Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1977
(1977)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 95]
| |
Westvlaams Heerschu, ao 1568
| |
[pagina 96]
| |
(1) (blz. 115) Een gevangene ‘seght naermals dat zy [t.w. zes mannen uit West-Vlaanderen, die uit Engeland overkwamen] hoopten hulp te ghecryghen van Pierken Parmentier, wonende noch te Steenwercke, ende Hans Craye, oock te Steenwercke wonende, nemaer bedectelick, mids dat zy beede heerschu zyn ter cause dat zy in wapen hadden gheweist te Lannoij’Ga naar voetnoot(1). (2) (blz. 145) ‘Ghecommen ten huuse van Jacob de Deckere, gheseyt Ondalf, die heerschu was als gheweist hebbende te Waterloos, alwaer zy ghecommen waren omme hem [= zich] bedect te houden ende merckelick omme hem te beschermen van niet gheapprehendiert te werden by der justicie’. (3) (blz. 210) ‘Ende waren tsynen huuse in de schuere twee daghen ende twee nachten, wel wetende hy ghevanghene, dat de voors. persoonen heerschu waren als gheweist hebbende over de moort van eenighe priesters’. (4) (blz. 321) ‘dat ghy in meye laetsleden ende oock daer naer ten diverschen stonden tuwen huuse ghelogiert ende gherecepteert hebt diversche persoonen, die ghy wel wistet roovers ende moorders, ende overzulck heerschu te wesen [oversulck = ‘om die reden’]. De citaten (1), (2), (3) en (4) leren ons in welke omstandigheden iemand heerschu wordt: gewapenderhand deel genomen hebben aan een opstand van het geuzenleger, aanwezig geweest zijn bij de moord op priesters, rover en moordenaar zijn. De betekenis van heerschu schijnt wel te zijn: ‘in de ban gedaan, doodverklaard’. Tussen de omstandigheden waarin iemand verkeert en de aanleiding tot het heerschu worden is het verschil niet groot; men lette in dit verband dan nog op de volgende citaten: (5) (blz. 196) ‘Kendt dat hy [Pieter de Busere, gevangengenomen en verhoord] van dien tydt [t.w. toen hij ettelijke keren de prediking van de nieuwe religie had bijgewoond en er zich toe had bekeerd] voorts heerschu gheworden is, zo hy oock was onlancx daer te vooren, mids dat [= “aangezien”] de poortbailliu van Berghen hem hadde gesocht te vanghen sonder dat hy nochtans weet de cause waeromme’. (6) (blz. 247) ‘Ende verstaen hebbende tsyne wedercomste in Vlaenderen dat den poortbailliu van Berghen besouck hadde ghedaen tsyns huuse, gaende ende houdende hem bedectelick sonder yemandt te veronghelycken [= ‘onrecht aandoen’]. | |
[pagina 97]
| |
Uit vrees dus voor gevangenneming door de poortbaljuw houdt een verdachte zich schuil, gaat hij de baljuw uit de weg, mijdt hem. Men kan zeggen dat de verdachte op de vlucht is geslagen, dat hij vogelvrij is geworden. Deze betekenis komt goed uit in de volgende passus: (7) (blz. 147) ‘wel wiste dat de voornoemde Nauwynck ende Cots fugityf ende heerschu waren’. (8) (blz. 211) ‘Verclaert, also de justicie van Cassele hadde verstaen, dat de voornoemde ghesellen hadden tsynen huuse ghelogiert, dat zy hem die sprect hebben tsynen huuse ghedaen soucken omme hem te apprehenderen, ter welcker cause hy, ghevanghene, heerschu gheworden is’. Als in vindplaats (7) fugityf en heerschu synoniem zijn, dan is (b) de verdachte proprio motu op de vlucht geslagen, en wel (a) als gevolg van een verklaring van de overheid (c.q. justicie) dat de verdachte, wegens zijn ‘misdaden’, in de ban is gedaan. In (a) neemt de overheid het initiatief iemand heerschu te maken, en in (b) trekt de verdachte de conclusie heerschu te worden (nl. op de vlucht te slaan) en te schuilen. Heerschu kan dan in tweeërlei zin opgevat worden: (a) ‘in de ban gedaan’, - en (b), als gevolg daarvan: ‘op de vlucht geslagen, ondergedoken’. Betekenis (a) komt in het nu volgende citaat (9) duidelijk uit (in het zinsdeel: ten tyde dat ..., terwijl het eerste zinsdeel: daer ghelogiert op het gevolg slaat): (9) (blz. 269) ‘Kennende oock dat hy, ghevanghen, met Balten Nauwynck daer ghelogiert heeft te meer stonden ten tyde dat zy heerschu waren omme de Waterlosche reyse ende voor tperpetreren van de moorden’. Evenzeer duidelijk is de volgende zin (10): (10) (blz. 335 v.) ‘Omme dieswille dat ghy, Richard Devere, gheboren uut Inghelandt, u hebt vervoordert in septembre laetsleden te commen uut Inghelandt binnen den lande van Vlaenderen met Jan Camerlynck ende diversche andere fameuse straetschenders, roovers, brandstichters ende moordenaers, daer te vooren uut de lande van herrewaertsovere ghevlucht, blyvende in tghezelschip van den zelven gheboufte binnen Vlaenderen den tyt van acht ofte neghen daghen zonder ulieden by daghe te vertooghen, nemaer gaende alleenlick als heerschu by nachte ende schulende by daghe in busschen ende onder haghen ende in diversche huusen’. Evenzeer duidelijk is de volgende zin (11): | |
[pagina 98]
| |
(11) (blz. 281) ‘Seght oock dat de voornoemde Droogherijs vertrocken was uut Vlaenderen omme dat hy heerschu was, houdende hem mids dien te Bouloignen ontrent een maendt’. Het gevolg, voor de bevolking, van de staat van heerschu van sommige lieden lezen we in het volgende, laatste citaat: (12) (blz. 178) ‘Ende deselve predicatie ghedaen synde, is met de voornoemde zijne complycen ghegaen te Oostcappele in de herberghe ghenaempt “De Potentie”, daer den weerdt crepel is, die hemlieden ghewillichlick te dryncken trock ende te eten stelde niet jeghenstaende dat hy tgheselschip wel kende voor heerschu’. Samenvattend kunnen we aan heerschu de volgende betekenis(sen) toekennen: ‘in de ban gedaan, uit de maatschappij verjaagd’ en vandaar ‘op de vlucht geslagen, ondergedoken, iemand aan wie alle hulp en bijstand is ontzegd: die moet gemeden worden’. Wat de syntactische valentie van heerschu betreft, valt het op dat het nooit attributief staat (b.v. *een heerschu man, *een heerschu-e) maar wel predicatief: heerschu worden, h. zijn, zich h. houden, als h. gaan.
Wat kan de etymologie van heerschu zijn? Het woord ziet er Nederlands uit, alvast in zijn componenten: heer en schu(w), hoewel de spelling van dit laatste deel nooit een w vertoont. Maar de samenstelling is niet duidelijk. Gesteld dat we schu opvatten als schuw ‘geneigd een zaak of een wezen te mijden of te vermijden’, b.v. in nieuwndl. lichtschuw, mensenschuw, ook middelndl. (MnlW VIII 791) ‘afkerig van de aanraking met mensen’, een betekenis die met die van 16de-eeuws heerschu past (zie boven: ‘op de vlucht geslagen, ondergedoken’), dan nog is het geheel niet duidelijk: ‘schuw voor de heer (scil. Zijne Majesteit)’? - ‘schuw voor het leger (als deserteur)’? Een dergelijke oplossing bevredigt niet, hoewel de eerste ‘schuw voor de heer’ enigszins aannemelijk zou zijn voor de (secundaire) betekenis ‘op de vlucht geslagen’, maar intussen toch niet te rijmen valt met de (primaire) betekenis ‘in de ban gedaan, verjaagd’. Naslaan in onze bekende woordenboeken baat niet: het woord ontbreekt in het Woordenboek der Nederlandsche taal, in het Middelnederlandsch Woordenboek en Handwoordenboek, bij Stallaert, bij J.Fr. Gessler (Oudhasseltsch Glossarium), bij J.J. Mak (Rhetoricaal Glossarium) en evenzeer in alle huidige idiotica. Navraag bij Westvlaamse taalgeleerden, schrijvers, ja gewoon publiek leverde niets op. | |
[pagina 99]
| |
Misschien valt er uit deze negatieve bevinding toch een vingerwijzing te halen: heerschu kan in de Ieperse teksten een stadhuiswoord zijn, een woord dat een tijdje lang tot de officiële taal beperkt is gebleven in verband met de opsporing en de bestraffing van de bosgeuzen. Het woord, dat bij de bevolking wel niet onbekend zal zijn geweest, is dan na de troebelen in onbruik geraakt en verdwenen. Is, in die omstandigheden, het woord heerschu te beschouwen als beperkt tot de tijd van de beroerten en de beeldenstorm, daardoor ook als een neologisme, dan moet er wel gezocht worden in de taalsfeer van de toenmalige justitie. De taal van onze Ieperse documenten vertoont, zoals aan het begin van dit opstel reeds is gezegd, een duidelijke en vèr-gaande Franse invloed. Ik heb aan een romanist de vraag gesteld, of in het Frans iets kon gevonden worden dat op heerschu enigszins kon lijken. Misschien heeft bij mijn zegsman onbewust de aanpassing aan het Frans een zekere rol gespeeld, t.w. de h (niet horende) weglaten, en de sch overnemen in Franse mond als sk. Met de steun van de betekenis zag mijn zegsman, collega O. Jodogne, thans em. hoogleraar van de Université catholique de Louvain, dadelijk de identiteit van heerschu met oudfrans eschiu ‘banni, exclu’: daarmee was de spijker op de kop geslagen. Er rest nu nog deze beknopte aanwijzing uit te werken, en op de terra incognita van de Franse historische grammatica laat ik me hier door de veilige hand van mijn Brusselse collega Reine Mantou leiden. Uit haar brief van 27 juni 1976 licht ikGa naar voetnoot(2) het volgende: ‘Eschiu is... een andere vorm van het oudfr. adjectief eschif (Godefroy III 388 c; Tobler Lommatsch III 893; V. Wartburg, Franz. Etym. Wtb. XVII 125 a). Het picardisch heeft de vormen eskiu en eschiu (Ch. Th. Gossen, Grammaire de l'ancien picard, 1970, p. 71). Het oudfr. eschif wordt beschouwd als een afleiding van het werkwoord eschiver, het oudpic. eskiu als een afleiding van het werkwoord eschiuer, variant van eschiver (vgl. Gossen, t.a.p.)’. De varianten van de infinitief zijn vele: escuir en met verandering van vervoeging eschivre, eschure, eschiver, eskiver, eschuer, eskiuwer. Daarin herkent men de huidige Franse vorm esquiver ‘éviter, mijden, uit de weg gaan’. De betekenis van het adjectief eschiu is vaak ‘banni, exclu’ (God. III 389 c; T.L. III 894; F.E.W. XVII 125 a). Een oudfr. vorm *eschu als variant van eschiu heeft Mej. Mantou niet gevonden. Voor het | |
[pagina 100]
| |
wegvallen van de j kan, meent Mej. M., gedacht worden aan: 1) de mogelijkheid eschu af te leiden van de infinitief eschuer, ofwel 2) een middelnederlands verschijnsel: de j is verdwenen gedurende de overgang van eschiu tot heerschu. Natuurlijk is het mogelijk dat in het oudpicardisch de vorm eschiu bij de infinitief eschuer is aangesloten, maar dat bewijzen kunnen we niet. Wie integendeel rekening wil houden met de tweede mogelijkheid vindt in het middelnederlands wel een middel om het pseudonederlandse Franse heerschu te verklaren, nl. door aansluiting aan het Nederlandse adjectief schu(w): dan zou de oudfr. vorm eschiu in zijn eerste syllable e (ongeveer) gebleven zijn, in zijn tweede syllabe echter is ofra. skiú [skjy] aangepast aan mnl. wvl. sku [sky:]. Wel klopt de betekenis van ofra. eschiu ‘banni, exclu’ niet helemaal met die van mnl. schuw ‘afkerig van de aanraking met mensen’, maar bij de ‘volksetymologische’ omvorming doet het er weinig toe dat beide woorden in vorm en betekenis niet volkomen identiek zijn: denk maar b.v. aan Fra. scorbut en Ndl. scheurbeuk. Blijkens O. Bloch & W. von Wartburg, Dictionnaire étymologique de la langue française blz. 226 (Paris, 1950) betekende ofra. eschif trouwens ook ‘de mauvaise volonté, rétif, etc.’, dat gelijk staat, als leenwoord, met westgermaans *skūhwa, waarnaast een *skeuhwa (in mnd. schiech, oe. scēoh, ne. shy: J. de Vries, Ned. Et. Wdb). Pikant is dan de constatering dat de synchrone aanpassing naar vorm en betekenis van ofra. (e)schiu aan nederl. schuw bij de Westvlaamse klerken een identiteit tot stand brengt die dezelfde is als die welke in diachronisch verband door etymologen van professie is gezien. Er blijft dan nog over in de Westvlaamse vorm de eerste syllabe heer te verklaren. De oplossing ligt voor de hand: de grillige voorvoeging van onetymologische h is een in de Westvlaamse schrijftaal welbekend verschijnsel, evenals de epenthesis van r (na korte of lange vocaal) vóór s: zie b.v. 16de-eeuws mers (mes), mersdag (misdag), perste (pest), quersten (kwetsten) e.a. bij R. Willemyns Bijdrage tot de studie van de Klankleer van het Brugs op het einde van de Middeleeuwen (1971), blz. o.m. 288. Heerschu in de Westvlaamse verhoren van gevangengenomen bosgeuzen is dus een aangepast Frans leenwoord, dat in de officiële taal maar een kortstondig bestaan heeft gekend; de uitspraak zal wel [εsky'] geweest zijn. |
|