Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1977
(1977)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 141]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nog eens lachen en goochelen
|
Faze (1) | ||||
kortstammig | langstammig | langstammig | langstammig | |
*hop-an | *slâp-an | *skepp-an | *laxx-an | |
Faze (2) | ||||
open syllabe | open syllabe | gesloten syllabe | gesloten syllabe | |
hō-pen | slâ-pen | sxep-pen | lax-xen | |
Faze (3) | ||||
vrije vokaal | vrije vokaal | gedekte vokaal | gedekte vokaal | |
hōpen | slāpen | sxepen | laxen |
Faze (1) is het (gerekonstrueerde) Oudnederlands, vóór de rekking van beklemtoonde korte vokalen in open syllaben. Het belangrijke in deze faze is het verschil tussen korte stammen en lange stammen. Het morfeem *hop- is kortstammig (korte vokaal + één enkele konsonant). De andere morfemen zijn langstammig: *slâp- (lange vokaal + konsonant), *skepp- en *laxx- (korte vokaal + dubbele konsonant).
Faze (2) is het Middelnederlands (gewone mnl. spellingen: hopen, slapen, sceppen, lachen). Belangrijk nu is het verschil tussen open syllaben en gesloten syllaben. Korte vokalen in open syllaben zijn lang
geworden: hō-pen, met nieuwe ō. Van ouds lange vokalen zijn lang gebleven: slâ-pen, met van ouds lange â. Korte vokalen in gesloten syllaben zijn kort gebleven: sxep-pen, lax-xen.
Faze (3) is ‘de faze waarin het huidige Nederlands nog steeds verkeert’ (Leys, blz. 24). De vroegere dubbele konsonanten zijn kort geworden, d.w.z. fonetisch en fonologisch is -pp- tot -p-, -xx- tot -x- geworden, enz. Belangrijk nu is het verschil tussen ongedekte (vrije) vokalen en gedekte vokalen. De o van hopen en de a van slapen zijn ongedekte vokalen: ze kunnen ook in de auslaut staan, vgl. zo en sla. De e van scheppen en de a van lachen zijn gedekte vokalen: ze kunnen alleen vóór konsonanten staan.Ga naar voetnoot(1)
Het merkwaardige waarop Leys ons nu attent maakt is het volgende. Bij alle konsonanten behalve ch heeft het huidige Nederlands de spelling van faze (2) behouden, zij het met een andere betekenis. Het spellingverschil tussen de p van hopen en de pp van scheppen zegt ons nu niets over de aard van de konsonanten in deze woorden, want we spreken immers in beide woorden dezelfde enkelvoudige p uit. Het spellingverschil is integendeel een INDIREKTE symbolisering voor de verschillende aard van de voorafgaande vokalen: een ongedekte vokaal vóór de enkelvoudig geschreven p van hopen, maar een gedekte vokaal vóór de dubbel geschreven pp van scheppen. Daarentegen gebruiken we vóór ch een DIREKTE symbolisering voor de aard van de vokaal: dubbel geschreven oo voor de vrije vokaal van goochelen, maar een enkelvoudig geschreven a voor de gedekte vokaal van lachen. D.w.z., alleen vóór ch gebruiken we een spelling die de fonologische feiten van faze (3) onmiddellijk weergeeft.
Tot zover de opmerkingen van Leys (en heel wat scherpzinnige waarnemingen zijn hier weggelaten). Maar er blijft nog één vraag te beantwoorden: hoe komt het dat we alleen vóór de konsonant ch een direkte symbolisering voor de aard van de vokaal gebruiken (ongedekt tegenover gedekt), dus een symbolisering die met de fonologische gegevens van faze (3) onmiddellijk overeenkomt?
We kunnen het wezen van een foneem zoals de ch van lachen en goochelen nooit begrijpen indien we het geïsoleerd of ‘atomistisch’
De notatie /b ~ ƀ/, /d ~ đ/, /g ~ / betekent dat deze drie fonemen in sommige posities als de okklusieven [b d g], in andere posities als de frikatieven [ƀ đ ] uitgesproken werden. Dit is niets ongewoons. We vinden hetzelfde verschijnsel in andere talen, b.v. in het huidige Spaans. Veel opvallender is het foneem /h ~ x/. Het is de enige stemloze frikatief met twee varianten: de blaasklank [h] in sommige posities, maar de echte frikatief [x] in andere posities.
Het Oergermaans bezat al een reeks dubbele konsonanten (of geminaten) - we weten niet precies hoeveel. In de overgang van het Oergermaans tot het Oudwestgermaans werd het aantal dubbele konsonanten door de zogenaamde Westgermaanse geminatie sterk vermeerderd, vooral door verdubbeling vóór j. Verdere veranderingen gedurende dit tijdperk waren de samenval van z met r (dit gebeurde én in het Westgermaans én in het Noordgermaans), en de ontwikkeling van [đ] tot [d] (dit gebeurde in het Westgermaans).
Het resultaat van deze veranderingen was het volgende systeem van okklusieven en frikatieven. We onderscheiden nu vier posities: (1) in de anlaut, bv. p-; (2) in de inlaut met enkelvoudige konsonant, b.v. -p-; (3) in de inlaut met dubbele konsonant, b.v. -pp-; en (4) in de auslaut, b.v. -p.
De volgende tabel brengt (gerekonstrueerde) voorbeelden van dit Oudwestgermaanse konsonantensysteem. Om Leys' ‘eerste faze’ te verduidelijken onderscheiden we in de inlaut tussen enkelvoudige konsonant na korte vokaal en enkelvoudige konsonant na lange vokaal (ofwel diftong). Dus:
CV- = konsonant in de anlaut vóór vokaal
-VCV- = enkelvoudige konsonant in de inlaut na korte vokaal
-VVCV- = enkelvoudige konsonant in de inlaut na lange vokaal
-VCCV- = dubbele konsonant in de inlaut na korte vokaal
-VC = konsonant in de auslaut na vokaal
CV- | -VCV- | -VVCV- | -VCCV- | -VC | |
/p/ | *paþ; | *hopan | *slâpan | *skeppjan | *skip |
(pad) | (hopen) | (slapen) | (scheppen) | (schip) | |
/b ~ ƀ/ | *bôk | *geƀan | *drîƀan | *hebbjan | *gaƀ |
(boek) | (geven) | (drijven) | (hebben) | (gaf) | |
/f/ | *fôt | *ofan | *hôfan | *heffjan | *hof |
(voet) | (oven) | (hoeven) | (heffen) | (hof) | |
/t/ | *tô | *metan | *lâtan | *settjan | *sat |
(toe) | (meten) | (laten) | (zetten) | (zat) | |
/d/ | *deop | *tredan | *râdan | *biddjan | *lid |
(diep) | (treden) | (raden) | (bidden) | (lid) | |
/þ/ | *þeoƀ | *hlaþan | *lîþan | *wiþþja | *baþ |
(dief) | (laden) | (lijden) | (wisse) | (bad) | |
/s/ | *sâd | *lesan | *blâsan | *kussjan | *los |
(zaad) | (lezen) | (blazen) | (kussen) | (los) |
/k/ | *kalb | *brekan | *taikan | *rekkjan | *þak |
(kalf) | (breken) | (teken) | (rekken) | (dak) | |
/g ~ / | *ôd | *draan | *bûan | *leggjan | *da |
(goed) | (dragen) | (buigen) | (leggen) | (dag) | |
/h ~ x/ | *hâr | *slahan | *þîhan | *hlaxxjan | *nox |
(haar) | (slaan) | (gedijen) | (lachen) | (noch) |
De volgende voorbeelden zijn dezelfde als de vorige, maar nu in hun Middelnederlandse vormen (en spellingen). De vroegere syllabestruktuur -VCV- is met -VVCV- samengevallen omdat korte vokalen in
Het zou wel interessant zijn om al deze konsonantische veranderingen na te gaan, maar we moeten ons hier tot de velaire konsonanten beperken. Totnogtoe hebben we de [h] als velaire frikatief opgevat. Dit is, fonetisch gezien, natuurlijk onjuist. De [h] is nóch labiaal, nóch dentaal, nóch velair, nóch glottaal (zoals vaak beweerd wordt). Hij is fonetisch een aparte, ‘ongelokaliseerde’ frikatief - te vergelijken met het geruis dat ontstaat wanneer men lucht door een buis blaast. Niettemin heeft hij in het Oergermaans en in het Oudwestgermaans
fonologisch als variant van een foneem /h ~ x/ gefunktioneerd, indien hij in morfologisch verwante vormen met [x] afwisselde. Een voorbeeld: *sehan ‘zien’ met [-h-], maar *sax ‘zag’ met [-x]. (Vgl. Middelhoogduits sehan ‘zien’, sach ‘zag’.) Of: *haux ‘hoog’ met [-x], maar *hauha ‘hoge’ met [-h-]. (Vgl. Middelhoogduits hôch ‘hoog’, hôhe ‘hoge’.) De blaasklank [-h-] in de inlaut wisselde dus automatisch met de velaire frikatief [-x] in de auslaut af.
In de overgang van het Oudwestgermaans naar het Middelnederlands ging deze automatische afwisseling verloren, omdat de [-h-] verdween. In de plaats van een afwisseling tussen [-h-] en [-x] ontstond nu een afwisseling tussen ‘niets’ en [-x]: mnl. sien ‘zien’ (met verlies van [-h-]) en sach ‘zag’ (met behoud van [-x]). Of: mnl. hooch ‘hoog’ (met behoud van [-x]) en hôe ‘hoge’ (met verlies van [-h-]). (Deze laatste vormen trouwens naast de analoge afwisselingen hooch en hoge, hô en hôe; zie beneden.)
Na het verlies van [-h-] moesten [h] en [x] twee aparte fonemen /h/ en /x/ worden, omdat ze fonetisch zo verschillend waren en morfologisch nu niets meer met elkaar te maken hadden. Waar geen vroegere morfologische afwisseling bestond, gebeurde verder niets: owg. *tehan werd (met verlies van [-h-]) tot mnl. tien, het huidige tien; owg. *nox werd (met behoud van [-x]) tot mnl. noch, het huidige noch en nog. (De huidige spellingen noch en nog zijn ingevoerd om de semantisch en syntaktisch onderscheiden funkties van dit woord uit elkaar te houden. Het verschil in de spelling heeft natuurlijk geen fonetische of fonologische betekenis.)
Waar een morfologische afwisseling tussen [-h-] en [-x] vroeger wél bestond, zou een afwisseling tussen ‘niets’ (verlies van [-h-]) en ‘iets’ (behoud van [-x]) theoretisch hebben kunnen voortduren, zoals in het huidige Duits bij het woord hoch: der hohe (/hō-ə/) Baum tegenover der Baum ist hoch (/hōx/). Maar over het algemeen is een afwisseling tussen ‘niets’ en ‘iets’ niet houdbaar. In plaats daarvan wordt (1) óf het ‘niets’, (2) óf het ‘iets’ veralgemeend, zoals in de volgende voorbeelden:
(2) Veralgemening van het ‘iets’ (behoud van [-x]) | ||||
*hǭx ~ *hǭha | > | *hǭx ~ *hǭa | > | hoog ~ hoge |
*frōx ~ *frōha | > | *frōx ~ *frōa | > | vroeg ~ vroege |
*rūx ~ *rūha | > | *rūx ~ *rūa | > | ruig ~ ruige |
Het verlies van [-h-] had dus een dubbel gevolg. Ten eerste leidde het tot de splitsing van /h ~ x/ in /h/ tegenover /x/. Ten tweede leidde het tot de ontwikkeling van nieuwe stamvormen zoals vlo ~ vlooien, hoog ~ hoge.
Maar er was nog een derde gevolg, namelijk in de spelling. De Middelnederlandse spelling kwam (afgezien van onregelmatigheden) in het algemeen heel goed met de fonologische syllabestruktuur overeen. Voorbeelden:
-VVCV- | -VCCV- | -VVC | -VC |
slapen | sceppen | sliep | scip |
laten | setten | liet | sat |
breken | recken | boec | dac |
gheven | heffen | hoef | gaf |
lesen | cussen | huus | los |
Hoe komt het nu dat we geen soortgelijke spellingen met -h-, -hh-, -h vinden? Mogelijke voorbeelden:
*slahen | *lahhen | *hooh | *noh |
*dihen |
Het antwoord op deze vraag is al duidelijk. De syllabestruktuur -VVhV- in *slāhen en *dîhen bestond nu niet meer, omdat elke [-h-] tussen vokalen verdwenen was. Vroeger was er al geen fonetisch ver-
band tussen [-h-] en [-x]; nu was er ook geen morfologisch verband, en dus geen reden om [-xx-] als -hh- en [-x] als -h te schrijven.
Wanneer de Middelnederlandse schrijvers moderne linguïsten geweest waren, zouden ze misschien het foneem /x/ met de letter x geschreven hebben, dus laxxen, hoox, nox. Wat ze deden was de spelling ch kiezen, dus lachen, hooch, noch. In het geval van lachen /laxxen/ bestond er geen reden om aan te geven dat de -ch- een dubbele konsonant vertegenwoordige (dus /-xx-/), want er bestond daarnaast geen enkelvoudige konsonant /-x-/. De spelling -ch- was dus geenszins misleidend: hij kon alleen een dubbele konsonant symboliseren.
In deze periode leverden woorden zoals goochelen geen probleem op omdat ze nog niet bestonden. Ze zouden de ongeoorloofde syllabestruktuur -VVCCV- gehad hebben (een dubbele konsonant na een lange vokaal). Zulke woorden konden zich ontwikkelen of ontleend worden pas nadat - in Leys' derde faze - dubbele konsonanten in de inlaut (-CC-) enkelvoudige konsonanten (-C-) waren geworden.
We kunnen nu tenslotte tot deze derde faze overgaan:Letters tussen haakjes geven de gevallen aan waar een foneem in een nieuwe positie is komen te staan: /f-/ zoals in feit (leenwoord), /s-/ zoals in samen (mnl. t(e)samen), /x-/ zoals in chaos (leenwoord).
De volgende woorden zijn weer dezelfde als de vorige, met aanduiding van hun plaats in het nieuwe konsonantensysteem en met toevoeging van voorbeelden van /f-/, /s-/, /x-/ en van het nieuwe type goochelen (/-x-/ na vrije vokaal):
Deze voorbeelden geven eindelijk een antwoord op de vraag die we ons in het begin gesteld hebben. In tegenstelling tot de gewone Middelnederlandse spelling kon de dubbele /-xx-/ van lachen met het enkelvoudige symbool -ch- geschreven worden (dus lachen en niet *lachchen) omdat daarnaast geen enkelvoudige /-x-/ bestond. Deze spelling komt (toevallig!) met de huidige syllabestruktuur overeen: in lachen wor-
den zowel de gedekte /a/ als de enkelvoudige /-x-/ met enkelvoudige symbolen geschreven, namelijk a en ch. Nadat de dubbele konsonanten van de tweede faze de enkelvoudige konsonanten van de derde faze geworden waren, konden woorden zoals goochelen ingevoerd worden. Ook hun spellingen komen met de huidige syllabestruktuur overeen: de ongedekte /ō/ van goochelen wordt door oo direkt gesymboliseerd, en de enkelvoudige /-x/ wordt met het enkelvoudige symbool ch geschreven.
Als een soort epiloog mag nog het volgende gezegd worden. In de Germaanse talen zijn de velaire frikatieven altijd de meest ‘onstabiele’ van alle konsonanten geweest. We zien dit in het huidige Nederlands bij die sprekers die geen verschil maken tussen de anlaut van chaos en goed, en tussen de inlaut van lachen en plaggen. Hun systeem van okklusieven en frikatieven is het volgende:
p- -p- -p | t- -t- -t | k- -k- -k |
b- -b- | d- -d- | |
v- -v- | z- -z- | |
f- -f- -f | s- -s- -s | x- -x- -x |
De onstabiliteit van de velaire frikatieven is ook waarneembaar in de systemen van okklusieven en frikatieven van het huidige Duits en Engels:
Duits | Engels |
p,b t,d k,g | p,b t,d č,ǰ k,g |
f,v [ç ~ x] | f,v þ,đ |
s,z š,(ž) | s,z š,ž |
Buiten het systeem: h | Buiten het systeem: h |
- voetnoot(1)
- De ongedekte vokalen van het Nederlands zijn ie, ee, aa, oo, oe, uu, eu, ei/ij, ui, ou/au, zoals in zie, zee, la, zo, moe, nu, reu, zei, lui, zou. De gedekte vokalen zijn i, e, a, ò, o, u, zoals in bit, bed, bad, bod, bot, put (maar vaak samenval van de vokalen van bod en bot). Voor deze interpretatie van de vokalen van het Nederlands, vgl. Moulton, The Vowels of Dutch: Phonetic and Distributional Classes. Lingua, 11 (1962), 294-312.
- voetnoot(2)
- Verdere details in Moulton, The Proto-Germanic Non-syllabics (Consonants), in: Frans van Coetsem en Herbert L. Kufner, Toward a Grammar of Proto-Germanic (Tübingen: Niemeyer, 1972), 141-173.