is gericht aan een verder niet genoemde ‘Monsieur et tres honoré confrère’ en meldt de toezending van dit handschrift dat - ten onrechte - in de tweede helft van de veertiende eeuw wordt gedateerd. De enige interessante informatie uit deze brief is: ‘Il (= le manuscrit) provient de la Bibliothèque de Mr Holtius’.
De bibliotheek van M.A.-C Holtius, in leven professor in de rechtgeleerdheid te Utrecht, werd in deze stad geveild op 4 nov. (en volgende dagen) 1861. In de cataloog van deze veilingGa naar voetnoot(37) komt het Hs. voor als nr. 590Ga naar voetnoot(38). Wellicht werd het daar aangekocht door Serrure, vader of zoon.
Na de schenking door C.A. Serrure aan een door hem niet nader genoemde vriend, geraakte het Hs. in het bezit van wijlen Rijksarchivaris Joseph de Smet (Assebroek 1898-1972), die het van Karel de Flou (Brugge 1863-1931) kreeg voor zijn medewerking aan de uitgave van de Toponymie-reeks. De Smet schonk het Hs. op zijn beurt aan Hervé Stalpaert (Assebroek), in wiens persoonlijke collectie het zich thans bevindt.
Over de samensteller van het Hs. is niets bekend. Men kan alleen met zekerheid aannemen dat hij een jurist en klerk moet geweest zijn van de Brugse stadsmagistraat in de eerste helft van de vijftiende eeuw.
6. Inhoud
1. Fols. 1-8r.
Een afschrift van de meeste artikels uit de Grote Keure die Brugge op 4 nov. 1304 ontving van graaf Filips de ThietteGa naar voetnoot(39). Van deze keure werden in het Hs. overgeschreven de artikels 6-17, 18-23, 25-29, 31-42, 44-48 uit het eerste deel van de keure, en de artikels 3, 5-16, 20-22 uit het tweede deel. Al deze artikels zijn in het Hs. doorlopend genummerd van .j tot .lvij.
Op fol. 1 komt een ‘tafle’ voor: ‘Dit es de tafle van de wettelichede van der stede van brugghe’.
2. Fol. 8r-v.
Vier korte artikels uit andere Brugse keuren, nl. over het herbergen van ballingen, de misbruiken gepleegd door ‘wettelijke vanghers’, wat de baljuw moet doen bij moordpleging, en over de wettelijke vrede bij twist.
Deze vier artikels zijn genummerd .lviij. en .lxj.-.lxiij.Ga naar voetnoot(40).
3. Fols. 8v-13v.
Afschrift van artikels uit de Keure van de deelmansGa naar voetnoot(41): nrs. 1-23, 25, 24, 26-32, 50-51, 53. Deze artikels werden niet genummerd en zijn ook in de ‘tafle’ niet opgenomen.
4. Fols. 14r-15r.
Het collectief prozalunarium dat hier wordt uitgegeven.
B. Tekst
(fol. 14r)
1. Als die mane es prime, (a) alle dinc es danne goed ghedaen, (e) ende die zieke sal ghenesen, nochtan sal hij langhe quellen, (f) den droem jn blijscepen spellen, (d) tkint dat danne wart gheboren sal sonder groten toren leuen ende langhe stont ende wese[n] name cont.
Luna i. | Haec dies agentibus omnibus utilis est. in lecto qui inciderit, diu languescit et longa infirmitate patitur. et sompnia quicquid uideris, in gaudium conuertetur. et si uideris te uinci, tamen uinces omnes inimicos tuos. et infans si fuerit natus, uitalis erit. |
2. Als die mane es twee, (f) den droem es goed, (e) die zieke sal ghenesen, (d) tkint dat danne wort gheboren heeft onse here vercoren ende het en sal niet langhe leuen.
3. Als die mane es drie, (c) die dief sal worden vonden, (f) die droem ne diet niet, (e) die zieke mach niet ontgaen van den liue, (d) tkint dat mach niet langher leuen dan te halue liue.
4. Als die mane es .iiii., (a) alle dinc es danne goed, (e) die zieke sal cume ontgaen, (f) dat danne droemt sal dienen, (d) tkint dat danne lijf ontfaet, sal hem harde wel gheneren, ende leuen met groter heren.
5. Als die mane es .v., (c) dat men steelt wort vonden, (f) die droem sal emmer wesen, (e) die danne wort ziec ne mach ghenesen niet, (d) tkint sal steruen haestelike.
6. Als die mane es .vi., (c) dat men steelt blijft verloren, (f) uwen droem sal ghescien, (d) tkint sal langhe leuen ende goet ter werelt wesen.
Luna ii. | similiter haec dies agentibus utilis est: emere et uendere, naues ascendere, iter facere, sementem seminare, propagines facere, ortum instruere, teram prosindere. fortum factum cito inuenietur. infirmus cito conualescit. et quod uideris sompnium: nullus effectus est malus. nec in animo ponas, siue bonum siue malum uideas. et infans si fuerit natus, cito crescit et non erit uitalis. |
Luna iii. | de omnibus agentibus obsistere oportet, nisi solum quod uis ut non renascentur utile est stirpare paenitus, nec in ortum aliquid facere, quia uanas herbas nascuntur. furto cito inuenietur. sompnium uisus nullum effectum habet. et eger si insiderit in lecto, non euadit. infans si fuerit natus, mediocrus. et non erit uitalis. |
Luna iiii. | omnia opera incipere utilis est: molinum aedificare, aque ductus adducere. qui fugerit, cito inueniatur. in lecto qui inciderit, aut cito moriatur aut uix euadit. et sompnium si uideris, effectum. si bonus fuerit, non nocebit. spera, consolare. infans si fuerit natus, tractator regni erit. |
Luna v. | sacramentum dare non est bonum. sed periculosum fuerit. qui fugeret, aut mortuus aut ligatus annuntiatur. furtum factum inuenietur. qui inciderit in labore, cito morietur. et sompnia suspensa erit. secundum quod uideris. fiet expectatori tuum conscilium. caue ne conscilium prodas. dicas sompnium quod uideris. infans natus, iuuenis morietur. |
Luna vi. | uenationem facere utile est. acceptores accipere utile est. furtum factum non inuenietur. infirmus diu languescit. et quodcumque in sompnis uiderit, certus erit. non dicat ad alium. cautus esto, perterritus, conscilium detegere noli. nam extraneis secretum tuum profanas. infans si fuerit natus, uitalis erit et bonus. |
7. Als die mane es .vii., (g) hets goed laten, (d) tkint sal wesen vernemmet, (c) die dief wort vonden, (e) die zieke sal ghenesen, (f) den droem, es goet of quaet, sal ghescien.
8. Als die mane es .viii., (f) die droem sal ghescien, (e) die danne wort ziec quellen langhe, nochtan sal hij met den liue ontgaen, (c) diefte en bliuet niet verloren, (d) tkint dat danne wort gheboren sal sijn behaghel jn alre dinc ende steruen jonghelijnc.
9. Als die mane es .ix., (a) alle dinc sijn danne goed te doene, (e) die zieke sal quellen langhe, nochtan sal hij met den liue ontganghen, (c) dat men steelt blijft verloren, (d) tkint dat danne wart gheboren sal goed jn desen liue ghescien ende wesen, ende met groter heren leuen, (f) die droem sal ghescien bin .x. daghen.
10. Als die mane es .x., (a) alle dinc es goed te doene (f) ende die droem sal waer wesen, (e) ende zieke sal ghenesen, nochtan sal hij langhe quellen ende jn aermoede leuen, (d) tkint sal wesen vroet ende met gode vele goed.
(fol. 14v)
11. Als die mane es .xi., (f) den droem sal ghescien sonder vresen jn daghen drien, (d) tkint dat wort gheboren sal hem wel beraden, (e) die zieke sal quellen langhe jof cortelike met den liue ontghanghen.
Luna vii. | sanguinem minuare, pecum domare bonum est. qui fugeret, cito inuenietur. furtum factum conualescit. eger, si medicatus fuerit, peruenit sanus. et sompnium tuum certum erit, et praesentia certa sunt et futura. quicquid uideris, post multum tempus promittat effectus in tuis. et infans si fuerit natus, bonus erit et uitalis et utilis. |
Luna viii. | sementis seminare bonum est. apes in alio loco mutare bonum est. furtum factum inuenietur. eger diu languescit et non euadet. et sompnius completus cito fiet. secundum quod sompniaueris. si tristitiam uideris, orienti parti capud uerte. infans si fuerit natus, adquisitor erit et iuuenis decidet. |
Luni viiii. | in omnibus agentibus bonum est. et sompnium quod uiderit, cito fiet manifestus. inter dies xi uenit. eger diu languescit. infans si fuerit natus, bonus erit et uitalis. |
Luna x. | in omnibus rebus utile est. sompnia uana erunt. et inter dies iiii euenerit. qui inciderit in laborem: nihil erit. et infans si fuerit natus, circuibit multas regiones. |
Luna xi. | uineam ingredere bonum est. sompnia inter iii dies erunt expleta sine periculo et salua sunt omnia. infans si fuerit natus, in omnibus acquisitor erit. |
12. Als die mane es .xii., (a) dat ghy danne wilt anevaen, moghet ghy co[n]like bestaen, (f) ghy sult uwen droem met blijscepen vinden bin .ix. daghen, (e) die wort ziec ne steerft niet, (d) tkint sal van religioene sijn.
13. Als die mane es .xiii., (a) danne ist quaet te begripene enighe dinc, (d) tkint dat danne wort gheboren sal langhe leuen, altoos weder waerdich wesen ende gheneren hem met copinghe, (f) dinnen droem onderwinden bin .iii. daghen of .ix., ghelijc den xiisten daghe.
14. Als die mane es .xiiii., (a) es alle dinc goed te bestane, (f) die droem sal ghescien bin .vii. daghen, (e) die zieke sal ontgaen, nochtan salt hem qualike staen ende vreselijc van den liue, (d) tkint dat wart gheboren sal waert wesen ende langhe leuen.
15. Als die mane es .xv., (f) den droem sal niet deren, (d) tkint dat danne wort gheboren sal niet langhe leuen, (e) die zieke sal ghenesen.
16. Als die mane es .xvi., (e) die zieke sal ghenesen, (d) tkint sal langhe leuen, jn aermoede wesen altoos, (f) dat danne droemt sal waer wesen.
17. Als die mane es .xvii., (a) es alle dinc goed te doene, (f) die droem sal saen ghescien, (e) die zieke wort ghesont, (d) tkint dat danne wort gheboren sal salich wesen ende met onsen here vercoren.
Luna xii. | in omnibus agentibus utile est, et secundum quod uideris fiet sompnium infra ix dies. certa sunt omnia. eger diu languescit et surget. infans si fuerit natus, religiosus erit. |
Luna xiii. | non est bona. sompnus intra 4or aut 9or dies fiet expletus secundum quod uideris, sicut et in 22a. eger tricabit longo tempore. infans natus irocundus et utilis erit. minuere ab hora ixa bonum est. |
Luna xiiii. | in omnibus quaecumque agenda sunt, bonum est. breuium temporum, infra vii dies, habet sompnium tuum. et sompnia tua suspensa sunt. eger laborabit et surget. et infans si fuerit natus, bonus erit et in omnibus tractator. |
Luna xv. | non est bonus sompnius nihilque nocebit. post breue tempus effectum habet. et infans si fuerit natus, iuuenis morietur. |
Luna xvi. | sompnus est bonus et post multum tempus ueniet. eger laborabit et surget. infans uitalis et pauper erit. minuere inutile est. |
Luna xvii. | quodcomque opus facere uolueris, utile est. et sompnus inter dies v uel xi fiet. sompnium habens insidias. et tu ipsas uidebis. et post multum tempus erit sompnium uisus. eger in labore erit et surget. infans si fuerit natus. felix erit. |
18. Als die mane es .xviii., (a) es alle zake goed te doene ende du zult hebben goeden spoet, (f) dat hij dan droemt sal wesen goed, (e) ende die zieke wort ghesont, (d) tkint dat danne ontfaet leuen, sal ter wareld prijs ontfaen, nochtanne wert nemmer man.
19. Als die mane es .xix., (a) alle dinc sal goeden ende nemen, (d) tkint dat danne wort gheboren sal sijn onnosel, al sijn leuen ghaerne vechten ende striden, (f) dat danne droemt sal ghescien bin .vii. daghen jof jn drien.
20. Als die mane es .xx., (a) ne zijt niet te bout te begripene enighe dinc, (f) dat danne droemt es al droghe dinc, (e) die zieke ne steruet niet, (d) tkint sal hem bedraghen met dieften alle sine daghen.
21. Als die mane es .xxi., (a) hout ju den daghe daer du moghes van alre dinc, (d) wort gheboren een kint, het sal leuen met groter pine, (c) dat men steelt blijft verloren, (f) du salts dinen droem vinden bin .ix. of .x. daghen.
(fol. 15r)
22. Als die mane es .xvii., (a) dat men danne begripen wille sal sijn met groter pine, (e) die zieke sal ghenesen, (f) die droem met groten blijscepen spellen, (d) ende worde een kint gheboren, onse here salt hebben vercoren.
Luna xviii. | in omnibus quaecumque agenda sunt, bonum est. sompnium tuum inter dies x uel xx seu xl aut xxx erit, et fiet bonum. eger diu egrotat et sanat. infans si fuerit natus, non erit uitalis. |
Luna xviiii. | in omnibus rebus agendis utile est, et sompnus tuus intra 9em dies eueniet. eger cito surget. infans natus beliator erit. minuere sanguinem tota die bonum est. |
Luna xx. | ab omnibus rebus abstinere oportet. sompnia uana erunt. nec cogites sompnium. inter dies xxiiii obseruatum est. in negotio negotiantes: bonum sompnium illorum intuitum est. infans si fuerit natus. latro et ingeniosus erit. |
Luna xxi. | ab omnibus rebus abstinere oportet. furtum factum inuenietur. sompnia uana erunt. six et x luna. inter dies iiii euenerit. infans si fuerit natus, laboriosus erit. |
Luna xxii. | si negotiare uolueris, grauiter inuenietur. et sompnium quicquid uideris, caue. ad anni gaudium pertinet et certus est. infans si fuerit natus, religiosus erit. |
23. Als die mane es .xxiii., (a) dat men jn dien daghen doet, dat met sceldinghen wesen moet, (e) die zieke sal vp staen, (f) so wat dij dromet dan, du en sult hu niet houden der an, (d) tkint dat danne coemt voort, wort vele wel gheheert.
24. Als die mane es .xxiiii., (d) tkint dat danne wort gheboren het sal hebben groten lof, het sal doen vele zonden jeghen gode ende werken jeghen sine gheboden, het sal ooc wandelen harde vele ende ter warelt weelde, (f) dat danne droemt sal goed wese[n], (e) die zieke sal ooc mede ghenesen.
25. Als die mane es .xxv., (f) dat dij coemt te voren jn dinen slaep, betekent toren ende vrese, (e) die zieke sal niet ghenesen, (d) tkint sal vreese grote ghedoghen.
26. Als die mane es .xxvi., (f) dat dromet sal ghescien, (e) ende die zieke sal langhe leuen ende jammerlike quellen, (d) tkint sal niet worden rike jn den middel crite.
27. Als de mane es .xxvii., (a) die zieke sal ghenesen, (f) dinen droem sal niet wesen met blijscepen, salrut liden die vernoy in corten tiden, (d) tkint dat danne ontfaet leuen, sal ter warelt nuttelijc wesen.
28. Als die mane es .xxviii., (f) dat danne dromet, te waren sal dieden ende niet deren, (e) ende die zieke sal vp staen, (d) tkint sal harde rokeloos wesen, al tgoed dat ghewinnen can sal hebben een ander man.
Luna xxiii. | rixa habebit et contentiones siue ulla detractione. sompnium [de rest ontbreekt in G].
S 68 (L2):... eger diu languescit uel cito moritur. somnium non credendum nec in animo retinendum. usque ad horam vi bona luna sanguinem minuere. |
Luna 24. | si aliquid in sompnis uideris, Deus in salute tua tibi bona promittit. eger cito morietur. infans natus uulgaris. multa obambulabit et peccata perpetrabit nimis. minuere bonum est. |
Luna 25. | sompnus tuus metum futurorum significat. intra dies viitem uel nouem uel decem fiet. pone caput tuum ad orientem. eger egrotabit et morietur. infans natus pericula pacietur multa. minuere non est bonum. |
Luna 26. | eger cito morietur. et sompnum quod uideris, certum erit. infans natus nec diues nec pauper sed mediocris erit. minuere bonum est. |
Luna 27. | sompnum omne gaudium significat et omnis laboris angustias iam absoluit. eger ad uitam surgit. infans natus amabilis erit. minuere sanguinem bonum est. |
Luna 28. | eger confortabitur, est sompnia tua non nocebunt. effectum habent. infans natus negligens erit. minuere non est bonum. |
29. Als die mane es .xxix., (f) dat dromet sal dieden, (e) ende die wordet ziec, sal langhe quellen, (d) tkint dat danne lijf ontfaet, sal loos sijn ende quaet, ende onder die lieden onghetrauwe.
30. Als die mane es .xxx., (f) dat danne dromet sal ghescien sonder vreese jn daghen drien, (d) tkint sal wel wesen dat jn doen wort gheboren ende van hauen comen te voren.
Luna 29. | sompnia uerissima erunt. eger grauiter egrotabit. infans natus bonus et ualens apud homines erit. minuere bonum est. |
Luna 30. | sompnus tuus intra duos dies fiet sine periculo. huc usque praesentanea sunt sompnia et uera: eger si infra duos dies non morietur, ad uitam recuertetur. infans natus negocia sectabitur multa. minuere non est bonum. |
C. Aantekeningen
1. (f) ‘spellen’: uitleggen, verklaren. Bedoeld is dat de droom, hoe naar hij ook schijnt te zijn, in blijdschap, d.i. in eigen voordeel, zal uitkomen, zoals trouwens uit de Latijnse tekst (conuertere) blijkt. Men vgl. ook Ge:
(d) De Mnl. tekst komt beter overeen met S 24 (L2): ...puer natus erit illustris, astutus, sapiens,...longeuus erit; ‘zonder groten toren’ zou dan sapiens kunnen vertalen, en ‘langhe stont’ het Lat. longeuus, terwijl ‘name cont’ duidelijk naar illustris verwijst. Men vgl. ook O:
en Ge:
2. (d) Het cito crescit vinden we in de Mnl. tekst niet terug. In S 26 (L2) leest men dat het kind benignus zal zijn en dit is dan wel de bron voor ‘onze here vercoren’. Men vgl. Ge:
3. (f) ‘ne diet niet’: heeft geen gevolg. Cf. Ge: ‘droeme ne moghen niet dieden’.
(e) non euadit: ‘ontgaen van den live’. Cf. Ge: ‘Siecheit, die dan comt den lieden, / Laetter cume eenich ontgaen ende ghenesen’.
(d) Waar de scribent ‘te halue liue’ vandaan heeft, is niet duidelijk. Geen van de Latijnse teksten heeft deze preciese duur. Cf. ook Ge: ‘onlanghe leven’. Wellicht heeft de scribent het eerste element in medio-crus verkeerd geïnterpreteerd als ‘midden (helft) van het leven’.
4. (e) Van de twee tegenstelde mogelijkheden in de Lat. tekst (ook in andere Lat. teksten), is in de Mnl. versie geen sprake. Toch vinden we een sterk overeenstemmende prognose in Ge: ‘Die siec werdet stervet saen / Of hi sal cume der doot ontghaen’.
(d) In de plaats van het Lat. tractator regni vindt men in andere Lat. teksten fornicator aangegeven (Cf. O: ‘Luxurie sal hem comen an’) en ook Ge heeft dit kenmerk, zij het dan - paradoxaler wijs - gecombineerd met goede eigenschappen die sterk overeenstemmen met de Mnl. prozaversie:
5. (f) ‘emmer’ betekent wel ‘in alle geval’, d.i. zowel de goede als de kwade droom zal werkelijkheid worden. Men vgl. O:
6. (c) Eigenaardig is dat de beide berijmde Mnl. versies beweren: ‘dat men dan steelt sal men vinden’ (Ge) en ‘Die iet verliest hij vijndet zaen’ (O). Blijkbaar was in de Lat. tekst die de scribenten van de berijmde versies gebruikten de non ten onrechte weggelaten.
7. (d) ‘vernemmet’: wellicht een dialektische variant van ‘vernaemt’, vermaard, beroemd. In sommige Lat. teksten van de prognosis wordt de lijst van de goede kwaliteiten die aan een kind op de ze-
vende dag geboren, worden toegeschreven, nog als volgt uitgebreid: S 37 (V1) prudens, memoriosus, doctus, litteratus, amicabilis, uerax. Ook de berijmde Mnl. versies zijn, zoals gewoonlijk, gedetailleerder. Zo lezen we in Ge:
en O is niet minder overvloedig in zijn lof:
8. (e) Wegens het enkelvoud van ‘wort’ dient men wel een ‘sal’ in te lassen voor ‘quellen’. De troostende gedachte dat, niettegenstaande de langdurige ziekte, de patiënt het er toch levend zal afbrengen, is in tegenspraak met de Latijnse versie (non euadit). Er zijn echter andere Lat. parallelteksten waar men leest: qui egrotauerit, sanabitur (S 38-39 (b en F)). Wellicht heeft de scribent in zijn bron euadit (en niet: non euadit) gevonden.
Men vgl. de tegenstrijdige uitspraken in de twee berijmde Mnl. lunaria. In O:
terwijl Ge zonder aarzelen verklaart: ‘Die siec es mach dan niet ontghaen’.
(d) ‘behaghel’: heeft in het Mnl. twee betekenissen: lief, beminnelijk, maar ook: stout, fier, overmoedig. Het Lat. adquisitor lijkt wel niet het vertaalde woord te zijn. In parallelle Lat. teksten vinden we nog notus, strenuus (S 38 (L4), gnarus (S 39 V1), ignotus (S 39, (b)). De berijmde Mnl. versies spreken van ‘Vroet sal hij zijn ende lange leuen’ (O)
en Ge:
Uit strenuus (sterk, overmoedig, blijkt dat ‘behaghel’ hier in de tweede betekenis dient verstaan te worden.
9. (e) De verzekering dat de zieke - zij het na lange tijd - toch zal genezen, vindt steun in parallelle Lat. versies: languet sed conualescet (S 41 (b)) en qui egrotat sanabitur (S 40 (F)). Ook de Mnl. berijmde versie Ge voorspelt ‘Die siec wert sal ghenesen’.
(c) Deze prognose, die in de gegeven Lat. G-versie ontbreekt, treffen we aan in andere Lat. teksten, maar steeds wordt het tegengestelde voorspeld: qui perdiderit inuenietur (S 40 (F)). Cf. de Mnl. berijmde O-versie: ‘Wat dinc die verstolen si / Sal haestelike sijn vonden’, en Ge: ‘So wie so loept in vremden lande, / Men salne vinden altehanden’.
(d) De betekenis is wel: hem zal in dit leven veel goeds geschieden en hij zal een goed mens zijn. In de Mnl. berijmde Ge-versie heet het:
Maar O is bijzonder somber: 't kind ‘en sal niet leuen vij jaer’. Men vgl. een andere Lat. tekst (S 40 (Ll)) waar men leest: puer ecrit gratus et in omnibus serenus et astutus, of nog (S 41 (L3, b)): diues erit.
(f) De verschillen tussen de Mnl. en de Latijnse tekst in het aantal dagen waarbinnen de droom verwerkelijkt zal worden, treffen we ook aan in de parallelle Lat. teksten (12 dagen in S 40 (L4) en in de Mnl. berijmde versies: in O ‘Bijnnen iij dagen’ en in Ge: ‘Ende droeme sullen waer wesen / Ende binnen ix daghen ghescien’.
10. (f) De Mnl. tekst is slechts gedeeltelijk in overeenstemming met de Lat. tekst en met de twee berijmde Mnl. versies: ‘Drome die dan comen an / Die sijn loes elken man’ (O) en ‘Drome ne moghen danne niet dieden’ (Ge). Toch zijn er ook hier andere Lat. teksten die de Mnl. prozatekst in het gelijk stellen: sompnium tuum cito fiet (S 43 (b)). Het ijdel (vanum) karakter heeft de scribent geïgnoreerd.
(e) Het genezen na lange ziekte komt in een parallelle Lat. tekst
voor: qui egrotat, cum periculo surget (S 43 (b)), maar het armoedig leven treft men er nergens aan. Misschien echter is dit wat de berijmde O-versie bedoelt met: ‘Ende mit pi[n]licheiden sinen tijt liden’.
(d) Geen van beide berijmde versies komt hier overeen met de prozatekst. Sommige Lat. versies benadrukken ook het slordige karakter van het kind (negligens (S 43 (V1, L4 en b), andere echter zijn van een tegengestelde mening: puer natus erit amicabilis et inuincibilis ...erit bonus (S 43 (L3)).
11. (d) ‘beraden’ betekent hier wel: van het nodige voorzien (acquisitor esse). Cf. de Mnl. berijmde Ge-versie: ‘bejhagere van goede’.
(e) Deze prognose die in de hier gegeven Lat. tekst ontbreekt, komt in parallelle teksten voor als: eger diu languescit uel celeriter surgit (S 44 (L2, L4, V1 etc.). In de Mnl. berijmde Ge-versie heet het bondig: ‘Die siec werden bliven te live’, terwijl O bij deze dag geen ziekteprognose geeft.
12. (a) Alle door ons geziene Lat. teksten en ook de Mnl. berijmde prognoses zijn het eens om te verklaren dat deze dag gunstig is om allerlei werken te beginnen. Het is dan ook zo goed als zeker dat ‘colike’ een schrijffout is voor ‘conlike’, d.i. ‘coenlike’, gerust, met vertrouwen. Het werkwoord ‘bestaen’ is een synoniem van ‘anevaen’: beginnen, aanvatten.
(f) Volgens de berijmde O-versie worden de dromen werkelijkheid ‘bijnnen xx dagen’, en in Ge wordt voorspeld:
(e) De twee Mnl. berijmde versies geven geen ziekteprognose. Het diu languescit is niet in alle Lat. versies te vinden. Soms heet het eenvoudig: qui egrotat sanabitur (S 46 (F)), wat overeenstemt met de Mnl. prozatekst.
13. (a) ‘begripene’: beginnen.
(d) ‘wederwaerdich’: opstandig (irocundus). Dat een kind op die dag geboren, een koopman zal zijn, hebben we in de Lat. teksten niet aangetroffen. Toch geeft de berijmde Ge-versie als prognose:
(f) De keuze tussen 3 of 9 dagen, vindt men ook in de Mnl. berijmde versies terug: O heeft: ‘inden derden dage’ en Ge: ‘bin ix daghen’. Beide komen ook reeds in de Lat. bron voor.
14. (a) Zoals reeds bij de 12e dag werd opgemerkt, betekent ‘bestane’ hetzelfde als ‘anevaen’: beginnen, aanvatten.
(f) De zevendaagse termijn komt ook overeen met de berijmde Mnl. Ge-versie: ‘So wat dat men in drome siet, / Binnen vij daghen et ghesciet’. De O-versie echter spreekt van negen dagen (en sommige parallelle Lat. teksten van 12 dagen).
(e) De Mnl. prozatekst is ongewoon breedvoerig voor de ziekteprognose. Geen enkele Lat. parallelle tekst voegt de restrictie (‘nochtan... liue’) toe. De berijmde Ge-versie voorspelt: ‘Die siec weert, steerft hi niet saen, / So sal hi cortelijnghe upstaen’ (waarvoor een Lat. parallel te vinden is in S 50 (L4): infirmus aut cito conualescet aut morietur). In O ontbreekt de ziekteprognose bij deze dag.
De betekenis van dit tekstgedeelte is dat de zieke het slechts zal halen na er zeer slecht voorgestaan te hebben en nadat men voor zijn leven zal hebben gevreesd.
(d) Het bonus uit de Lat. tekst vindt men in de Mnl. prozaversie niet terug; omgekeerd komt het ‘langhe leuen’ in de Lat. versies (en in de Mnl. berijmde teksten) niet voor. Met ‘waert’ (cf. Lat. tractator, andere Lat. versies hebben mercator) wordt hier niet alleen herbergier bedoeld, doch veeleer ruimer: koopman, handelaar (een bet. die ‘waert’, ‘wert’ in het Mnl. Wdb. niet heeft). (Cf. ook de Mnl. berijmde Ge-versie: ‘Tkint weert coepman’.
15. (e) In de Latijnse tekst komt geen ziekteprognose voor; in parallelle teksten echter lezen we qui egrotat, sanabitur (S 52 (F)). Wat de berijmde Mnl. versies betreft; Ge heeft geen ziekteprognose en O voorspelt:
Ook hiervoor bestaan gelijkaardige uitspraken in Latijnse teksten, b.v. egrotus aut post triduum surget, si ultra languerit, morietur (S 51-52 (L4, L2, L3).
16. (e) Het laborabit uit de Latijnse tekst is onvertaald gebleven. Er zijn ook Lat. teksten die op dit punt somberder klinken: qui reces-
sit, mortuus adnuntiabitur (S 55, (L3)) of die aan het genezen de voorwaarde verbinden niet in dezelfde plaats te blijven: si locum mutauerit, surget (S 54 (L4). In de Mnl. berijmde versie O leest men: ‘Die dan siecheide ontfaen / Sie bliuen lange daer in gonnen’, terwijl Ge nog pessimistischer is: ‘Ic wane, die siecke niet ontgaet / Die in derden daghe niet upstaet’.
17. (f) Het vage ‘saen’ is in de Lat. tekst gepreciseerd: tussen de 5 en de 11 dagen. In de Mnl. berijmde versies heeft O geen prognose, maar in Ge lezen we:
(d) Het Lat. felix wordt als salich weergegeven en door dit woord heeft de scribent, als nadere verklaring, gemeend nog ‘ende met onsen here vercoren’ te moeten toevoegen. Door de kontekst (vooral het ‘salich’) zou men hierbij aan de Heer, God, kunnen denken. Door de Lat. versies wordt deze interpretatie echter niet gesteund. Wel lezen we in parallelle teksten dat een man, op deze dag geboren, zal wezen amicabilis, sapiens (S 57 (L1, V1, b). Hieruit blijkt dat ‘met onsen here vercoren’ betekent: door de meester, landsheer, zeer op prijs gesteld, uitverkoren. Men vgl. ook de berijmde Ge-versie: ‘Behendich, ende wel connen lesen / Coene, salich ende ghetrouwe’. Trouwens, het blijkt dat ‘salich’ in het Mnl. ook, natuurlijk naast gelukzalig, de hemelse zaligheid deelachtig, eenvoudig gelukkig, voorspoedig, kan betekenen (Mnl. Wdb.).
18. (f) De bepaalde tijdspanne die in de Lat. tekst wordt aangegeven, zij het met enkele variatie, werd door de scribent geïgnoreerd. Ze komt wel voor in de Mnl. berijmde Ge-versie: ‘Binnen x daghe werden drome waer, / Binnen xx of bin xxx daernaer’, maar ontbreken in O dat trouwens over dromen van die dag minder enthusiast is: ‘Dat v dan in drome comt / Dat gijt heelt ende niet en beroemt’.
(e) Ook hier is de prognose vereenvoudigd, zoals in de Mnl. berijmde Ge-versie: ‘Die siec wert mach ontghaen’ (deze prognose ontbreekt in O).
(d) Hier is het omgekeerde gebeurd: de Mnl. tekst is uitvoeriger dan de Lat bron. In parallelle teksten lezen we wel: infans iuuenis morietur (S 59 (L1)), maar voor het ‘ter warelt prijs ontfaen’ komen
slechts het soms vermelde inuictus erit (S 58 (L2) of erit diues (S 58 (F) in aanmerking. De Mnl. berijmde O-versie ziet het heel anders:
19. (d) Het woord ‘onnosel’ (schuldeloos, zachtmoedig, simpel) past wel bijzonder slecht bij ‘ghaerne vechten ende striden’. Deze vechtlust vindt steun in een deel van de parallelle Lat. teksten (zoals ook in de hier gegeven Lat. tekst). Ook ‘onnosel’ komt als benignus in andere Lat. teksten voor (bv. S 60 (L2, L4), maar dan wordt met geen woord gerept van de vechtlust. Het is waarschijnlijk dat de scribent van de Mnl. prozatekst beide tradities heeft vermengd. Dezelfde contaminatie komt trouwens ook in de Mnl. berijmde Ge-versie voor: ‘Hij sal sijn een ghetrouwe man / Goedertiere, behendlich, gherne striden’.
In O echter is van vechten geen sprake:
(f) De zeven of drie dagen - en niet negen, zoals in de Lat. tekst - hebben wij in geen enkele parallelle Lat. tekst aangetroffen. Wel vindt men daar als aantal vijf, tien of vier, of een van beide laatste, aangegeven. De Mnl. berijmde Ge-versie houdt het bij negen en O spreekt zich hierover niet uit.
20. (f) ‘droghe dinc’: bedrog (uana). Eigenaardig is dat beide Mnl. berijmde versies verzekeren dat ‘Die drome sullen waer wesen’, zoals Ge het uitdrukt.
(e) De ziekteprognose die in de aangehaalde Lat. tekst ontbreekt, luidt in parallelle teksten: eger cito surget sanus (S 63 Ll)) of ook wel: qui in lecto ceciderit, aut diu languescet aut cito surget (L3). In de Mnl. berijmde Ge-versie heet het: ‘Die siecke sal quellen ende ghenesen’.
21. (a) De betekenis is wel: onthoudt u die dag, voor zover ge kunt,
van enig ding (te beginnen). Als deze interpretatie juist is dan is jn wel een schrijffout voor de Westelijke en Hollandse vorm van het pers. voornaamw.: ju (A. Van Loey, Middelned. Spraakkunst (Groningen, 1955) I § 27g.
(d) Wegens laboriosus dient men ‘met groter pine’ te verstaan als ‘met zware arbeid’. Dit vindt steun in de Mnl. berijmde Ge-versie: ‘Tkint dat sal een teekin draghen / Pinende arm, ongheleert ende goet’.
(c) Er is tegenspraak met de Lat. tekst, maar er zijn wel parallelle versies waar non inuenietur staat (S 65 (L3)). Geen van beide Mnl. berijmde versies spreekt zich over diefstal uit.
(f) In de Mnl. berijmde Ge-versie luidt het: ‘Drome werden al loghene vonden, / Si ne ghescien bin ix daghen.’ Het getal negen heb ik in geen van de parallelle Lat. teksten aangetroffen; de tien is overgenomen uit sic et x luna (d.i. ‘zoals ook bij de Xe dag’).
22. (e) Deze prognose komt overeen met wat men ook in Lat. parallelle teksten aangegeven vindt als: eger cito sanabitur (S 67 (L1, b).
(f) Men vgl. een gelijkaardige formulering bij de eerste dag.
23. (a) Het Hs. heeft ‘men’: men leze echter ‘met’. In de Mnl. berijmde O-versie heet het: ‘Werc te begijnnen esse guet / Ende te vechtene geeft se spoet’ en in Ge: ‘Men sal dan gerne striden’.
(e) Er is weinig overeenstemming met de Lat. tekst en ook alle andere Lat. teksten zijn niet zo optimistisch als de scribent van de Mnl. prozaversie. Men vgl. ook de berijmde Ge-versie: ‘Die siec wert in dien tide / Quellet langhe, dat es waer’, en in O: ‘Hij sal mit pinen genesen’.
(d) In de Lat. tekst ontbreekt de geboorteprognose, maar parallelle Lat. teksten gebruiken dikwijls het adjectief popularis (S 69(V1,b) wat dan wel door de scribent als ‘vele wel gheheert’ wordt weergegeven. De beide Mnl. berijmde versies geven een weinig gelijkende voorspelling.
24. (d) De geboorteprognose is hier uitzonderlijk breedsprakig. Het ‘hebben groten lof’ is niet gebaseerd op de Lat. tekst noch op de parallelle Lat. versies die ik gezien heb. Ook in de Mnl. berijmde versies is er geen sprake van en dit gegeven is trouwens moeilijk in overeenstemming te brengen met wat volgt. Dit geldt ook voor ‘ter warelt weelde’ (een Lat. tekst (S 70 (F) voorspelt zelfs ad paupertatem pe-
rueniet) waarbij ook kan opgemerkt worden dat ‘hebben’ wellicht vergeten werd: men leze ‘te warelt hebben weelde’.
(e) De tegenspraak tussen de Mnl. en de Lat. tekst vindt men ook in sommige Lat. parallellen terug: b.v. eger cito morietur aut diu languebit et surget et uiuet (S 70 (L4). Ook de beide Mnl. berijmde versies geven tegenstrijdige prognoses: Ge ‘Die siec es mach niet ghenesen’, maar O ‘Hij sal indelike genesen’.
25. De Mnl. prozatekst zowel als de berijmde Ge-versie sluiten nauw aan bij de Lat. tekst. In O echter zijn er sterke verschillen:
26. (e) In parallelle Lat. teksten staat: eger languebit et morietur (S 72 (L4), maar ook: qui egrotat sanabitur (F). Dezelfde tegenspraak vindt men ook in de Mnl. berijmde versies: volgens Ge ‘dan stervet die siecke, na minen wane’, maar volgens O: ‘Die dan wort ziec hi sal genesen / Ende gesont bijnnen drie dagen wesen’.
(d) De twee delen van de samenstelling ‘middel crite’ zijn beide afzonderlijk zeer gewoon: ‘middel’ betekent middenste, en ‘crite’ o.m. kring, cirkel, gebied. De combinatie betekent dus: middelste gebied, kring. Naar onze mening wordt hiermee de aarde, de wereld, bedoeld. Dit past zeer goed in de kontekst: het kind zal niet rijk worden op aarde, in deze wereld.
Het merkwaardige is dat ‘middel crite’ voor aarde, nergens anders in het Mnl. voorkomt, alhoewel uit andere talen blijkt dat een dgl. aanduiding voor de aarde in de middeleeuwen heel gewoon was: men vgl. OEng. middan-eard, MEng. myddellyard, OHDt. mittin-gart en Got. midjun-gards. Deze conceptie van de aarde past in de Noorse mythologie waar, volgens de IJslandse Edda, de aarde in het midden van het heelal is geplaatst; het is de verblijfplaats van de mensen, is afgeboord door bergen en omringd door de grote zee. Dit geocentrisme is ook de visie van Ptolemeus met de aarde als middelste cirkel met
errond, in concentrische kringen, de planeten (waarbij ook de zon gerekend werd).
In alle geval is deze benaming voor de aarde in het Mnl. bijzonder interessant en, voor zover ons bekend, nooit eerder aangetroffen.
27. (f) Op basis van de vergelijking met de Lat. tekst (en de Lat. parallellen betekent deze prognose: uw droom zal niet blij zijn in het begin, maar het verdriet (‘vernoy’) zal er uit (‘salrut’) verdwijnen (‘den’). Men vgl. de Mnl. berijmde Ge-versie:
(d) Alhoewel in parallelle Lat. teksten nog andere adjectieven voorkomen naast amabilis uit de hier geciteerde Lat. tekst, is utilis er niet bij. We vermoeden dat ‘nuttelijc’ wel een schrijffout voor ‘minnelijc’ zou kunnen zijn. Men vgl. de Mnl. berijmde Ge-versie: ‘Tkint wert vroet ende vrient hout, / Oec mag het wel werden out.’
28. (f) Men vgl. de Mnl. berijmde Ge-versie: ‘Ende drome ne deren niet; / Gherne diedet dat men siet.’
(d) ‘rokeloos’: lichtzinnig, niet ernstig, gebrek hebbend aan plichtsbesef (negliens). De passage ‘al tgoed... man’ is door de scribent wel bedoeld als verklaring van dit ‘rokeloos’. Men vgl. de Mnl. berijmde versies: in Ge: ‘Sal roekeloos wesen als sijn lijf’ en in O:
29. (f) ‘dienden’: zal verwerkelijkt worden. Men vgl. de Mnl. berijmde Ge-versie: ‘Dan sijn altoes drome zwaer, / Ende du ne darf se dan niet heelen.’
(d) Geen enkele Lat. tekst die wij onder ogen kregen, stemt met de Mnl. prozatekst overeen. Dit geldt ook voor de Mnl. berijmde versies. Alle beweren ze het tegengestelde van wat hier wordt voorgehouden. Om met de Ge-versie te verwoorden:
30. (f) Het getal drie komt voor in parallelle Lat. teksten: somnia infra triduum reuelabuntur (S 82-83 (L2, L3). Bij de Mnl. berijmde versies spreekt O van tien dagen, terwijl Ge het houdt bij ‘in corten stonden’.
- voetnoot(*)
- Ik dank van harte de bezitter van het Hs., de heer Hervé Stalpaert, die mijn aandacht op deze tekst heeft gevestigd en mij de uitgave ervan heeft toevertrouwd.
- voetnoot(1)
- F. Boll, C. Bezold und W. Gundel, Sternglaube und Sterndeutung. Die Geschichte und das Wesen der Astrologie (Darmstadt, 1966 5e ed.), p. 20 e.v.
- voetnoot(2)
- Ute Müller, Deutsche Mondwahrsagetexte aus dem Mittelalter (Inaug. Diss. Berlin, 1971), p. 38.
- voetnoot(3)
- R. Berckmoes, ‘Bijdrage tot de Studie van de Prognostikaties’ Kult. Jaarboek Oost-Vlaanderen XXIII (1969), I, p. 294.
- voetnoot(4)
- D.C. Allen, The Star-Crossed Renaissance (Durham, 1941), p. 148.
- voetnoot(5)
- C. Wood, Chaucer and the Country of the Stars (Princeton, 1970), p. 6. Men vgl. ook Th.O. Wedel, The Medieval Attitude Toward Astrology (Yale Studies in English, Nr. 60, New Haven, 1920).
- voetnoot(6)
- L. MacNiece, Astrology (London, 1964), p. 46.
- voetnoot(7)
- Fr. Boll, ‘Vom Weltbild der griechischen Astrologen’, Süddeutsche Monatshefte (1910), 524.
- voetnoot(8)
- M. Förster, ‘Vom Fortleben antiker Sammellunare im Englischen und in anderen Sprachen’, Anglia LXVII-LXVIII (1944), 3. Cf. ook W.E. Peuckert, L'Astrologie (Paris, 1965), p. 37.
- voetnoot(9)
- Warren Kenton, Astrology. The Celestial Mirror (London, 1974), 11-12.
- voetnoot(10)
- Verzen 27-28 uit het Mnl. collectief lunarium in de O-versie (zie hieronder).
- voetnoot(11)
- Kon. Bibl. Den Haag, Akad. der Wet., Hs. XVI, fols. 29v-30r.
- voetnoot(12)
- Idem, fol. 30r.
- voetnoot(13)
- A.G. Homblé, ‘De Phlebotomie en de invloed van de maangestalten in de “Cyrurgie” van Jehan Yperman (1260-1331?) naar de handschriften van Brussel, Londen, Gent en Cambridge’, Oostvl. Zanten XLVII (1972), 8.
- voetnoot(14)
- E.C. Van Leersum, De ‘Cyrurgie’ van Meester Jan Yperman (Leiden, s.d.), p. 38.
- voetnoot(15)
- W. Braekman, ‘Magische Experimenten en Toverpraktijken uit een Middelnederlands Handschrift’, VMKVA (1966), 104-111.
- voetnoot(16)
- Ute Müller, Op. cit., p. 53.
- voetnoot(17)
- Deze tekens zijn: Aries (Ram), Taurus (Stier), Gemini (Tweelingen), Cancer (Kreeft), Leo (Leeuw), Virgo (Maagd), Libra (Weegschaal), Scorpio (Schorpioen), Sagittarius (Schutter), Capricornus (Steenbok), Aquarius (Waterman) en Pisces (Vissen).
- voetnoot(18)
- U. Müller, Op. cit., p. 45.
- voetnoot(19)
- Andere, gelijkaardige Mnl. prozateksten komen voor o.m. in: Wenen, Nat. Bibl., Hs. 2818, fols. 36-39 (15e E.), Cambridge, St. John's College, Hs. A 19, fols. 36-37. Zie R. Jansen-Sieben, ‘Middelnederlandse Vakliteratuurr’, in G. Keil und P. Assion, Fachprosaforschung (Berlin, 1974), pp. 34-35.
- voetnoot(20)
- Uitgegeven door P. Leendertz, Jr., ‘Het Zutfens-Groningsche Handschrift’, TNTL (1897), 129-41.
- voetnoot(21)
- Over de invloed van de zon in elk teken handelt een tekst uitgegeven door J. Verdam, ‘Kleine Middelnederlandsche Overblijfselen’, TNTL XI (1892), 299-305.
- voetnoot(22)
- Cf. W.L. Braekman, Medische en Technische Middelnederlandse Recepten (Kon. Acad. Ned. Taal- en Letterk., Gent, 1975), p. 26.
- voetnoot(23)
- Uitgegeven door M. De Vries, ‘Die Cracht der Mane, door Heynric van Hollant’, Verslagen en Berigten Veren. Oude Ned. Lett. IV (1847), 5-22.
- voetnoot(24)
- M. Förster, Anglia (1944), 5-6.
- voetnoot(25)
- M. Förster, Anglia (1944), 10-30.
- voetnoot(26)
- De volledige tekst vindt men bij M. Förster, Anglia (1944), 16-19.
- voetnoot(27)
- Men vgl. A.G. Homblé, ‘Phlebotomische en Hygiënische Voorschriften in de XVe en XVIe Eeuwse Handschriften en Kalenders’, Volkskunde LXXII (1971), 114-115.
- voetnoot(28)
- E. Svenberg, De Latinska Lunaria. Text och Studier (Göteborg, 1936). Twee van deze teksten werden samen met zodiologia, d.i. teksten die handelen over de invloed van de maan in elk teken van de dierenriem, door hem nogmaals uitgegeven in zijn Lunaria et Zodiologia latina (Studia Graeca et Latina Göteburgensia XVI, Göteborg, 1963).
- voetnoot(29)
- E. Wistrand, Lunariastudien (Göteborgs Högskolas Arsskrift XLVIII, 1942).
- voetnoot(30)
- De dagen 24 tot 30 ontbreken echter in G. Voor deze dagen wordt een sterk verwant Hs. geciteerd (Hs. S bij Svenberg, daterend uit de 14e-15e eeuw).
- voetnoot(31)
- Deze verwijzing gebeurt dan zo: S 75 is Svenberg p. 75, eventueel gevolgd door de Lat. versie (b.v. L 2).
- voetnoot(32)
- N. De Pauw, Middelnederlandsche Gedichten en Fragmenten (Gent, 1893), 1o Aflevering, pp. 203-218. Deze tekst wordt verder de O-versie genoemd.
- voetnoot(33)
- R. Jansen-Sieben, De Natuurkunde van het Geheelal. Een 13de-eeuws Middelnederlands leerdicht (Acad. Royale de Belgique, Classe des Lettres et des Sciences morales et philosophiques. Coll. des anciens auteurs belges, Brussel, 1968) II, pp. 588-98.
- voetnoot(34)
- W. Braekman, ‘Middelnederlandse Zegeningen, Bezweringsformulieren en Toverplanten’, VMKVA (1963), 275-386, geeft een uitvoerige beschrijving van dit Hs.
- voetnoot(35)
- N. De Pauw, Op. cit., pp. 219-233. Een fragment van dezelfde tekst werd in 1970 uit de collectie van Baron van Zuylen de Nyevelt (Genval) door de Kon. Bibl. te Brussel verworven (Hs. IV 668). Ik dank Dr. J. Deschamps voor de vriendelijk verstrekte informatie.
- voetnoot(36)
- C.M. Briquet, Les Filigranes (Leipzig, 19232); J.H. De Stoppelaer, Het Papier in de Nederlanden gedurende de Middeleeuwen (Middelburg, 1869).
- voetnoot(37)
- Catalogue de la belle Bibliothèque de M.A.-C Holtius (Utrecht, 1861).
- voetnoot(38)
- ‘nr. 590. Keuren van Brugge. fol. Beau Manuscrit sur papier de 15 ff (30 pp.) Ecrit (sic) très distincte vers 1400’.
- voetnoot(39)
- L. Gilliodts van Severen, Coutumes de la Ville de Bruges (Brussel, 1974), I, nr XXVII, pp. 286-307 en nr XXVIII, pp. 307-326.
- voetnoot(40)
- De artikels .ljx. en .lx. komen wel in de inhoudstafel vooraan voor: ‘van dat scepene machte hebben pointinghe te zettene’ en ‘van buerchmeesters ende scepene te vertierne’, maar de tekst zelf komt in het Hs. niet voor.. Dit is ook het geval voor nr. .lxiiij. ‘Van cueren die scepenen maken zullen’ en voor nr. .lxv. ‘Wat men doen sal als een scepene steerdt’: beide worden in de tafel vermeld maar ontbreken in het Hs. zelf.
- voetnoot(41)
- L. Gilliodts van Severen, Op. cit., I nr XXVIII(bis), pp. 327-62.